30 372 Voorstel van wet van de leden Heijnen, Voortman en Schouw, houdende regels inzake het raadgevend referendum (Wet raadgevend referendum)

D BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 juni 2013

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het voorlopig verslag van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat inzake wetsvoorstel 30 372 (Voorstel van wet van de leden Heijnen, Voortman en Schouw, houdende regels inzake het raadgevend referendum (Wet raadgevend referendum). In dit verslag zijn enkele vragen gesteld aan de regering. Het betreft vragen over de reikwijdte van het voorliggende voorstel van wet en vragen over de mogelijkheid van het op elektronische wijze indienen van verzoeken tot het houden van een referendum. Met deze brief beantwoord ik deze vragen. Het kabinetsstandpunt over het gehele voorstel zal ik tijdens de plenaire behandeling kenbaar maken.

Reikwijdte referendum

De leden van de PvdA-fractie hebben de initiatiefnemers gevraagd uiteen te zetten hoe de beleidspraktijk in Nederland door het voorliggende wetsvoorstel wordt geraakt. Meer specifiek stellen zij de vraag of het in de situatie dat men omstreden beleid via een referendum zou willen «corrigeren» volstaat om een referendum over een wet, waarin slechts één onderdeel van dat beleid is vervat te organiseren. Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie wat het afwegingskader van de regering is wanneer de uitslag van het referendum afwijzend is ten aanzien van de wet en hoe de regering in dat geval tot het besluit om de wet in te trekken dan wel de wet toch te handhaven komt.

De regering zal zich bij ieder referendum dat heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing opnieuw een oordeel moeten vormen over die uitslag. Dit geldt ook in het geval de situatie zoals die door de leden van de PvdA-fractie wordt geschetst zich voor zou doen. Omdat de uitslag van ieder referendum afzonderlijk moet worden beoordeeld, acht ik het opportuun noch zinvol om hier op dit moment in algemene zin uitspraken over te doen.

Voorts hebben de leden van de PvdA-fractie de regering gevraagd of zij aan kan geven of zij de in het wetsvoorstel opgenomen beperking van de reikwijdte van het referendum te groot, te klein of juist vindt.

De in het wetsvoorstel opgenomen beperking van de reikwijdte van het referendum komt in hoge mate overeen met de uitzonderingsbepalingen in eerdere regeringsvoorstellen inzake het referendum, waaronder het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Tijdelijke referendumwet. Er bestaat derhalve door de tijd heen een grote mate van continuïteit in de gedachten over de reikwijdte van een referendum. Ik heb waardering voor het feit dat de Tweede Kamer zich hier rekenschap van heeft gegeven en zal tijdens de plenaire behandeling laten weten hoe de regering de reikwijdte van de uitzonderingsbepalingen weegt.

Elektronische inzameling van referendumverzoeken

De leden van de PvdA-fractie hebben de regering gevraagd of zij aan kan geven of de mogelijkheid van het op elektronische wijze indienen van verzoeken tot het houden van een referendum via DigiD, of via een systeem van elektronische identiteitskaarten reeds bestaat. Voorts hebben de leden van de PvdA-fractie gevraagd of een dergelijk systeem in de plaats zou kunnen komen van het nu in het wetsvoorstel opgenomen systeem van handtekeningenlijsten en of de veiligheid ervan voldoende is gegarandeerd.

De discussie over de mogelijkheid van het elektronisch inzamelen van inleidende referendumverzoeken en ondersteuningsverklaringen is uitvoerig aan de orde geweest tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer. Mijn ambtsvoorganger heeft de Tweede Kamer in 2012 bericht over de geschiktheid van DigiD hiervoor (Kamerstukken II 2011/12, 30 372, nr. 40). In deze brief is ingegaan op de drie mogelijkheden voor het inzamelen van inleidende referendumverzoeken en ondersteuningsverklaringen:

  • het verzamelen van handtekeningen op een door het centraal stembureau ter beschikking gestelde lijst of kopie van een dergelijke lijst;

  • het verzamelen van verzoeken en verklaringen op het gemeentehuis;

  • het elektronisch inzamelen van verzoeken en verklaringen met behulp van DigiD.

Wat betreft de laatste mogelijkheid is in de vernoemde brief opgemerkt dat het verzamelen van ondersteuningsverklaringen en inleidende referendumverzoeken met behulp van DigiD in technische zin mogelijk is. Voorts is geconstateerd dat de betrouwbaarheid bij inzameling met behulp van DigiD veel groter is dan bij het werken met handtekeningenlijsten. Het gegeven dat bij inzameling met DigiD iedere verklaring afzonderlijk wordt ingediend, maakt het werken met DigiD, in vergelijking met de handtekeningenlijsten, bovendien veel minder gevoelig voor ronselpraktijken, waarbij mensen zich mogelijk onder druk gezet kunnen voelen om hun handtekening op de lijst te plaatsen. Wel is het zo dat het bij het huidige authenticatieniveau van DigiD niet helemaal valt uit te sluiten dat DigiD-codes in onbevoegde handen komen doordat mensen zelf hun code aan anderen verstrekken.

Met betrekking tot de kosten geldt dat mag worden verwacht dat de kosten van de inzet van DigiD vrijwel nihil zijn. Aan de hosting van de website waar de ondersteuningsverklaringen worden ingezameld zijn wel beperkte kosten verbonden. Evenals bij inzamelingen met behulp van handtekeningenlijsten zullen de kosten van inzameling met DigiD derhalve gering zijn. De financiële gevolgen van het wetsvoorstel liggen dan ook veel meer bij andere aspecten, zoals de structurele kosten die samenhangen met het beoordelen van de referendabiliteit van een voorstel van wet, de organisatie van het referendum, de te verstrekken subsidies en de keuzes die worden gemaakt, zoals bijvoorbeeld het al dan niet voeren van een opkomstbevorderende en/of informatieve campagne.

Ten slotte is aan de regering de vraag gesteld of indien gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen over de elektronische indiening van verzoeken en ondersteuningsverklaringen, de mogelijkheid blijft bestaan om een verzoek of ondersteuningsverklaring in te dienen in de vorm van handtekeningenlijsten, zoals beschreven is in de artikelen 29 en 41. Ik lees de artikelen 31 en 43, waarin de mogelijkheid om bij AMvB af te wijken van de in de in de artikelen 29 en 43 vastgelegde procedure en het mogelijk te maken om inleidende verzoeken en ondersteuningsverklaringen op elektronische wijze in te dienen is vastgelegd zo, dat beide methoden naast elkaar kunnen bestaan.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

Naar boven