nr. 12
DERDE NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
I
Artikel I, onder B, onder 2, komt te luiden:
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden ter bevordering
en bescherming van belangen, betrokken bij de ontgronding, de herinrichting
van de ontgronde onroerende zaken en de aanpassing van de omgeving van de
ontgronde onroerende zaken.
II
In artikel I, onder D, onder 1, wordt «Bij algemene maatregel van
bestuur» vervangen door: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.
III
In artikel I, onder I, wordt na onderdeel 3 een nieuw onderdeel ingevoegd,
luidende:
3a. In het vijfde lid (nieuw) wordt «alle in artikel 3»
vervangen door: de in artikel 3.
Toelichting
Tijdens het debat met de Tweede Kamer op 4 april 2006 over de wijziging
van de Ontgrondingenwet is toegezegd het amendement zoals dat is voorgesteld
door de leden Koopmans en Lenards (kamerstukken II 2005/06, 30 346, nr.
11) nader te bezien. Dit amendement beoogt te voorkomen dat de vergunningverlener
onnodige marktbelemmerende voorschriften kan opleggen. Daarnaast wil het amendement
benadrukken dat de belangenafweging inzake de locatiekeuze voor ontgronding
primair op gemeentelijk niveau (bestemmingsplan) ligt.
Naar aanleiding van deze toezegging is overleg gevoerd met vertegenwoordigers van de FODI en het IPO. Dit overleg heeft geleid tot voorliggende
wijziging van het voorstel van wet.
Een belangrijk doel van het voorstel van wet is het wegnemen van mogelijk
marktbelemmerende bepalingen. De locatiekeuze vindt plaats op basis van de
Wet op de Ruimtelijke Ordening of zijn beoogde opvolger de Wet ruimtelijke
ordening. De voorschriften in de ontgrondingenvergunning richten zich op de
uitvoering van de ontgronding, locatie-inrichting en locatiebeheer.
Gezien dit doel is het niet de bedoeling dat in geval van een concrete
ontgrondingenvergunning onnodige marktbelemmerende voorschriften aan de vergunning
worden verbonden. Onderdeel I van deze nota van wijziging voorziet daarom
in een wijziging van artikel 3, tweede lid, van de Ontgrondingenwet. De formulering
wordt gewijzigd van «... bescherming van alle bij een ontgronding betrokken
belangen ...» naar: ... bevordering en bescherming van belangen, betrokken
bij de ontgronding .... Deze wijziging van de formulering maakt duidelijk
dat de voorschriften uitsluitend gericht moeten zijn op de ontgronding zelf
en het herinrichten van het terrein en de omgeving. Over belangen die reeds
in andere wettelijke kaders zijn afgewogen en belangen die betrokken zijn
bij een voor een ontgrondingsproject vastgesteld bestemmingsplan, of die het
niveau van het project overstijgen, zoals de bevordering van alternatieve
grondstoffen of de regionale marktsituatie, worden geen voorschriften opgenomen.
Alle overige belangen die zijn betrokken bij de uitvoering van de ontgronding,
waaronder ook de economische belangen van de ontgronder en zijn afnemers,
blijven wel een rol spelen. Aldus kan worden voorkomen dat aan een vergunning
onnodige voorschriften worden verbonden die de marktwerking verstoren.
Welke voorschriften marktbelemmerend zijn, is niet in algemene zin vast
te stellen. Niet de aard van het voorschrift, maar de motivering ervan bepaalt
of een voorschrift onnodig marktbelemmerend is. Van twee typen voorschriften
kan wel in algemene zin gesteld worden dat deze de marktwerking onnodig belemmeren,
omdat het directe doel slechts het reguleren van vraag en aanbod van bouwgrondstoffen
kan zijn. Het betreft bepalingen dat de grondstoffen uitsluitend in een bepaalde
regio afgezet mogen worden en bepalingen die zien op het wintempo. Wintempobepalingen
zijn voorschriften die de productie- of afvoersnelheid van de grondstoffen
aan een maximum binden. Genoemde twee typen voorschriften met als enig doel
om vraag en aanbod te reguleren zijn niet meer mogelijk nadat voorliggende
wijziging van de Ontgrondingenwet is doorgevoerd. Wel blijven voorschriften
mogelijk die langs indirecte weg invloed hebben op het wintempo, zoals voorschriften
die betrekking hebben op het beperken van bijvoorbeeld overlast of voorschriften
omtrent de geldigheidsduur van de vergunning.
Onderdeel III van deze nota van wijziging betreft een technische wijziging
van artikel 10 van de Ontgrondingenwet in verband met bovengenoemde wijziging
van artikel 3, tweede lid.
Aangezien voorliggende derde nota van wijziging tegemoet komt aan de doelstelling
van het eerder genoemde amendement van de leden Koopmans en Lenards en op
draagvlak kan rekenen bij vertegenwoordigers van de FODI en het IPO ga ik
er vanuit dat genoemd amendement kan worden ingetrokken.
Overigens is tijdens de voorbereiding van de wijziging van het Rijksreglement
ontgrondingen gebleken dat de wettelijke grondslag voor het aanwijzen van
categorieën ontgrondingen die kunnen worden vrijgesteld van de vergunningplicht,
maar waarvoor wel regels kunnen gelden, te beperkt is. Onderdeel
II van deze nota van wijziging maakt het mogelijk de aanwijzing van dergelijke
categorieën ontgrondingen bij ministeriële regeling nader uit te
werken. Hier kan behoefte aan bestaan, omdat de exacte afbakening van de categorie
vrij technisch van aard is kan zijn.
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus