30 320
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot het hoger beroep in strafzaken, het aanwenden van gewone rechtsmiddelen en het wijzigen van de telastlegging (stroomlijnen hoger beroep)

nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 20 januari 2006

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I, onderdeel D, komt te luiden:

D

Artikel 378, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. Aan het slot van onderdeel c wordt toegevoegd: of sprake is van een vonnis als bedoeld in artikel 410a, eerste lid.

b. Aan het slot van onderdeel d wordt toegevoegd: , tenzij sprake is van een vonnis als bedoeld in artikel 410a, eerste lid.

B

Artikel I, onderdeel F, komt te luiden:

F

Artikel 395, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. Aan het slot van onderdeel c wordt toegevoegd: of sprake is van een vonnis als bedoeld in artikel 410a, eerste lid.

b. Aan het slot van onderdeel d wordt toegevoegd: , tenzij sprake is van een vonnis als bedoeld in artikel 410a, eerste lid.

C

In artikel I, onderdeel I, komt de aanhef van onderdeel b te luiden:

b. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid komen het derde en vierde lid te luiden:.

D

In artikel I wordt na onderdeel I een onderdeel ingevoegd, dat luidt:

Ia

Artikel 406, tweede lid, komt te luiden:

2. Het eerste lid is niet van toepassing in het geval dat hoger beroep wordt aangetekend tegen het bevel tot gevangenhouding of gevangenneming en tegen de afwijzing van een verzoek tot opheffing van het bevel tot gevangenhouding of gevangenneming.

E

In artikel I, onderdeel K, komt onderdeel b te luiden:

b. In het derde lid, vierde volzin, vervalt: , daaraan voorafgaand,.

F

Artikel I, onderdeel N, wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 416, tweede lid, wordt «of» vervangen door: noch.

G

Artikel I, onderdeel P, wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 422a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. In de eerste volzin wordt na «de verdachte» ingevoegd: ter terechtzitting.

b. Er wordt een zin toegevoegd, die luidt: Terugwijzing vindt ook zonder uitdrukkelijk gebleken verlangen van de verdachte plaats indien de verdachte niet ter terechtzitting aanwezig is en de dagvaarding om op de terechtzitting in hoger beroep te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte niet in persoon is gedaan of betekend en zich geen andere omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was.

H

Artikel I, onderdeel Q, wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 423, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. In de eerste volzin wordt na «de verdachte» ingevoegd: ter terechtzitting.

b. Na de eerste volzin wordt een zin ingevoegd, die luidt: Terugwijzing vindt ook zonder uitdrukkelijk gebleken verlangen van de verdachte plaats indien de verdachte niet ter terechtzitting aanwezig is en de dagvaarding om op de terechtzitting in hoger beroep te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte niet in persoon is gedaan of betekend en zich geen andere omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was.

Toelichting

In de onderdelen A en B is uitvoering gegeven aan een voorstel van de leden van de PvdA-fractie met betrekking tot de in artikel 378 resp. 395, tweede lid, onderdeel d, neergelegde verplichting tot uitwerking van het proces-verbaal ter terechtzitting in geval van een mondeling vonnis van de politierechter. Voor de toelichting op dit voorstel zij verwezen naar de nota naar aanleiding van het verslag.

De onderdelen C, E en F van deze nota van wijziging zijn correcties van technische aard. De onderdelen C en E hebben betrekking op twee wijzigingsopdrachten in het wetsvoorstel die niet geheel juist waren geformuleerd. Onderdeel F betreft een taalkundige verbetering van het voorgestelde artikel 416, tweede lid, Sv.

Onderdeel D betreft een reparatie van het tweede lid van artikel 406 Sv. Bij de Wet van 22 april 1998, Stb. 250, zijn onder andere de artikelen 71, eerste lid, en 416, tweede lid, Sv zodanig gewijzigd dat tegen een op de zitting gedane tussenuitspraak waarbij de voorlopige hechtenis van verdachte wordt bevolen of gehandhaafd, afzonderlijk binnen drie dagen hoger beroep kan worden ingesteld, in plaats van slechts gelijktijdig met het hoger beroep tegen de einduitspraak (dit is het concentratiebeginsel, neergelegd in artikel 406, eerste lid). Hierbij is echter een discrepantie ontstaan tussen artikel 71, eerste lid, en 416, tweede lid, waar eerstgenoemde bepaling het bevel tot gevangenhouding en het bevel tot gevangenneming op één lijn stelt terwijl laatstgenoemde bepaling alleen het bevel tot gevangenneming alsmede de afwijzing van een verzoek tot opheffing van het bevel tot gevangenhouding noemt. Artikel 416, tweede lid, is op dit punt niet consistent en niet conform de bedoeling van de wetgever geformuleerd. Het Hof ’s-Hertogenbosch heeft hier terecht op gewezen in een beschikking van 28 juli 2005, NJ 459. De onderhavige wijziging brengt artikel 416, tweede lid, in lijn met artikel 71, eerste lid.

In de onderdelen G en H is een voorstel van de leden van de PvdA-fractie in het verslag overgenomen. Dit betreft de automatische terugwijzing van de zaak naar de rechtbank wanneer de rechtbank de dagvaarding ten onrechte geldig heeft geacht (artikel 422a, eerste lid, Sv) dan wel ten onrechte niet aan de hoofdzaak is toegekomen (artikel 423, tweede lid, Sv) en de verdachte in eerste aanleg niet ter zitting aanwezig was en ook niet tevoren van de zitting op de hoogte was. Ik verwijs hiervoor naar de nota naar aanleiding van het verslag.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven