Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30337 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30337 nr. 3 |
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).
Voorgesteld wordt in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) en enkele andere wetten enkele (wetssystematische) verbeteringen aan te brengen. Bij de in de Awir voorgestelde wijzigingen gaat het, waar het de wijziging op het punt van de gelijkstelling met de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens betreft, om een uitbreiding van de mogelijkheden om onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden het feitelijke woonadres gelijk te stellen met een inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Voorts wordt met betrekking tot de vaststelling van het toetsingsinkomen in een lacune voorzien, zodat ook het buitenlands inkomen waarvoor recht bestaat op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting en dat niet in een aanslag is begrepen via een voor bezwaar vatbare beschikking verzamelinkomen in aanmerking wordt genomen als toetsingsinkomen. Dit buitenlands inkomen behoort weliswaar tot het verzamelinkomen, maar wordt in de gevallen waarin de verschuldigde belasting onder de zogenoemde aanslaggrens van € 40 blijft en geen aanslag inkomstenbelasting wordt opgelegd, thans niet door de inspecteur van de Belastingdienst vastgesteld. Dit inkomen is echter wel relevant voor de vaststelling van de draagkracht voor de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Reden waarom wordt voorgesteld dit buitenlands inkomen voortaan door de inspecteur van de Belastingdienst te laten vaststellen. Hiertoe wordt geregeld dat de aanvraag om een tegemoetkoming ten aanzien van diegene die niet reeds vanwege een fiscaal belang is uitgenodigd tot het doen van aangifte en buitenlands inkomen geniet, wordt aangemerkt als een verzoek om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte. De inspecteur stelt dan tegelijk met de nihil-aanslag het verzamelinkomen vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking volgt dezelfde procedure en rechtsgang als de aanslag inkomstenbelasting. In samenhang met deze uitbreiding is met het oog op een eenduidige rechtsgang ter zake van het toetsingsinkomen en gelet op de positionering van de inspecteur van de Belastingdienst als bestuursorgaan voor de vaststelling van het inkomen voorts geregeld dat het niet in Nederland belastbaar inkomen niet, zoals oorspronkelijk is voorgesteld, door de Belastingdienst/Toeslagen wordt vastgesteld, maar net als het hiervoor genoemde buitenlandse inkomen, door de inspecteur van de Belastingdienst bij voor bezwaar vatbare beschikking. Als niet in Nederland belastbaar inkomen wordt aangemerkt het inkomen dat niet in een verzamelinkomen of belastbaar loon is begrepen omdat het niet behoort tot het Nederlandse inkomen of is vrijgesteld op grond van internationale of interregionale regelingen.
Daarnaast wordt een versoepeling aangebracht in de wijze van uitbetaling, waardoor de tegemoetkomingen beter aansluiten bij de feitelijke uitgaven en waardoor bij een latere aanvraag om een tegemoetkoming de reeds verstreken termijnen in één keer kunnen worden uitbetaald. Tenslotte wordt nog een aantal technische en wetssystematische verbeteringen aangebracht in enige andere wetten.
Gevolgen voor de administratieve lasten
Voor de uitvoering heeft de verandering in de werkwijze waarbij niet in Nederland belastbaar inkomen wordt vastgesteld door de inspecteur van de Belastingdienst per saldo geen gevolgen. Voor de burger is deze wijze van vaststelling duidelijker dan een vaststelling waarbij ook de Belastingdienst/Toeslagen is betrokken. Het aantal gevallen waarin een beschikking nodig is, wijkt voorts niet af van het aantal gevallen waarin onder de huidige regelgeving met buitenlands inkomen moet worden rekening gehouden. Uit dit voorstel van wet vloeien derhalve geen administratieve lasten voor burger of bedrijfsleven voort.
Artikel I Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Dit betreft voornamelijk wetssystematische aanpassingen. Daarnaast wordt een nieuwe definitie opgenomen van het begrip «niet in Nederland belastbaar inkomen». Verwezen wordt naar de toelichting op onderdeel D van artikel I. Ten slotte wordt in het nieuwe onderdeel q een definitie gegeven van het begrip «beschikking verzamelinkomen», zijnde de nieuwe in de Wet inkomstenbelasting 2001 te introduceren beschikking waarbij het verzamelinkomen formeel wordt vastgesteld in gevallen waarin een zogenoemde nihil-aanslag wordt opgelegd. Zie verder de toelichting op artikel II, onderdeel A.
B. Artikel 6 Gelijkstelling met gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens
Met de in artikel 6, derde lid, voorgestelde wijziging wordt de reikwijdte van de bepaling uitgebreid door voor personen die niet op het woonadres zijn ingeschreven onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden het feitelijke woonadres gelijk te stellen met een inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. In de ministeriële regeling zal worden geregeld dat ten aanzien van personen voor wie – vanwege hun functie – geen inschrijvingsverplichting geldt (zoals personeelsleden van internationale organisaties, ambassades en consulaten) of personen die zich niet hebben kunnen laten inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (zoals vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven) of personen die zich niet hebben laten inschrijven terwijl men daartoe wel verplicht was, het feitelijke woonadres gelijkgesteld wordt met een inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Vervolgens wordt geregeld dat voor de situatie waarin sprake is van een onjuiste inschrijving en deze gevolgd wordt door een correctie in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, deze correctie voor de toepassing van de Awir met terugwerkende kracht kan worden gerealiseerd. Hiermee wordt bewerkstelligd dat in situaties waarin als gevolg van een onjuiste inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ten onrechte het inkomen van een partner of medebewoner niet in aanmerking is genomen voor de vaststelling van de draagkracht, dit inkomen alsnog met terugwerkende kracht tot het moment waarop de foutieve inschrijving heeft plaatsgevonden wordt aangemerkt als toetsingsinkomen. Tenslotte zal worden geregeld dat voor een persoon die zich overeenkomstig artikel 65 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens binnen vijf dagen na de aanvang van de feitelijke bewoning heeft laten inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie, het moment van feitelijke bewoning in aanmerking wordt genomen.
Ingevolge de voorgestelde wijziging van artikel 8, eerste lid, onderdeel a, wordt het mogelijk als toetsingsinkomen in aanmerking te nemen het verzamelinkomen zoals dit bij afzonderlijke beschikking wordt vastgesteld door de inspecteur. In de oorspronkelijke tekst van artikel 8 werd het toetsingsinkomen gedefinieerd als het verzamelinkomen zoals dat in de aanslag inkomstenbelasting is opgenomen of het loon zoals dat blijkt uit de op het berekeningsjaar betrekking hebbende jaaropgaven. Het is echter ook mogelijk dat een substantieel inkomensbestanddeel niet voorkomt op een loonopgave of dat bij een aanzienlijk buitenlands inkomen toch geen aanslag wordt opgelegd. Het gaat dan om buitenlands inkomen waarvoor recht bestaat op een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Dit inkomen behoort weliswaar tot het verzamelinkomen, maar vaak wordt in die gevallen geen aangiftebiljet uitgereikt en daarmee geen aanslag inkomstenbelasting opgelegd omdat de verschuldigde belasting uiteindelijk onder de zogenoemde aanslaggrens van € 40 blijft. Zou dan de draagkracht bepaald worden aan de hand van de jaaropgaven voor de loonheffing, dan wordt geen goed beeld gekregen van de werkelijke draagkracht. Daarom wordt thans geregeld (zie artikel I, onderdeel E, en II, onderdeel A, van dit wetsvoorstel) dat de inspecteur in deze situaties, waarin een fiscaal belang voor het opleggen een aanslag ontbreekt, niettemin een aangiftebiljet inkomstenbelasting uitreikt en bij het opleggen van een nihil-aanslag het verzamelinkomen bij voor bezwaar vatbare beschikking vaststelt. Voor deze beschikking geldt, net als voor een aanslag inkomstenbelasting, de fiscale rechtsgang. De Belastingdienst/Toeslagen kan dan voor de toekenning van de tegemoetkoming het toetsingsinkomen dat op deze beschikking wordt vermeld in aanmerking nemen.
De wijziging van het derde lid strekt ertoe om ook inkomen als toetsingsinkomen in aanmerking te nemen dat niet in Nederland belastbaar is. Naast buitenlands inkomen dat wél in het verzamelinkomen wordt opgenomen, is er ook buitenlands inkomen dat daar geen onderdeel van uitmaakt omdat het zonder meer is vrijgesteld van belasting (dus zonder zogenoemd progressievoorbehoud) of niet onder de Nederlandse fiscale jurisdictie valt. Ook dat inkomen wordt vastgesteld met toepassing van het nieuwe artikel 8a (zie onderdeel D hierna) en mede in aanmerking genomen als toetsingsinkomen.
D. Artikel 8a Vaststelling van niet in Nederland belastbaar inkomen
In deze nieuwe bepaling wordt de procedure opgenomen die wordt gevolgd teneinde niet in Nederland belastbaar inkomen vast te stellen. In het nieuwe onderdeel o van artikel 2 van de Awir is het niet in Nederland belastbaar inkomen gedefinieerd als inkomen dat niet in het verzamelinkomen of belastbare loon is begrepen omdat het niet behoort tot het Nederlandse inkomen, bedoeld in artikel 7.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, of omdat het is vrijgesteld op grond van bepalingen van interregionaal of internationaal recht. In het tweede lid van het nieuwe artikel 8a is dit nader uitgewerkt voor de verschillende categorieën die zich hier kunnen voordoen. Onderdeel a ziet op degenen die in Nederland wonen en vrijgesteld inkomen genieten, bijvoorbeeld als werknemer bij een buitenlandse diplomatieke vertegenwoordiging of een internationale organisatie. Onderdeel b doelt op de buitenlandse belastingplichtige die naast in Nederland belast inkomen ook inkomen in zijn woonland of wellicht ook vrijgesteld inkomen geniet. Onderdeel c ten slotte heeft betrekking op iemand die hier in het geheel niet belastingplichtig is. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de partner van een in België wonende grensarbeider. Dit inkomen is in België belast en wordt in Nederland op geen enkele wijze in aanmerking genomen.
Al hebben de hiervoor geschetste inkomensbestanddelen geen Nederlands fiscaal belang, voor de vaststelling van het toetsingsinkomen in het kader van de Awir dienen zij wel te worden meegeteld. Het betreft immers inkomen dat de draagkracht verhoogt.
Aangezien dit inkomen niet formeel wordt vastgesteld, dient dit afzonderlijk te worden geregeld. Nu het belang van de vaststelling uitsluitend is gelegen in de toekenning van inkomensafhankelijke tegemoetkomingen, wordt hiertoe een bepaling in de Awir voorgesteld. Teneinde de vaststelling van dit niet-fiscale inkomen op één lijn te brengen met andere inkomensvaststellingen, wordt de beschikking terzake van niet in Nederland belastbaar inkomen vastgesteld door de inspecteur van de Belastingdienst en dus niet door de Belastingdienst/Toeslagen. Daarnaast wordt geregeld dat tegen deze beschikking van de inspecteur bezwaar en beroep openstaat overeenkomstig de regels die horen bij een fiscale rechtsgang. Ook overigens zijn bij de vaststelling van dit inkomen, met uitzondering van de hoofdstukken VA (heffingsrente en revisierente) en VIIIA (bestuurlijke boeten), de regels van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) van toepassing als betrof het de vaststelling van een aanslag inkomstenbelasting.
Het derde lid van artikel 8a voorziet in de mogelijkheid tot herziening van de beschikking terzake van niet in Nederland belastbaar inkomen.
E. Artikel 15 Aanvraag tegemoetkoming
De wijzigingen in artikel 15 hangen samen met het vaststellen van de draagkracht voor toepassing van de Awir in internationale situaties, zoals nader uitgewerkt in artikel 8a (artikel I, onderdeel D van dit wetsvoorstel).
In het nieuwe achtste en negende lid wordt voor dergelijke gevallen bepaald dat de belanghebbende, diens partner of de medebewoner die niet in Nederland belastbaar inkomen geniet, daarvan opgaaf doet aan de inspecteur van de Belastingdienst. Hiervoor zal een formulier worden beschikbaar gesteld dat uiteraard grote overeenkomsten zal vertonen met een aangiftebiljet inkomstenbelasting.
De bepalingen van de AWR zoals deze gelden voor de belastingheffing, met uitzondering van hoofdstuk VIIIA, zijn op deze opgaaf op dezelfde wijze van toepassing als bij een aangifte inkomstenbelasting.
Het nieuwe tiende lid bepaalt dat een aanvraag om een tegemoetkoming wordt aangemerkt als een verzoek om uitreiking van een aangifte inkomstenbelasting in gevallen waarin de inspecteur van de Belastingdienst niet automatisch een aanslag inkomstenbelasting zal toesturen omdat de verschuldigde belasting door regelingen ter voorkoming van dubbele belasting onder de zogenoemde «aanslaggrens» van € 40 blijft. Het tiende lid wordt toegepast in onder meer de volgende situatie. Een inwoner van Nederland geniet een Duitse arbeidsongeschiktheidsuitkering. Belastingheffing over deze uitkering is op grond van het belastingverdrag met Duitsland toegewezen aan Duitsland. De uitkering behoort weliswaar tot het verzamelinkomen van de betrokkene, maar deze heeft daarvoor recht op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Als hij door het ontbreken van overig inkomen in combinatie met de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting onder de aanslaggrens van € 40 uitkomt, vormt de Duitse uitkering weliswaar fiscaal relevant inkomen, maar als geen aanslag wordt opgelegd wordt het verzamelinkomen niet «zichtbaar». Het gewijzigde artikel 9.4, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (zie artikel II, onderdeel A) bewerkstelligt dat voortaan het verzamelinkomen bij voor bezwaar vatbare beschikking wordt vastgesteld. Daartoe is het noodzakelijk dat aangifte wordt gedaan, hetgeen mogelijk wordt met het nieuwe tiende lid van artikel 15. Het zou denkbaar zijn geweest de betrokkene in dat geval te verplichten een aangiftebiljet inkomstenbelasting aan te vragen. Vanuit een oogpunt van doelmatigheid en klantvriendelijkheid is ervoor gekozen de aanvraag om een tegemoetkoming als een zodanig verzoek aan te merken.
Met de woorden «voor zoveel nodig» is beoogd aan te geven dat het tiende lid alleen werkt voor degene van de aldaar genoemde personen die daadwerkelijk elders belast inkomen geniet en die niet reeds een aangifte inkomstenbelasting ontvangt, hetgeen zich bijvoorbeeld kan voordoen bij een werknemer die in Duitsland werkt en die daarnaast een aanzienlijk inkomen uit sparen en beleggen in Nederland heeft. Deze werknemer ontvangt al een aangiftebiljet op grond van het eerste lid van artikel 6 van de AWR.
Aangezien het tiende lid ziet op inwoners van Nederland, bevat het aan te geven verzamelinkomen het totale «wereldinkomen», dus inclusief het elders belaste inkomen. Als eenmaal aangifte is gedaan, loopt vaststelling van het verzamelinkomen via het traject van aanslagsystematiek zoals die voor de inkomstenbelasting is geregeld. Dit houdt in dat een nihil-aanslag volgt en dat gelijktijdig het verzamelinkomen bij voor bezwaar vatbare beschikking wordt vastgesteld.
F. Artikel 16 Voorschot op tegemoetkoming
Om redenen van wetssystematiek wordt voorgesteld het derde lid te laten vervallen en de uitbetaling van het voorschot ingeval slechts een deel van het berekeningsjaar aanspraak bestaat op een tegemoetkoming te regelen in artikel 22, dat betrekking heeft op de uitbetaling van voorschotten.
G. Artikel 19 Beslistermijn toekenning tegemoetkoming
Met de wijziging van artikel 19 wordt geregeld dat ook de datum waarop een beschikking terzake van niet in Nederland belastbaar inkomen wordt vastgesteld, relevant is voor de termijn waarbinnen een tegemoetkoming dient te worden toegekend
H. Artikel 20 Herziening tegemoetkoming wegens wijziging fiscale gegevens na toekenning
Met de wijziging van artikel 20 wordt geregeld dat in situaties waarin een beschikking ter zake van niet in Nederland belastbaar inkomen wordt vastgesteld, een wijziging van dat inkomen automatisch leidt tot een herziening van de tegemoetkoming.
I. Artikel 21 Herziening tegemoetkoming om andere reden
De wijziging van artikel 21, eerste lid, onderdeel a, betreft een redactionele aanpassing.
J. Artikel 22 Uitbetaling voorschot
Als hoofdregel voor de uitbetaling van een voorschot geldt uitbetaling in maandelijkse termijnen die even groot zijn. De voorgestelde wijzigingen van artikel 22, eerste en tweede lid, geven de Belastingdienst/Toeslagen de mogelijkheid in de uitbetaling meer maatwerk te leveren en beter aan te sluiten op de feitelijke uitgaven van de belanghebbende. Door het schrappen van het woord «gelijke» wordt bereikt dat de maandelijks uit te betalen termijnen niet per se even hoog hoeven te zijn. In bepaalde situaties kan de Belastingdienst/Toeslagen namelijk voorzien dat er voor de belanghebbende in de loop van dat jaar veranderingen zullen optreden in de hoogte van de aanspraak. Bijvoorbeeld, als de belanghebbende in zijn aanvraag voor een kinderopvangtoeslag voor één kind aangeeft later dat jaar kinderopvang voor een tweede kind te zullen hebben. De Belastingdienst/Toeslagen kan daar dan bij het verlenen van een voorschotbeschikking op inspelen door in die situatie een voorschot van bijvoorbeeld € 1600 uit te betalen in acht termijnen van € 100 en vervolgens in vier termijnen van € 200. Het nieuwe derde lid regelt de wijze van uitbetaling die hoort bij een voorschot dat wordt verleend aan een belanghebbende die slechts voor een deel van het jaar aanspraak heeft op een tegemoetkoming. Deze regeling was eerder in artikel 16, derde lid, opgenomen, maar is om redenen van wetssystematiek verplaatst. Het nieuwe vierde lid, tenslotte, regelt de wijze van uitbetaling, die geldt voor de situatie waarin een voorschot later wordt verleend dan het moment waarop – eerder in dat jaar – de aanspraak op een toeslag is ontstaan. In die gevallen wordt het deel van het voorschot dat ziet op de reeds verstreken maanden waarin de belanghebbende reeds aanspraak had op de toeslag in één bedrag uitbetaald en het restant in maandelijkse termijnen.
Met ingang van 1 februari 2006 bestaat aanspraak op huurtoeslag voor een bedrag ad € 1100 voor de maanden februari tot en met december van dat jaar. De beschikking is gedagtekend 31 maart 2006. Volgens de «hoofdregel» van artikel 22, tweede lid, zou de huurtoeslag in 9 maandelijkse termijnen, zijnde de resterende maanden na die van de dagtekening, worden uitbetaald. Het nieuwe vierde lid voegt hier 2 «inhaaltermijnen» aan toe, te weten februari en maart. Het totaal aantal termijnen komt daarmee uit op 11 ad € 100 per maand. De eerste uitbetaling vindt plaats in de maand maart voor een bedrag ad € 300. De volgende termijnen worden betaald in de maanden april tot en met november 2006.
K. Artikel 25 Wijze van uitbetaling
Met de in artikel 25, tweede lid, voorgestelde wijziging wordt bewerkstelligd dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld, doch dit niet langer dwingend is voorgeschreven. Op dit moment bestaat geen behoefte aan nadere regels, maar met de voorgestelde wijziging wordt de mogelijkheid opengelaten in de toekomst nadere regels te kunnen stellen indien dit wenselijk wordt geacht, bijvoorbeeld met het oog op het voorkomen van mogelijke fraude met rekeningnummers.
L. Artikel 27 Rente bij beschikkingen na een half jaar na het berekeningsjaar
Met de in artikel 27, derde lid, voorgestelde wijziging wordt een foutieve verwijzing gecorrigeerd.
M. Artikel 38 Informatieverstrekking aan de Belastingdienst/Toeslagen
Met de aanpassing van artikel 38, eerste en vijfde lid, is geen inhoudelijke wijziging beoogd. De tekst is aangepast aan het advies van de Raad van State bij de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer. De Raad heeft daarbij geadviseerd geen opsomming te geven maar een tekst op te nemen in lijn met de voorgestelde wijziging.
N. Artikel 39 Informatie-uitwisseling
Dit betreft een wetssystematische aanpassing.
O. Boete bij niet, niet tijdige of onjuiste informatieverstrekking door belanghebbenden
Met de wijziging van artikel 40, eerste lid, wordt bewerkstelligd dat deze boetebepaling eveneens geldt in de situatie waarin aan de inspecteur een opgaaf van het inkomen moet worden verstrekt ten behoeve van de vaststelling van het niet in Nederland belastbaar inkomen, bedoeld in artikel 8a.
De beschikking ter zake van niet in Nederland belastbaar inkomen wordt weliswaar vastgesteld door de inspecteur van de Belastingdienst, maar dit is geen fiscale beschikking nu deze beschikking niet is geregeld in een belastingwet. Voor deze beschikking gelden dan ook niet de boetebepalingen van de AWR. Deze bepalingen zijn daarop ook niet toegesneden, omdat zij in geval van een vergrijpboete zijn gerelateerd aan de nagevorderde belasting, hetgeen zich bij de beschikking terzake van niet in Nederland belastbaar inkomen niet kan voordoen.
De beschikking verzamelinkomen is geregeld in een belastingwet (te weten de Wet inkomstenbelasting 2001) en is daarmee wél een fiscale beschikking. Bij niet of niet-tijdige voldoening aan de aangifte- of informatieverplichtingen ten behoeve van deze beschikking gelden dan ook de boeteregels van de AWR. Als het aangifteformulier dat leidt tot een beschikking verzamelinkomen niet of niet-tijdig is ingeleverd, komt de verzuimboete van artikel 67a AWR in beeld. Voor de vergrijpboeten van artikel 67d geldt evenwel hetzelfde bezwaar als bij het niet in Nederland belastbare inkomen: de AWR-boete is gerelateerd aan de nagevorderde belasting en kan dus niet worden opgelegd ingeval van een herziening van de beschikking verzamelinkomen. Bij een dergelijke herziening wordt daarom een eventuele boete met toepassing van artikel 40 van de Awir opgelegd.
Het is overigens ook mogelijk dat de inspecteur in plaats van het herzien van de beschikking verzamelinkomen overgaat tot navordering van inkomstenbelasting omdat nader blijkt dat ten onrechte een nihil-aanslag is opgelegd. In dat geval volgt een eventuele boete de fiscale regels.
P. Artikel 41 Boete bij niet, niet tijdige of onjuiste informatieverstrekking door derden
Deze aanpassing vloeit voort uit de wijziging van artikel 38.
Artikel II Wet inkomstenbelasting 2001
A. Artikel 9.4 Wel of geen aanslag
Met de wijziging van artikel 9.4, vijfde lid, Wet inkomstenbelasting 2001, wordt bewerkstelligd dat in situaties waarin een nihil-aanslag wordt opgelegd, daarbij tevens het verzamelinkomen wordt vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.
De huidige fiscale wetgeving biedt de belastingplichtige vanwege het ontbreken van belang geen mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de hoogte van het verzamelinkomen als een nihil-aanslag is opgelegd. Het door de inspecteur vastgestelde verzamelinkomen is echter wel van belang voor de vaststelling van het toetsingsinkomen voor de toepassing van de Awir en daarmee relevant voor de toekenning van een tegemoetkoming op grond van de Awir. Met de introductie van de beschikking verzamelinkomen wordt dan ook nu de mogelijkheid gecreëerd om in bezwaar te komen tegen de vaststelling van het verzamelinkomen in gevallen waarin de aanslag op nihil is vastgesteld.
B. Artikel 9.5 Herziening beschikking verzamelinkomen
In het nieuwe artikel 9.5 wordt voorzien in de mogelijkheid tot vaststelling van een beschikking verzamelinkomen als deze ten onrechte achterwege is gelaten. Ook geeft deze bepaling de inspecteur de mogelijkheid om – indien dit inkomen tot een te laag bedrag is vastgesteld – de beschikking te herzien. De bepaling vertoont verwantschap met artikel 16 van de AWR, waarin bepalingen voor navordering van belasting zijn opgenomen.
Voor alle duidelijkheid merken wij op dat geen herziening van de beschikking verzamelinkomen plaatsvindt als naderhand blijkt dat in plaats van een nihil-aanslag een aanslag met een te betalen bedrag had moeten worden opgelegd. In dat geval vindt navordering van belasting plaats en geldt op grond van artikel 8, tweede lid, van de Awir het in die navorderingsaanslag opgenomen verzamelinkomen als toetsingsinkomen en niet het verzamelinkomen van de eerdere beschikking.
Artikel III Wet op de huurtoeslag
A en B. Artikel 16, derde lid, en artikel 17, eerste lid, onderdelen a en b.
