Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30350 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30350 nr. 3 |
Dit wetsvoorstel strekt ertoe de mogelijkheid te scheppen dat een notaris het ambt van notaris in dienstbetrekking kan uitoefenen. Met dit wetsvoorstel wordt het op twee manieren mogelijk om tot notaris benoemd te worden. Enerzijds op basis van een ondernemingsplan en anderzijds op basis van een arbeidsovereenkomst. Uiteraard blijven ook de andere eisen die op grond van de Wet op het notarisambt (hierna Wn) ten aanzien van de benoeming gelden van kracht. De notaris kan op grond van dit wetsvoorstel in dienstverband werkzaam zijn bij een notaris die is benoemd op basis van een ondernemingsplan, bij een maatschap van notarissen die zijn benoemd op basis van een ondernemingsplan, of bij een rechtspersoon waarvan alle aandeelhouders notarissen zijn die zijn benoemd op basis van een ondernemingsplan. De notaris die in dienstbetrekking werkzaam is, is een volwaardige notaris die het ambt onafhankelijk en onpartijdig kan uitoefenen. Teneinde hiervoor waarborgen te bieden zullen de notaris die in dienstbetrekking werkzaam wil zijn en zijn beoogd werkgever een professioneel statuut ondertekenen. Het is derhalve niet de bedoeling geweest met dit wetsvoorstel een figuur te creëren die qua positie tussen de notaris en de kandidaat-notaris geplaatst zou kunnen worden. Het wordt namelijk niet gewenst geacht in het maatschappelijk verkeer een onderscheid tussen a en b notarissen te creëren. In het algemeen deel van de toelichting wordt een beeld gegeven van de wijze waarop het ambt van notaris in Nederland wordt uitgeoefend. Vervolgens wordt ingegaan op de ontwikkelingen die hebben geleid tot dit wetsvoorstel, wordt een beeld gegeven van de opzet van het wetsvoorstel en worden tot slot de belangrijkste wijzigingen die dit wetsvoorstel met zich brengt nader toegelicht.
§ 1 Het ambt van notaris en ontwikkelingen ten aanzien van de positie van de kandidaat-notaris
In Nederland kennen wij het Latijnse notariaat. Het Latijnse notariaat vindt zijn geschiedkundige wortels in de elfde of twaalfde eeuw in de handelscentra van Noord-Italië en heeft zich vandaar uit verbreid. Het Latijnse notariaat is uiteindelijk verder vorm gegeven via het Franse recht van Napoleon. In dit model, zoals dat in de meeste West- en Zuid-Europese landen (waaronder Nederland) fungeert, wordt degene die notarieel recht heeft gestudeerd, na het vervullen van een wettelijk voorgeschreven stage tot notaris benoemd. In Nederland dient tevens een ondernemingsplan te worden overgelegd. Typerende elementen voor de Latijnse notaris zijn voorts dat hij een publiekrechtelijke taak uitoefent en dat aan de door hem opgemaakte akten op bepaalde punten bijzondere bewijskracht is verbonden. Grossen van zijn akten kunnen executoriale kracht hebben. Hij is bij zijn ambtsuitoefening aan stringente regels gebonden. Volgens de huidige systematiek van de Wn is de notaris ook ondernemer; hij ontvangt zijn honorarium niet van de overheid, maar van zijn cliënten. De cliënt is vrij in de keuze welke notaris hij een opdracht wenst te geven. De notaris dient zich jegens degene die voor zijn diensten betaalt én diens wederpartij in beginsel onpartijdig op te stellen. Bij bestudering van de figuur van de notaris is gebleken dat het mogelijk is dat een notaris ook in dienstverband van een andere notaris werkzaam kan zijn. Hierbij kan hetgeen eigen is aan het ambt behouden blijven. Wel dienen enkele waarborgen – zoals het professioneel statuut- geboden te worden. Het enige verschil is verder dat het honorarium dat een cliënt aan een notaris betaalt in het geval van een notaris in dienstbetrekking aan zijn werkgever toekomt. De notaris in dienstbetrekking ontvangt immers salaris.
In Nederland wordt reeds langere tijd nagedacht over de positie van de notaris. De aandacht richt zich in dit verband ook op de positie van de kandidaat-notaris. Deze is immers degene die uiteindelijk notaris kan worden. Gezocht wordt naar een versterking van het perspectief van de kandidaat-notaris. Een belangrijke reden hiervoor is dat het vaak enige tijd in beslag neemt voordat een kandidaat-notaris voor benoeming tot notaris in aanmerking komt. Het is voorts geen automatisme dat iedere kandidaat-notaris uiteindelijk notaris wordt. Wil een kandidaat-notaris voor benoeming tot notaris in aanmerking komen dan komt hij voor de keuze te staan of hij ondernemer wil worden. Wil hij dit niet dan is een benoeming tot notaris niet mogelijk. In de praktijk blijkt een groot aantal kandidaat-notarissen te twijfelen over het ondernemerschap. Enerzijds omdat zij het risico van ondernemer zijn niet willen lopen en anderzijds omdat zij andere bezigheden hebben als bijvoorbeeld een (deeltijd) hoogleraarschap of zorgtaken en in dat verband geen ruimte zien het ambt van notaris te combineren met het ondernemerschap.
Tijdens een algemeen overleg van de vaste commissie voor Justitie en Economische zaken op 3 maart 1999 werd aan de bewindspersonen de vraag gesteld of de wettelijke regeling van de notaris in loondienst kon worden meegenomen in de Veegwet bij de Wn. De toenmalige Staatssecretaris van Justitie heeft hierop bij brief van 12 juli 1999 (Kamerstukken II 1998–1999, 23 706, nr. 37) geantwoord dat daartoe de (nieuwe) Wn op een groot aantal punten gewijzigd zou moeten worden. Invoering van de notaris in loondienst zou dus niet een wijziging van technische aard betreffen en om die reden niet opgenomen kunnen worden in een veegwet. In de brief is aangegeven dat in overleg met de KNB afgesproken was een werkgroep in te stellen teneinde invoering van de notaris in loondienst in de Wn te onderzoeken. Deze werkgroep die was samengesteld uit een notaris, een kandidaat-notaris en vertegenwoordigers van de KNB en het Ministerie van Justitie heeft in juni 2003 haar rapport met als titel «Notaris in loondienst» aangeboden. De werkgroep komt met een positief oordeel ten aanzien van de mogelijkheid de figuur van de notaris met een dienstverband in de Wn in te voeren. Het rapport van de werkgroep is 25 juni 2003 aan de Tweede Kamer aangeboden.
Bij brief van 3 mei 2004 (Kamerstukken II 2003–2004, 23 706, nr. 56) heb ik aan de Tweede Kamer aangegeven dat het beroep van notaris aan aantrekkingskracht kan winnen met de introductie van de figuur van de notaris met een dienstverband. Dat behoefte bestaat aan de mogelijkheid dat een notaris in dienst van een andere notaris werkzaam kan zijn, komt ook naar voren uit de eerste trendrapportage notariaat. Uit deze rapportage blijkt dat de komende vijf jaar circa 20% van het aantal notarissen zal defungeren wegens het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. De komende vijftien jaar betreft dit ongeveer de helft van het aantal notarissen. Daarnaast blijken oudere notarissen in toenemende mate de praktijk ruim voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar de rug toe te keren. Bovendien loopt zowel het aantal studenten notarieel recht als het aantal kandidaten al een aantal jaren terug. 58% van de kandidaten is vrouw. Gebleken is dat vrouwelijke kandidaten het notariaat eerder verlaten dan mannen. De verwachte toename van het aantal vrouwelijke kandidaten (circa 75% van de studenten notarieel recht is vrouw) kan in dit verband in de komende jaren tot verdere daling van het aanbod leiden. Desgevraagd zien vrouwelijke kandidaten het ondernemerschap – en het combineren met zorgtaken of parttime werken – als belangrijk knelpunt om zich als notaris te vestigen. Veel vrouwelijke kandidaten zien het werken als notaris met een dienstverband of in deeltijd als een aantrekkelijk toekomstperspectief. Ook uit onderzoek van de KNB komt dit beeld naar voren. De KNB is voorstander van de mogelijkheid dat een notaris in dienst van een andere notaris werkzaam kan zijn.
Naast de verbetering van het toekomstperspectief van de kandidaat-notaris heeft dit wetsvoorstel ook voor de notarissen en voor cliënten van notarissen voordelen. Het is de verwachting dat op grond van dit wetsvoorstel meer ervaren kandidaat-notarissen die thans het notariaat verlaten omdat zij geen notaris kunnen worden, nu zij geen ondernemer willen zijn behouden kunnen blijven. Dit voorkomt ook dat binnen het notariaat aanwezige kennis verloren gaat. Daarbij wordt ook de passeercapaciteit van notariskantoren vergroot, hetgeen de kwaliteit van de dienstverlening richting de cliënten een verdere impuls kan geven.
Evenals de werkgroep notaris in loondienst ben ik van oordeel dat de figuur van de notaris met een dienstverband inpasbaar is in de Wn. In mijn brief van 3 mei 2004 heb ik in dit verband gesteld dat uitgangspunt van het wetsvoorstel zal zijn dat een notaris met een dienstverband een volwaardige notaris is. In dit wetsvoorstel worden ten aanzien van de notaris met een dienstbetrekking uitsluitend op die plaatsen in de Wn aanpassingen aangebracht indien deze voortvloeien uit het feit dat de notaris met een dienstverband geen ondernemer is.
Het wetsvoorstel wijkt op enkele punten af van het positieve advies van de werkgroep. De reden hiervoor is dat de werkgroep een iets andere opvatting lijkt te hebben over de aanpassingen die nodig zijn en die wenselijk zijn gezien het wettelijk kader. De werkgroep lijkt een andere opvatting te hebben ten aanzien van wat met het ambt en wat met het ondernemerschap samenhangt. Dit is zichtbaar bij de opstelling inzake het protocol en de derdengeldenrekening. De werkgroep stelt dat de bevoegdheid van de notaris in dienstbetrekking uit het dienstverband voortvloeit en dat de notaris in dienstbetrekking geen eigen protocol behoort te hebben. Dit ondermeer omdat met het beheer van het protocol kosten zijn gemoeid en het protocol voor de werkgever economische waarde heeft en het protocol meer bij de onderneming hoort.
Ik kom op het punt van het protocol tot een ander oordeel dan de werkgroep. Het protocol heeft een belangrijke functie bij de ambtsuitoefening van de notaris. Het begrip protocol wordt in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Wn gedefinieerd. Het zijn de minuten, notariële verklaringen, registers, afschriften, repertoria en kaartsystemen die onder de notaris berusten. Het protocol vormt de neerslag van de ambtelijke werkzaamheden van de notaris. Het is eigendom van de Staat en geen eigendom van de notaris. Het protocol valt bijvoorbeeld niet in het faillissement van de notaris/ondernemer, er kan ook geen beslag op worden gelegd. Zoals hiervoor reeds opgemerkt acht ik het niet gewenst dat ten aanzien van de notaris een onderscheid wordt gemaakt tussen a en b notarissen. Te weten een notaris met protocol en een notaris (in dienstbetrekking) zonder protocol. De Wn gaat op een aantal plaatsen in op het protocol. Het wettelijk systeem gaat er van uit dat elke notaris een eigen protocol heeft (dit komt ook tot uitdrukking in de gebruikte terminologie: «zijn protocol») en dat slechts één notaris tegelijk in een protocol werkzaam kan zijn. Of de notaris het ambt in dienstbetrekking uitoefent doet hier niet aan af. Ook de notaris in dienstbetrekking is immers notaris en verricht als zodanig ambtshandelingen die hun neerslag vinden in het eigen protocol.
Ik acht de argumenten van de werkgroep inzake het protocol niet overtuigend. Dit omdat, anders dan de werkgroep stelt, de notaris in dienstbetrekking zijn bevoegdheid niet (deels) ontleent aan de arbeidsovereenkomst. Het hebben van een arbeidsovereenkomst vormt de voorwaarde om voor benoeming door de Kroon in aanmerking te komen. De notaris in dienstbetrekking ontleent zijn bevoegdheid (zoals iedere notaris) aan zijn benoeming door de Kroon. Uit het hebben van een arbeidsovereenkomst kan dan ook nimmer voortvloeien dat de notaris in dienstbetrekking daarmee bevoegd zou worden in het protocol van zijn werkgever akten te passeren.
Het feit dat een notaris in dienstbetrekking werkzaam is brengt mee dat de kosten die samenhangen met het hebben van een eigen protocol niet voor rekening komen van de notaris die het ambt in dienstbetrekking uitoefent, maar voor zijn werkgever. Het betreft dan de kosten die samenhangen met het beheer van het protocol. Aangezien het protocol een zekere economische waarde heeft, is in dit wetsvoorstel bepaald dat indien de notaris in dienstbetrekking een kantoor verlaat het protocol wordt overgenomen door de werkgever. Alhoewel het protocol eigendom is van de Staat is het ook bezien vanuit het perspectief van de cliënten zinvol dat het protocol bij de werkgever blijft. Op deze wijze is immers voor deze cliënten helder waar zij voor hun stukken dienen te zijn. Overigens kennen de notariskantoren ook thans meer dan één protocol hetgeen in de praktijk niet tot verwarring leidt indien het kantoor de administratie op orde heeft.
Ten aanzien van de derdengeldenrekening ben ik anders dan de werkgroep van oordeel dat het kunnen hebben van een derdengeldenrekening samenhangt met het ambt van notaris en derhalve niet met het ondernemerschap. In de praktijk hebben notarissen veelvuldig een gezamenlijke derdengeldenrekening. Ik verwacht dat de notarissen die het ambt in dienstbetrekking zullen uitoefenen ook in veel gevallen voor deze mogelijkheid zullen opteren.
Uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat het ambt van notaris uitgeoefend kan worden nadat de notaris bij koninklijk besluit is benoemd op basis van een ondernemingsplan dan wel een arbeidsovereenkomst. Aangezien alle bepalingen die samenhangen met de ambtsuitoefening ook van toepassing zijn op de notaris die het ambt in dienstbetrekking uitoefent worden met dit wetsvoorstel enkel aanpassingen in de Wn aangebracht voor zover deze samenhangen met het gegeven dat de notaris met een dienstverband geen ondernemer is. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de bepaling dat degene die een verzoek doet om als notaris benoemd te worden een ondernemingsplan dient over te leggen. Degene die verzoekt om als notaris benoemd te worden en die in dienstbetrekking werkzaam wil zijn, behoeft uiteraard geen ondernemingsplan over te leggen. Dit vergt derhalve een aanpassing van de Wn. In de Wn worden derhalve geen aanpassingen aangebracht voor zover deze betrekking hebben op de uitoefening van het ambt van notaris. In het wetsvoorstel wordt met het oog op het waarborgen van de onafhankelijke positie van de notaris die het ambt in dienstbetrekking uitoefent ook een professioneel statuut geïntroduceerd en wordt de bepaling die de notaris verbiedt dienstverbanden aan te gaan aangepast. De Wn vormt een afspiegeling van de activiteiten die de notaris op tal van terreinen verricht. In tal van wetten wordt een rol toegekend aan de notaris. De Wn kent ten aanzien van de notaris een samenstel van bevoegdheden en verplichtingen die onderling met elkaar samenhangen. Het is niet goed mogelijk onderdelen uit dit samenstel te lichten zonder de balans te verstoren. De gekozen opzet van het wetsvoorstel waarborgt dat dit samenstel verzekerd blijft. De keuze enkel aanpassingen in de Wn aan te brengen voor zover deze samenhangen met het ondernemerschap en de notaris in dienstbetrekking te laten beschikken over alle bevoegdheden waar de huidige notaris ook over beschikt, brengt met zich dat de notaris in dienstbetrekking in het maatschappelijk verkeer als notaris wordt aangeduid. De gemaakte keuze heeft voorts tot voordeel dat het aantal aanpassingen dat in de wet dient te worden aangebracht tot een minimum beperkt kan blijven. In het navolgende wordt nader ingegaan op de specifieke onderdelen van de figuur van de notaris met een dienstverband. Hierbij zullen de adviezen van de werkgroep aan de orde komen.
§ 3 Het ambt van notaris, het dienstverband en de waarneming
De omschrijving van het ambt en de bevoegdheid van de notaris is neergelegd in artikel 2, eerste lid, van de Wn. Hierin wordt bepaald dat het ambt van notaris de bevoegdheid inhoudt om authentieke akten te verlijden in de gevallen waarin de wet dit aan hem opdraagt of een partij zulks van hem verlangt en andere in de wet aan hem opgedragen werkzaamheden te verrichten. Ten aanzien van deze bepalingen wordt voor wat betreft de notaris in dienstverband geen wijziging aangebracht. Zoals hiervoor aangegeven is het immers niet de bedoeling binnen het notariaat een nieuw ambt te creëren dat tussen de notaris en de kandidaat-notaris in ligt.
Ten aanzien van enkele aspecten is echter besloten tot een aanpassing van de Wn.
Het kantoorvermogen, het privé-vermogen en de administratie van de notaris zijn op grond van artikel 24 Wn onderworpen aan toezicht. De notaris in dienstverband heeft geen verantwoordelijkheid ten aanzien van het kantoorvermogen of de financiële administratie. Wel kan hij een eigen of een gezamenlijke derdengeldenrekening hebben met de andere notarissen van een kantoor. Teneinde de personen die geld op een derdengeldenrekening storten optimaal te beschermen wordt in het wetsvoorstel bepaald dat de notaris met een dienstbetrekking op verzoek van het bureau financieel toezicht inzage geeft in zijn financiële privé-administratie en de staten inzake zijn derdengeldenrekening en zijn bewaringspositie. Het BFT kan ook onderzoek doen naar het beheer van de derdengeldenrekening.
Zoals hiervoor beschreven zullen de bevoegdheden en verplichtingen van de notaris in dienstverband gelijk zijn aan die van de notaris. De vereisten voor benoembaarheid zullen eveneens gelijk zijn aan de vereisten zoals deze thans reeds ten aanzien van de notaris gelden. Een uitzondering zal worden gemaakt ten aanzien van het ondernemingsplan. In plaats van het ondernemingsplan zal degene die als notaris in dienst van een andere notaris werkzaam wil zijn een arbeidsovereenkomst met de notaris, de maatschap van notarissen of de rechtspersoon bij wie hij in dienst wil treden, dienen over te leggen. Uit deze arbeidsovereenkomst blijkt dat de beoogd werkgever instemt met het dienstverband met degene die verzoekt tot notaris benoemd te worden. Bij de arbeidsovereenkomst dient het getekende professioneel statuut gevoegd te worden. Zodra de stukken inzake het benoemingsverzoek ontvangen zijn, zullen deze worden doorgezonden naar de KNB en de kamers van toezicht opdat deze de Minister van Justitie kunnen adviseren of tegen de benoeming van betrokkene als notaris bezwaren bestaan. De KNB zal bij verordening regels stellen ten aanzien van het professioneel statuut. In het professioneel statuut worden afspraken neergelegd ten aanzien van de instructiebevoegdheid van de werkgever en de bevoegdheid van de notaris in dienstbetrekking een specifieke opdracht te weigeren. Ook zal in het professioneel statuut een bepaling worden opgenomen die er op neerkomt dat een verschil van inzicht over het beroepsmatige beleid van de werknemer bij de behandeling van de hem toevertrouwde zaken geen reden mag vormen voor eenzijdige beëindiging van de dienstbetrekking door de werkgever, of maatregelen die daartoe kunnen leiden. De advocatuur kent reeds een professioneel statuut dat als voorbeeld kan dienen voor het professioneel statuut binnen het notariaat. De verordening van de KNB inzake het professioneel statuut behoeft goedkeuring van de Minister van Justitie. Indien geen bezwaren tegen benoeming van betrokkene tot notaris bestaan zal hij bij koninklijk besluit benoemd worden.
De werkgroep heeft voorgesteld dat een notaris meerdere dienstverbanden kan hebben met notarissen die ondernemer zijn. Na een zorgvuldige afweging is besloten hier niet toe over te gaan. De reden hiertoe niet over te gaan is gelegen in het waarborgen van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de notaris met een dienstverband. Het hebben van meerdere dienstverbanden kan een notaris (die een dienstverband heeft) in een lastige positie brengen indien hij in dienst is bij twee elkaar beconcurrerende kantoren. Dit kan implicaties hebben voor zijn onafhankelijkheid en hem ten opzichte van deze kantoren in een lastige positie brengen aangezien hij als werknemer op de hoogte kan en doorgaans ook zal zijn van de strategie en het cliëntenbestand van elk van deze kantoren. Het niet opnemen van de mogelijkheid van meerdere dienstverbanden voorkomt dat in de wet extra voorzieningen ten aanzien van tuchtrechtspraak, waarneming en lidmaatschap van de KNB getroffen dienen te worden. Deze voorzieningen in de wet zouden dan enkel voor deze constructie aangebracht dienen te worden en gaan daarbij in tegen de systematiek van de Wn. Het is de verwachting dat in de praktijk weinig behoefte zal bestaan aan het hebben van meerdere dienstverbanden. Dit alles overwegende is ervoor gekozen het aantal dienstverbanden te beperken tot 1.
In eerste instantie is overwogen het aantal notarissen dat bij een werkgever in dienstverband werkzaam kan zijn te maximeren. Mede naar aanleiding van het advies van de Raad van State is hiervan afgezien. De volgende argumenten liggen ten grondslag aan het niet opnemen van de maximering.
Notarissen kunnen via het in dienst nemen van een groot aantal notarissen in dienstbetrekking een zekere marktmacht verwerven. Deze situatie doet zich ook voor in de huidige situatie. Ook via het oprichten van een maatschap kunnen notarissen een zekere marktmacht krijgen.
Marktmacht van een notaris brengt ook voordelen met zich ten aanzien van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de beroepsbeoefenaar. Het brengt de notaris namelijk in een positie waarin hij meer tegenwicht kan bieden aan onder meer projectontwikkelaars, hypotheekverstrekkers en makelaars.
De Nederlandse Mededigingingsautoriteit (NMa) kan optreden tegen verschillende concurrentievervalsende activiteiten. De Mededingingswet kent aan de NMa de taak toe tot het verrichten van werkzaamheden ten behoeven van uitvoering van deze wet. In dit kader is het besluit uit 1999 van de NMa inzake de Bredase Notarissen van belang (besluit d.d. 14 september 1999, kenmerk 952/43/B74). De NMa heeft in dat besluit, onder verwijzing naar de Europese uitleg, overwogen dat notarissen als «ondernemingen» in de zin van de mededingingsregels dienen te worden gekwalificeerd. Het besluit is bevestigd door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven.
In de Mededingingswet is een kartelverbod (artikel 6) en een verbod op misbruik van economische machtsposities (artikel 24) opgenomen. De NMa kan derhalve, al dan niet op basis van klachten van notarissen of van afnemers van notariële diensten, toetsen of een of meer notarissen de Mededingingswet overtreden. Dit geldt voor alle notarissen, dus ook voor notarissen die een groot aantal notarissen in dienstbetrekking hebben (nadat deze wet in werking is getreden).
Een notaris in dienstbetrekking wordt als notaris voor het leven benoemd. Op grond van de wet wordt hem met ingang van de eerste maand na het bereiken van de vijfenzestigjarige leeftijd leeftijdsontslag gegeven (artikel 14 Wn). De notaris kan ook zelf om ontslag verzoeken. De situatie kan zich voordoen dat een notaris met een dienstverband geconfronteerd wordt met een beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. Zodra de arbeidsovereenkomst eindigt, wordt de bevoegdheid van de notaris in dienstverband opgeschort. Het beëindigen van het dienstverband leidt niet tot een ontslag als notaris. De beëindiging van het dienstverband kan een benoeming bij koninklijk besluit namelijk niet doorkruisen. Indien de betrokkene na opschorting van de bevoegdheid weer als notaris werkzaam wil zijn dient hij in de periode van drie jaar voorafgaand aan zijn benoeming twee jaar in het notariaat werkzaam zijn geweest. De opschorting van de bevoegdheid van de notaris in dienstverband heeft ook effect ten aanzien van het protocol. Zodra de bevoegdheid van de notaris in dienstverband wordt opgeschort is hij niet meer bevoegd ten aanzien van het protocol. Via de kamer van toezicht zal in dat geval een waarnemer worden benoemd. Indien hij overstapt naar een ander kantoor wordt zijn protocol toegewezen aan zijn voormalige werkgever. Hij zal in dat geval bij het nieuwe kantoor een nieuw protocol hebben. In dit wetsvoorstel is bewust gekozen voor het achterblijven van het protocol van de notaris in dienstbetrekking bij de werkgever indien deze eerste naar een ander kantoor vertrekt. Het wordt namelijk niet wenselijk geacht dat de notaris in dienstbetrekking binnen de onderneming van zijn werkgever een cliëntenbestand opbouwt om zodra het hem uitkomt naar een ander kantoor te vertrekken met meeneming van de akten van deze cliënten. Dit zou voor het kantoor van zijn werkgever tot gevolg kunnen hebben dat een groot aantal klanten vertrekt hetgeen de stabiliteit van de onderneming in het gedrang kan doen komen. De notaris in dienstbetrekking zou in deze variant minder aantrekkelijk zijn voor potentiële werkgevers. In het geval dat de notaris in dienstbetrekking een ondernemingsplan indient om bij het kantoor van zijn werkgever als notaris-ondernemer werkzaam te zijn blijft het protocol wel bij hem.
In het geval de notariswerkgever komt te overlijden wordt de bevoegdheid van de notaris in dienstbetrekking om het ambt uit te oefenen opgeschort. Op het herleven van zijn bevoegdheid wordt in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 13a nader ingegaan.
Zodra het kantoor en het protocol van de overleden notaris worden overgenomen door een nieuwe notaris gaat het dienstverband van de notariswerknemer van rechtswege over op deze notariswerkgever. Dit volgt uit het geldende arbeidsrecht. Hetzelfde geldt voor de andere werknemers van het notariskantoor. Indien deze notaris van oordeel is dat hij niet wenst samen te werken met een notaris die bij hem in dienst is kan hij deze ontslaan via de regels die hiervoor op grond van het arbeidsrecht gelden.
Een notaris kan zich laten vervangen door een waarnemer. Dit geldt derhalve ook voor de notaris in dienstbetrekking. De kosten die met deze waarneming gemoeid zijn komen voor rekening van de notaris-werkgever. Overwogen is een bepaling op te nemen waarin geregeld zou worden dat de notaris met een dienstverband de vaste waarnemer is van het protocol van zijn werkgever, waarbij dit voor zijn werkgever op gelijke wijze zou gelden. Besloten is hiertoe niet over te gaan aangezien de huidige waarnemingsregeling in de praktijk goed functioneert en ook ten aanzien van de notaris in dienstbetrekking alle mogelijkheden waaraan behoefte bestaat biedt. Daarnaast gelden nog de volgende argumenten. In de praktijk zullen zowel de notaris en de notaris in dienstbetrekking een volle agenda hebben waarbij het niet eenvoudig zal zijn voor elkaar waar te nemen. Daarbij dient een waarneming van de notaris of de notaris in dienstbetrekking gemeld te worden aan het bureau financieel toezicht. Een nieuwe bepaling levert in dat opzicht geen winst op. Daarbij kan via de reeds bestaande en goed functionerende waarnemingsregeling reeds bepaald worden wie als vaste waarnemer kan optreden. Dat kan ten aanzien van de notaris in dienstbetrekking zijn werkgever zijn, maar bijvoorbeeld ook een ervaren kandidaat-notaris. Voor de ontwikkeling van de kandidaat-notarissen is het van belang dat zij als waarnemer optreden. Op deze wijze doen zij zeer waardevolle ervaring op ten aanzien van het fungeren als notaris. Ook in dat verband lijkt het nuttig geen bepaling op te nemen die de waarneming van de notaris in dienstbetrekking toespitst op een waarneming door zijn werkgever en andersom. In de Wn is wel een bepaling opgenomen die de werkgever een rol toekent bij de benoeming van de waarnemer van de notaris met een dienstbetrekking. Op deze wijze wordt voorkomen dat de werkgever wordt geconfronteerd met een waarnemer binnen zijn kantoor waar hij zelf wellicht niet de voorkeur aan zou geven.
De regels ten aanzien van het toezicht en het tuchtrecht zijn voor de notaris in dienstbetrekking gelijk aan die van de notaris die ondernemer is. Dit wetsvoorstel brengt hier geen verandering in.
Een bijzonder aspect van het tuchtrecht inzake de notaris met een dienstverband betreft zijn verhouding tot de notaris-werkgever. Hiervoor is reeds beschreven dat de notaris in dienstbetrekking zijn werkzaamheden onafhankelijk van zijn werkgever heeft uit te voeren. Het professioneel statuut vormt hiervoor een belangrijke waarborg. De notaris-werkgever zal indien hij het professioneel statuut in acht heeft genomen tuchtrechtelijk niet aansprakelijk zijn voor de uitoefening van het ambt door de notaris met een dienstverband. Indien er aanwijzingen bestaan dat een notaris-werkgever zich in strijd met het professioneel statuut toch gemengd heeft in zaken die betrekking hebben op de onafhankelijke beroepsuitoefening van de notaris met een dienstverband kan hij hiervoor tuchtrechtelijk worden aangesproken. Het professioneel statuut zal zich uiteraard niet verzetten tegen het onderling uitwisselen van adviezen tussen de notaris in dienstverband en zijn werkgever. Indien echter sprake is van een verdere inmenging dan enkel advisering zal sprake zijn van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. De notaris-werkgever is tuchtrechtelijk aansprakelijk voor het beheer van het protocol van de notaris in dienstbetrekking. Op dit punt is bij de behandeling van het protocol reeds ingegaan. De tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van de notaris met een dienstverband staat overigens los van de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de notaris-werkgever voor de notaris die bij hem in dienst is. Deze aansprakelijkheid zal in de praktijk worden afgedekt via een verzekering waarvan de kosten ten laste van de werkgever komen.
De regeling ten aanzien van het toezicht stemt overeen met de wijze waarop deze thans reeds van toepassing is op de notaris. Het (financieel) toezicht zal voor de notaris in dienstbetrekking uitsluitend betrekking hebben op het privé-vermogen en de administratie van de derdengeldenrekening. Dit in verband met het waarborgen van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer gemoeid is met het beheer van derdengelden. Op het financieel toezicht is reeds in § 2 een uitgebreide toelichting gegeven. Voor een nadere toelichting wordt hierbij naar deze paragraaf verwezen.
De KNB heeft advies uitgebracht inzake het wetsvoorstel. In het advies spreekt de KNB haar waardering uit voor het wetsvoorstel. Daarbij onderschrijft de KNB het uitgangspunt van het wetsvoorstel dat de notaris in dienstbetrekking werkzaam zal zijn als een volwaardige notaris, die het ambt onafhankelijk en onpartijdig kan uitoefenen. In haar advies maakt de KNB de volgende inhoudelijke opmerkingen:
De KNB meent voorts dat aan een eigen protocol van de notaris in dienstbetrekking enige praktische bezwaren zijn verbonden.
Een eigen protocol van de notaris in dienstbetrekking betekent dat een afzonderlijke administratie moet worden bijgehouden van de door hem verleden akten en de daarbij behorende dossiers. Het protocol zal echter geen eigen bestaan, los van het protocol van de werkgever, kunnen leiden. In het wetsvoorstel is immers voorzien dat het protocol van de notaris in dienstbetrekking bij het einde van de dienstbetrekking van rechtswege toekomt aan de notaris-werkgever. Het eigen protocol van de notaris in dienstbetrekking legt dus een administratieve last op het desbetreffende kantoor waaraan noch voor de notaris in dienstbetrekking, noch voor de notaris-werkgever, voordelen verbonden zijn.
Een tweede bezwaar van de KNB tegen een eigen protocol van de notaris in dienstbetrekking is dat van de daartoe behorende akten alleen door hem – of zijn waarnemer – een grosse of afschrift kan worden afgegeven. Wanneer de notaris in dienstbetrekking in deeltijd werkt en dus niet dagelijks op het kantoor aanwezig is, kan op de dagen waarop hij niet aanwezig is geen grosse of afschrift van de tot zijn protocol behorende akten worden afgegeven. Dit is onpraktisch.
Een derde bezwaar tegen een eigen protocol is dat vrij snel verwarring zal ontstaan met betrekking tot de vraag in welk protocol een door de notaris in dienstbetrekking gepasseerde akte is terug te vinden. Ter illustratie diene het volgende voorbeeld. Stel, een notaris die het ambt als ondernemer uitoefent, besluit enkele jaren voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd zijn praktijk over te dragen aan – en als notaris in dienstbetrekking in dienst te treden van – de bij hem werkzame kandidaat-notaris. In dat geval wordt het protocol van de gedefungeerde notaris door zijn opvolger overgenomen terwijl de gedefungeerde notaris als notaris in dienstbetrekking een nieuw protocol gaat opbouwen. Het lijkt niet eenvoudig om deze verschillende protocollen uit elkaar te houden.
Gezien de hiervoor genoemde praktische bezwaren acht de KNB het niet wenselijk dat de notaris in dienstbetrekking een eigen protocol krijgt. Met de bepaling dat het protocol bij het einde van de dienstbetrekking van rechtswege toekomt aan de werkgever kan de KNB, indien het wetsvoorstel het eigen protocol van de notaris in dienstbetrekking handhaaft, instemmen. Het zou volgens de KNB inderdaad voor een werkgever zeer bezwaarlijk zijn als het protocol van de notaris in dienstbetrekking, dat feitelijk gezien kan worden als een deel van het eigen protocol, bij het einde van de dienstbetrekking aan een andere notaris zou toekomen.
In paragraaf 1 van deze toelichting is reeds uitvoerig ingegaan op het punt dat het hebben van een protocol samenhangt met het ambt dat een notaris uitoefent. Anders dan de KNB ben ik derhalve van mening dat het hebben van een eigen protocol voortvloeit uit het uitoefenen van het ambt van notaris. Tot op dit moment kan het ambt van notaris echter enkel gelijk met het ondernemerschap worden uitgeoefend. Hieruit vloeit echter nog niet voort dat het hebben van een protocol onlosmakelijk verbonden is met het ondernemerschap. Het is inderdaad juist dat ten aanzien van het protocol van de notaris in dienstbetrekking een administratie zal worden bijgehouden. Een dergelijke administratie zal echter ook bijgehouden dienen te worden indien twee notarissen samen in één protocol werkzaam zijn. Daarbij komt dat de feitelijke administratie wordt verzorgd door de klerken van het notariskantoor, waardoor de notaris in dienstbetrekking in de praktijk weinig met deze administratie van doen zal hebben. Het kantoor zal derhalve reeds, mede via automatisering, ingericht zijn op een zorgvuldige omgang met meerdere protocollen. De gedachte van de KNB dat het protocol geen eigen bestaan, los van het protocol van de werkgever zal kunnen leiden deel ik niet. Indien een notaris in dienstbetrekking een eigen protocol heeft staat dit los van dat van zijn werkgever. Via het professioneel statuut wordt deze ambtshalve onafhankelijkheid gewaarborgd. Het protocol van de notaris in dienstbetrekking zal ook nimmer deel uitmaken van het protocol van zijn werkgever. Dat het protocol van de notaris in dienstbetrekking na het eind van zijn dienstbetrekking wordt toekomt aan zijn werkgever brengt hier geen verandering in. Ook in dat geval blijft het protocol zelfstandig bestaan. Dit is hetzelfde indien een notaris het kantoor van een defungerende notaris overneemt. Indien hem dan het protocol van de defungerende notaris wordt toegewezen blijft ook dat protocol zelfstandig bestaan.
De Wn biedt reeds een passende oplossing voor het tweede bezwaar van de KNB. Via de waarnemingsregeling kan voorzien worden in een waarnemer die bevoegd is grossen en afschriften af te geven van akten die tot het protocol van de notaris in dienstbetrekking behoren. Deze regeling werkt in de praktijk naar tevredenheid. In dat kader zie ik geen reden tot aanpassing over te gaan.
Het derde bezwaar van de KNB heeft betrekking op mogelijke verwarring die zou kunnen ontstaan ten aanzien van het protocol waartoe een akte behoort. Op dit punt is reeds regelgeving in voorbereiding. Via het protocollenregister zal op eenvoudige wijze te herleiden zijn tot welk protocol een akte behoort. Daarbij komt dat op grond van het wetsvoorstel protocollen het kantoor in principe niet zullen verlaten. Indien een kantoor de administratie op orde heeft zullen de akten derhalve eenvoudig terug te vinden zijn. Alhoewel het protocol eigendom is van de Staat is het ook bezien vanuit het perspectief van de cliënten zinvol dat het protocol bij de werkgever blijft. Op deze wijze is immers voor deze cliënten helder waar zij voor hun stukken dienen te zijn. Overigens kennen de notariskantoren ook thans meer dan één protocol hetgeen in de praktijk niet tot verwarring leidt indien het kantoor de administratie op orde heeft.
De KNB meent dat bij de positie van de notaris in dienstbetrekking een eigen derdengeldenrekening niet past en dat daaraan ook geen behoefte zal bestaan. Hoewel de notaris in dienstbetrekking zijn ambt in onafhankelijkheid uitoefent, moet het er voor gehouden worden dat de overeenkomst die hij met een cliënt aangaat, wordt toegerekend aan zijn werkgever (zie in dezelfde zin het rapport van de werkgroep notaris in loondienst, p. 24). De werkgever is op grond van art. 25 Wna gehouden alle door hem in hoedanigheid te ontvangen gelden op deze bijzondere rekening te storten. Naar de mening van de KNB verdraagt een eigen derdengeldenrekening van de notaris in dienstbetrekking zich niet met deze wettelijke verplichting terwijl een eigen derdengeldenrekening van de notaris in dienstbetrekking niet noodzakelijk is voor een zelfstandige en onafhankelijke ambtsuitoefening.
In paragraaf 1 van het wetsvoorstel is reeds gesteld dat het hebben van een eigen derdengeldenrekening samenhangt met het uitoefenen van het ambt van notaris. Dit blijkt ook uit de formulering van artikel 25, eerste lid, van de Wn: De notaris is verplicht bij een ingevolge de Wet toezicht kredietwezen 1992 ingeschreven kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 een of meer bijzondere rekeningen aan te houden op zijn naam met vermelding van zijn hoedanigheid, die uitsluitend bestemd zijn voor gelden, die hij in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden onder zich neemt.(..)In artikel 25 wordt niet gesproken van een notaris in de zin van werkgever of ondernemer, maar van de notaris die het ambt van notaris uitoefent. Op de derdengeldenrekening staan ook geen gelden ten behoeve van de onderneming, maar gelden van cliënten. De notaris in dienstbetrekking die gelden ontvangt van cliënten (anders dan voor zijn declaraties) is op grond van artikel 25 als zijnde notaris gehouden deze gelden op de derdengeldenrekening te storten. Niet valt in te zien waarom dit per definitie de derdengeldenrekening van de werkgever dient te zijn. Hierbij verdient aantekening dat het de verwachting is dat in de praktijk met enige regelmaat van een gezamenlijke derdengeldenrekening gebruik gemaakt zal worden. Dit staat echter los van het feit dat een notaris in dienstbetrekking een eigen derdengeldenrekening kan hebben.
Naast deze inhoudelijke opmerkingen maakt de KNB de volgende meer tekstuele opmerkingen:
Op verschillende plaatsen wordt gesproken over een maatschap als werkgever van de notaris in loondienst (zie artikel 1 lid 1 m, artikel 2 lid 3, artikel 3 leden 6 en 7, artikel 10a lid 2). Naar de mening van de KNB kan een notaris in dienstbetrekking niet bij een maatschap als zodanig in dienst zijn. De maatschap is naar huidig recht geen rechtspersoon. De notaris die in dienst is bij een maatschap is in feite (zie HR 8 april 1937, NJ 1937, 649, Kersten-Mantel) in dienst bij alle maten en heeft dus alle maten als werkgever.
Het wetsvoorstel leidt in zijn huidige opzet tot het volgende. Stel, er is een maatschap met drie notarissen. Als bij iedere notaris twee notarissen in dienstbetrekking werkzaam zijn heeft iedere notaris in dienstbetrekking drie werkgevers en iedere werkgever heeft zes notarissen in dienstbetrekking. Het concept-wetsvoorstel staat echter slechts toe dat een notaris in dienstbetrekking één werkgever heeft.
Wanneer in het wetsvoorstel wordt gesproken van een maatschap wordt aangesloten bij het taalgebruik waarbij ook van maatschap wordt gesproken. Zoals de KNB stelt sluit een notaris die een dienstverband met de maatschap aangaat een dienstverband met alle maten. Het is inderdaad juist dat het wetsvoorstel bepaalt dat een notaris in dienstbetrekking slechts één werkgever kan hebben. In de definitiebepaling wordt echter ook de maatschap als werkgever gedefinieerd en daarmee derhalve ook alle maten.
In artikel 8a van het concept-wetsvoorstel is geregeld dat de notaris in dienstbetrekking het ambt kan gaan uitoefenen als notaris-ondernemer en, omgekeerd, de notaris ondernemer als notaris in dienstbetrekking. Blijkens de MvT is voor deze wijziging geen Koninklijk Besluit, maar een ministerieel besluit nodig. Aangenomen moet worden dat onder «een daartoe strekkend verzoek» als bedoeld in de leden 1 en 2 dan verstaan moet worden niet een verzoek om benoeming tot notaris, maar een verzoek om als notaris-ondernemer resp. notaris in dienstbetrekking werkzaam te zijn. Het lijkt duidelijker als dit in de tekst wordt aangegeven. Voorts moet in het laatste geval het protocol van de notaris-ondernemer na inwilliging van het verzoek aan een andere notaris worden toegewezen. Artikel 15 Wna moet in verband hiermee worden aangepast.
Het voorstel van de KNB is niet overgenomen aangezien ik dit geen verbetering acht ten opzichte van de huidige formulering.
In artikel 10 lid 1 eerste volzin wordt bepaald dat de notaris-werkgever, die verzoekt om een andere plaats van vestiging, bij dit verzoek een verklaring moet voegen van de notaris die in dienstbetrekking bij hem werkzaam is waaruit blijkt of deze eveneens verzoekt om wijziging van zijn plaats van vestiging. De gedachte achter deze regeling is kennelijk dat de notaris in dienstbetrekking geen andere plaats van vestiging kan hebben dan zijn werkgever. In artikel 3 Wna wordt dit echter niet uitdrukkelijk bepaald, zodat op dit laatste artikel afgaand de gedachte zou kunnen rijzen dat de notaris in dienstbetrekking een andere plaats van vestiging kan hebben dan zijn werkgever. Het lijkt raadzaam artikel 3, gezien deze bepaling, aan te passen. In dit verband is voorts artikel 13a, waar wordt gesproken over de verklaring van de notaris in dienstbetrekking om «niet mee te gaan» met de werkgever, niet geheel duidelijk. Zou dit niet moeten zijn: een verklaring van de notaris in dienstbetrekking waaruit blijkt dat hij geen wijziging van zijn plaats van vestiging zal vragen?
Het is op grond van artikel 12, eerste lid, van de Wn niet mogelijk dat een notaris in dienstbetrekking een andere plaats van vestiging heeft dan zijn werkgever. De werkgever zou in dat geval een verboden bijkantoor hebben. Deze bepaling vormt naast de wijze van benoeming afdoende waarborg teneinde te verzekeren dat de notaris in dienstbetrekking op dezelfde plaats werkzaam is als zijn werkgever. In dat verband acht ik een aanpassing van artikel 3 Wn overbodig. De suggestie van de KNB inzake de bijstelling van artikel 13 is overgenomen.
In artikel 12 lid 4 is bepaald dat het protocol van de notaris in dienstbetrekking van rechtswege toekomt aan zijn werkgever onder andere wanneer de notaris in dienstbetrekking «een arbeidsovereenkomst aangaat met een notaris van een ander kantoor dan zijn huidige werkgever». Omdat het de notaris in dienstbetrekking blijkens artikel 3 lid 8 van het wetsvoorstel niet is toegestaan om met meer dan één werkgever een arbeidsovereenkomst aan te gaan, kan dit dienstverband alleen worden aangegaan na de beëindiging van het bestaande dienstverband. Ligt het, hiervan uitgaande, dan niet meer in de rede om het protocol aan de werkgever te laten verblijven in alle gevallen waarin het dienstverband eindigt? Mogelijk is in artikel 12 lid 4 gedacht aan het geval dat een notaris in dienstbetrekking een arbeidsovereenkomst aangaat met een andere notaris die op hetzelfde kantoor – niet als maat – werkzaam is, maar ook dan dient het protocol bij het einde van de dienstbetrekking aan de werkgever toe te komen.
Het voorstel van de KNB het protocol in alle gevallen waarbij de arbeidsovereenkomst eindigt aan de werkgever te doen toekomen is niet overgenomen. De bepaling kent de huidige formulering aangezien de notaris met een dienstbetrekking die bij het zelfde kantoor in het vervolg het ambt zal uitoefenen op basis van een ondernemingsplan zijn protocol behoudt. Op grond van het voorstel van de KNB zou dit niet het geval zijn, maar zou hij een nieuw protocol dienen te krijgen. Dit zou voor de cliënten tot nodeloze verwarring leiden en bovendien een onnodige administratieve last vormen.
De KNB merkt tenslotte nog op dat in het wetsvoorstel geen rekening is gehouden met de wens van de werkgroep (zie het rapport op p. 12/13) om artikel 31 lid 1 – de evenredige stageperiode – en artikel 6 lid 2 letter b onder 3 Wna – inhoudende dat voor een benoeming tot notaris vereist is dat de te benoemen persoon in de drie jaar voorafgaande aan de benoeming tenminste twee jaar in de notariële praktijk werkzaam is geweest – aan te passen. De evenredige verlenging van de stageperiode en de eis van artikel 6 lid 2 betekenen voor degenen die in deeltijd werkzaam zijn of zullen zijn een belangrijke vertraging bij een mogelijke benoeming en daarmee een belemmering voor hen die in de notariële praktijk willen herintreden. Hoewel erkend moet worden dat deze problematiek niet uitsluitend betrekking heeft op de notaris in dienstbetrekking is aanpassing van de hiervoor genoemde artikelen voor het slagen van deze nieuwe figuur toch van groot belang. De KNB bepleit daarom in het kader van indiening van dit wetsvoorstel de artikelen 6, 29 en 31 Wna aan te passen.
De wens van de KNB te komen tot een aanpassing van de stageperiode is bij mij bekend. Dit is echter een onderwerp dat betrekking heeft op de hele notariële praktijk en dat onderwerp uitmaakt van de evaluatie van de commissie Hammerstein. Ik heb de KNB reeds medegedeeld dat ik de uitkomsten van de commissie op dit punt wens af te wachten.
Uit het wetsvoorstel vloeien geen administratieve lasten voor de burger voort. Het wetsvoorstel ziet namelijk op de toelating tot het ambt van notaris en brengt geen wijzigingen aan ten aanzien van informatieverplichtingen van burgers. Voor de kandidaat-notarissen die op grond van dit wetsvoorstel een verzoek doen tot notaris te worden benoemd vloeien uit dit wetsvoorstel (beperkte)administratieve lasten voort. Deze lasten hangen samen met de informatieverplichtingen van de kandidaat-notarissen teneinde tot notaris benoemd te kunnen worden. Het betreft hierbij de volgende informatieverplichtingen: afleggen eed,inschrijven in register van notarissen,handtekening en paraaf plaatsen, overleggen verklaring omtrent gedrag, overleggen arbeidsovereenkomst en professioneel statuut. Het is de verwachting dat op grond van dit wetsvoorstel in een periode van vier jaar tussen de 100 en 200 verzoeken worden gedaan. Gemiddeld betreft dit ongeveer 38 verzoeken per jaar. De administratieve lasten die hieruit voortvloeien betreffen voor deze 38 verzoeken per jaar € 26 600,–. Het wetsvoorstel is ter toetsing aan ACTAL voorgelegd. ACTAL heeft het wetsvoorstel als hamerstuk afgedaan.
Een notaris kan in dienstbetrekking zijn bij een notaris die het ambt uitoefent op basis van een ondernemingsplan, een maatschap van notarissen die het ambt uitoefenen na te zijn benoemd op basis van een ondernemingsplan, of bij een rechtspersoon waarvan alle aandeelhouders notaris zijn die het ambt uitoefenen na te zijn benoemd op basis van een ondernemingsplan. Via het opnemen van de definitie van het begrip werkgever wordt voorkomen dat in de Wn telkens gesproken dient te worden van notaris die het ambt uitoefent op basis van een ondernemingsplan en bij wie een notaris in dienstbetrekking werkzaam is. Er zijn thans ook notarissen werkzaam die het ambt uitoefenen zonder dat zij op basis van een ondernemingsplan zijn benoemd. Deze notarissen zijn benoemd op basis van de Wet van 9 juli 1842, Staatsblad 20, op het Notarisambt. Deze wet is ingetrokken op het moment van inwerkingtreding van de huidige Wet op het notarisambt. Via het opnemen van een bepaling in het derde lid van artikel 2 kunnen ook deze notarissen een notaris in dienst hebben.
Na invoering van dit wetsvoorstel zijn er twee mogelijkheden om tot notaris benoemd te worden. Allereerst kan dit via het indienen van een ondernemingsplan dat voldoet aan de vereisten als opgenomen in artikel 7. Een tweede mogelijkheid is dat de verzoeker een arbeidsovereenkomst overlegt. Uiteraard dient degene die verzoekt om tot notaris benoemd te worden ook aan de overige vereisten van de artikelen 6, 7 en 8 te voldoen. De arbeidsovereenkomst kan worden aangegaan met een notaris die als zodanig is benoemd op basis van een ondernemingsplan. In de praktijk oefenen notarissen de praktijk niet enkel uit als natuurlijk persoon. Veelvuldig wordt de notarispraktijk uitgeoefend in de vorm van een maatschap of in de vorm van een rechtspersoon. In het nieuwe derde lid wordt bij deze praktijk aangesloten. Hierbij geldt echter wel een beperking. Op basis van het tweede lid van artikel 17 mag de notaris het ambt niet uitoefenen in dienstbetrekking of in enig ander verband waardoor zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid wordt of kan worden beïnvloed, behoudens de gevallen bedoeld in artikel 2, tweede en derde lid, (tekst zoals deze op grond van dit wetsvoorstel komt te luiden). Deze beperking hangt samen met de rol die de notaris in het maatschappelijk verkeer vervult. De notaris oefent gedelegeerd staatsgezag uit en vervult een ambt waarbij hij geacht wordt dit onafhankelijk en onpartijdig uit te oefenen. Deze rol van de notaris verdraagt zich niet met het in dienst zijn bij een andere persoon of rechtspersoon dan een notaris of een maatschap van notarissen of een rechtspersoon waarbij de aandeelhouders allen notaris zijn. Enkel op deze wijze kan in samenhang met het professioneel statuut de onafhankelijkheid en onpartijdigheid worden gewaarborgd. Zoals hiervoor reeds is gesteld dient de notaris dan wel de notarissen (maatschap of rechtspersoon waarvan zij aandeelhouder zijn) waarbij een notaris in dienstbetrekking werkzaam wil zijn het ambt uit te oefenen na benoemd te zijn op basis van een ingediend ondernemingsplan.
Bij het uitoefenen van het ambt van notaris is het van belang dat de onafhankelijkheid en onpartijdigheid gewaarborgd zijn. Via het aangaan van meerdere dienstverbanden loopt de notaris in dienstbetrekking het risico dat de onpartijdigheid en onafhankelijkheid in het geding zou kunnen komen. In dit verband wordt aan artikel 3 een nieuw lid toegevoegd dat ertoe strekt dat het een notaris niet is toegestaan met meerdere werkgevers een dienstverband aan te gaan.
Het derde lid van artikel 5 is opnieuw vastgesteld teneinde te bepalen dat ook aantekening wordt gehouden van een opschorting van de bevoegdheid van de notaris in dienstbetrekking om het ambt uit te oefenen.
De aanpassing van artikel 6 volgt uit de keuze dat de notaris in dienstbetrekking werkzaam kan zijn. In het tweede lid wordt bij de vereisten voor benoembaarheid thans het ondernemingsplan genoemd. Voor degene die als notaris in dienstbetrekking werkzaam wil zijn komt hiervoor het overleggen van een arbeidsovereenkomst in de plaats.
Deze aanpassing strekt ertoe dat het bepaalde in artikel 6 eveneens van toepassing is op het ondernemingsplan in artikel 8a.
Teneinde benoemd te kunnen worden dient degene die als notaris bij een andere notaris in dienst wil treden een arbeidsovereenkomst over te leggen. In het nieuwe artikel 7a worden de elementen opgenomen die de arbeidsovereenkomst in ieder geval dient te bevatten. Voorop staat dat de arbeidsovereenkomst geen bepalingen mag bevatten die de notaris in dienstbetrekking zouden belemmeren een dienstverband met een andere werkgever aan te gaan of een ondernemingsplan in te dienen. Bedingen zoals opgenomen in artikel 7:653 BW zijn derhalve niet toegestaan. Uit de arbeidsovereenkomst dient te blijken dat degene die om benoeming tot notaris verzoekt en zijn beoogd werkgever het professioneel statuut getekend hebben. Het professioneel statuut vormt een belangrijke waarborg ten aanzien van de onpartijdige en onafhankelijke uitoefening van het ambt van notaris door de notaris in dienstverband. Voorafgaand aan de benoeming dient vast te staan dat het professioneel statuut getekend is. Teneinde dit te verzekeren wordt bepaald dat uit de arbeidsovereenkomst reeds dient te blijken dat beide partijen dit professioneel statuut getekend hebben. De KNB brengt advies uit over de arbeidsovereenkomst en het professioneel statuut. Op deze wijze kan geverifieerd worden of de arbeidsovereenkomst geen bedingen bevat die haaks staan op het professioneel statuut en of het professioneel statuut conform de regels is die bij verordening gesteld zijn. De regels die zijn opgenomen in artikel 7a ten aanzien van de arbeidsovereenkomst prevaleren boven het geldende arbeidsrecht. Deze uitzondering vloeit voort uit het waarborgen van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de ambtsuitoefening van de notaris die het ambt in dienstbetrekking uitoefent.
Om te voorkomen dat het professioneel statuut tal van vormen aanneemt bevat het derde lid van artikel 7a een voorziening die ertoe leidt dat de KNB bij verordening regels stelt ten aanzien van het professioneel statuut. Overwogen is de KNB ook een verordenende bevoegdheid te geven voor wat betreft de arbeidsovereenkomst tussen degene die verzoekt om een benoeming tot notaris en zijn beoogd werkgever. Hiervan is afgezien aangezien de arbeidsovereenkomst reeds valt binnen het regime van het arbeidsrecht. De voornoemde verordening behoeft goedkeuring van de Minister van Justitie.
Artikel 8 is aangepast in verband met de introductie van de figuur van de notaris in dienstbetrekking. Artikel 8 strekt ertoe dat degene die verzoekt als notaris benoemd te worden de in artikel 6 omschreven bewijsstukken overlegt. Ten aanzien van de notaris in dienstbetrekking is aan artikel 6 de arbeidsovereenkomst toegevoegd. Met de wijziging van artikel 8 wordt thans in algemene zin bepaald dat degene die voor benoeming tot notaris in aanmerking wil komen de in artikel 6 genoemde bewijsstukken dient over te leggen.
Artikel 8a voorziet in de mogelijkheid dat een notaris in dienstbetrekking het ambt op basis van een ondernemingsplan kan uitoefenen. Hij dient hiertoe een verzoek in te dienen bij de Minister van Justitie en daarbij een ondernemingsplan over te leggen. Het ondernemingsplan zal worden beoordeeld door een commissie van deskundigen. Daarnaast zal advies worden gevraagd aan het bestuur van de KNB en de kamers van toezicht waar betrokkene eerst als kandidaat-notaris en vervolgens als notaris (met een dienstbetrekking) werkzaam is geweest. Indien de Minister van Justitie positieve adviezen ontvangt kan hij besluiten de verzoeker toe te staan zich als ondernemer te vestigen. Een koninklijk besluit is hiertoe niet noodzakelijk aangezien betrokkene reeds bij koninklijk besluit tot notaris is benoemd.
Artikel 8a voorziet ook in de mogelijkheid dat een notaris die het ambt op basis van een ondernemingsplan uitoefent wegens hem moverende redenen als notaris met een dienstverband werkzaam wil zijn. Hij dient dan een verzoek in bij de Minister van Justitie en dient tevens een arbeidsovereenkomst met zijn beoogd werkgever over te leggen. De beoogd werkgever is degene die een ondernemingsplan indient ten aanzien van de onderneming van de notaris die in dienstverband werkzaam wil zijn. Het ligt voor de hand dat een en ander in nauw overleg tussen de betrokkenen geschiedt. Indien het ondernemingsplan van de verzoeker is goedgekeurd en ook de arbeidsovereenkomst in orde is bevonden kan de Minister van Justitie zijn goedkeuring aan beide verzoeken geven. Deze wettelijke regeling voorkomt dat een notarisondernemer eerst om ontslag moet verzoeken om vervolgens weer een benoemingsverzoek te doen. Deze doorschuifregeling vergemakkelijkt deze gang van zaken.
Deze bepaling sterkt ertoe dat de notaris die een verzoek doet tot wijziging van zijn plaats van vestiging wanneer hij een notaris in dienst heeft tevens een verklaring van deze laatste overlegt waaruit blijkt of deze eveneens verzoekt om wijziging van zijn plaats van vestiging. Indien de notaris in dienstbetrekking niet mee wenst te gaan naar de nieuwe plaats van vestiging van zijn werkgever zal de bevoegdheid van de notaris in dienstbetrekking het ambt van notaris uit te oefenen opgeschort worden. Bij de toelichting op artikel 13a wordt hierop nader ingegaan. Deze bepaling strekt ertoe de voorbereiding van de procedures rond de wijziging van de plaats van vestiging te versnellen. Indien op voorhand helder is wat de wens is van de notaris in dienstbetrekking kan de procedure die hiermee gemoeid is sneller verlopen. De gedachte bij deze bepaling is nadrukkelijk niet dat de notaris in dienstbetrekking via het niet afgeven van een dergelijke verklaring de wijziging van de plaats van vestiging van de notaris bij wie hij in dienst is kan blokkeren. De wijziging van de plaats van vestiging kan ook bij het ontbreken van de voornoemde verklaring doorgang vinden indien de Minister van Justitie hiermee instemt.
Artikel 10a voorziet in de mogelijkheid dat de notaris in dienstbetrekking de dienstbetrekking met zijn werkgever beëindigt teneinde bij een andere werkgever in dienst te treden. Hij dient hiertoe een verzoek in bij de Minister van Justitie waaruit blijkt dat het dienstverband met zijn huidige werkgever zal worden beëindigd en geeft daarbij aan dat hij bij een nieuwe werkgever in dienst wenst te treden. Hiertoe overlegt hij de benodigde bewijsstukken, waaronder een arbeidsovereenkomst die voldoet aan de voorwaarden, gesteld in artikel 6. Het verzoek zal worden geweigerd indien de arbeidsovereenkomst niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 6 of indien blijkt dat verzoeker nog een dienstverband heeft met een notaris en die dienstbetrekking niet zal worden beëindigd of indien bij zijn beoogd werkgever reeds het maximaal aantal toegestane notarissen in dienst is. Indien de beoogd werkgever een andere plaats van vestiging heeft dan de huidige werkgever bevat het verzoek tevens een verzoek tot wijziging van de plaats van vestiging.
Deze aanpassing heeft met name betrekking op het protocol. Iedere notaris heeft een eigen protocol. Dit geldt derhalve ook voor de notaris in dienstbetrekking. Ook in het geval een notaris een protocol overneemt van een andere notaris blijft het protocol als zelfstandige entiteit onder de verkrijgende notaris berusten. Het protocol gaat dus geen onderdeel uit maken van het protocol van een andere notaris. Alleen in het geval van waarneming werkt de notaris in het protocol van een andere notaris. Daarbij geldt evenwel dat zolang de waarnemer bevoegd is, de notaris die wordt waargenomen onbevoegd is om met betrekking tot zijn eigen protocol het notarisambt uit te oefenen (artikel 29). Hij kan dan wel als waarnemer werken in het protocol van een ander (kamerstukken II 2003/2004, 29 212, nr. 3, p. 5)). De door de waarnemer opgemaakte minuten behoren tot het protocol van de vervangen notaris (artikel 29). De akte zelf vermeldt in geval van waarneming naast de standaardgegevens ook de gegevens van de notaris tot wiens protocol de akte behoort (artikel 40). De notaris is gehouden het protocol op een zorgvuldige wijze te bewaren en is tuchtrechtelijk aansprakelijk indien hij hier niet voor zorgt.
Ondanks dat een protocol eigendom is van de Staat heeft dit in het maatschappelijk verkeer economische waarde. De economische waarde hangt samen met de stukken die tot dit protocol behoren. Een voorbeeld. Cliënten van een notaris zullen, indien zij bijstand van een notaris wensen, doorgaans teruggaan naar de notaris bij wie zij eerder zijn geweest en bij wie bijvoorbeeld hun hypotheekakte wordt bewaard. Deze akte behoort dan tot het protocol van deze notaris. De werkgroep adviseert de notaris met een dienstverband werkzaam te laten zijn in het protocol van zijn werkgever. Dit advies berust op twee uitgangspunten. Enerzijds vermoedt de werkgroep dat een eigen protocol voor een kandidaat-notaris geen aantrekkelijk perspectief vormt gezien de administratieve verplichtingen die gemoeid zijn met het beheer van het protocol. Anderzijds gaat de werkgroep er vanuit dat een notaris met een dienstverband die een eigen protocol heeft, minder aantrekkelijk is voor een werkgever indien hij het protocol mee kan nemen. Dit aangezien het protocol een economische waarde vertegenwoordigt en de notaris met een dienstverband met het protocol ook cliënten zou meenemen.
In het wetsvoorstel is naar aanleiding van het advies van de werkgroep een voorziening ten aanzien van het protocol getroffen die past binnen het systeem van de Wn. Overeenkomstig het wettelijk systeem heeft de notaris met een dienstverband een eigen protocol. De verantwoordelijkheid voor het beheer van het protocol is aan de werkgever opgedragen. Deze is reeds verantwoordelijk voor het beheer van zijn eigen protocol en eventuele protocollen die hij van zijn voorganger heeft overgenomen. Daarbij komt dat hij ook verantwoordelijk is voor de organisatie van het kantoor en in dat verband bij uitstek de aangewezene is om de verantwoordelijkheid voor het beheer van het protocol te dragen. De kosten voor het beheer van het protocol komen voor rekening van de werkgever. Op deze wijze wordt aangesloten bij de systematiek van de Wn dat nimmer twee personen tegelijk in hetzelfde protocol werkzaam kunnen zijn. Deze keuze heeft als voordeel dat het voor de tuchtrechter helder is wie verantwoordelijk is voor de gang van zaken ten aanzien van het protocol. Indien bij de tuchtrechter een zaak aanhangig wordt gemaakt die betrekking heeft op de inhoud van het protocol dan is degene die op dat moment ten aanzien van het protocol bevoegd was aansprakelijk. Bij twee personen die tegelijk in een protocol bevoegd zouden zijn zou dit kunnen leiden tot lastige vragen inzake de verantwoordelijkheid van betrokkenen. Betreft het een zaak die betrekking heeft op het beheer van het protocol dan is de notaris-werkgever hier tuchtrechtelijk voor verantwoordelijk.
