nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om aanvullend
overgangsrecht te treffen voor pensioenregelingen die op 1 januari 2006
nog niet zijn aangepast aan de met ingang van 1 januari 2005 gewijzigde
fiscale regelgeving ter zake van pensioenen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:
Na artikel 38g wordt een artikel ingevoegd,
luidende:
Artikel 38h
1. Een op 31 december 2004 bestaande aanspraak die uitsluitend of
nagenoeg uitsluitend als gevolg van de met ingang van 1 januari 2005
in werking getreden wijzigingen van deze wet niet langer als een aanspraak
ingevolge een pensioenregeling is aan te merken, wordt in afwijking in zoverre
van het bij deze wet bepaalde tot en met 31 december 2006 toch als een
aanspraak ingevolge een pensioenregeling aangemerkt, onder gehoudenheid van
de inhoudingsplichtige tot afdracht van de in het tweede lid aangeduide heffing.
2. Ter zake van de in het eerste lid bedoelde aanspraak is de inhoudingsplichtige
verschuldigd een heffing naar een tarief van 52% en over een grondslag
als geduid in het derde lid.
3. De grondslag waarover de heffing is verschuldigd, is het positieve
verschil tussen de toename van de waarde in het economische verkeer van de
aanspraak en de toename van de waarde in het economische verkeer van de aanspraak
ingeval op 1 januari 2006 de pensioenregeling reeds zodanig zou zijn
aangepast dat deze blijft binnen de begrenzingen zoals die gelden
met ingang van 1 januari 2005. De in de eerste volzin bedoelde grondslag
wordt aangemerkt als loon dat als een eindheffingsbestanddeel wordt belast.
4. Uitkeringen en verstrekkingen uit een aanspraak als bedoeld in het
eerste lid behoren tot het loon, onverminderd de omstandigheid dat de inhoudingsplichtige
ingevolge het eerste lid de aldaar bedoelde heffing is verschuldigd.
5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld
voor de toepassing van dit artikel waaronder regels om te komen tot een praktische
benadering van de grondslag.
ARTIKEL II
Artikel XI, onderdeel D, van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen
en introductie levensloopregeling vervalt.
ARTIKEL III
Indien het bij koninklijke boodschap van 19 maart 2004 ingediende
voorstel van wet houdende een nieuwe regeling voor verplichte deelneming in
een beroepspensioenregeling (Wet verplichte beroepspensioenregeling, Kamerstukken
29 481) tot wet wordt verheven en in werking is getreden, worden aan
artikel 26 van die wet twee leden toegevoegd, luidende:
6. De pensioenuitvoerder verstrekt eenmalig aan de deelnemers, en aan
de gewezen deelnemers eenmalig op verzoek, een opgave van de premievrije waarde
op 1 januari 2006 van de aanspraken, opgebouwd ten behoeve van een pensioenuitkering
in de periode voorafgaand aan de datum waarop de deelnemer of gewezen deelnemer
de leeftijd van 65 jaar bereikt.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld
over het bepaalde in het zesde lid, de wijze waarop de premievrije waarde
wordt berekend en het tijdvak waarbinnen de eenmalige opgave wordt verstrekt.
ARTIKEL IV
In artikel 32, zevende lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet wordt «vijfde
lid» vervangen door: vierde en vijfde lid.
ARTIKEL V
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2006.
ARTIKEL VI
Deze wet wordt aangehaald als: Wet aanvullend overgangsrecht fiscale behandeling
pensioen.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Financiën,
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,