30 372
Voorstel van wet van de leden Dubbelboer, Duyvendak en Van der Ham, houdende regels inzake het raadgevend referendum (Wet raadgevend referendum)

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is bepalingen vast te stellen inzake het raadgevend referendum;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Paragraaf 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties;

b. referendum: raadgevend correctief referendum;

c. referendumcommissie: referendumcommissie, genoemd in artikel 113.

Paragraaf 2. Het raadgevend correctief referendum

Artikel 2

In de in deze wet omschreven gevallen wordt een referendum gehouden, indien na een inleidend verzoek van ten minste tienduizend kiesgerechtigden ten minste driehonderdduizend kiesgerechtigden daartoe bij een definitief verzoek de wens kenbaar hebben gemaakt.

Artikel 3

De uitslag van een referendum geldt als een raadgevende uitspraak tot afwijzing, indien een meerderheid zich in afwijzende zin uitspreekt.

HOOFDSTUK 2. VOORWERP VAN HET REFERENDUM

Artikel 4

Een referendum kan worden gehouden over:

a. wetten;

b. stilzwijgende goedkeuring van verdragen die binnen het Koninkrijk alleen voor Nederland gelden.

Artikel 5

Geen referendum kan worden gehouden over:

a. wetten inzake het koningschap;

b. wetten inzake het koninklijk huis;

c. wetten inzake de begroting, bedoeld in artikel 105, eerste lid, van de Grondwet;

d. wetten tot verandering in de Grondwet en wetten houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel hiertoe in overweging te nemen;

e. wetten die uitsluitend strekken tot uitvoering van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties;

f. rijkswetten, behoudens rijkswetten tot goedkeuring van verdragen die binnen het Koninkrijk alleen voor Nederland gelden;

g. wetten als bedoeld in de artikelen 11 en 12, tweede en derde lid, die uitsluitend strekken tot intrekking of tot regeling van de inwerkingtreding van een wet naar aanleiding van een daarover gehouden referendum;

h. wetten als bedoeld in de artikelen 12, derde lid, en 16, tweede lid, die uitsluitend strekken tot goedkeuring van het voornemen tot opzegging van een verdrag naar aanleiding van een over de goedkeuring van dat verdrag gehouden referendum;

i. wetten als bedoeld in artikel 15, tweede lid, die uitsluitend strekken tot intrekking van de aan een verdrag verleende goedkeuring naar aanleiding van een daarover gehouden referendum.

HOOFDSTUK 3. MEDEDELING EN INWERKINGTREDING VAN VOOR EEN REFERENDUM VATBARE WETTEN EN STILZWIJGENDE GOEDKEURING VAN VERDRAGEN

Paragraaf 1. Wetten

Artikel 6

1. Onze Minister besluit in overeenstemming met Onze Minister wie het aangaat onverwijld nadat een wetsvoorstel is bekrachtigd, of, gelet op artikel 5, over de wet een referendum kan worden gehouden.

2. Indien Onze Minister tevens de enige minister is wie het aangaat, neemt Onze Minister het besluit in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.

3. Indien het een wet tot goedkeuring van een verdrag betreft, wordt het besluit genomen door Onze Minister van Buitenlandse Zaken in overeenstemming met Onze Minister en Onze Minister wie het aangaat.

Artikel 7

1. Onze Minister doet binnen een week na de bekrachtiging van een wet die niet strekt tot goedkeuring van een verdrag, mededeling in de Staatscourant van:

a. de bekrachtiging;

b. een algemeen toegankelijke vindplaats van de tekst van de wet;

c. zijn besluit of over de wet een referendum kan worden gehouden.

2. Onze Minister van Buitenlandse Zaken doet binnen een week na de bekrachtiging van een wet tot goedkeuring van een verdrag mededeling in de Staatscourant van:

a. de bekrachtiging;

b. een algemeen toegankelijke vindplaats van de tekst van de wet en het verdrag;

c. zijn besluit of over de wet een referendum kan worden gehouden.

Artikel 8

1. Een tijdstip van inwerkingtreding van een wet of onderdeel van een wet waarover een referendum kan worden gehouden, wordt niet eerder gesteld dan acht weken na de mededeling in de Staatscourant, bedoeld in artikel 7.

2. Indien bij of krachtens de wet een tijdstip van inwerkingtreding zodanig is vastgesteld dat dat tijdstip valt binnen de in het eerste lid genoemde termijn, wordt de inwerkingtreding van rechtswege opgeschort tot de dag na het verstrijken van die termijn.

3. Artikel 7 van de Bekendmakingswet blijft buiten toepassing.

Artikel 9

Indien een inleidend verzoek tot het houden van een referendum over een wet onherroepelijk is toegelaten, vervalt hetgeen in die wet omtrent de inwerkingtreding is geregeld van rechtswege.

Artikel 10

Indien onherroepelijk is vastgesteld dat geen referendum zal worden gehouden of dat een referendum niet heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing, wordt de inwerkingtreding bij koninklijk besluit opnieuw geregeld.

Artikel 11

Indien onherroepelijk is vastgesteld dat een referendum heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing, wordt zo spoedig mogelijk een voorstel van wet ingediend dat uitsluitend strekt tot intrekking van de wet of tot regeling van de inwerkingtreding van de wet.

Artikel 12

1. Indien de inwerkingtreding van een wet waarover een referendum kan worden gehouden, geen uitstel kan lijden, kan onder verwijzing in die wet naar dit artikel de inwerkingtreding in afwijking van de artikelen 8 en 9 worden geregeld, onverminderd de mogelijkheid over de wet een referendum te houden.

2. Indien over een wet als bedoeld in het eerste lid een referendum wordt gehouden en onherroepelijk is vastgesteld dat dit heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing, wordt zo spoedig mogelijk beslist of een voorstel van wet zal worden ingediend dat uitsluitend strekt tot intrekking van de wet. Onze Minister wie het aangaat licht de Staten-Generaal zo spoedig mogelijk in over de beslissing van de regering ter zake.

3. Betreft het een wet tot goedkeuring van een verdrag, dan wordt zo spoedig mogelijk beslist of een voorstel van wet zal worden ingediend dat uitsluitend strekt tot intrekking van de wet of tot goedkeuring van het voornemen tot opzegging van het verdrag, indien de binding aan het verdrag reeds is aangegaan. Onze Minister van Buitenlandse Zaken licht de Staten-Generaal zo spoedig mogelijk in over de beslissing van de regering terzake.

4. Voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de intrekking van een wet overeenkomstig het tweede of derde lid dan wel de opzegging van een verdrag overeenkomstig het derde lid schade lijdt of zal lijden welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende op andere wijze is verzekerd, kent Onze Minister wie het aangaat hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Artikel 13

1. De bekendmaking van een rijkswet tot goedkeuring van een verdrag dat binnen het Koninkrijk alleen voor Nederland geldt, vindt niet plaats dan nadat onherroepelijk is komen vast te staan dat over die rijkswet geen referendum zal worden gehouden dan wel de uitslag van een referendum over die rijkswet onherroepelijk is vastgesteld.

2. Indien een referendum is gehouden en onherroepelijk is vastgesteld dat dit heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing, wordt zo spoedig mogelijk een voorstel van rijkswet ingediend dat uitsluitend strekt tot intrekking of bekendmaking van de rijkswet.

Paragraaf 2. Stilzwijgende goedkeuring van verdragen

Artikel 14

1. Onze Minister van Buitenlandse Zaken besluit in overeenstemming met Onze Minister en Onze Minister wie het aangaat, onverwijld na de verlening van stilzwijgende goedkeuring van een verdrag, of, gelet op de artikelen 4 en 5, over de stilzwijgende goedkeuring een referendum kan worden gehouden.

2. Onze Minister van Buitenlandse Zaken doet binnen een week na de verlening van stilzwijgende goedkeuring van een verdrag, mededeling in de Staatscourant van:

a. de verlening van stilzwijgende goedkeuring;

b. een algemeen toegankelijke vindplaats van de tekst van het verdrag;

c. zijn besluit of over de stilzwijgende goedkeuring een referendum kan worden gehouden.

Artikel 15

1. De binding aan een stilzwijgend goedgekeurd verdrag dat binnen het Koninkrijk alleen voor Nederland geldt, wordt niet aangegaan dan nadat onherroepelijk vaststaat dat over de stilzwijgende goedkeuring geen referendum zal worden gehouden dan wel de uitslag van een referendum onherroepelijk is vastgesteld.

2. Indien een referendum is gehouden en onherroepelijk is vastgesteld dat dit heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing, wordt zo spoedig mogelijk beslist of een voorstel van wet zal worden ingediend dat uitsluitend strekt tot intrekking van de aan het verdrag verleende goedkeuring. Onze Minister van Buitenlandse Zaken licht de Staten-Generaal zo spoedig mogelijk in over de beslissing van de regering ter zake. De binding aan het verdrag wordt niet aangegaan voordat vier weken zijn verstreken nadat Onze Minister van Buitenlandse Zaken de Staten-Generaal heeft ingelicht dat geen voorstel van wet als bedoeld in dit lid zal worden ingediend.

Artikel 16

1. Indien het aangaan van binding aan een stilzwijgend goedgekeurd verdrag geen uitstel kan lijden, kan, onder verwijzing bij de overlegging ter stilzwijgende goedkeuring van het verdrag aan de Staten-Generaal naar dit artikel, de binding in afwijking van artikel 15, eerste lid, worden aangegaan, onverminderd de mogelijkheid over de stilzwijgende goedkeuring een referendum te houden.

2. Indien over een stilzwijgende goedkeuring als bedoeld in het eerste lid een referendum wordt gehouden en onherroepelijk is vastgesteld dat dit heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing, wordt zo spoedig mogelijk beslist of een voorstel van wet zal worden ingediend dat uitsluitend strekt tot goedkeuring van het voornemen tot opzegging van het verdrag. Onze Minister van Buitenlandse Zaken licht de Staten-Generaal zo spoedig mogelijk in over de beslissing van de regering ter zake.

3. Voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de opzegging van een verdrag overeenkomstig het tweede lid schade lijdt of zal lijden welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende op andere wijze is verzekerd, kent Onze Minister wie het aangaat hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Artikel 17

Bepalingen in de volgende hoofdstukken van deze wet die betrekking hebben op een referendum over een wet, zijn tevens van toepassing op een referendum over de stilzwijgende goedkeuring van een verdrag.

HOOFDSTUK 4. DE KIESGERECHTIGDHEID

Paragraaf 1. Vereisten voor kiesgerechtigdheid

Artikel 18

1. Kiesgerechtigd voor het referendum zijn diegenen die kiesgerechtigd zijn voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

2. Voor de beoordeling of aan de vereisten voor het kiesrecht is voldaan, is de toestand op de datum van het besluit, bedoeld in artikel 60, bepalend. Het vereiste van het hebben bereikt van de achttienjarige leeftijd wordt beoordeeld naar de toestand op de dag van de stemming.

Artikel 19

Artikel B 6 van de Kieswet is van toepassing.

Paragraaf 2. Registratie van kiesgerechtigdheid

Artikel 20

De registratie van de kiesgerechtigdheid van de ingezetenen van de gemeente in de gemeentelijke administratie voor de verkiezingen van de Tweede Kamer geldt tevens als registratie van de kiesgerechtigdheid voor referenda.

Artikel 21

1. Burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage registreren voor elk referendum de kiesgerechtigdheid van personen die hun werkelijke woonplaats buiten Nederland hebben, indien dezen daartoe een schriftelijk verzoek hebben ingediend.

2. Burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage zenden voor elk referendum aan de personen die zijn opgenomen in het bestand, bedoeld in artikel D 3a van de Kieswet, een formulier tot registratie van de kiesgerechtigdheid toe.

3. Het verzoek kan worden ingediend vanaf het tijdstip waarop het besluit van de voorzitter van de referendumcommissie tot toelating van het inleidend verzoek tot het houden van een referendum onherroepelijk is geworden en dient uiterlijk zes weken voor de dag van de stemming te zijn ontvangen door het orgaan waarbij het moet worden ingediend.

4. Burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage beslissen op het verzoek uiterlijk op de zevende dag nadat zij dit hebben ontvangen, maar niet voor de dagtekening van het besluit, bedoeld in artikel 60.

5. De artikelen D 3, derde tot met zesde en negende lid, en D 8 van de Kieswet zijn van toepassing.

Artikel 22

De artikelen D 9 en D 10 van de Kieswet zijn van toepassing.

HOOFDSTUK 5. KIESKRINGEN, STEMDISTRICTEN EN STEMBUREAUS

Artikel 23

Voor het houden van referenda wordt Nederland verdeeld in kieskringen, die samenvallen met de provincies.

Artikel 24

De gemeente kan door burgemeester en wethouders in stemdistricten worden verdeeld. Heeft deze verdeling niet plaats, dan vormt de gemeente één stemdistrict.

Artikel 25

1. Er is voor elk stemdistrict een stembureau.

2. Elk stembureau bestaat uit drie leden, van wie er één voorzitter is.

3. Burgemeester en wethouders benoemen tijdig voordat de stemming voor een referendum wordt gehouden de leden van elk stembureau en een voldoend aantal plaatsvervangende leden.

Artikel 26

De hoofdstembureaus voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer in de gemeenten waar het provinciaal bestuur is gevestigd, treden op als hoofdstembureaus.

Artikel 27

De Kiesraad treedt op als centraal stembureau.

Artikel 28

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels gesteld worden omtrent inrichting, samenstelling en werkwijze van het centraal stembureau.

HOOFDSTUK 6. HET INLEIDEND VERZOEK TOT HET HOUDEN VAN EEN REFERENDUM

Paragraaf 1. De indiening van verzoeken tot het houden van een referendum

Artikel 29

Het inleidend verzoek tot het houden van een referendum wordt gevormd door het totale aantal geldige verzoeken tot het houden van een referendum.

Artikel 30

1. Binnen vier weken na een mededeling als bedoeld in hoofdstuk 3 dat over een wet een referendum kan worden gehouden, kan iedere kiesgerechtigde een verzoek tot het houden van een referendum indienen.

2. Een verzoek wordt ingediend door het plaatsen van de voornaam, de achternaam, het adres, de geboortedatum, de geboorteplaats en de handtekening op een lijst, bedoeld in het vierde lid, of een fotokopie daarvan en het opsturen van deze lijst naar de voorzitter van de referendumcommissie binnen de in het eerste lid bedoelde termijn.

3. Op de lijst kunnen verzoeken van één of meerdere kiesgerechtigden staan.

4. De lijst wordt kosteloos beschikbaar gesteld door de referendumcommissie en is reeds voorzien van een benaming van de wet waarop het verzoek betrekking heeft. Bij ministeriële regeling wordt voor de lijst een model gesteld.

Artikel 31

1. Een verzoeker mag niet meer dan één verzoek tot het houden van een referendum over dezelfde wet indienen.

2. Een ingediend verzoek kan niet worden ingetrokken.

Artikel 32

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld inzake de indiening van verzoeken en de eisen waaraan een verzoek moet voldoen.

Artikel 33

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat verzoeken tot het houden van een referendum in afwijking van artikel 30 op elektronische wijze kunnen worden ingediend.

2. Tot het bij algemene maatregel van bestuur openen van deze mogelijkheid kan slechts worden overgegaan indien verzekerd is dat die wijze van indiening van verzoeken geen afbreuk doet aan de vereisten van toezicht en betrouwbaarheid.

3. Bij de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur wordt, zoveel mogelijk overeenkomstig en zo nodig in afwijking van het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde, bepaald op welke wijze deze verzoeken worden ingediend en gecontroleerd.

4. Een krachtens het eerste lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Paragraaf 2. De telling en de controle van de ingediende verzoeken

Artikel 34

1. De voorzitter van de referendumcommissie stelt, indien er verzoeken zijn ingediend, binnen twee weken na afloop van de termijn van vier weken, bedoeld in artikel 30, het aantal ingediende verzoeken vast.

2. Indien het aantal ingediende verzoeken gelijk is aan of meer bedraagt dan het vereiste aantal bedoeld in artikel 2 stelt de voorzitter tevens vast:

a. het aantal geldige verzoeken,

b. het aantal ongeldige verzoeken.

3. Ongeldig zijn de verzoeken die:

a. de gegevens bevatten van een persoon die op grond van de gegevens in de gemeentelijke basisadministratie niet kiesgerechtigd is in de zin van artikel 30;

b. niet zijn ingediend op een lijst als bedoeld in artikel 30;

c. zijn ingediend op een lijst die door de voorzitter van de referendumcommissie is ontvangen voordat de termijn, bedoeld in artikel 30, is aangevangen;

d. zijn ingediend op een lijst die door de voorzitter van de referendumcommissie is ontvangen nadat de termijn, bedoeld in artikel 30, is verstreken;

e. niet alle gegevens bevatten die krachtens artikel 30 op de lijst moeten worden geplaatst;

f. onjuiste gegevens bevatten;

g. afkomstig zijn van personen die meer dan één verzoek tot het houden van een referendum over dezelfde wet hebben ingediend.

Artikel 35

1. De vaststelling van het aantal geldige en ongeldige verzoeken geschiedt door middel van een steekproef.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld betreffende de wijze waarop de steekproef wordt uitgevoerd. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de omvang van de steekproef, de kenmerken op basis waarvan de selectie voor de steekproef wordt bepaald, de controle van de verzoeken van kiesgerechtigden, bedoeld in artikel 21, en de vaststelling van het totaal aantal geldige verzoeken op basis van de uitkomst van de steekproef.

Artikel 36

1. Indien de voorzitter besluit een verzoek ongeldig te verklaren, wordt dit met een vermelding van de reden op de lijst aangetekend.

2. De referendumcommissie legt een kopie van een lijst waarop één of meer verzoeken ongeldig zijn verklaard worden door de voorzitter voor een ieder ter inzage.

Artikel 37

1. Nadat de werkzaamheden, bedoeld in de artikelen 34 en 35 zijn beëindigd, worden de lijsten in een pak gedaan. Het pak wordt verzegeld.

2. Op het pak wordt vermeld:

a. het aantal ingediende verzoeken;

b. het aantal geldige en ongeldige verzoeken, indien artikel 34, tweede lid, is toegepast;

c. een aanduiding van het referendum waarop de verzoeken betrekking hebben.

Paragraaf 3. De beoordeling van het inleidend verzoek

Artikel 38

Na beëindiging van de werkzaamheden, bedoeld in paragraaf 2 van dit hoofdstuk, beoordeelt de voorzitter van de referendumcommissie het inleidend verzoek.

Artikel 39

1. De voorzitter van de referendumcommissie besluit of het inleidend verzoek tot het houden van een referendum wordt toegelaten.

2. De voorzitter besluit slechts dat het inleidend verzoek niet wordt toegelaten, indien het aantal ingediende verzoeken minder bedraagt dan het vereiste aantal, bedoeld in artikel 2, dan wel, indien toepassing is gegeven aan artikel 34, tweede lid, het aantal geldige verzoeken minder bedraagt dan het vereiste aantal, bedoeld in artikel 2.

Artikel 40

1. Nadat alle werkzaamheden zijn beëindigd, wordt daarvan aanstonds proces-verbaal opgemaakt.

2. Bij ministeriële regeling wordt voor het proces-verbaal een model vastgesteld.

Artikel 41

1. De voorzitter van de referendumcommissie maakt het besluit inzake de toelating van het inleidend verzoek zo spoedig mogelijk openbaar, door mededeling van het besluit in de Staatscourant. Een afschrift van het proces-verbaal wordt voor een ieder ter inzage gelegd.

2. De voorzitter doet van het besluit inzake de toelating van het inleidend verzoek mededeling aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en aan Onze Minister.

Artikel 42

De voorzitter van de referendumcommissie vernietigt het pak, bedoeld in artikel 37, nadat onherroepelijk is vastgesteld dat geen referendum zal worden gehouden, of nadat de uitslag van het referendum onherroepelijk is vastgesteld. Van deze vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt.

HOOFDSTUK 7. HET DEFINITIEVE VERZOEK TOT HET HOUDEN VAN EEN REFERENDUM

Paragraaf 1. Het afleggen van verklaringen ter ondersteuning van het inleidend verzoek

Artikel 43

Het definitieve verzoek tot het houden van een referendum wordt gevormd door het totale aantal geldige verklaringen ter ondersteuning van het inleidend verzoek.

Artikel 44

1. Binnen zes weken na de bekendmaking van het besluit van de voorzitter van de referendumcommissie dat het inleidend verzoek is toegelaten, dan wel van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ingevolge artikel 94, tweede lid, dat een beroep tegen het besluit van de voorzitter van de referendumcommissie dat het inleidend verzoek niet wordt toegelaten gegrond wordt verklaard, kan iedere kiesgerechtigde een verklaring tot ondersteuning van het inleidend verzoek afleggen.

2. Een verklaring tot ondersteuning wordt afgelegd door het plaatsen van de voornaam, de achternaam, het adres, de geboortedatum, de geboorteplaats en de handtekening op een lijst, bedoeld in het vierde lid, of een fotokopie daarvan en het opsturen van deze lijst naar de voorzitter van de referendumcommissie binnen de in het eerste lid bedoelde termijn.

3. Op de lijst kunnen ondersteuningsverklaringen van één of meerdere kiesgerechtigden staan.

4. De lijst wordt kosteloos beschikbaar gesteld door de referendumcommissie en is reeds voorzien van een benaming van de wet waarop de ondersteuningsverklaring betrekking heeft. Bij ministeriële regeling wordt voor de lijst een model gesteld.

Artikel 45

1. Een kiesgerechtigde mag niet meer dan één verklaring tot ondersteuning van hetzelfde inleidend verzoek afleggen.

2. Een afgelegde ondersteuningsverklaring kan niet worden ingetrokken.

Artikel 46

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld inzake het afleggen van ondersteuningsverklaringen en de eisen waaraan een ondersteuningsverklaring moet voldoen.

Artikel 47

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat ondersteuningsverklaringen in afwijking van artikel 44 op elektronische wijze kunnen worden afgelegd.

2. Tot het bij algemene maatregel van bestuur openen van deze mogelijkheid kan slechts worden overgegaan indien verzekerd is dat die wijze van het afleggen van ondersteuningsverklaringen geen afbreuk doet aan de vereisten van toezicht en betrouwbaarheid.

3. Bij de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur wordt, zoveel mogelijk overeenkomstig en zo nodig in afwijking van het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde, bepaald op welke wijze deze ondersteuningsverklaringen worden afgelegd en gecontroleerd.

4. Een krachtens het eerste lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Paragraaf 2. De telling en de controle van de ondersteuningsverklaringen

Artikel 48

1. De voorzitter van de referendumcommissie stelt, indien er ondersteuningsverklaringen zijn afgelegd, binnen binnen twee weken na afloop van de termijn van zes weken, bedoeld in artikel 44, het aantal afgelegde ondersteuningsverklaringen vast.

2. Indien het aantal afgelegde ondersteuningsverklaringen gelijk is aan of meer bedraagt dan het vereiste aantal bedoeld in artikel 2 stelt de voorzitter tevens vast:

a. het aantal geldige ondersteuningsverklaringen,

b. het aantal ongeldige ondersteuningsverklaringen.

3. Ongeldig zijn de ondersteuningsverklaringen die:

a. de gegevens bevatten van een persoon die op grond van de gegevens in de gemeentelijke basisadministratie niet kiesgerechtigd is in de zin van artikel 44;

b. niet zijn afgelegd op een lijst als bedoeld in artikel 44;

c. zijn afgelegd op een lijst die door de voorzitter van de referendumcommissie is ontvangen voordat de termijn, bedoeld in artikel 44, is aangevangen;

d. zijn afgelegd op een lijst die door de voorzitter van de referendumcommissie is ontvangen nadat de termijn, bedoeld in artikel 44, is verstreken;

e. niet alle gegevens bevatten die krachtens artikel 44 op de lijst moeten worden geplaatst;

f. onjuiste gegevens bevatten;

g. afkomstig zijn van personen die meer dan één verklaring ter ondersteuning van hetzelfde inleidend verzoek hebben afgelegd.

Artikel 49

1. De vaststelling van het aantal geldige en ongeldige ondersteuningsverklaringen geschiedt door middel van een steekproef.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld betreffende de wijze waarop de steekproef wordt uitgevoerd. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de omvang van de steekproef, de kenmerken op basis waarvan de selectie voor de steekproef wordt bepaald, de controle van de ondersteuningsverklaringen van kiesgerechtigden, bedoeld in artikel 21, en de vaststelling van het totaal aantal geldige ondersteuningsverklaringen op basis van de uitkomst van de steekproef.

Artikel 50

1. De referendumcommissie houdt op de tweede dag na afloop van de termijn van twee weken, bedoeld in artikel 48, om tien uur een openbare zitting.

2. Dag en uur van de zitting van de referendumcommissie worden door de voorzitter tijdig bekendgemaakt. De wijze van bekendmaking wordt geregeld bij algemene maatregel van bestuur.

3. De voorzitter is belast met de handhaving van de orde tijdens de zitting.

4. Door de aanwezige kiesgerechtigden kunnen mondeling bezwaren worden ingebracht.

Artikel 51

1. Op de zitting stelt de referendumcommissie vast:

a. het aantal afgelegde ondersteuningsverklaringen,

b. het aantal geldige en ongeldige ondersteuningsverklaringen, indien artikel 48, tweede lid, is toegepast.

2. De voorzitter maakt de in het eerste lid bedoelde aantallen bekend aan de aanwezige kiesgerechtigden.

Artikel 52

1. Bij twijfel over de geldigheid van de verklaring en bij ongeldigheid van de verklaring maakt de voorzitter de redenen hiervoor, alsmede de beslissing daaromtrent, onmiddellijk bekend.

2. Indien een van de aanwezige kiezers dit verlangt, wordt de betreffende lijst getoond.

3. Indien wordt besloten een verklaring ongeldig te verklaren, wordt dit met opgave van redenen op de lijst aangetekend.

4. De referendumcommissie legt een kopie van een lijst waarop één of meer ondersteuningsverklaringen ongeldig zijn verklaard voor een ieder ter inzage.

Artikel 53

1. Nadat de werkzaamheden, bedoeld in artikel 48 zijn beëindigd, worden de lijsten in een pak gedaan. Het pak wordt verzegeld.

2. Op het pak wordt vermeld:

a. het aantal afgelegde ondersteuningsverklaringen;

b. het aantal geldige en ongeldige ondersteuningsverklaringen indien artikel 48, tweede lid, is toegepast;

c. een aanduiding van het referendum waarop de ondersteuningsverklaringen betrekking hebben.

Paragraaf 3. De beoordeling van het definitieve verzoek

Artikel 54

De referendumcommissie beslist de geschillen die ten aanzien van de vaststelling van het aantal afgelegde ondersteuningsverklaringen en de aantallen geldige en ongeldige ondersteuningsverklaringen op grond van artikel 51 rijzen.

Artikel 55

1. Vervolgens besluit de referendumcommissie of het definitieve verzoek tot het houden van een referendum wordt toegelaten.

2. De referendumcommissie besluit slechts dat het definitieve verzoek niet wordt toegelaten, indien het aantal afgelegde ondersteuningsverklaringen minder bedraagt dan het vereiste aantal, bedoeld in artikel 2 dan wel, indien toepassing is gegeven aan artikel 48, tweede lid, het aantal geldige ondersteuningsverklaringen minder bedraagt dan het vereiste aantal, bedoeld in artikel 2.

