Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 30388 nr. 34 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 30388 nr. 34 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 juli 2009
Hierbij bied ik u, mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), de minister voor Wonen, Wijken en Integratie (WWI), de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) de vijfde voortgangsrapportage van het Programma Eergerelateerd Geweld aan. Deze rapportage bestrijkt de periode oktober 2008–juni 2009. Tevens wordt een vooruitblik gegeven naar 2010.
Met deze rapportage voldoe ik aan het verzoek van Uw Kamer om separaat over het programma eergerelateerd geweld te worden geïnformeerd. Komend najaar zal ik u wederom informeren over de voortgang, als onderdeel van de rapportage van het project Veiligheid begint bij Voorkomen. In het voorjaar van 2010 zult u wederom een uitgebreide rapportage ontvangen. Eind 2010 ontvangt u een eindrapportage over het programma.
In deze rapportage op hoofdlijnen de stand van zaken met betrekking tot het programma weergegeven (paragraaf 2). In paragraaf 3 komen de recent vanuit het programma gepubliceerde onderzoeken naar eergerelateerd geweld aan de orde en staat beschreven hoe in de komende periode wordt toegewerkt naar een gedragen basisbeeld van eergerelateerd geweld in Nederland. De voortgang per thema van het programma («maatschappelijke preventie», «opvang en bescherming», «strafrechtelijke aanpak» en «bestuur» staat meer in detail beschreven in paragraaf 4. In paragraaf 5 wordt ingegaan op enkele toezeggingen die eerder zijn gedaan, onder meer op het thema huwelijksdwang. Tot slot staat in paragraaf 6 een overzicht van de bijlagen die bij deze rapportage zijn opgenomen.
Het kabinet hecht aan het principe van gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen en aan de keuzevrijheid en lichamelijke integriteit van individuele burgers. Opvattingen over man-vrouwverhoudingen en familie-eer mogen nimmer een rechtvaardiging zijn voor het plegen van geweld. Eergerelateerd geweld is dan ook een vraagstuk dat in de Nederlandse context een stevig antwoord verdient.
Met dit uitgangspunt is het kabinet in 2006 het beleidsprogramma Eergerelateerd Geweld gestart met als hoofddoelstelling het slachtofferschap van eergerelateerd geweld terug te dringen. Het programma bevat maatregelen op het gebied van preventie, signalering en interventie, opsporing en vervolging.
Vanwege het ontbreken van gedegen inzicht in de aard en omvang van eergerelateerd geweld in Nederland heeft het programma zich vanaf de start gericht op het «werkenderweg» verwerven van inzicht in de problematiek. Dit gebeurt via een combinatie van een praktische aanpak en gericht onderzoek. Om te komen tot een aanpak die aansluit bij de lokale praktijk is bestuurlijke regie op landelijk en lokaal niveau nodig waarin de samenwerking tussen diensten en organisaties die met (signalen van) eergerelateerd geweld te maken krijgen centraal staat.
2. Stand van zaken op hoofdlijnen.
Mogelijke slachtoffers en daders van eergerelateerd geweld komen vaker in het vizier bij hulpverleners en instanties. Daartoe wordt vanuit alle regio’s in Nederland door de politie en andere ketenpartners een beroep op ondersteuning door het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld (LEC) gedaan. De pilotgemeente Rotterdam heeft in 2008 ruim 50 zaken behandeld die zijn gekwalificeerd als eergerelateerd geweld. In de twee pilots voor de opvang van minderjarige slachtoffers van eergerelateerd geweld zijn sinds de start (begin 2007) 125 meisjes en jonge vrouwen opgevangen.
Hoewel duiding van het motief eer een complexe aangelegenheid blijft en de aard van de problematiek lang niet altijd duidelijk is, beschouw ik deze ontwikkelingen als een teken dat zowel de bewustwording als de aandacht voor eergerelateerd geweld toeneemt.
De definitie van de Advies- en Onderzoeksbureau Beke, die het kabinet hanteert als kader voor de aanpak, is goed werkbaar gebleken. Niet alleen bij de afbakening van het brede veld dat eergerelateerd geweld bestrijkt, maar ook in het proces waarin Nederland doordrongen is geraakt van het besef dat eergerelateerd geweld meer omvat dan eermoord. Met dit besef neemt ook de behoefte toe aan kennis over en training op deze vorm van geweld bij professionals. Deskundigheidsbevordering is, ook in de komende periode, een speerpunt binnen het programma.
Sinds de vorige voortgangsrapportage is het project van het Albeda College en het ROC van Twente afgerond. Hiermee zijn onder ander een casuïstiekbeschrijving, een handleiding voor de omgang met eergerelateerde issues en een voorbeeldplan voor beleidsvorming beschikbaar gekomen voor onderwijsinstellingen en gemeenten waarmee zij een aanpak van eergerelateerd geweld in de onderwijssector vorm kunnen geven. Migranten- en vluchtelingenorganisaties werken binnen de eigen gemeenschappen aan mentaliteits- en gedragsverandering en leveren een bijdrage aan een betere samenwerking tussen migrantengemeenschappen, gemeenten en instanties in de lokale context. Het onderwijsprogramma binnen politie, openbaar ministerie en zittende magistratuur op het gebied van eergerelateerd geweld loopt en het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld binnen de politie (het LEC) is geformaliseerd.
Begin 2010 zullen verschillende instrumenten en methodieken – die onder meer in de bestuurlijke pilot in Rotterdam zijn ontwikkeld – beschikbaar komen in een werkboek, dat gemeenten en andere ketenpartners bij de implementatie van een integrale aanpak van eergerelateerd geweld kan ondersteunen.
Ook in de komende periode zal vanuit het programma een actieve kennis- en informatie-uitwisseling tussen alle partijen worden bevorderd. Maar nu de instrumenten en informatie in toenemende mate beschikbaar zijn of binnen de programmaperiode beschikbaar komen vraagt de implementatie een beweging vanuit het landelijke programma naar het lokale niveau. Een samenhangende aanpak van eergerelateerd geweld zal onder regie van de gemeenten vorm moeten krijgen binnen de bestaande lokale netwerken en (infra)structuren, bijvoorbeeld op het terrein van huiselijk geweld. Nieuwe infrastructuren acht het kabinet niet nodig voor een effectieve aanpak. Wel is nodig dat verantwoordelijke partijen met toereikende kennis en kunde en beleid een aanpak ten uitvoer kunnen brengen. Daarom moet er in deze fase ruimte zijn voor samenwerking bij de vormgeving en beproeving van de aanpak van eergerelateerd geweld op lokaal niveau. Ter ondersteuning hiervan is ook van belang dat er bovenlokaal aandacht is voor beleidsvorming bij sectoren als de politie en de vrouwenopvang, waarmee een verdere impuls kan worden gegeven aan de bestendiging van de aanpak.
Om effectieve beleidsmaatregelen te kunnen nemen op zowel landelijk, bovenlokaal en lokaal niveau is zoveel mogelijk zicht nodig op de aard en omvang van eergerelateerd geweld. In onderstaande paragraaf ga ik in op de resultaten van recent onderzoek naar aard en omvang van eergerelateerd geweld.
3. Inzicht in aard en omvang eergerelateerd geweld
Goed inzicht in het vóórkomen van eergerelateerd geweld en de aard daarvan is van belang voor het vormgeven aan een gerichte aanpak, ook op lokaal niveau. Bij uw Kamer is eerder aangegeven dat via verschillende wegen meer inzicht zal worden verkregen. Ten eerste gebeurt dit via exploratief wetenschappelijk onderzoek. Ten tweede vormen partijen die binnen de aanpak van eergerelateerd geweld een trekkersfunctie vervullen (zoals het LEC en de regiokorpsen, de vrouwenopvang en pilots voor opvang van mannen en minderjarige slachtoffers van eergerelateerd geweld en de drie lokale integrale pilots) een belangrijke bron van informatie. Hoewel registraties en dossiervorming met name een belangrijke rol vervullen bij het vormgeven van de aanpak, kan secundair onderzoek bijdragen aan relevant inzicht. Dit ondanks het gegeven van een onbekend «dark number» van zaken, die niet worden gesignaleerd, of zaken die juist ten onrechte wél als mogelijk eergerelateerd geweld worden geclassificeerd.
Recent gepubliceerde onderzoeken
Het onderzoek Instroom en vroegherkenning van mogelijke eerzaken bij de politie, dat is uitgevoerd door het LEC (2008) rechtvaardigt de gedachte dat een open vizier nodig is ten aanzien van mogelijke risicogroepen en risicomomenten ten aanzien van eergerelateerd geweld. Van de 422 zaken van mogelijk eergerelateerd geweld, die het LEC in 2006 heeft behandeld, kende 41% van de zaken betrokkenen van Turks-Nederlandse komaf. Dit is, zoals het LEC eerder al heeft aangegeven, mede te verklaren op grond van de omvang van de Turks-Nederlandse gemeenschap. Maar naast zaken met betrokken personen van Turks- of Marokkaans-Nederlandse afkomst rapporteert het LEC ook over zaken onder nieuwe groepen (Afghaans 7% en Iraaks 8%). Bovendien kunnen mogelijke eerkwesties zich afspelen tussen betrokkenen van verschillende etnische origine. Hierbij ging het in bijna eenderde van dergelijke zaken om de betrokkenheid van autochtonen. Het tweede onderzoek van het LEC zal rondom de zomer worden afgerond. In deze tweede deelrapportage zal worden beschreven hoe de analyse van deze mogelijke eerzaken na binnenkomst bij de politie verder gestalte heeft gekregen. In het bijzonder wordt daarbij aandacht besteed aan het gebruik van de checklist en de inzet van externe deskundigen. Na de zomer zal het laatste deelrapport verschijnen, waarin dieper wordt ingegaan op kenmerken van de casuïstiek.
Het recente VU-onderzoek Eergerelateerd geweld in Nederland, dat u bij deze rapportage aantreft, onderscheidt op grond van exploratief onderzoek vier groepen. Een klein aantal respondenten beschouwt eergerelateerd geweld als een noodzakelijk kwaad. Een tweede en veel grotere groep beschouwt «traditionele» eer als iets moois wat niet tot geweld mag leiden, maar waarbij eer wel moet worden aangeleerd. Een derde groep vindt dat het eerbegrip een andere inhoud moet krijgen. Zij verpersoonlijken eer meer dan de tweede groep, maar blijven wel binnen bepaalde «eergrenzen». Een vierde groep vindt dat het oude eerbegrip per definitie tot geweld leidt en neemt hier geheel afstand van. De onderzoekers constateren dat de regels en patronen rondom eer(beleving) en eergerelateerd geweld duidelijk gendergebonden zijn: opvattingen rondom vrouwelijkheid en mannelijkheid spelen een centrale rol in de beleving van eer.
Huwelijksdwang kan een indicator zijn voor mogelijk eergerelateerd geweld. In het rapport Leren van eer op scholen1 geven de onderzoekers aan dat in veel casuïstiek sprake was van een heimelijke of niet-geaccepteerde vriend(in). In 15 van de onderzochte kwesties ging dit gepaard met een risico op uithuwelijking. Signalen, kenmerken en gedrag waarmee leerlingen mogelijke problemen rond eergerelateerde kwesties uiten zijn divers en vaak algemeen van aard.
In opdracht van het Programma Eergerelateerd Geweld is – op verzoek van uw Kamer – een brede verkenning van de aard en aanpak van gedwongen huwelijken in Nederland verricht. Het rapport «Huwelijksdwang? Een verbintenis voor het leven» van de Advies- en Onderzoeksgroep Beke stuur ik bijgaand toe. Uit het onderzoek wordt duidelijk, dat het fenomeen gedwongen huwelijken voor Nederlandse professionals- zowel op het hulpverlenende als op het juridische vlak – een nog relatief onbekend terrein is. Dit komt ondermeer doordat dergelijke huwelijken regelmatig in het buitenland gesloten worden, maar ook omdat het een complex fenomeen is, dat zich grotendeels in de privésfeer afspeelt.
In het onderzoek «Internationale verkenning gedwongen huwelijken» van de Radboud Universiteit Nijmegen wordt belicht hoe ons omringende landen gedwongen huwelijken trachten tegen te gaan. Ook dit onderzoek stuur ik als bijlage mee. In de onderzochte landen blijkt de definitie van huwelijksdwang een centraal probleem en ontbreekt het beleidsmakers (mede daarom) aan betrouwbare cijfers. In Groot-Brittannië is wel een instantie, de Forced Marriage Unit, die meldingen van huwelijksdwang bijhoudt, maar net zoals in Nederland het geval is bij zaken van mogelijk eergerelateerd geweld die door het Landelijke Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld worden geregistreerd, is ook hierbij sprake van een dark number.
Hoewel genoemde onderzoeken waardevolle kwalitatieve inzichten verschaffen, kent onderzoek vanuit verschillende invalshoeken ook een belangrijke beperking: informatie is nauwelijks onderling vergelijkbaar waardoor een goed basisbeeld vooralsnog ontbreekt. Om tot een gedragen basisbeeld van de eerproblematiek in Nederland te komen, is een nadere analyse van belang van de casuïstiek die beschikbaar komt bij de diverse ketenpartners, bij de pilots in de vrouwenopvang en in de pilotgemeenten.
In 2009 zal, ten behoeve van dit basisbeeld, de managementinformatie uit de beschikbare bronnen bij politie, vrouwenopvang, Steunpunten huiselijk geweld en lokale pilots naast elkaar worden gezet (instroom- en uitstroomgegevens). Daarmee wordt transparant hoe de problematiek bij de verschillende ketenpartners zichtbaar en aangepakt wordt. Op deze bronnen kan vervolgens in 2009 en in 2010 eenduidig onderzoek van de casuïstiek worden verricht. Door vooraf de doel- en onderzoeksgroepen, hoofdvragen en deelvragen vast te stellen, kan waar mogelijk de informatie uit de beschikbare bronnen inhoudelijk met elkaar vergeleken worden. Dan ontstaat mogelijk een beeld van de aard en ernst van eergerelateerd geweldzaken onder de diverse migranten- en vluchtelingengroepen, en van de belangrijkste risicofactoren zijn die kunnen bijdragen aan (escalatie) van het geweld. Ook kan dit onderzoek naar de casuïstiek de benodigde beleidsinformatie opleveren over waar de aanpak van eergerelateerd geweld zich op moet richten en waar bijsturing van de aanpak het meest zinvol kan zijn. Zo is de verwachting dat met casuïstiek onderzoek ook het inzicht verbetert in handelingen die mogelijke indicatoren voor eergerelateerd geweld zijn, zoals het uitoefenen van huwelijksdwang. Ten behoeve van dit onderzoek wordt, in overleg met het WODC, een onderzoeksgroep geformeerd.
Thema maatschappelijke preventie
De inzet van het kabinet op het thema maatschappelijke preventie richt zich op het verhogen van de weerbaarheid en (zelf)redzaamheid onder potentiële risicogroepen. Dit gebeurt via het bevorderen van inzet van migrantenorganisaties, het stimuleren van contact en samenwerking tussen gemeenschapsgroepen en instellingen die een rol hebben in de aanpak, en het bevorderen van preventie in de gemeentelijke aanpak.
Meerjaren Kaderprogramma Minderheden «Aan de goede kant van de eer»
Processen die verandering van mentaliteit en emancipatie behelzen moeten vooral ook vanuit de gemeenschappen zelf worden bevorderd. Daartoe zijn in het najaar van 2007 afspraken gemaakt met Vluchtelingenorganisaties Nederland (VON), het Inspraak Orgaan Turken (IOT), de Samenwerkende Turkse Organisaties Overijssel (STO) en het Samenwerkingsverband van Marokkanen (SMN) over de vormgeving en uitvoering van een meerjarige preventieaanpak van eergerelateerd geweld door migrantenorganisaties. Uw Kamer is hierover in het najaar van 2007 geïnformeerd.1
Via het handelingsprotocol, dat de migrantenorganisaties voor de aanpak hebben opgesteld, worden eigen taken en verantwoordelijkheden onder deelnemende zelforganisaties helder gemaakt. Hiermee wordt beoogd het concept van probleemeigenaarschap en de rol die zelforganisaties kunnen vervullen in een samenhangende aanpak, te versterken. De implementatie van dit protocol bij achterbanorganisaties is volop gaande. Zo hebben vluchtelingenorganisaties netwerkbijeenkomsten uitgevoerd en concretiseert VON het protocol in een training voor zelforganisaties. Voorzitters van alle bij het IOT aangesloten organisaties hebben zich in november 2008 op een ceremoniële bijeenkomst aan dit protocol gecommiteerd. Het SMN heeft met 15 sleutelfiguren afspraken gemaakt over actieve inzet in de preventieaanpak en de samenwerking op lokaal niveau. SMN heeft inmiddels 12 trainers beschikbaar voor training en voorlichting.
De eigen rol en inzet van (lokale) achterbanorganisaties zullen vanaf het najaar van 2009 en in 2010 verder vorm moeten krijgen ten behoeve van mentaliteitsverandering en personen die slachtoffer dreigen te worden van eergerelateerd geweld. De nadruk ligt hierbij bij de uitvoering van het kaderprogramma op lokaal niveau en in samenwerking met 10 gemeenten.
De migrantenorganisaties hebben intussen met al deze gemeenten overleg gevoerd, bij wijze van start van de gezamenlijke inzet om de samenwerking en samenhang in de lokale aanpak te versterken.
Met de methodieken en informatie die op dit moment worden ontwikkeld beogen de migrantenkoepels te voorzien in gerichte werkwijzen voor duurzame inzet van zelforganisaties gericht op samenwerking met instanties, kennis over instanties en weerbaarheid. Zo is aandacht voor competentie-ontwikkeling bij sleutelfiguren en het bevorderen van seksegelijkheid in opvoedpatronen.
Van belang is dat publieksgroepen op verschillende manieren worden bereikt. Hiertoe wordt samen met Motivaction een communicatieplan opgesteld, dat kort na de zomer gereed zal zijn.
Preventie als onderdeel van de lokale aanpak
In eerder onderzoek van het COT (2005) is geconstateerd dat sprake is van een kloof tussen potentiële risicogroepen en instanties. Vanuit het besef dat dit een effectieve aanpak in de weg kan staan, heeft het kabinet samenwerking tussen instanties en migrantenorganisaties die een rol vervullen in de aanpak als één van de doelstellingen benoemd. Contact en samenwerking tussen migrantengroepen en instanties is onontbeerlijk om verbindingen tussen de inzet van partijen te leggen, en het bereik en vertrouwen van risicogroepen in instanties te vergroten.
Mede daarom is de minister voor Wonen, Wijken en Integratie in overleg gegaan met vertegenwoordigers van de gemeenten Arnhem, Eindhoven, Deventer, Enschede, Hengelo, Den Haag en Delft over de realisatie van een lokale preventieaanpak. Het resultaat hiervan moet zijn dat samenwerking tussen gemeenten, de migrantenkoepels die het kaderprogramma uitvoeren en lokale zelforganisaties, bijdraagt aan een lokale aanpak waarin participatie van migrantengroepen, contact en samenwerking in beleid en uitvoering meer dan nu vaak het geval is deel uitmaakt van een samenhangende aanpak van eergerelateerd geweld. Hiermee kunnen kanalen worden geopend waardoor migrantengemeenschappen en instanties elkaar kennen en weten te vinden.
In een bestuurlijk overleg op 14 mei jl. hebben vertegenwoordigers van de gemeenten en de migrantenorganisaties dit gedeelde belang uitgesproken. Aan de gemeenten en de migrantenkoepels is gevraagd om rond de jaarwisseling lokale samenwerkingsafspraken te hebben gemaakt en beschreven. Met Rotterdam en Amsterdam zijn eerder al afspraken gemaakt. Begin 2010 zal een nieuw bestuurlijk overleg plaatsvinden over de voortgang; dit in het licht van stappen naar lokale beleidsvorming en borging van de preventie- en samenwerkingsaanpak op lokaal niveau. Dit proces van verstrerking van beleid en aanpak op lokaal niveau zal landelijk worden ondersteund, onder meer via stimuleringssubsidie aan de genoemde gemeenten.
Ten behoeve van de lokale preventieaanpak van eergerelateerd geweld is ook van belang melding te maken van de de rijksinzet op het bevorderen van lokale emancipatie-initiatieven. De minister van OCW gaat 18 best practice projecten die gesteund zijn via de subsidieregeling emancipatieprojecten landelijk verspreiden. Van deze projecten hebben er vier betrekking op eergerelateerd geweld en huwelijksdwang. De bovengenoemde 10 gemeenten zijn hiermee bekend, en kunnen gebruik maken van deze mogelijkheid om de lokale preventieaanpak van eergerelateerd geweld verder te versterken.
Het project, dat het Albeda College en het ROC van Twente als onderdeel van het programma hebben uitgevoerd, is eind vorig jaar afgerond. Het project had als doel werkwijzen te realiseren voor een omgang met eergerelateerde problematiek door onderwijsinstellingen. Hiermee zijn instrumenten beschikbaar gekomen, die scholen kunnen gebruiken bij het vormgeven van eigen initiatief of een aanpak. Op 20 november 2008 ontving Uw Kamer een aanbiedingsbrief met twee onderzoeken die het inzicht bieden in eerproblematiek en aanpak op scholen (Kamerstukken II, 2008–2009, 30 388, nr. 32). Conform de aanbiedingsbrief van 20 november 2008 informeert het kabinet u hieronder over het vervolg op het scholenproject.
Het kabinet beschouwt veiligheid als een noodzakelijke voorwaarde voor kwalitatief goed onderwijs. Het ministerie van OCW ondersteunt scholen bij het vormgeven en uitvoeren van hun veiligheidsbeleid.1 Scholen zijn zelf primair verantwoordelijk voor de veiligheid in de school. Daarvoor moeten zij een beroep kunnen doen op anderen zoals leerlingen, ouders, gemeenten, politie, maatschappelijk werk, jeugdzorg en het rijk. Uit het Onderwijsverslag en de diverse veiligheidsmonitoren blijkt dat steeds meer scholen deze samenwerking zoeken. Om ervoor te zorgen dat signalen bij de juiste instantie terechtkomen en dat de jongeren snel de juiste hulp krijgt aangeboden, is samenwerking tussen onderwijs, gemeente, zorg- en veiligheidsinstanties noodzakelijk. Deze samenwerking heeft de afgelopen jaren onder meer in de vorm van Zorg- en Adviesteams (ZAT’s) handen en voeten gekregen. Het kabinet heeft zich ten doel gesteld dat er in 2011 voor alle kinderen en jongeren in het primair, voorgezet en middelbaar beroepsonderwijs goed functionerende ZAT’s zijn.
In vervolg op het scholenproject geeft het kabinet met onderstaande acties een verdere stimulans aan betrokkenheid van onderwijsinstellingen bij de preventieaanpak van eergerelateerd geweld. Ingezet wordt op een brede bekendmaking van bestaande en bruikbare materialen die zijn opgeleverd binnen het project Eergerelateerd geweld in en om de school. Met o.a. de handleiding omgaan met eergerelateerde issues, het portrettenboekje en de handreiking voor het opstellen van een eigen plan van aanpak, kunnen onderwijsinstellingen een eigen aanpak vormgeven. De producten uit het scholenproject zijn daartoe bij een slotcongres, dat in november 2008 is gehouden, verspreid onder deelnemers. Daarnaast zijn de producten onder de aandacht gebracht via diverse media en congressen en digitaal beschikbaar via websites zoals die van het ROC van Twente, het ministerie van Justitie, de MBO Raad, het Nederlands Jeugd Instituut (NJI), de Federatie Opvang (koepelorganisatie voor o.a. de vrouwenopvang), het door het ministerie van OCW gesubsidieerde Centrum School en Veiligheid (CSV) en het intranet van de 25 politieregio’s. Alle roc’s in Nederland hebben de producten van het scholenproject toegestuurd gekregen.
Koepels en teams die scholen ondersteunen besteden aandacht aan eergerelateerd geweld. Zo heeft het Platform Veiligheid van de MBO Raad op 16 april jl. haar jaarlijkse conferentie gehouden. Via workshops zijn de deelnemers bekend gemaakt met de aanpak van eergerelateerd geweld, en de producten uit het scholenproject. Kwaliteitsteams Veiligheid (van het NJI) kunnen scholen desgevraagd adviseren bij het opstellen van veiligheidsbeleid met betrekking tot eergerelateerd geweld. Een expert op het terrein van eergerelateerd geweld maakt deel uit van deze Kwaliteitsteams. De komende periode voeren deze Kwaliteitsteams met 30 roc’s gesprekken over veiligheidskwesties en het door deze roc’s gevoerde veiligheidsbeleid, waarbij met name wordt ingegaan op knelpunten en problemen die deze roc’s ondervinden op dit gebied. Tijdens deze gesprekken kan de problematiek van eergerelateerd geweld eveneens aan de orde worden gesteld.
Stichting Verdwaalde Gezichten moderniseert op dit moment met steun van de minister voor WWI haar succesvol gebleken methodiek Zwarte Tulp. Hierbij is ook voorzien in facilitering van verdere uitvoering van het project op onderwijsinstellingen. Dit project is ook één van de 18 best practices die de minister van OCW landelijk wil verspreiden.
De minister voor WWI is voornemens in het kader van de lokale preventieaanpak van eergerelateerd geweld met 3 gemeenten aanvullende afspraken te maken over een lokale onderwijsaanpak als onderdeel van de preventieaanpak van eergerelateerd geweld. Ook de drie gemeenten die bestuurlijke pilots uitvoeren, betrekken onderwijsinstellingen bij hun aanpak. Voor de bestuurlijke pilots en de pilot huwelijksdwang verwijs ik naar elders in deze brief.
Voorgenomen Wet meldcode meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, die ook toeziet op melding van eergerelateerde zaken. Samen met de Staatssecretaris van VWS en de Minister voor Jeugd en Gezin heb ik in de brief van 20 november 20081 aangekondigd voornemens te zijn een Wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in te voeren. Eergerelateerd geweld wordt als geweldsthema hierin expliciet meegenomen. Professionals en instellingen worden verplicht om over een meldcode te beschikken en beleid te voeren op het terrein van deskundigheidsbevordering. Op deze manier kunnen professionals worden ondersteund om mogelijke gevallen van eergerelateerd geweld sneller te signaleren en te handelen om het geweld te stoppen en de slachtoffers te beschermen.
Een meldcode wordt ook voor onderwijsinstellingen verplicht. Uitkomsten van de werkconferentie «Leren signaleren», die de minister van OCW op 8 oktober 2008 heeft georganiseerd om de deskundigheidsbevordering van professionals rond diverse geweldsvormen te bevorderen, worden in dit traject meegenomen. Meer informatie over de meldcode treft u in de voortgangsrapportage «Beschermd en Weerbaar» van de Staatssecretaris van VWS van 29 mei jl. Verder wil de minister van OCW naar aanleiding van onderzoek naar de effecten van seksualisering op jongeren onder meer de respectvolle omgang van meisjes door jongens verbeteren en gender stereotype opvattingen over het seksuele gedrag van jongeren tegengaan2. Het is mogelijk dat de in dit onderzoek voorgestelde algemene preventiemaatregelen ook een positief effect hebben op het voorkomen van eergerelateerd geweld.
De voortgangsrapportage «Beschermd en weerbaar» die onlangs door de staatssecretaris van VWS aan uw Kamer is gestuurd, bevat informatie over hulp en opvang van slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties waaronder eergerelateerd geweld. Hieronder treft u nadere informatie aan.
Opvang mannelijke slachtoffers van eergerelateerd geweld
Op 1 juli 2008 is een pilot gestart voor de opvang van ernstig bedreigde mannen in elk van de vier grote steden. Er zijn inmiddels 40 opvangplekken beschikbaar voor mannen die te maken hebben met geweld binnen afhankelijkheidsrelaties en die tevens ernstig bedreigd worden. De opvangplekken zijn bijna allemaal bezet.
Voortgang pilots opvang en hulpverlening minderjarige meisjes
De pilots voor de opvang van minderjarige meisjes die slachtoffer zijn van eergerelateerd geweld lopen nu twee jaar. Door de concentratie van vergelijkbare slachtoffers wordt er veel ervaring opgedaan met specifieke hulpverlening aan deze slachtoffers. Sinds de start begin 2007 zijn in de twee pilots 125 meisjes en jonge vrouwen tussen de 14 en 24 jaar uit alle Nederlandse provincies opgevangen. Opvallend is, dat ongeveer een kwart van de cliënten 17 jaar was, Via Bureau’s Jeugdzorg, (vrouwen)opvang/Steunpunten huiselijk geweld en politie kwamen de meeste cliënten binnen. De cliënten bleken vaak de Nederlandse nationaliteit te hebben; dit gold voor 70% van de cliënten. Meisjes met Turks-Nederlandse, Marokkaans-Nederlandse en Iraaks-Nederlandse komaf vormden de grootste groepen onder de cliënten. In één van de pilots worden meisjes opgevangen die kinderen hebben of zwanger zijn. Er is ook regelmatig sprake van een licht verstandelijke handicap (LVG-problematiek).
Professionalisering vrouwenopvang
De Federatie Opvang ontwikkelt richtlijnen voor de vrouwenopvang om de professionals te ondersteunen in de opvang en bescherming van slachtoffers van eergerelateerd geweld. Het gaat om richtlijnen voor de aanmelding en intake, de begeleiding, nazorg en samenwerking met ketenpartners. De richtlijnen worden ontwikkeld door een expertgroep van professionals uit de vrouwenopvang met wetenschappelijke ondersteuning en begeleid door Movisie. De richtlijnen aanmelding en intake en begeleiding zijn gereed en getest in vier regionale bijeenkomsten met medewerkers van de vrouwenopvang. Richtlijnen zijn in deze vorm voor de vrouwenopvang nieuw. Via een expertmeeting worden de richtlijnen op kwaliteit getest waarna de richtlijnen op een website worden geplaatst die ook voor andere beroepsgroepen toegankelijk is. De richtlijnen nazorg en ketenaanpak zullen dit jaar afgerond worden.
Informatievoorziening vrouwenopvang
Het doel van het project informatievoorziening eergerelateerd geweld is om meer zicht te krijgen in aard en omvang van de problematiek van eergerelateerd geweld in de vrouwenopvang. Hiervoor is het nodig dat de medewerkers eergerelateerd geweld kunnen herkennen. In het project informatievoorziening wordt dan ook nauw opgetrokken met het professionaliseringsproject. Om registratie mogelijk te maken is met de vrouwenopvang een gegevensset ontwikkeld. Deze gegevensset is vertaald naar een registratiemodule. Deze registratiemodule is vanaf december 2008 voor de vrouwenopvang beschikbaar gesteld. In regionale bijeenkomsten is de module gepresenteerd aan de vrouwenopvang. Vooral het leggen van de verbinding tussen de werkpraktijk waarin EG voorkomt en de management- en branche-informatie in de werkconferenties zorgt voor een levendige uitwisseling, wederzijdse kruisbestuiving en motivatie. De planning is dat in het najaar van 2009 eerste gegevens opgeleverd zullen worden. Het jaar 2009 kan beschouwd worden als nulverzameling, en vanaf 2010 zullen naar verwachting steeds vollediger gegevens beschikbaar komen.
Landelijk Expertise Centrum (LEC)
Het LEC is per 1 november 2008 geformaliseerd. Het takenpakket van het LEC is breed en richt zich onder meer op de ondersteuning (zowel operationeel als adviserend) van de politiekorpsen en andere professionals die te maken hebben met complexe eerkwesties. Daartoe is het LEC 7 dagen per week, 24 uur per dag bereikbaar. Daarnaast richt het LEC zich op het onderhouden van het onderwijsprogramma voor de politie, het organiseren van themadagen, het onderhouden van internationale contacten en het doen van zelfstandig wetenschappelijk onderzoek.
De verdere ontwikkeling van het LEC en de uitbouw en het onderhoud van het (internationale) netwerk richt zich nu al op de jaren na 2010, wanneer het programma eergerelateerd geweld is afgerond. Het is evident dat het LEC nog meer dan nu een belangrijke schakel zal vormen tussen de opsporingspraktijk en de wetenschap en daarmee een belangrijke rol zal houden voor de ontwikkeling van beleid. De korpsen zullen in eerste aanleg adequaat moeten kunnen reageren op en interveniëren bij eergerelateerd geweld, maar bij complexe zaken en/of als een externe deskundige moet worden ingezet, wordt het LEC ingeschakeld. Op bovengenoemde taakvelden ontplooit het LEC nog andere activiteiten. Dagelijks ontvangt het LEC aanvragen voor advies en ondersteuning van onder meer regiokorpsen, Steunpunten Huiselijk Geweld, opvang- en onderwijsinstellingen. Het LEC analyseert meldingen, doet onderzoek in individuele zaken en ondersteunt desgevraagd ter plaatse bij de opsporing van (mogelijke) eerzaken. Daarnaast draagt het LEC kennis over aan professionals, via lesmateriaal, publicaties, etc. Deze activiteiten hebben een permanent karakter. Ter informatie stuur ik u als bijlage bij deze voortgangsrapportage het werkplan van het LEC toe.
Tijdens het algemeen overleg met uw Kamer op 28 oktober 2008 heb ik u toegezegd in overleg te zullen treden met mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om het voortbestaan van het LEC ook na 2010 financieel te borgen. Het besef is aanwezig, dat ook na 2010 de politieregio’s blijvend gebruik moeten kunnen maken van de expertise van het LEC. Definitieve besluitvorming over de structurele financiering van het LEC wordt aangehouden, omdat wij de ontwikkelingen rond het nieuwe beheerstelsel van de politie moeten afwachten.
Het onderwijsprogramma voor het initieel onderwijs aan de Politieacademie is thans volledig geïntegreerd. Alle betrokken docenten hebben vorig jaar een opleiding gehad. Ten behoeve van de contactfunctionarissen is een uitgebalanceerd cursuspakket rond eergerelateerd geweld ontworpen met daarin aandacht op het onderhavige terrein voor strafrechtelijke, bestuurlijke, kwalitatieve en organisatorische onderwerpen evenals technische aspecten rondom het gebruik van de LEC-methode. De cursus voor in totaal 28 contactfunctionarissen is in maart van dit jaar van start gegaan. Parallel hieraan is in april een driedaagse cursus van start gegaan voor in totaal 110 taakaccenthouders. Dit zijn politiefunctionarissen, die binnen de regio’s in districten dan wel wijkteams als aanspreekpunt voor collega’s zijn aangewezen.
In de meeste regionale korpsen is thans de LEC-ontwikkelde methode in gebruik en worden dagelijks relevante mutaties met behulp van deze landelijk gebruikte methode geanalyseerd.1 Zoals hiervoor bij het onderdeel onderwijs al aangegeven zijn in de meeste regio’s ook taakaccenthouders benoemd. Steeds vaker wordt in operationele en adviserende zin een beroep op het LEC gedaan. Dit laat onverlet dat de leiding van de politieregio’s zich terdege bewust is van het feit, dat eind 2010 wanneer het programma zal worden beëindigd de politie tot op zekere hoogte in staat moet zijn eergerelateerde geweldszaken zelfstandig te kunnen behandelen.
Er is vanuit het programma veel aandacht voor het registratieproces binnen de gehele strafrechtketen. Een dergelijk proces is echter gecompliceerd en divers. Ik heb uw Kamer daaromtrent al in eerder stadium naar aanleiding van de motie Van Dijk (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 388, nr. 17) schriftelijk geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 388, nr. 22). De politiekorpsen registreren hun eigen operationele activiteiten.
In opdracht van het programmabureau publiceert het LEC binnenkort een voorstel voor de wijze waarop binnen de politie het registratieproces de gewenste vorm kan krijgen en uniformiteit bij de registratie kan worden bevorderd. Bij het opstellen van het voorstel is al rekening gehouden met de mogelijkheid voor andere ketenpartners dan de politie om deze registratiemethodiek toe te passen. Zodra het LEC-rapport over de registratiemethodiek gepubliceerd wordt, zal ik het breed aan andere ketenpartners beschikbaar stellen.
In november 2008 is een cursus rond eergerelateerd geweld verzorgd voor het landelijk overleg voor officieren van justitie die huiselijk geweld in portefeuille hebben. Daarnaast is in december 2008 het thema eergerelateerd geweld aan de orde gekomen in het landelijk overleg van functionarissen, die binnen het openbaar ministerie zijn aangewezen als secretaris van de Algemene Justitiële Beraden, die in elk arrondissement zijn georganiseerd. De eerste cursusdag voor de zittende en staande magistratuur heeft plaatsgevonden in mei 2009.
Tijdens het algemeen overleg met uw Kamer op 28 oktober 2008 heb ik toegezegd het College van Procureurs-Generaal te vragen naar de voortgang betreffende de «aanwijzing eergerelateerd geweld». Hierover kan ik u melden, dat in april jl. een expertmeeting is gehouden waaraan een groot aantal functionarissen van verschillende disciplines heeft deelgenomen. Op basis van de uitkomst daarvan wordt thans de aanwijzing verder uitgewerkt. Rondom de zomer zal het concept voor consultatie worden aangeboden aan alle partijen die binnen de strafrechtketen direct of indirect bij de beoogde aanwijzing betrokken zijn. In het najaar 2009 zal de aanwijzing dan definitief worden vastgesteld.
Tijdens genoemd overleg heb ik toegezegd het College van Procureurs-Generaal te vragen om te stimuleren dat in geval van dreiging met geweld van alle beschikbare mogelijkheden gebruik zal worden gemaakt om (potentiële) daders aan te pakken. Hierover is met het College afgestemd en afgesproken dat dit aspect in het kader van de beoogde O.M.-aanwijzing zal worden meegenomen.
Het College van Procureurs-generaal heeft onderkend en als zodanig vastgelegd in het jaarplan 2009 dat binnen het openbaar ministerie een bredere voorlichting over het onderhavige thema gewenst is. Daarom zullen in het najaar 2009 verschillende voorlichtingsbijeenkomsten in samenwerking met het programmabureau worden georganiseerd waarbij dan tevens veel aandacht zal worden besteed aan voormelde aanwijzing en de consequenties daarvan voor de opsporingspraktijk.
Met de Raad voor de Rechtspraak is overleg gaande over een voorlichtingscampagne binnen de zittende magistratuur. Zo wordt gedacht om over het thema en het programma daaromheen een dagdeel te organiseren voor het overleg van voorzitters van de respectieve strafsectoren van de rechtbanken. Verder zal worden bezien waar de expertise van rechters elders binnen het programma kan worden ingezet. Ook de ontwikkelde opleidingsmodule van de SSR op dit terrein zal aandacht krijgen.
In de laatste fase van het programma komt het er op aan, dat in de bestaande structuren voldoende deskundigheid en vaardigheid met betrekking tot eergerelateerd geweld wordt geborgd en dat gemeenten de regierol die zij (óók in de lokale aanpak van eergerelateerd geweld) hebben, gaan oppakken.
Relevante ketenpartners vinden elkaar op steeds meer plaatsen in Veiligheidshuizen, Centra voor Jeugd en Gezin en Zorg en Adviesteams rond scholen. Eergerelateerd geweld vraagt van elk van deze partijen een specifieke aanpak. Die specifieke aanpak wordt op lokaal niveau (door-)ontwikkeld. Met dat doel blijf ik de «bestuurlijke» pilots Eergerelateerd Geweld in Rotterdam, Amsterdam en Almelo ondersteunen.
Uiteraard wordt daarbij de samenhang met lopende trajecten op het terrein van huiselijk geweld en kindermishandeling niet uit het oog verloren. Voor de bevordering van deskundigheid en vaardigheden bij professionals in de uitvoering is het programma aangesloten bij de implementatie van de Verplichte Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling. Deze Verplichte Meldcode is immers ook van toepassing op eergerelateerd geweld.
Voor de implementatie van de aanpak van eergerelateerd geweld op lokaal niveau is voorts aangehaakt bij het traject «Beschermd en weerbaar». Dit traject moet leiden tot een toekomstbestendig stelsel dat bescherming en ondersteuning van slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties (waaronder eergerelateerd geweld) garandeert. Onder meer de beoogde sterke Steunpunten Huiselijk geweld kunnen een rol spelen in de lokale aanpak van eergerelateerd geweld. Over beide trajecten heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uw Kamer onlangs uitgebreid geïnformeerd.1
Binnen de in 2006 gestarte pilot eergerelateerd geweld in Rotterdam blijft de aanpak zich doorontwikkelen. Met een functionerende Kerngroep eergerelateerd geweld en een handreiking voor signaleren en doorverwijzen heeft de gemeente Rotterdam een aantal belangrijke resultaten neergezet. Inmiddels is duidelijk, dat het ontwikkelen van een specifieke en uitgebalanceerde lokale aanpak op eergerelateerd geweld met alle verschillende partijen tijd kost. De ervaringen en instrumenten uit deze pilot die tot dan toe zijn opgedaan en ontwikkeld, worden in de loop van 2009 gebundeld in een werkboek, dat ik landelijk beschikbaar zal stellen. Ketenpartners in anderen gemeenten kunnen daarmee van de methodieken en instrumenten in dit werkboek profiteren. De pilot in Rotterdam wordt momenteel uitgebreid met een deelproject op het terrein van huwelijksdwang. Mede om die reden zal ik deze pilot verlengen tot en met 2010.
Met de gemeente Amsterdam worden op dit moment nadere afspraken gemaakt over de verdere invulling van de pilot. Ook de bestuurlijke pilot in Almelo wordt momenteel vormgegeven. De aanpak in die gemeenten is inmiddels wel van start gegaan. In Amsterdam heeft de betrokken wethouder eind 2008 een convenant gesloten met de lokale ketenpartners, en een intentieverklaring voor samenwerking met een aantal maatschappelijke partijen een migrantenorganisaties. In het ketenoverleg eergerelateerd geweld Amsterdam (KEGA) wordt de casuïstiek besproken die bij de verschillende partners binnenkomt, o.a. via het meldpunt eergerelateerd geweld dat binnen de Blijf Groep/Steunpunten huiselijk geweld is opgezet. In preventieve sfeer werkt Amsterdam samen met onderwijsinstellingen en migrantenorganisaties uit. Onder regie van een breed samengestelde stuurgroep wordt in werkgroepen gewerkt aan deskundigheidsbevordering en een eenduidige werkwijze binnen lokale instellingen, verbetering van de signalering, indicering en hulpverlening in de (crisis)opvang en voorlichting aan doelgroepen binnen het onderwijs en binnen migranten- en vluchtelingengemeenschappen. De gemeente Almelo overlegt met«preventiegemeenten» Enschede en Hengelo over samenwerking in een gemeente-overstijgende aanpak van eergerelateerd geweld in Twente.
Ervaringen in de bestuurlijke pilots en de landelijke maatregelen – generiek en specifiek vanuit het programma eergerelateerd geweld – zullen worden verwerkt in een model voor bestuurlijke regie. Ten behoeve hiervan zal vooraf een analyse worden uitgevoerd, waarbij zal worden gekeken naar de uitwerking van maatregelen en beleid ten behoeve van een aanpak op het lokale niveau, en de kansen en knelpunten die dit oplevert. De modelbeschrijving voor de bestuurlijke regie in een integrale aanpak van eergerelateerd geweld zal na afloop van het programma eind 2010 moeten bijdragen aan zelfstandige beleidsrealisatie van gemeenten ten behoeve van een aanpak van eergerelateerd geweld.
5. Overige toezeggingen en moties
Bij brief van 21 februari 2008 heb ik u het rapport «Partnerdoding door etnische minderheden» van het Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen toegestuurd. De heer Kamp vroeg bij het AO van 28 oktober om een toelichting bij de passage (op pag. 9) van het rapport «Partnerdoding door etnische minderheden», waar over twee onderzoeken door Van Dijk en anderen wordt gesproken. In 1997 is een onderzoek uitgevoerd naar gevallen van huiselijk geweld onder autochtonen. Dit bedroeg ruim 40%. Daarna is een onderzoek gedaan naar huiselijk geweld onder allochtonen en dat bedroeg 24%. De heer Kamp vroeg zich af hoe uit deze onderzoeken de conclusie getrokken kan worden, dat sprake is van een oververtegenwoordiging van etnische minderheden onder verdachten en daders van huiselijk geweld.
Bij het beantwoorden van deze vraag dient een tweedeling te worden gemaakt. In de eerste plaats spreken we van een oververtegenwoordiging van etnische minderheden met betrekking tot dader- en slachtofferschap van partnerdoding. Recente cijfers wijzen uit, dat 45% van diegenen, die tot partnerdoding overgaan, van een niet-Nederlandse etniciteit zijn (zie ook: Nieuwbeerta & Leistra, 2007), terwijl het aandeel etnische minderheden in Nederland 16 tot 19% beslaat. In de tweede plaats is er niet geconcludeerd dat er een oververtegenwoordiging bestaat van etnische minderheden onder slachtofferschap van huiselijk geweld. Het onderzoek van Van Dijk en anderen laat juist zien, dat etnische minderheden minder vaak dan autochtonen rapporteren slachtoffer te zijn van huiselijk geweld. Deze twee gegevens veroorzaken een discrepantie. Immers: gegeven het feit dat partnerdoding een extreem type van huiselijk geweld is, zou men verwachten een soortgelijke oververtegenwoordiging van etnische minderheden aan te treffen onder slachtoffers van huiselijk geweld. Dit is echter niet het geval. De reden hiervoor kan gezocht worden in terughoudendheid in het rapporteren van huiselijk geweld door slachtoffers van etnische minderheden. Deze terughoudendheid kan toe te schrijven zijn aan verminderde meldingsbereidheid, onder meer vanwege schaamte en mogelijke onbekendheid met instanties.
In het Algemeen Overleg op 8 maart 2007 heb ik aan uw Kamer toegezegd de mogelijkheden te onderzoeken om strafrechtelijk of anderszins tegen huwelijksdwang op te treden1. Ook bij het vragenuurtje van 23 september 2008 zijn vragen gesteld met betrekking tot de aanpak van huwelijksdwang en achterlating. Op de recente onderzoeken naar gedwongen huwelijken ben ik in paragraaf 2 ingegaan.
Op basis van de recente onderzoeken naar gedwongen huwelijken heeft in februari 2009 een schriftelijke en mondelinge consultatie van experts plaatsgevonden. Uit deze consultatie is naar voren gekomen dat er in de praktijk behoefte is aan een aantal aanvullende, specifieke maatregelen die zich richten op huwelijksdwang (en achterlating). Het gaat daarbij niet zozeer om juridische maatregelen, maar vooral om maatregelen gericht op kennisoverdracht aan professionals, voorlichting aan potentiële slachtoffers en hulpverlening en bijstand aan Nederlanders en vreemdelingen die een verblijfsrecht in Nederland hebben of hebben gehad en die (in verband met gedwongen uithuwelijking) worden achtergelaten in het buitenland.
De Mudawwanahwerkgroep heeft in de afgelopen jaren een succesvol project uitgevoerd met betrekking tot voorlichting en bijstand aan meisjes en vrouwen die in Marokko worden achtergelaten. Deels is deze problematiek aan huwelijksdwang gerelateerd. Met subsidie van de staatssecretaris van Justitie en de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie voert de Mudawwanahwerkgroep sinds eind 2008 een project uit, waarbij netwerken en voorlichtingen ten behoeve van Turks-Nederlandse vrouwen worden uitgevoerd.
Handelingen die betrekking hebben op verloving en huwelijkssluiting spelen zich veelal af in de privésfeer en daarmee deels ook buiten het gezichtsveld van de overheid. Daarnaast is bij gearrangeerde huwelijken de factor dwang moeilijk vast te stellen, en zijn overheden en diensten veelal afhankelijk van meldingen van betrokkenen. In een recent verschenen onderzoek van de Vrije Universiteit naar partnerkeuze en huwelijksdwang2 komt naar voren dat deze problematiek intussen meer bespreekbaar lijkt te zijn onder Turkse en Marokkaanse Nederlanders dan een aantal jaren geleden. Meerdere migrantenorganisaties, zoals het SMN, het IOT en SPIOR hebben in de afgelopen jaren projecten uitgevoerd om vrije partnerkeuze te bevorderen en huwelijksdwang bespreekbaar te maken.
Ik ben mij ervan bewust dat de positieve ontwikkeling die gaande lijkt te zijn binnen deze migrantengemeenschappen, kan leiden tot een toename in de hulpvraag. Binnen de aanpak van eergerelateerd geweld wordt al veel aandacht besteed aan mogelijke vroege indicatoren die kunnen bijdragen tot (escalatie van) geweld en de achtergronden van eergerelateerd geweld. Daarnaast is aandacht voor slachtoffers en risicogroepen die met ereconflicten en eergerelateerd geweld in aanraking kunnen komen. Daarmee is binnen het programma eergerelateerd geweld ook oog voor mogelijke huwelijksdwang als indicator, en ruimte voor opvang van slachtoffers via onder meer de pilots minderjarigen. Ik zie geen aanleiding voor het inrichten van een aparte aanpak van huwelijksdwang of een apart meldpunt voor huwelijksdwang en achterlating, zoals dat door lid Arib (PvdA) werd voorgesteld tijdens het vragenuur over achtergelaten vrouwen op 23 september 2008.1 Het inbedden van de aanpak van huwelijksdwang en achterlating in de bestaande infrastructuur voor huiselijk geweld en eergerelateerd geweld verdient de voorkeur.
Op basis van de genoemde onderzoeken en de consultatieronde met betrekking tot huwelijksdwang, beraad ik mij op dit moment op mogelijke juridische maatregelen (strafrechtelijk, privaatrechtelijk en/of vreemdelingenrechtelijk). Zeker wat betreft het privaatrecht blijkt uit het onderzoek dat er mogelijkheden zijn die ik nader wil verkennen. In de volgende voortgangsrapportage in oktober 2009 – of zoveel eerder als mogelijk – zal ik uw Kamer op dit punt berichten.
Wel acht ik het van belang dat op korte termijn met enige specifieke maatregelen het inzicht in de problematiek en de aanpak van huwelijksdwang wordt versterkt. Daarnaast dienen personen die slachtoffer dreigen te worden van gedwongen uithuwelijking te weten waar zij zich kunnen melden. Voor de zomer 2009 wordt daarom, binnen de lopende pilot Eergerelateerd Geweld in Rotterdam de aanpak van huwelijksdwang expliciet gemaakt. Doel daarvan is om, bij wijze van deelpilot, binnen de infrastructuur, aanpak en registratie van eergerelateerd geweld en huiselijk geweld waar nodig specifieke aandacht te geven aan huwelijksdwang. Zowel binnen de voorlichting aan potentiële slachtoffers als bij de deskundigheidsbevordering van professionals, de signalering en de interventies worden de thema’s huwelijksdwang en achterlating expliciet opgenomen. Waar nodig wordt de aanpak meer toegesneden op huwelijksdwang en achterlating. Binnen die deelpilot wordt bijvoorbeeld onderzocht of/hoe gewerkt kan worden met een verklaring die een potentieel slachtoffer voorafgaand aan het vertrek naar het buitenland bij een (professionele) vertrouwenspersoon in bewaring kan geven en die bij eventuele achterlating gebruikt kan worden als melding van achterlating wegens huwelijksdwang.
Voor de zomer 2009 wordt een voorlichtingsactie uitgevoerd rond huwelijksdwang/achterlating, gericht op jongeren. Potentiële slachtoffers weten op basis van deze actie wat zij kunnen doen, voordat zij op vakantie gaan en in het geval zij in het buitenland achtergelaten worden. Professionals in Nederland die werken met jongeren en medewerkers op de Nederlandse posten in het buitenland worden over de actie geïnformeerd en weten wat zij kunnen doen.
Voor de zomer 2009 komt een geactualiseerde en meer uitgebreide IND-folder beschikbaar over het verblijfsrecht van slachtoffers van diverse vormen van geweld (waaronder eergerelateerd geweld). Daarin wordt onder meer aandacht besteed aan de mogelijkheden van terugkeer en herstel van de verblijfspositie na onvrijwillige achterlating, aan het kunnen verkrijgen van documenten en aan het kunnen aanvragen van een uitkering krachtens de regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen (RvB). De folder zal worden vertaald in het Engels, Frans, Turks, Arabisch en Chinees.
Rond de zomer 2009 wordt de Tweede Kamer, in reactie op de motie Van Toorenburg inzake integraal beleid huwelijksmigratie (TK, 2008–2009, 31 700 XVIII, nr. 19), geïnformeerd over een grensoverschrijdende aanpak van huwelijksdwang en achterlating en de rol van de ambassade in het land van herkomst.
In het vragenuurtje van 23 september 2008 is toegezegd terug te komen op de rol van de leerplicht bij achterlating en/of gedwongen uithuwelijking. Als scholen en leerplichtambtenaren achterlating en/of gedwongen uithuwelijking van minderjarigen signaleren, kan de school deze signalen in het ZAT inbrengen. De leerplichtambtenaar komt in beeld als er sprake is van een ingeschreven jongere die niet meer naar school gaat. Als blijkt dat het om achterlating en/of gedwongen uithuwelijking gaat, kan de leerplichtambtenaar actie ondernemen door gebruik te maken van het sociale netwerk van hulpverleningspartners. De Leerplichtwet 1969 biedt echter geen mogelijkheid, om een leerplichtige in het buitenland terug naar Nederland te laten komen. De Leerplichtwet kan hoogstens leiden tot strafvervolging van de ouders. Zodra ouders hun kind uitschrijven uit de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA), vanwege de woonplaats in het buitenland, is de Leerplichtwet niet meer van toepassing.
In de bijlagen bij deze rapportage treft u het planningsdocument aan, waarin de stand van zaken per maatregel uit het programma staat weergegeven. Daarnaast ontvangt u ter kennisname de producten die zijn voortgekomen uit het project «eergerelateerd geweld in en om de school». Tevens voeg ik de in paragraaf 3 genoemde onderzoeken op het terrein van eergerelateerd geweld en huwelijksdwang bij, evenals het werkplan van het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld van de politie.1
Leren van eer op scholen. Een onderzoek naar vroegsignalen van eergerelateerd geweld, Advies- en Onderzoeksgroep Beke, 2008.
Bij brief d.d. 22 januari 2009 hebben de bewindspersonen van OCW u geïnformeerd over het veiligheidsbeleid en de voorgenomen maatregelen (TK 2008–2009, 29 240, nr. 30).
In deze door het LEC ontwikkelde methode wordt de informatie uit de casuïstiek gerangschikt aan de hand van een aantal stappen: rode vlaggen, query, checklist en analyse.
Storms, O. en Bartels, E., De keuze van een huwelijkspartner. Een studie naar partnerkeuze onder groepen Amsterdammers (Amsterdam, 2008).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30388-34.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.