Met de wijziging in artikel 16, derde lid, van de Wet op de huurtoeslag wordt een rekenkundige omissie rechtgezet. Het gaat hier om de compenserende maatregelen voor het afschaffen van de correctie op het verzamelinkomen, waartoe de minimum-inkomensijkpunten en referentie-inkomensijkpunten worden aangepast. Abusievelijk waren deze aanpassingen verwerkt in artikel 16, derde lid, in plaats van in artikel 17, eerste lid, onderdelen a en b. Deze omissie is thans rechtgezet.
In de voorgestelde gewijzigde onderdelen a en b van artikel 17, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag is voor de eenpersoons- en meerpersoonshuishoudens een verhoging van de minimum-inkomensijkpunten opgenomen ter minimalisering van de effecten van het afschaffen van de zogenoemde correctie op het verzamelinkomen (thans nog opgenomen in artikel 1a van de Huursubsidiewet). Zoals aangegeven in een brief aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 14 januari 2005 zijn deze effecten voor de eenpersoons- en meerpersoonsouderenhuishoudens zo beperkt dat hiervoor geen extra compensatie nodig is (Kamerstukken II 2004/05, 29 764, nr. 9).
De verhoging bedraagt € 313 voor eenpersoonshuishoudens en € 251 voor meerpersoonshuishoudens.
C, E en F. Artikel 27, achtste lid; 39, tweede lid, tweede volzin, en 48c
De voorgestelde wijzigingen in de artikelen 27, achtste lid, 39, tweede lid, tweede volzin, en 48c van de Wet op de huurtoeslag zijn wets- en uitvoeringstechnisch van aard.
De wijziging van het opschrift van hoofdstuk 6 van de Wet op de huurtoeslag houdt verband met de introductie van de zogenoemde Hulp- en informatiepunten krachtens artikel 38a van de Awir.
G. Artikel 55, vijfde en zesde lid
Met de voorgestelde wijziging van artikel 55, vijfde lid, van de Wet op de huurtoeslag wordt recht gedaan aan het gegeven dat het op 31 december 2005 van kracht zijndehardheidsclausulebeleid op grond van artikel 26, eerste lid, van de Huursubsidiewet, zoals dat artikel luidt direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Aanpassingswet Awir, niet alleen ziet op het draagkrachtbegrip (artikel 7 van de Awir), maar ook op het huishoudbegrip zoals vermeld in artikel 2 van die wet.
De verwijzing naar artikel 9 van de Huursubsidiewet, zoals dat artikel luidt direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Aanpassingswet Awir, strekt ertoe het op 31 december 2005 geldende hardheidsclausulebeleid op de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens te continueren.
Met de voorgestelde wijziging in artikel 55, zesde lid, van de Wet op de huurtoeslag wordt bewerkstelligd dat de hardheidsgevallen, bedoeld in artikel 55, vijfde lid, van die wet, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld. Met de toevoeging «krachtens» wordt de mogelijkheid geopend om de in die algemene maatregel van bestuur vermelde bedragen jaarlijks bij ministeriële regeling te indexeren.
Artikel IV Wet werk en bijstand
Met de wijziging van onderdeel d wordt bewerkstelligd dat niet langer voor de afzonderlijke toeslagen wordt geregeld dat deze niet tot de middelen behoren, maar dat dit geldt voor alle tegemoetkomingen in de zin van de Awir. Om die reden hoeft dus ook niet meer geregeld te worden dat de zorgtoeslag niet tot de middelen behoort. Het onderdeel dat in de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet in het tweede lid van artikel 31 wordt opgenomen wordt om die reden herzien.
Met deze wijziging wordt bewerkstelligd dat informatie aan verscheidene organen betreffende de verschillende inkomensafhankelijke regelingen voortaan door de Belastingdienst/Toeslagen wordt verstrekt.
De wijziging van deze bepaling regelt de informatieverstrekking aan de Belastingdienst voor de premies voor de verplichte volksverzekeringen en werknemersverzekeringen, bedoeld in artikel 2, onderdelen a en c, van de Wet financiering sociale verzekeringen, en de inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet alsmede aan de Belastingdienst/Toeslagen voor de uitvoering van inkomensafhankelijke regelingen als bedoeld in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
Artikel V Wet werk en inkomen kunstenaars
Deze wijziging heeft de dezelfde achtergrond als die van artikel 31 van de WWB in dit wetsvoorstel (zie artikel IV, onderdeel A).
Deze wijziging heeft de dezelfde achtergrond als die van artikel 64 van de WWB in dit wetsvoorstel (zie artikel IV, onderdeel B).
Deze wijziging heeft de dezelfde achtergrond als die van artikel 67 van de WWB in dit wetsvoorstel (zie artikel IV, onderdeel C).
Artikel VI Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
Deze wijziging heeft de dezelfde achtergrond als die van artikel 64 van de WWB in dit wetsvoorstel (zie artikel IV, onderdeel B).
Deze wijziging heeft de dezelfde achtergrond als die van artikel 67 van de WWB in dit wetsvoorstel (zie artikel IV, onderdeel C).
Artikel VII Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
Deze wijziging heeft de dezelfde achtergrond als die van artikel 64 van de WWB in dit wetsvoorstel (zie artikel IV, onderdeel B).
Deze wijziging heeft de dezelfde achtergrond als die van artikel 67 van de WWB in dit wetsvoorstel (zie artikel IV, onderdeel C).
Artikel VIII Wet studiefinanciering 2000
A, punt 1, en E. Artikel 1.1 en artikel 11,5
Ondanks het gebruik van het begrip sociaal-fiscaalnummer in de WSF 2000, is dat begrip in die wet niet gedefinieerd. In verband met de komende wijziging van het sociaal-fiscaalnummer in burgerservicenummer, wordt de definitie, nadat deze door de Aanpassingswet Awir wordt geïntroduceerd, met deze wet weer ingetrokken.
A, punt 2, C en D. Artikel 1.1, 6.11 en 6.12
De IB-Groep heeft aangegeven voor het vaststellen van de draagkracht niet uit de voeten te kunnen met het in drie jaar afbouwen van de correctie op de inkomensgrens. Dit in verband met de mogelijkheid tot het aanvragen van peiljaarverlegging (artikel 6.12 WSF 2000). De correctieafbouw is gekoppeld aan het jaar van toekenning en niet aan het inkomenspeiljaar; hierdoor kan het voorkomen dat er voor verschillende personen bij één en hetzelfde inkomenspeiljaar rekening moet worden gehouden met verschillende afbouwmethodes. Om dit te voorkomen vervalt de correctie op het belastbaar minimumloon, op basis waarvan de vrije voet wordt vastgesteld, in één keer, per 1 januari 2006. Deze afbouw in één keer levert voor debiteuren geen nadeel op. De correctie op het verzamelinkomen wordt wel in drie jaar afgebouwd.
Artikel 6.2, tweede tot en met vijfde lid, van de WSF 2000 bevat de kwijtscheldingsregeling: bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald bij welk gecorrigeerd verzamelinkomen van de debiteur (en zijn partner) kwijtschelding van de in lening omgezette aanvullende beurs vanaf de 13e maand mogelijk is. De kwijtscheldingsregeling, uitgewerkt in het Besluit studiefinanciering 2000 (BSF 2000), is een nieuwe regeling: eerst vanaf 1 november 2005 kunnen aanvragen tot kwijtschelding worden gedaan, de regeling wordt feitelijk pas per 1 januari 2006 actief. Omdat het een nieuwe regeling betreft, is het in dit geval niet logisch met een «afbouw» begrip te werken. Afbouw van de correctie is nodig om mensen niet te abrupt te confronteren met verschillen tussen een oud en een nieuw systeem en daar is hier geen sprake van. Ook in dit geval heeft de IB-Groep aangegeven de regeling niet te kunnen uitvoeren als rekening gehouden wordt met de nu in de Aanpassingswet Awir opgenomen afbouw van correctie. Er is daarom voor gekozen de correctie op het verzamelinkomen en de correctie op het belastbare minimumloon voor de kwijtscheldingsregeling in één keer, per 1 januari 2006, te laten vervallen.
Artikel IX Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
Verwezen wordt naar de toelichting op artikel VIII, onderdeel A, punt 1, en E.
Artikel X Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Verwezen wordt naar de toelichting op artikel VIII, onderdeel A, punt 1, en E.
Artikel X, onderdelen A, D en E
Verwezen wordt naar de toelichting op artikel VIII, onderdeel A, punt 2, C en D.
Verwezen wordt naar de toelichting op artikel VIII, onderdeel B.
Het betreft een technische wijziging. In de Aanpassingswet Awir is verzuimd de verwijzing naar de vierde volzin van artikel 3.9, derde lid, te vervangen door een verwijzing naar de derde volzin van artikel 3.9, derde lid.
Het begrip belastbaar minimumloon is geen Awir-begrip en behoeft derhalve niet in de uitzonderingen bij de hardheidsclausule te worden opgenomen.
In het voorgestelde artikel I. Overgangsrecht Huursubsidiewet, derde lid, onderdeel f, is bepaald dat burgemeester en wethouders de in een tijdvak dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005 of daaraan voorafgaande tijdvakken gemaakte kosten declareren uiterlijk 30 september volgend op hetzij dat tijdvak, hetzij het jaar waarin de beschikking tot het verstrekken van een bijzondere bijdrage in de huurlasten, bedoeld in artikel 26b, eerste lid, van de Huursubsidiewet, over dat tijdvak of die tijdvakken onherroepelijk is geworden, hetzij het jaar waarin na een herziening van de beschikking tot het verstrekken van een bijzondere bijdrage in de huurlasten, bedoeld in artikel 26b, eerste lid, van de Huursubsidiewet de daarop volgende beschikking onherroepelijk is geworden, doch uiterlijk tot vijf jaar na het betrokken tijdvak.
Bijdragen in de huurlasten die betrekking hebben op (voor het laatst) het tijdvak dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005 behoeven niet allemaal uiterlijk 30 september 2006 te zijn afgewikkeld/gedeclareerd. Ook na dat moment kan in het kader van bezwaar en beroep dan wel na een herziening van een beschikking nog moeten worden afgerekend. Tot en met 30 september 2006 is dat geen probleem. Eventueel tot dan binnengekomen declaraties met betrekking tot de tijdvakken tot en met 31 december 2005 zouden op basis van het zogenoemde kasstelsel kunnen worden verrekend.
Echter, aangezien per 1 januari 2006 deze bijdrage in de huurlasten komt te vervallen, kunnen zich na die datum geen nieuwe vangnetgevallen meer voordoen. Maar het kan nog wel zo zijn dat als gevolg van een bezwaar- of beroepsprocedure of na een herziening betreffende een tijdvak van vóór 1 januari 2006 dat «oude» tijdvak nog moet worden afgewikkeld en dus ná 30 september 2006 moet worden gedeclareerd. Vandaar dat burgemeester en wethouders de mogelijkheid moeten hebben en houden om op een later tijdstip de door hen gemaakte kosten bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer te declareren.
Daarbij dient uiteraard te worden uitgegaan van een verjaringstermijn van vijf jaar.
Het voorgestelde artikel I. Overgangsrecht Huursubsidiewet, derde lid, onderdeel f, voorziet hierin.
De voorgestelde wijziging in hoofdstuk 2, artikel I, elfde lid, is wetstechnisch van aard.
De Wet kinderopvang kent na de komst van de Awir in de artikelen 26, 27, 31 en 32 (van belang voor gemeenten en UWV) nog altijd een vermelding van het sociaal-fiscaalnummer. In verband hiermee wordt in artikel 1a, derde lid, van de Wet kinderopvang, tevens een verwijzing opgenomen naar artikel 2, eerste lid, onderdeel i, van de Awir (begripsomschrijving sociaal-fiscaalnummer).
Het begrip tegemoetkomingsjaar in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, onder 1o, van de Wet kinderopvang wordt overeenkomstig het begrippenkader van de Awir gewijzigd in: berekeningsjaar.
Deze wijziging herstelt een redactionele onvolkomenheid die is ontstaan door de introductie van de term kinderopvangtoeslag in artikel 40 van de Wet kinderopvang bij de Wet van 23 juni 2005 tot wijziging van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang, de Huursubsidiewet en enige andere wetten (Stb. 2005, 345).
Artikel XII Wet op de zorgtoeslag
Volgens artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet op de zorgtoeslag gaat het bij de definitie van het drempelinkomen om het twaalfvoud van een maandbedrag uit de Wet minimumloon en vakantiebijslag. Zou het bewuste maandbedrag in de loop van het jaar veranderen, dan geeft de wet daarvoor geen regels. Zoals ook uit de tekst blijkt – door het hanteren van de term «het twaalfvoud» – is het uitgangspunt om een gefixeerd drempelinkomen te hanteren en niet het daadwerkelijke verloop van het minimumloon te volgen. In de wet moet daarom nog worden opgenomen welk maandbedrag relevant is. Het meest voor de hand ligt dan om het voor de maand januari van het berekeningsjaar geldende maandbedrag te nemen.
Daarnaast is de verwijzing naar de Wet financiering sociale verzekeringen aangepast. Deze wet heeft bij de inwerkingtreding een hernummering ondergaan. Het bewuste artikel is nu artikel 25, tweede lid.
Artikel XIII Samenloopbepaling
In artikel XIIa, onderdelen A en B, van het in dit artikel genoemde wetsvoorstel zijn enkele bepalingen opgenomen die gelijk zijn aan artikel III, onderdelen A en B, van het onderhavige wetsvoorstel. Dit is voor alle zekerheid gebeurd om die bepalingen in elk geval op 1 januari 2006 in werking te laten treden.
Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van deze wet op 1 januari 2006, de datum waarop het eerste berekeningsjaar van de Awir een aanvang neemt. Indien plaatsing van het Staatsblad plaatsvindt na 31 december 2005, werkt deze wet terug tot en met 1 januari 2006. Daarnaast is een tweetal uitzonderingen opgenomen.
De eerste uitzondering is opgenomen in het eerste en tweede lid en geldt voor artikel X, onderdeel H, inzake het overgangsrecht Huursubsidiewet zoals dat in hoofdstuk 2, artikel I, derde lid, onderdeel f, van de Aanpassingswet Awir is opgenomen. Deze bepaling werkt terug tot en met 1 juli 2005.
Een tweede uitzondering is opgenomen in het derde lid. Daarin is bepaald dat artikel IV, onderdeel A, tweede lid, en artikel V, onderdeel A, tweede lid, niet eerder in werking treedt dan nadat het wetsvoorstel tot invoering van de Zorgverzekeringswet en aanpassing van overige wetten aan die wet (Kamerstukken 30 124) tot wet is verheven en in werking is getreden. In dat wetsvoorstel is bepaald dat de zorgtoeslag niet tot de middelen behoort in de zin van de Wet werk en bijstand en de Wet werk en inkomen kunstenaars. Deze bepaling is na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel niet meer nodig omdat via artikel IV, onderdeel A, eerste lid, en artikel V, onderdeel A, eerste lid, in algemene zin in beide wetten wordt bepaald dat tegemoetkomingen in de zin van de Awir niet tot de middelen behoren.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30337-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.