Artikel 56

Het besluit tot toelating van een definitief verzoek houdt tevens de vaststelling in dat een referendum zal worden gehouden.

Artikel 57

1. Nadat alle werkzaamheden zijn beëindigd, wordt daarvan aanstonds proces-verbaal opgemaakt. In dit proces-verbaal worden alle ingebrachte bezwaren alsmede de gerezen geschillen en de beslissingen die te dien aanzien zijn genomen, vermeld.

2. Het proces-verbaal wordt door alle aanwezige leden van de referendumcommissie ondertekend.

3. Bij ministeriële regeling wordt voor het proces-verbaal een model vastgesteld.

Artikel 58

1. De voorzitter van de referendumcommissie maakt het besluit inzake de toelating van het definitieve verzoek zo spoedig mogelijk openbaar door mededeling van het besluit in de Staatscourant.

2. De voorzitter doet van het besluit inzake de toelating van het inleidend verzoek mededeling aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en aan Onze Minister.

Artikel 59

De voorzitter van de referendumcommissie vernietigt het pak, bedoeld in artikel 53, nadat onherroepelijk is vastgesteld dat geen referendum zal worden gehouden, of nadat de uitslag van het referendum onherroepelijk is vastgesteld. Van deze vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt.

HOOFDSTUK 8. DE STEMMING

Artikel 60

1. Binnen een week nadat het besluit van de referendumcommissie dat een referendum zal worden gehouden, onherroepelijk is geworden, stelt de referendumcommissie, na overleg met Onze Minister, de dag van de stemming vast. De bekendmaking van het besluit geschiedt door kennisgeving in de Staatscourant.

2. Als dag van de stemming wordt een woensdag aangewezen binnen een termijn die aanvangt op de vijfentachtigste dag en eindigt zes maanden na de dagtekening van het besluit.

3. Voor de berekening van de termijn van zes maanden wordt de periode van 1 juli tot en met 31 augustus niet meegeteld.

Artikel 61

1. Indien binnen de in artikel 60, tweede lid, bedoelde termijn een of meer stemmingen voor een verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, provinciale staten, de gemeenteraden of het Europese Parlement plaatsvinden, of een ander referendum op basis van deze wet, wordt als dag van de stemming voor het referendum aangewezen de dag van die stemming, onderscheidenlijk één van die stemmingen.

2. Bij toepassing van het eerste lid zijn de krachtens artikel J 6 van de Kieswet bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften voor combinatie van stemmingen van overeenkomstige toepassing.

Artikel 62

1. De tekst van een aan een referendum onderworpen wet is gedurende vier weken voorafgaande aan de stemming kosteloos ter secretarie van elke gemeente verkrijgbaar. De burgemeester brengt dit ter openbare kennis.

2. De referendumcommissie verschaft informatie over een aan een referendum onderworpen wet.

3. Bij een referendum over de goedkeuring van een verdrag geldt het in dit artikel bepaalde mede ten aanzien van de tekst van het verdrag.

Artikel 63

1. Op het bij de stemming te bezigen stembiljet wordt de vraag vermeld of de kiezer voor of tegen de aan het referendum onderworpen wet is, met dien verstande dat de referendumcommissie vaststelt hoe de wet wordt aangeduid. Op de achterzijde wordt de handtekening van de voorzitter van het centraal stembureau gedrukt.

2. Bij ministeriële regeling wordt voor het stembiljet een model vastgesteld.

Artikel 64

Het stemmen anders dan door middel van stembiljetten vindt alleen plaats, indien daarbij een op grond van artikel J 33 van de Kieswet goedgekeurde techniek wordt gebezigd.

Artikel 65

Ten aanzien van de stemming zijn de artikelen J 1, tweede lid, J 3 tot en met J 8, J 10 tot en met J 19, J 22 tot en met J 32 en J 34 tot en met J 38 van de Kieswet van toepassing, met dien verstande dat:

a. in de artikelen J 3 en J 7 in plaats van «dag van de kandidaatstelling» wordt gelezen: datum van het besluit, bedoeld in artikel 60;

b. in artikel J 11, eerste lid, in plaats van «het orgaan waarvoor de verkiezing wordt gehouden» wordt gelezen: het referendum;

c. in artikel J 24, eerste lid, in plaats van «de verkiezing» wordt gelezen: het referendum;

d. in artikel J 26, eerste lid, in plaats van «de naam van de kandidaat van zijn keuze» wordt gelezen: zijn keuze inzake de wet.

Artikel 66

1. Met toepassing van hoofdstuk K van de Kieswet kan gestemd worden in een stembureau naar keuze van de kiezer.

2. Bij de toepassing van hoofdstuk K van de Kieswet wordt het volgende in acht genomen:

a. in artikel K 1 wordt in plaats van «binnen het gebied van het orgaan waarvoor de verkiezing wordt gehouden» gelezen: binnen het gebied waar het referendum wordt gehouden;

b. in de artikelen K 3, eerste lid, K 8, tweede lid, K 10, eerste en vierde lid, wordt in plaats van «dag van kandidaatstelling» gelezen: datum van het besluit, bedoeld in artikel 60,;

c. in artikel K 3, tweede lid, wordt in plaats van «op de dag van kandidaatstelling» gelezen: zes weken voor de dag van de stemming.

Artikel 67

1. Met toepassing van hoofdstuk L van de Kieswet kan bij volmacht worden gestemd.

2. Bij de toepassing van hoofdstuk L van de Kieswet wordt het volgende in acht genomen:

a. in artikel L 7 wordt in plaats van «op de dag van kandidaatstelling» gelezen: zes weken voor de dag van de stemming;

b. in de artikelen L 8, eerste en tweede lid, L 11, eerste lid, en L 14, eerste lid, wordt in plaats van «dag van kandidaatstelling» gelezen: datum van het besluit, bedoeld in artikel 60;

c. in artikel L 9 wordt in plaats van «het registratieverzoek, bedoeld in artikel D 3» gelezen: het registratieverzoek, bedoeld in artikel 34.

Artikel 68

1. Met toepassing van hoofdstuk M van de Kieswet kan bij een referendum door een kiezer die op de datum van het in artikel 60 bedoelde besluit zijn werkelijke woonplaats buiten Nederland heeft of op de dag van de stemming wegens zijn beroep of werkzaamheden of wegens het beroep of de werkzaamheden van zijn echtgenoot, geregistreerde partner, levensgezel of ouder buiten Nederland verblijft, per brief worden gestemd.

2. Bij de toepassing van hoofdstuk M van de Kieswet wordt het volgende in acht genomen:

a. In artikel M 7, eerste lid, wordt in plaats van «de naam van de kandidaat van zijn keuze» gelezen: zijn keuze inzake de aan het referendum onderworpen wet.

b. Artikel M 7, tweede lid, wordt gelezen: Daarna vouwt hij het stembiljet dicht.

c. In artikel M 8, vierde lid, wordt in plaats van «nadat het centraal stembureau de uitslag van de verkiezing heeft vastgesteld en over de toelating van de gekozenen onherroepelijk is beslist» gelezen: nadat de uitslag van het referendum onherroepelijk is vastgesteld.

d. In artikel M 9, tweede lid, wordt in plaats van «de periode vanaf de zesendertigste dag tot en met de tweeënveertigste dag na de kandidaatstelling» gelezen: de week voor de stemming.

e. In artikel M 10, vierde lid, wordt in plaats van «de voorzitter van het hoofdstembureau» gelezen: de voorzitter van het centraal stembureau.

HOOFDSTUK 9. DE STEMOPNEMING DOOR HET STEMBUREAU

Artikel 69

1. Onmiddellijk nadat de stemming is geëindigd, vindt de stemopneming plaats.

2. De artikelen N 1 tot en met N 5 van de Kieswet zijn van toepassing, met dien verstande dat in artikel N 5 de woorden «en voegen deze lijstgewijze bijeen» buiten toepassing blijven.

Artikel 70

1. Het stembureau stelt vast:

a. het aantal stemmen dat voor de aan het referendum onderworpen wet is uitgebracht;

b. het aantal stemmen dat tegen de aan het referendum onderworpen wet is uitgebracht;

c. de som van de onder a en b bedoelde aantallen stemmen, zijnde het aantal geldig uitgebrachte stemmen;

d. het aantal ongeldige stemmen.

2. De artikelen N 7 en N 8 van de Kieswet zijn van toepassing, met dien verstande dat in artikel N 7, tweede lid, in plaats van «op welke kandidaat hij zijn stem uitbrengt» gelezen wordt: welke keuze hij doet.

Artikel 71

1. Terstond nadat de stemmen zijn opgenomen, maakt de voorzitter de in artikel 70 bedoelde aantallen stemmen bekend. Door de aanwezige kiezers kunnen mondeling bezwaren worden ingebracht.

2. Artikel N 9, tweede, derde en vierde lid, van de Kieswet is van toepassing, met dien verstande dat:

a. in artikel N 9, derde lid, in plaats van «lijstgewijs gerangschikt» gelezen wordt: verdeeld in stemmen voor en stemmen tegen de wet;

b. artikel N 9, vierde lid, onder b, gelezen wordt: het aantal stembiljetten dat het pak bevat.

Artikel 72

De artikelen N 10 en N 11, eerste lid, van de Kieswet zijn van toepassing.

Artikel 73

1. Nadat de burgemeester van alle in zijn gemeente gevestigde stembureaus het proces-verbaal van de stemming en de stemopneming heeft ontvangen, stelt hij voor zijn gemeente de totalen van de in artikel 70 bedoelde aantallen stemmen vast.

2. Voor de in het eerste lid bedoelde vaststelling wordt gebruik gemaakt van een formulier waarvoor bij ministeriële regeling een model wordt vastgesteld.

Artikel 74

De burgemeester draagt er zorg voor dat de processen-verbaal, met daarbij gevoegd de opgaven van de door hem vastgestelde aantallen stemmen onverwijld worden overgebracht naar de voorzitter van het hoofdstembureau.

Artikel 75

De artikelen N 12, tweede, derde en vierde lid, en N 13 tot en met N 21 van de Kieswet zijn van toepassing, met dien verstande dat:

a. in artikel N 12, tweede lid, in plaats van «nadat het centraal stembureau de uitslag van de verkiezing heeft vastgesteld en over de toelating van de gekozenen onherroepelijk is beslist» gelezen wordt: nadat de uitslag van het referendum onherroepelijk is vastgesteld;

b. in artikel N 12, derde lid, in plaats van «op grond van de Kieswet of op grond van de artikelen 125 tot en met 129 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde gedragingen» gelezen wordt: op grond van deze wet strafbaar gestelde gedragingen;

c. in artikel N 13 in plaats van «nadat onherroepelijk is beslist over de toelating van de gekozen leden tot het vertegenwoordigend orgaan» gelezen wordt: nadat de uitslag van het referendum onherroepelijk is vastgesteld.

HOOFDSTUK 10. DE VASTSTELLING VAN DE UITSLAG VAN HET REFERENDUM

Artikel 76

1. Het hoofdstembureau houdt op de tweede dag na de stemming om tien uur een openbare zitting.

2. De voorzitter is belast met de handhaving van de orde tijdens de zitting.

Artikel 77

1. Het hoofdstembureau stelt voor de provincie de totalen van de in artikel 70 bedoelde aantallen stemmen vast.

2. De voorzitter maakt de aldus verkregen uitkomsten bekend.

3. Door de aanwezige kiezers kunnen mondeling bezwaren worden ingebracht.

Artikel 78

1. Nadat alle werkzaamheden zijn beëindigd, wordt daarvan onmiddellijk proces-verbaal opgemaakt. Alle ingebrachte bezwaren worden in het proces-verbaal vermeld.

2. Het proces-verbaal wordt door alle aanwezige leden van het hoofdstembureau getekend.

3. Bij ministeriële regeling wordt voor het proces-verbaal een model vastgesteld.

Artikel 79

1. De voorzitter van het hoofdstembureau doet terstond een afschrift van het proces-verbaal, bedoeld in artikel 78, naar het centraal stembureau overbrengen en doet tegelijkertijd het proces-verbaal ter secretarie van de gemeente waar het hoofdstembureau is gevestigd, voor een ieder ter inzage leggen. De terinzagelegging wordt beëindigd, zodra de uitslag van het referendum onherroepelijk is vastgesteld.

2. De voorzitter van het hoofdstembureau doet tevens de processen-verbaal van de stembureaus en de opgaven, bedoeld in artikel 74 aan het centraal stembureau toekomen.

Artikel 80

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de taak van het hoofdstembureau inzake de vaststelling van de uitslag van het referendum.

Artikel 81

Onmiddellijk nadat de afschriften van de processen-verbaal van alle hoofdstembureaus zijn ontvangen, gaat het centraal stembureau over tot de werkzaamheden ter vaststelling van de uitslag van het referendum.

Artikel 82

1. Het centraal stembureau onderzoekt de geldigheid van de stemming en de juistheid van de vaststelling van de uitkomsten van de stemming door de stembureaus en de hoofdstembureaus, en beslist de geschillen die te dien aanzien rijzen. Het neemt daartoe kennis van de processen-verbaal van de stembureaus en de hoofdstembureaus.

2. Ten behoeve van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, kan het centraal stembureau tot een nieuwe opneming van stembiljetten, zowel uit alle als uit een of meer stemdistricten besluiten. De burgemeester die de desbetreffende stembiljetten onder zich heeft, doet deze op verzoek van het centraal stembureau onverwijld naar dat orgaan overbrengen. Na ontvangst van de stembiljetten gaat het centraal stembureau onmiddellijk tot de opneming over. Het is bevoegd daartoe de verzegelde pakken te openen en de inhoud te vergelijken met de processen-verbaal van de stembureaus. Bij deze opneming is hoofdstuk N, paragraaf 1, van de Kieswet van overeenkomstige toepassing.

