nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
I ALGEMEEN
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard
bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).
Tegelijk met het onderhavige voorstel van wet is een voorstel van wet
tot samenvoeging van de gemeenten Obdam en Wester-Koggenland ingediend. Indien
dat wetsvoorstel begin september 2006 door de beide Kamers der Staten-Generaal
is aanvaard en de beoogde herindeling derhalve op 1 januari 2007 ingaat,
zouden in de betrokken gemeenten in hetzelfde jaar tweemaal gemeenteraadsverkiezingen
moeten plaatsvinden: de reguliere verkiezingen op 7 maart 2006 en de
herindelingsverkiezingen in het najaar van 2006. Dit is niet wenselijk.
In het verleden, toen zich vergelijkbare situaties hebben voorgedaan,
is gekozen voor het treffen van een voorziening op grond waarvan de zittende
raden van de gemeenten die zullen worden opgeheven in functie blijven tot
het moment waarop de voorgestelde herindelingen effectief zullen worden. Dit
heeft bijvoorbeeld geresulteerd in de wet van 29 november 2001 tot verlenging
van de zittingsduur van de raden van de gemeenten Heerjansdam en Zwijndrecht
in verband met de samenvoeging van deze gemeenten (Stb. 603).
Nu wederom deze situatie kan worden verwacht, acht ik het noodzakelijk
dat terzake een wettelijke voorziening wordt getroffen, waarbij wordt geregeld
dat de reguliere verkiezingen van de raden van de betrokken gemeenten, die
op 7 maart 2006 zouden plaatsvinden, niet doorgaan. Uitstel van de reguliere
verkiezing dient bij wet te geschieden, en wel vóór de dag van
de kandidaatstelling voor die verkiezing, te weten 23 januari 2006. Vanwege
de voorbereiding van de verkiezingen door alle betrokkenen is het echter wenselijk
dat ruim vóór de kandidaatstelling al duidelijk is of de verkiezing
van 7 maart 2006 doorgang vindt of niet. In verband daarmee is het van
belang de behandeling van in ieder geval het onderhavige wetsvoorstel, met
de grootst mogelijke spoed te doen plaatsvinden.
Ten overvloede merk ik daarbij op, dat ik met dit wetsvoorstel geenszins
een voorschot wil nemen op de inhoudelijke discussie over het wetsvoorstel
tot samenvoeging van de gemeenten Obdam en Wester-Koggenland. Indien de herindeling
geen doorgang vindt, zullen ingevolge artikel 2 van het onderhavige wetsvoorstel
alsnog op 22 november 2006 in de betrokken gemeenten reguliere raadsverkiezingen
plaatsvinden.
II ARTIKELSGEWIJS
Artikel 1
In dit artikel wordt geregeld, dat de zittingsperiode van de thans zitting
hebbende raden van de gemeenten Obdam en Wester-Koggenland wordt verlengd
tot het moment waarop de voorgestelde herindeling effectief zal worden, te
weten 1 januari 2007. Indien vóór 15 september 2006
het wetsvoorstel tot samenvoeging van de gemeenten Obdam en Wester-Koggenland
tot wet is verheven en in het Staatsblad is geplaatst, vinden ingevolge de
Wet algemene regels herindeling (hierna: Wet arhi) op een door gedeputeerde
staten van Noord-Holland te bepalen tijdstip in het najaar van 2006 verkiezingen
plaats voor de raad van de nieuw te vormen gemeente.
Artikel 2
Artikel 2 heeft betrekking op de situatie dat het betrokken herindelingsvoorstel
niet tijdig, dat wil zeggen niet uiterlijk 15 september 2006, tot wet
verheven zal zijn, dan wel wordt verworpen door de Staten-Generaal. In dat
geval vindt de kandidaatstelling voor de verkiezingen van de leden van de
raden van de gemeenten Obdam en Wester-Koggenland plaats op 10 oktober
2006. De verkiezingen vinden dan op grond van artikel J 1 van de Kieswet plaats
op de 43e dag na de kandidaatstelling, te weten 22 november 2006.
Voor de in het eerste lid beschreven situatie wordt in het tweede lid
een aantal termijnen, onder meer betreffende de registratie van de aanduidingen
van politieke groeperingen, verkort.
De laatstgenoemde verkorting vloeit voort uit het feit dat krachtens artikel
1 de leden van de betrokken gemeenteraden op 1 januari 2007 aftreden.
Die verkorting van de termijnen komt overeen met de verkorting van termijnen
zoals die gewoonlijk bij gemeentelijke herindelingen plaats heeft. In het
geval van herindelingsverkiezingen komt de bevoegdheid tot verkorting van
de termijnen toe aan gedeputeerde staten (Artikel 55, derde lid, van de Wet
arhi).
De zittingsduur van de op grond van deze bepaling te kiezen gemeenteraden
wordt op grond van het derde lid zodanig verkort, dat deze tegelijkertijd
eindigt met de zittingsduur van de raden die op 7 maart 2006 worden gekozen.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. W. Remkes