In geval een notaris in dienstbetrekking besluit een overstap te maken naar een ander notariskantoor ofwel indien hij besluit een eigen kantoor te beginnen, is bepaald dat de werkgever het protocol overneemt. Op deze wijze wordt overeenkomstig het advies van de werkgroep voorkomen dat een notaris in dienstbetrekking voor een werkgever onaantrekkelijk wordt omdat het risico zou bestaan dat hij met het protocol cliënten kan meenemen. Ook voor de cliënten heeft dit tot voordeel dat zij helderheid hebben over het kantoor waar zij terecht kunnen. Het staat een notaris met een dienstverband overigens vrij de overstap naar een ander kantoor te maken ofwel te besluiten een ondernemingsplan in te dienen en zo een eigen kantoor te starten. Indien cliënten uit eigen beweging besluiten de overstap naar dit nieuwe kantoor te maken dan is dat mogelijk. Het hebben van een eigen protocol heeft ook voor de huidige kandidaat-notarissen die twijfelen over het ondernemerschap als voordeel dat zij via dit protocol een cliëntenbestand kunnen opbouwen. Indien zij van oordeel zijn dat zij op een bepaald moment voldoende cliënten hebben om met succes een onderneming te starten kunnen zij in overleg met de notariswerkgever besluiten hierop een ondernemingsplan te baseren en samen met de notaris (die daarvoor als werkgever optrad) een onderneming te gaan drijven. De notaris in dienstbetrekking kan op deze wijze toegroeien naar het ondernemerschap. De notaris in dienstbetrekking die van deze mogelijkheid gebruik maakt behoudt in dat geval zijn protocol. Ook notarissen met een dienstverband die een eigen kantoor willen opzetten kunnen via het eigen protocol reeds als volwaardig notaris functioneren en zich op deze wijze voorbereiden op het ondernemerschap.
Dit artikel voorziet in het opschorten van de bevoegdheid van de notaris in dienstbetrekking om het ambt uit te oefenen na beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst en in het geval zijn werkgever zich in een andere plaats vestigt waarbij de notaris in dienstbetrekking zijn werkgever niet volgt. Wanneer deze laatste situatie zich voordoet is bevoegdheid van de notaris in dienstbetrekking van rechtswege opgeschort vanaf het moment waarop de andere vestigingsplaats van de werkgever wordt gerealiseerd. Het is de notaris vanaf het moment van opschorting van zijn bevoegdheid niet toegestaan zich als notaris aan te duiden of het ambt van notaris uit te oefenen.
Indien de notaris in dienstbetrekking wiens bevoegdheid is opgeschort weer bevoegd wil worden om het ambt van notaris uit te oefenen, dan staan hem twee opties open. Enerzijds in dienst treden bij een nieuwe werkgever of een ondernemingsplan indienen. Het is van belang dat de kwaliteit van de notariële dienstverlening gewaarborgd is. In dit verband wordt bepaald dat de notaris wiens bevoegdheid is opgeschort voorafgaand aan het eind van de opschorting tenminste twee van de drie jaar in het notariaat werkzaam moet zijn geweest. Deze bepaling stemt overeen met het bepaalde voor de benoembaarheid tot notaris.
De wijziging van dit artikel maakt het mogelijk dat een notaris in dienstbetrekking is bij een notaris die het ambt op basis van een ondernemingsplan uitoefent. Bij de uitoefening van het ambt van notaris is het essentieel dat de uitoefening onafhankelijk en onpartijdig plaatsvindt. De structuur van het kantoor van de notaris biedt de waarborgen voor deze onpartijdigheid en onafhankelijkheid. Daarbij komt dat de notaris die als werkgever optreedt of de notarissen die de maten vormen van een maatschap dan wel aandeelhouders van de rechtspersoon zijn ook zelf het ambt uitoefent dan wel uitoefenen en op deze wijze aan dezelfde normen heeft te voldoen als de notaris in dienstverband.
Binnen het notariaat komen op dit moment samenwerkingsverbanden voor tussen notarissen onderling en ook tussen notarissen en advocaten. Op grond van het nieuwe vierde lid wordt uitgesloten dat een notaris die het ambt in dienstbetrekking uitoefent samenwerkingsovereenkomsten kan aangaan. Indien hij dit wel zou kunnen en zou doen, zou hij hiermee zijn werkgever in een lastige positie kunnen brengen door bijvoorbeeld een samenwerkingsovereenkomst aan te gaan met een kantoor dat naar het oordeel van zijn werkgever niet passend is.
De notaris in dienstbetrekking kan een eigen derdengeldenrekening hebben. In dat kader is het voor het vertrouwen van cliënten gepast het bureau financieel toezicht de bevoegdheid toe te kennen inzage te verzoeken in de financiële privé-administratie van betrokkene. Ook is de notaris in dienstbetrekking met een derdengeldenrekening gehouden aan het BFT een financiële verantwoording inzake de derdengeldenrekening en zijn bewaringspositie te verstrekken. Op deze wijze zal het mogelijk zijn betrokkene te controleren en handelend op te treden indien daartoe aanwijzingen bestaan of indien uit de controle het beeld rijst dat risico's bestaan ten aanzien van de gelden op de derdengeldenrekening.
In dit artikel worden de situaties benoemd waarbij in waarneming van het ambt van notaris wordt voorzien. Voor de notaris in dienstbetrekking kan, evenals voor de werkgever, in incidentele gevallen (vakantie, ziekte, schorsing) een waarnemer worden benoemd. Van waarneming bij ontslag of overlijden is geen sprake aangezien het protocol in dat geval wordt toegewezen aan de werkgever.
Zolang de werkgever niet defungeert, dus bij schorsing, ziekte en overige afwezigheid van de notaris, alsmede indien de werkgever zich vestigt buiten het arrondissement waarin zijn plaats van vestiging is gelegen, blijft de bevoegdheid van de notaris in dienstbetrekking in stand. In al deze gevallen wordt de arbeidsovereenkomst immers niet beëindigd.
Indien de werkgever een enkele notaris is en deze niet langer als notaris werkzaam is, wordt de bevoegdheid van de notaris in dienstbetrekking opgeschort. Wordt voor de gedefungeerde notaris een waarnemer benoemd dan herleeft de bevoegdheid van de notaris in dienstbetrekking. De arbeidsovereenkomst wordt dan met de waarnemer voortgezet. In het geval bij een kantoor meerdere notarissen werkzaam zijn, leidt het overlijden of defungeren van een hunner niet tot een opschorting van de bevoegdheid van de notarissen die in dienstbetrekking werkzaam zijn.
Het ligt in bepaalde gevallen voor de hand dat de notaris in dienstbetrekking – wellicht slechts tijdelijk – tot waarnemer wordt benoemd omdat hij met de gang van zaken op het kantoor volledig op de hoogte is. In dat geval ontleent hij zijn bevoegdheid aan zijn benoeming tot waarnemer. Indien na deze periode zijn arbeidsovereenkomst herleeft, herleeft ook zijn bevoegdheid.
Deze bepaling strekt ertoe de werkgever van de notaris met een dienstverband een rol toe te kennen bij de benoeming van een waarnemer inzake het protocol van zijn werknemer. In het algemeen deel van de toelichting is reeds nader op dit punt ingegaan. Hierbij wordt naar het desbetreffende deel van de toelichting verwezen.
In het huidige artikel 94, derde lid, derde volzin, wordt aangegeven dat een van de leden van elke kamer van toezicht de inspecteur is, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Volgens laatstgenoemde bepaling is deze inspecteur de functionaris die als zodanig bij ministeriële regeling is aangewezen. Deze aanwijzing heeft plaatsgevonden in artikel 9a van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst. Omdat dit een omslachtige wijze van benoemen is, wordt een wijziging voorgesteld van artikel 94, derde lid, derde volzin, waarin wordt bepaald dat een van de leden van elke kamer van toezicht wordt voorgedragen door Onze Minister van Financiën.
a. Volgens de systematiek van de Algemene wet bestuursrecht is afdeling 5.2. niet van toepassing. De laatste volzin van het eerste lid kan derhalve vervallen.
b. Op verzoek van het bestuur van het Bureau Financieel Toezicht is de bepaling inzake het aantal bestuursleden aangepast. Teneinde voor mogelijke toekomstige wijzigingen van het bestuur niet telkens de wet te hoeven aanpassen, is de eerste volzin van het vierde lid vervangen. Met de thans voorgestelde tekst is een bandbreedte ingevoerd ten aanzien van het aantal bestuursleden. Tevens behoeft een wijziging van het bestuursreglement waarmee het aantal bestuursleden wordt aangepast goedkeuring van de Minister van Justitie.
In artikel 1, derde lid onder c, van de Pensioen- en spaarfondsenwet wordt de notaris aangemerkt als ondernemer. Op grond van dit wetsvoorstel kan de notaris ook in dienstbetrekking zijn. Via deze aanpassing wordt hiermee rekening gehouden.
Het is wenselijk te bezien hoe de figuur van de notaris in dienstbetrekking binnen het notariaat na invoering van deze wet vorm zal krijgen. Hierbij zal gekeken worden naar de verwezenlijking van de doelstellingen die aan deze wet ten grondslag liggen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30350-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.