3. Ten behoeve van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, is het centraal stembureau tevens bevoegd de verzegelde pakken, bedoeld in artikel N 2 van de Kieswet, te openen. De burgemeester die de desbetreffende pakken onder zich heeft, doet deze op verzoek van het centraal stembureau onverwijld naar dat orgaan overbrengen. Na beëindiging van het onderzoek worden de bescheiden uit de geopende pakken opnieuw ingepakt en verzegeld op de in artikel N 2 van de Kieswet voorgeschreven wijze.

Artikel 83

1. Indien het centraal stembureau besluit dat het referendum ongeldig is wegens de ongeldigheid van de stemming in één of meer stemdistricten, geeft de voorzitter daarvan onverwijld kennis aan Onze Minister.

2. Uiterlijk op de dertigste dag nadat deze kennisgeving is ontvangen, vindt in de in het eerste lid bedoelde stemdistricten een nieuwe stemming plaats en wordt de uitslag van het referendum opnieuw vastgesteld. De dag van de stemming wordt vastgesteld door Onze Minister.

3. Artikel V 7 van de Kieswet is van toepassing.

Artikel 84

Het centraal stembureau stelt vast:

a. het totale aantal stemmen dat voor de aan het referendum onderworpen wet is uitgebracht;

b. het totale aantal stemmen dat tegen de aan het referendum onderworpen wet is uitgebracht;

c. de som van de onder a en b bedoelde aantallen stemmen, zijnde het totale aantal geldig uitgebrachte stemmen;

d. het totale aantal ongeldige stemmen.

Artikel 85

Het centraal stembureau stelt vervolgens vast of een meerderheid zich tegen de aan het referendum onderworpen wet heeft uitgesproken.

Artikel 86

1. De voorzitter van het centraal stembureau maakt de uitslag van het referendum zo spoedig mogelijk bekend. De bekendmaking geschiedt in een openbare zitting van het centraal stembureau.

2. Dag en uur van de zitting worden door de voorzitter tijdig bekend gemaakt. De wijze van bekendmaking wordt geregeld bij algemene maatregel van bestuur.

3. De aanwezige kiezers kunnen mondeling bezwaren inbrengen.

4. De voorzitter is belast met de handhaving van de orde tijdens de zitting.

Artikel 87

1. Nadat alle werkzaamheden zijn beëindigd, wordt daarvan aanstonds proces-verbaal opgemaakt. In dit proces-verbaal worden de uitslag van het referendum, alle ingebrachte bezwaren, alsmede de gerezen geschillen en de beslissingen die te dien aanzien zijn genomen, vermeld.

2. Het proces-verbaal wordt door alle aanwezige leden van het centraal stembureau getekend.

3. Bij ministeriële regeling wordt voor het proces-verbaal een model vastgesteld.

Artikel 88

De voorzitter van het centraal stembureau maakt de uitslag van het referendum zo spoedig mogelijk openbaar door plaatsing van een afschrift van het proces-verbaal in de Staatscourant.

Artikel 89

De voorzitter van het centraal stembureau doet een afschrift van het proces-verbaal toekomen aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en Onze Minister.

Artikel 90

1. De voorzitter van het centraal stembureau draagt zorg voor de bewaring van de verzegelde pakken met stembiljetten die op grond van artikel 82, tweede lid, naar het centraal stembureau zijn overgebracht.

2. Hij vernietigt deze pakken, alsmede de processen-verbaal van de stembureaus en de opgaven, bedoeld in artikel 74, nadat de uitslag van het referendum onherroepelijk is vastgesteld. Van deze vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt.

HOOFDSTUK 11. BEPALINGEN INZAKE BEROEP

Artikel 91

Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit:

a. van het stembureau, het hoofdstembureau of de burgemeester inzake het verloop van de stemming, de stemopneming en de vaststelling van de uitslag van een referendum;

b. tot vaststelling van de datum waarop een referendum wordt gehouden.

Artikel 92

Tegen de hierna genoemde besluiten kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

a. besluiten of een wet aan een referendum kan worden onderworpen;

b. besluiten van de voorzitter van de referendumcommissie inzake het inleidend verzoek tot het houden van een referendum;

c. besluiten van de referendumcommissie inzake het definitieve verzoek tot het houden van een referendum;

d. besluiten van het centraal stembureau inzake het verloop van de stemming, de stemopneming en de vaststelling van de uitslag van een referendum.

Artikel 93

Bij de behandeling van de in artikel 92 bedoelde beroepen gelden de volgende afwijkingen van de Algemene wet bestuursrecht:

a. In afwijking van artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes dagen.

b. Artikel 7:1 en titel 8.3 blijven buiten toepassing.

c. In afwijking van artikel 8:41, tweede lid, bedraagt de termijn binnen welke de bijschrijving of storting van het verschuldigde bedrag dient plaats te vinden, twee weken. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan een kortere termijn stellen.

d. De Afdeling behandelt de zaak met toepassing van afdeling 8.2.3. Afdeling 8.2.4 blijft buiten toepassing. Aan het bestuursorgaan wordt terstond een afschrift van het beroepschrift gezonden.

Artikel 94

1. In de volgende gevallen doet de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak uiterlijk op de zesde dag nadat het beroepschrift is ontvangen:

a. beroep tegen een besluit van de voorzitter van de referendumcommissie inzake het inleidend verzoek tot het houden van een referendum;

b. beroep tegen een besluit van de referendumcommissie inzake het definitieve verzoek tot het houden van een referendum;

c. beroep tegen een besluit of een wet aan een referendum kan worden onderworpen.

2. Indien de uitspraak van de Afdeling strekt tot gegrondverklaring van het beroep, treedt de uitspraak in de plaats van het vernietigde besluit.

3. De voorzitter van de Afdeling stelt partijen onverwijld in kennis van de uitspraak.

HOOFDSTUK 12. STRAFBEPALINGEN

Artikel 95

Degene die bij een referendum door geweld of bedreiging met geweld opzettelijk iemand verhindert zijn of eens anders kiesrecht vrij en onbelemmerd uit te oefenen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 96

1. Degene die door gift of belofte iemand omkoopt om zijn recht een verzoek tot het houden van een referendum in te dienen hetzij niet, hetzij wel uit te oefenen, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

2. Dezelfde straf wordt toegepast op de kiezer die zich door gift of belofte tot een of ander laat omkopen.

Artikel 97

1. Degene die door gift of belofte iemand omkoopt om zijn recht een verzoek tot het houden van een referendum te ondersteunen hetzij niet hetzij wel uit te oefenen, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

2. Dezelfde straf wordt toegepast op de kiezer die zich door gift of belofte tot een of ander laat omkopen.

Artikel 98

1. Degene die bij een referendum door gift of belofte iemand omkoopt om zijn of eens anders kiesrecht hetzij niet, hetzij op bepaalde wijze uit te oefenen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

2. Dezelfde straf wordt toegepast op de kiezer of de gemachtigde van een kiezer die zich door gift of belofte tot een of ander laat omkopen.

Artikel 99

Degene die bij gelegenheid van een referendum enige bedrieglijke handeling pleegt waardoor een stem van onwaarde wordt of een andere dan bij het uitbrengen van de stem bedoelde keuze aangeeft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

Artikel 100

Degene die opzettelijk zich voor een ander uitgevende, aan een referendum deelneemt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 101

Degene die bij een referendum opzettelijk een plaats gehad hebbende stemming verijdelt of enige bedrieglijke handeling pleegt waardoor aan de stemming een andere uitslag wordt gegeven dan door de wettig uitgebrachte stemmen zou zijn verkregen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en zes maanden of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 102

Degene die stembiljetten, kiezerspassen, volmachtbewijzen of briefstembewijzen namaakt of vervalst met het oogmerk deze bij een referendum als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 103

Degene die bij een referendum opzettelijk als echt en onvervalst gebruikt of door anderen doet gebruiken stembiljetten, kiezerspassen, volmachtbewijzen of briefstembewijzen, die hij zelf heeft nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing hem, toen hij ze ontving, bekend was, of deze, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, in voorraad heeft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 104

Degene die stembiljetten, kiezerspassen, volmachtbewijzen of briefstembewijzen voorhanden heeft met het oogmerk deze wederrechtelijk bij een referendum te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 105

1. Degene die bij een referendum door gift of belofte een kiezer omkoopt om volmacht te geven tot het uitbrengen van zijn stem, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

2. Met dezelfde straf wordt gestraft de kiezer die zich door gift of belofte tot het bij volmacht stemmen laat omkopen.

Artikel 106

1. Bij veroordeling wegens een van de in de artikelen 102 tot en met 105 omschreven misdrijven kan ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2° en 4°, van het Wetboek van Strafrecht vermelde rechten worden uitgesproken.

2. Bij veroordeling tot een vrijheidsstraf van ten minste een jaar wegens een van de in de artikelen 95 en 100 tot en met 104 omschreven misdrijven, kan ontzetting van het in artikel 28, eerste lid, onder 3°, van het Wetboek van Strafrecht vermelde recht worden uitgesproken.

Artikel 107

Degene die bij een referendum als gemachtigde stemt voor een persoon, wetende dat deze overleden is, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 108

Degene die bij een referendum een ander heeft gemachtigd voor hem te stemmen en niettemin in persoon aan de stemming deelneemt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 109

Degene die stelselmatig personen aanspreekt of anderszins persoonlijk benadert ten einde hen te bewegen het formulier op hun oproepingskaart, bestemd voor het stemmen bij volmacht bij een referendum, te ondertekenen en deze kaart af te geven, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de derde categorie.

Artikel 110

De werkgever die de hem bij artikel J 10 van de Kieswet juncto artikel 65 van deze wet opgelegde verplichting niet nakomt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 111

De voorzitter, de leden en de opgeroepen plaatsvervangende leden van het stembureau die gedurende de zitting buiten noodzaak afwezig zijn zonder dat in vervanging is voorzien, worden gestraft met geldboete van de eerste categorie.

Artikel 112

De in de artikelen 95 tot en met 105 bedoelde strafbare feiten worden als misdrijven beschouwd en de in de artikelen 107 tot en met 111 bedoelde strafbare feiten als overtredingen.

HOOFDSTUK 13. DE REFERENDUMCOMMISSIE

Artikel 113

1. Er is een referendumcommissie.

2. De referendumcommissie bestaat uit een voorzitter en vier andere leden.

3. De leden worden benoemd bij koninklijk besluit voor een periode van vier jaren. De leden kunnen worden herbenoemd.

4. Een besluit op grond van het derde lid wordt niet eerder genomen dan vier weken nadat het voornemen daartoe in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, aan de beide kamers der Staten-Generaal is meegedeeld.

5. Het besluit wordt zo spoedig mogelijk na het verstrijken van de termijn, bedoeld in het vierde lid, genomen.

Artikel 114

1. De referendumcommissie heeft een secretaris.

2. Aan de secretaris kunnen andere medewerkers worden toegevoegd.

3. De secretaris en de andere medewerkers zijn voor hun werkzaamheden voor de referendumcommissie uitsluitend verantwoording schuldig aan de referendumcommissie.

4. De secretaris en de andere medewerkers zijn geen lid van de referendumcommissie.

5. Onze Minister benoemt de secretaris en de andere medewerkers.

Artikel 115

1. De referendumcommissie heeft tot taak:

a. het beschikbaar stellen van de lijsten, bedoeld in de artikelen 30 en 44;

b. de controle en de vaststelling van het aantal ingediende verzoeken en afgelegde ondersteuningsverklaringen, bedoeld in de artikelen 34 en 48;

c. de beoordeling van de toelating van het inleidende en het definitieve verzoek tot het houden van een referendum;

d. het nemen van het besluit, bedoeld in artikel 60;

e. het vaststellen van de aanduiding van een aan een referendum onderworpen wet op het stembiljet, bedoeld in artikel 63;

f. het verstrekken van informatie aan de kiezer over een aan een referendum onderworpen wet;

g. het verstrekken van subsidies ten behoeve van maatschappelijke initiatieven die zich ten doel stellen het publieke debat in Nederland over de aan het referendum onderworpen wet of verdrag te bevorderen.

2. De referendumcommissie stelt ter uitvoering van de taak, genoemd in onderdeel g van het eerste lid, een regeling vast. In deze regeling wordt in ieder geval een subsidieplafond vastgesteld. Het subsidieplafond bedraagt ten hoogste € 2 miljoen per referendum.

HOOFDSTUK 14. SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 116

1. Wanneer bij of krachtens deze wet voorgeschreven verrichtingen op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag zouden vallen, treedt de eerstvolgende dag, geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag zijnde, daarvoor in de plaats.

2. Voorzover de bepaling van de tijd voor die verrichtingen aan het openbaar gezag is opgedragen, worden daarvoor geen zaterdagen, zondagen of algemeen erkende feestdagen aangewezen.

3. Onder algemeen erkende feestdagen worden verstaan de in artikel 3 van de Algemene termijnenwet als zodanig genoemde en de bij of krachtens dat artikel daarmee gelijkgestelde dagen.

Artikel 117

Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens telkens na vier jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 118

1. Binnen vier weken na de inwerkingtreding van deze wet wordt een voornemen als bedoeld in artikel 113, vierde lid, aan de beide kamers der Staten-Generaal meegedeeld.

2. Deze wet is niet van toepassing op wetten die zijn bekrachtigd en verdragen die stilzwijgend zijn goedgekeurd voor de datum van het koninklijk besluit, bedoeld in artikel 113, derde lid.

Artikel 119

In artikel 89, tweede lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens wordt na «regelingen betreffende verkiezingen» toegevoegd: of referenda.

Artikel 120

Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de vierde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 121

Deze wet wordt aangehaald als: Wet raadgevend referendum.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

Naar boven