nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 november 2005
Tijdens het plenaire debat op 22 november jongstleden over het wetsvoorstel
Aanvullend overgangsrecht fiscale behandeling pensioenen (Kamerstukken 30 330)
heb ik toegezegd Uw Kamer nog schriftelijk te informeren over de consequenties
van het door mevrouw De Vries voorbereide amendement. Deze brief strekt er
toe om, mede namens staatssecretaris Wijn, die toezegging na te komen.
Met het amendement wordt geregeld dat verzekeraars het recht krijgen om éénzijdig
wijzigingen aan te brengen in bestaande contracten. Uit de toelichting bij
het amendement kan worden afgeleid dat het de bedoeling is om verzekeraars
deze mogelijkheid alleen te bieden voor die situaties waarin de werkgever
niet meer bestaat, bijvoorbeeld als gevolg van een faillissement. Ik beschouw
het toekennen van een dergelijk éénzijdig recht als een zwaarwegende
ingreep in het overeenkomstenrecht. De vraag is of deze situatie een dergelijke
ingreep rechtvaardigt.
Dit amendement is – gelet op hetgeen blijkens de toelichting met
dit amendement is beoogd – pas met ingang van 2007 van belang, omdat
in 2006 het aanvullende overgangsrecht op grond van het voorgestelde artikel
38h Wet op de loonbelasting 1964 geldt. De werking van het aanvullende overgangsrecht
bij premievrij voortgezette pensioenen is in de nota naar aanleiding van het
verslag uitgewerkt (Kamerstukken II 2005/06, 30 330, nr. 7).
Op grond van de Wet VPL moeten alle pensioenregelingen – voorzover
geen overgangsrecht van toepassing is – worden aangepast aan de gewijzigde
kaders. Met ingang van 2007 betekent dat, dat een niet-aangepaste pensioenregeling
niet langer fiscaal gefacilieerd kan worden voortgezet. Een dergelijke regeling
wordt in dat geval fiscaal als onzuiver aangemerkt. Het gevolg hiervan is
dat alle tot dan toe in de pensioenregeling opgebouwde aanspraken ineens worden
belast bij de werknemer ingeval de pensioenopbouw ook na 1 januari 2007
ongewijzigd wordt voortgezet. Juist de werknemer heeft er dus
alle belang bij dat de pensioenregeling tijdig wordt aangepast aan de Wet
VPL. Er is daarom geen enkele reden om te veronderstellen dat een (arbeidsongeschikte)
ex-werknemer weigert mee te werken aan de aanpassing van de pensioenregeling
aan de Wet VPL.
De verzekeringsovereenkomst die voorziet in de premievrije voortzetting
bij arbeidsongeschiktheid zal met ingang van 2007 dusdanig moeten worden aangepast
dat de werknemer een pensioen overhoudt dat past binnen het fiscale kader
zoals dat geldt na de Wet VPL. Het verschil tussen de kosten voor de verzekeraar
bij een ongewijzigde voortzetting enerzijds en de kosten voor de verzekeraar
bij een aan de Wet VPL aangepaste polis anderzijds komt in dat geval uiteraard
toe aan de (arbeidsongeschikte) werknemer; hij krijgt later ook een lagere
pensioenuitkering. Een eenzijdige wijzigingsbevoegdheid voor de pensioenuitvoerder
zou betekenen dat de verzekeraar het hiervoor genoemde verschil volledig zelf
ontvangt. Dit effect is mijns inziens ongewenst.
Mocht een werknemer, ondanks de hierboven weergegeven financiële
consequenties voor hemzelf, er toch voor kiezen om niet mee te werken aan
een aanpassing van de pensioenregeling dan zou bij een onzuiver geworden pensioenregeling
ineens loonbelasting over de totale aanspraken ingehouden moeten worden door
de inhoudingsplichtige (ten laste van de werknemer). Omdat op dit moment nog
niet helemaal duidelijk is of deze inhouding tot problemen zal leiden voor
de inhoudingsplichtige, maar het effect pas vanaf 2007 optreedt, zeg
ik u toe dat wij in 2006 in overleg met de betrokkenen zullen bezien of er
problemen kunnen ontstaan voor de uitvoeringspraktijk bij deze inhouding van
loonbelasting. Mochten deze problemen zich voordoen, dan kan in 2006 een oplossing
hiervoor worden gezocht.
Op grond van het bovenstaande moet het aannemen van het amendement ontraden
worden.
Naar aanleiding van de opmerking van mevrouw Koomen wil ik nog het volgende
opmerken. In het kader van de verantwoordelijkheid van pensioenuitvoerders
om hun klanten te informeren over de gevolgen die wetsaanpassingen kunnen
hebben op lopende contracten, dienen ook in dit geval werkgevers en werknemers
door pensioenuitvoerders geïnformeerd te worden over de eventuele gevolgen
die de Wet VPL op door hen uitgevoerde pensioenregelingen kan hebben. Er is
dus geen reden om aan te nemen dat betrokken werkgevers en/of werknemers niet
op de hoogte zullen zijn van de gevolgen die de Wet VPL op hun pensioenregeling
kan hebben.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus