nr. 4
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 november 2005
In uw brief van 24 juni 2005, kenmerk 05-BZK-B-045, brengt u de wens
naar voren, dat wetsvoorstellen in verband met de gemeentelijke herindeling
van Midden-Limburg uiterlijk in december 2005 aan u worden aangeboden. Dit
om een behandelwijze als bij de wetsvoorstellen tot samenvoeging van de gemeenten
Sassenheim, Voorhout en Warmond (kamerstuk 30 033) en tot de gemeentelijke
herindeling van de Utrechtse Heuvelrug (kamerstuk 30 083) te voorkomen.
Inmiddels heb ik aan uw wens uitvoering kunnen geven.
Op 14 juni 2005, bij de plenaire behandeling van de wetsvoorstellen
tot samenvoeging van de gemeenten Sassenheim, Voorhout en Warmond en tot de
gemeentelijke herindeling van de Utrechtse Heuvelrug (Handelingen II, vergaderjaar
2004–2005, nr. 90, blz. 5379–5408), heb ik u een brief toegezegd
waarin nader wordt ingegaan op de procedures en termijnen in verband met toekomstige
herindelingsvoorstellen. Ik heb toen al aangegeven, dat het dan van belang
is dat provinciale besturen weten wanneer een herindelingsadvies in Den Haag
moet zijn, en dat ik vervolgens ook aan de Kamer zou vragen zich te committeren
aan die termijnen.
Inmiddels is ook bij de plenaire behandeling van eerdergenoemde wetsvoorstellen
door de Eerste Kamer op 13 september 2005 aandacht gevraagd voor deze
materie. Daarbij werd het belang voor betrokken gemeenten onderstreept, dat
een langere periode dan drie maanden beschikbaar was tussen de finale besluitvorming
door de Eerste Kamer en de herindelingsdatum. Het zou de voorkeur verdienen,
wanneer de parlementaire behandeling van enig herindelingswetsvoorstel al
voor het zomerreces kan worden afgerond. Hierbij werd verwezen naar de gang
van zaken in aan 2005 voorafgaande jaren.
Ter uitvoering van mijn toezegging van 14 juni 2005 heb ik de provinciebesturen
hierover geïnformeerd en aangekondigd, dat ik voor de toekomst een inspanningsverplichting
wil aangaan, waarbij herindelingsadviezen die voor 1 juli
van enig jaar – voorzover aan de orde met de voorgeschreven provinciale
zienswijze – aan mij worden aangeboden, en op basis waarvan ik inderdaad
wetsvoorstellen wil doen, binnen anderhalf jaar tot inwerkingtredende wetgeving
en vervolgens effectuering van de herindeling kunnen leiden.
De periode vanaf 1 juli wordt allereerst besteed aan de voorbereiding
van wetgeving overeenkomstig artikel 6 van de Wet arhi. In het kader van deze
voorbereiding is het soms nodig om nader bestuurlijk overleg te voeren met
bij het herindelingsadvies betrokkenen. Dit kan extra tijd vragen. Na de voorbereiding
van het wetsvoorstel volgt behandeling door de ministerraad en advisering
door de Raad van State. Bij een voorspoedige procesgang zal het mogelijk zijn
een wetsvoorstel in de maand december van dat zelfde jaar aan de Tweede Kamer
aan te bieden. Naar mijn verwachting behoeft in de toekomst dan geen sprake
meer te zijn van «overhaaste behandeling» van wetsvoorstellen
en zal het bovendien mogelijk zijn dat betrokken gemeentebesturen voor het
navolgende zomerreces, dus ongeveer een half jaar voor de beoogde herindelingsdatum,
definitief weten waar ze aan toe zijn.
Hierbij zend ik u een afschrift van mijn brief aan de colleges van gedeputeerde
staten1.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. W. Remkes