nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 20 januari 2006
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel I, onderdeel D, komt te luiden:
D
Artikel 378, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. Aan het slot van onderdeel c wordt toegevoegd: of sprake is van
een vonnis als bedoeld in artikel 410a, eerste lid.
b. Aan het slot van onderdeel d wordt toegevoegd: , tenzij sprake
is van een vonnis als bedoeld in artikel 410a, eerste lid.
B
Artikel I, onderdeel F, komt te luiden:
F
Artikel 395, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. Aan het slot van onderdeel c wordt toegevoegd: of sprake is van
een vonnis als bedoeld in artikel 410a, eerste lid.
b. Aan het slot van onderdeel d wordt toegevoegd: , tenzij sprake
is van een vonnis als bedoeld in artikel 410a, eerste lid.
C
In artikel I, onderdeel I, komt de aanhef van onderdeel b te luiden:
b. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid komen het
derde en vierde lid te luiden:.
D
In artikel I wordt na onderdeel I een onderdeel ingevoegd, dat luidt:
Ia
Artikel 406, tweede lid, komt te luiden:
2. Het eerste lid is niet van toepassing in het geval dat hoger beroep
wordt aangetekend tegen het bevel tot gevangenhouding of gevangenneming en
tegen de afwijzing van een verzoek tot opheffing van het bevel tot gevangenhouding
of gevangenneming.
E
In artikel I, onderdeel K, komt onderdeel b te luiden:
b. In het derde lid, vierde volzin, vervalt: , daaraan voorafgaand,.
F
Artikel I, onderdeel N, wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 416, tweede lid, wordt «of» vervangen door: noch.
G
Artikel I, onderdeel P, wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 422a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste volzin wordt na «de verdachte» ingevoegd:
ter terechtzitting.
b. Er wordt een zin toegevoegd, die luidt: Terugwijzing vindt ook
zonder uitdrukkelijk gebleken verlangen van de verdachte plaats indien de
verdachte niet ter terechtzitting aanwezig is en de dagvaarding om op de terechtzitting
in hoger beroep te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere
terechtzitting aan de verdachte niet in persoon is gedaan of betekend en zich
geen andere omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag
van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren
bekend was.
H
Artikel I, onderdeel Q, wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 423, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste volzin wordt na «de verdachte» ingevoegd:
ter terechtzitting.
b. Na de eerste volzin wordt een zin ingevoegd, die luidt: Terugwijzing
vindt ook zonder uitdrukkelijk gebleken verlangen van de verdachte plaats
indien de verdachte niet ter terechtzitting aanwezig is en de dagvaarding
om op de terechtzitting in hoger beroep te verschijnen of de aanzegging of
oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte niet in persoon is
gedaan of betekend en zich geen andere omstandigheid heeft voorgedaan waaruit
voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting
de verdachte tevoren bekend was.
Toelichting
In de onderdelen A en B is uitvoering gegeven aan een voorstel van de
leden van de PvdA-fractie met betrekking tot de in artikel 378 resp. 395,
tweede lid, onderdeel d, neergelegde verplichting tot uitwerking van het proces-verbaal
ter terechtzitting in geval van een mondeling vonnis van de politierechter.
Voor de toelichting op dit voorstel zij verwezen naar de nota naar aanleiding
van het verslag.
De onderdelen C, E en F van deze nota van wijziging zijn correcties van
technische aard. De onderdelen C en E hebben betrekking op twee wijzigingsopdrachten
in het wetsvoorstel die niet geheel juist waren geformuleerd. Onderdeel F
betreft een taalkundige verbetering van het voorgestelde artikel 416, tweede
lid, Sv.
Onderdeel D betreft een reparatie van het tweede lid van artikel 406 Sv.
Bij de Wet van 22 april 1998, Stb. 250, zijn onder andere de artikelen
71, eerste lid, en 416, tweede lid, Sv zodanig gewijzigd dat tegen een op
de zitting gedane tussenuitspraak waarbij de voorlopige hechtenis van verdachte
wordt bevolen of gehandhaafd, afzonderlijk binnen drie dagen hoger beroep
kan worden ingesteld, in plaats van slechts gelijktijdig met het hoger beroep
tegen de einduitspraak (dit is het concentratiebeginsel, neergelegd in artikel
406, eerste lid). Hierbij is echter een discrepantie ontstaan tussen artikel
71, eerste lid, en 416, tweede lid, waar eerstgenoemde bepaling het bevel
tot gevangenhouding en het bevel tot gevangenneming op één lijn
stelt terwijl laatstgenoemde bepaling alleen het bevel tot gevangenneming
alsmede de afwijzing van een verzoek tot opheffing van het bevel tot gevangenhouding
noemt. Artikel 416, tweede lid, is op dit punt niet consistent en niet conform
de bedoeling van de wetgever geformuleerd. Het Hof ’s-Hertogenbosch
heeft hier terecht op gewezen in een beschikking van 28 juli 2005, NJ
459. De onderhavige wijziging brengt artikel 416, tweede lid, in lijn met
artikel 71, eerste lid.
In de onderdelen G en H is een voorstel van de leden van de PvdA-fractie
in het verslag overgenomen. Dit betreft de automatische terugwijzing van de
zaak naar de rechtbank wanneer de rechtbank de dagvaarding ten onrechte geldig
heeft geacht (artikel 422a, eerste lid, Sv) dan wel ten onrechte niet aan
de hoofdzaak is toegekomen (artikel 423, tweede lid, Sv) en de verdachte in
eerste aanleg niet ter zitting aanwezig was en ook niet tevoren van de zitting
op de hoogte was. Ik verwijs hiervoor naar de nota naar aanleiding van het
verslag.
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner