30 314
Wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet financiering sociale verzekeringen en de Wet op de huurtoeslag en enige andere wetten in verband met het toekennen van een tegemoetkoming aan personen die een uitkering ontvangen op grond van de Algemene Ouderdomswet en enkele aanpassingen in de berekening van de uitkeringen

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is toekenning van een tegemoetkoming aan personen die een uitkering ontvangen op grond van de Algemene Ouderdomswet bij wet te regelen en in verband daarmee te voorkomen, dat deze doorwerkt bij de vaststelling van de huurtoeslag, de bijzondere bijdrage in de huurlasten en de eigenwoningbijdrage; dat het voorts wenselijk is in verband met de invoering van de Zorgverzekeringswet de bepaling over het vaststellen van het netto- minimumloon en het bruto-ouderdomspensioen aan te passen;

Zo is het dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Algemene Ouderdomswet, zoals deze komt te luiden indien artikel 3.8.2 van het bij koninklijke boodschap van 23 mei 2005 ingediende voorstel van wet tot invoering van de Zorgverzekeringswet en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet) (30 124) tot wet wordt verheven en in werking treedt en artikel 7 van de Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen in werking treedt, wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9

1. Deze wet kent een bruto-ouderdomspensioen voor:

a. de ongehuwde pensioengerechtigde;

b. de gehuwde pensioengerechtigde;

c. de ongehuwde pensioengerechtigde die een kind heeft jonger dan 18 jaar, dat niet als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot het huishouden van een ander behoort en voor wie hij op grond van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag ontvangt of zal ontvangen.

2. De in het eerste lid bedoelde ouderdomspensioenen worden afgeleid van het netto-minimumloon per maand.

3. Onder het netto-minimumloon wordt verstaan het bruto-minimum- loon, na aftrek van premies op grond van de Wet financiering sociale verzekeringen, de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet, over het bruto-minimumloon en loonbelasting, en vermeerderd met de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet.

4. De loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, bedoeld in artikel 1 van de Wet financiering volksverzekeringen sociale verzekeringen, worden berekend voor een werknemer, jonger dan 65 jaar, rekening houdend met uitsluitend tweemaal de algemene heffingskorting, bedoeld in artikel 22 van de Wet op de loonbelasting 1964, over het bruto-minimumloon vermeerderd met de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, en verminderd met het werknemersaandeel in de premie, bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen.

5. Indien op grond van de Wet financiering sociale verzekeringen een premie wordt ingehouden waarvan het percentage per bedrijfstak verschilt, wordt met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels bij ministeriële regeling voor de toepassing van het vierde lid een gemiddeld percentage vastgesteld.

6. De bruto-ouderdomspensioenen worden zodanig vastgesteld, dat na aftrek van de in te houden loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, rekening houdend met de toepasselijke heffingskortingen voor een persoon van 65 jaar en ouder, en van de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet:

a. het netto-ouderdomspensioen per maand van een pensioengerechtigde als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, gelijk is aan 70% van het netto-minimumloon per maand;

b. het netto-ouderdomspensioen per maand van een pensioengerechtigde als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, gelijk is aan 50% van het netto-minimumloon per maand;

c. het netto-ouderdomspensioen per maand van een pensioengerechtigde als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, gelijk is aan 90% van het netto-minimumloon per maand.

7. De volledige bruto-toeslag, bedoeld in artikel 8, is gelijk aan het bruto-ouderdomspensioen voor de pensioengerechtigde, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

8. Op een beschikking als gevolg van een herziening van het bruto-ouderdomspensioen in verband met een wijziging van het netto-minimumloon zijn de artikelen 3:41 en 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

B

Na artikel 33a van de Algemene Ouderdomswet wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 4 Tegemoetkoming in aanvulling op het ouderdomspensioen

Artikel 33b

1. Degene, die recht heeft op ouderdomspensioen, heeft tevens recht op een tegemoetkoming.

2. De tegemoetkoming wordt niet beschouwd als ouderdomspensioen op grond van deze wet, tenzij voor de toepassing van paragraaf 2 van hoofdstuk III.

3. Op de toekenning van de tegemoetkoming, voorzover die niet samenhangt met de toekenning van het ouderdomspensioen, zijn de artikelen 3:41 en 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. Artikel 9, achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.

4. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de hoogte, de indexering en de wijze van betaling van de tegemoetkoming.

ARTIKEL II

Aan artikel 83, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen wordt, onder vervanging van de punt na onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. de lasten van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 33b van de Algemene Ouderdomswet, en de daaraan verbonden uitvoeringskosten.

ARTIKEL III

De Wet op de huurtoeslag wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 17, eerste lid, onderdelen c en d, komt te luiden:

c. voor een eenpersoonsouderenhuishouden: het bedrag van het bruto-ouderdomspensioen voor de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van de Algemene Ouderdomswet, zoals dat bedrag naar redelijke verwachting met ingang van 1 januari van het berekeningsjaar zal luiden, vermeerderd met het bedrag van de bruto-vakantie-uitkering, vastgesteld overeenkomstig artikel 29, eerste lid, onder b, van die wet, zoals dat bedrag naar redelijke verwachting met ingang van 1 januari van het berekeningsjaar zal luiden, en de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 33b van die wet, per kalenderjaar, en verder vermeer- derd met € 1675;

d. voor een meerpersoonsouderenhuishouden: twee maal het bedrag van het bruto-ouderdomspensioen voor de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, van de Algemene Ouderdomswet, zoals dat bedrag naar redelijke verwachting met ingang van 1 januari van het berekeningsjaar zal luiden, vermeerderd met het bedrag van de bruto-vakantie-uitkering, vastgesteld overeenkomstig artikel 29, eerste lid, onder c, van die wet, zoals dat bedrag naar redelijke verwachting met ingang van 1 januari van het berekeningjaar zal luiden, en twee maal de tege- moetkoming, bedoeld in artikel 33b van die wet, per kalenderjaar, en verder vermeerderd met € 1050.

B

Artikel 27, zesde lid, komt te luiden:

6. Bij ministeriële regeling worden elk jaar, met ingang van 1 januari, de bedragen, genoemd in artikel 18, eerste lid (referentie-inkomensijk- punten), aangepast met het percentage, waarmee de per die datum verwachte corresponderende bedragen krachtens artikel 17, eerste lid, onderdelen a en b, en de per die datum corresponderende bedragen en tegemoetkomingen krachtens de onderdelen c en d van dat artikellid (minimum-inkomensijkpunten), afwijken van de corresponderende bedragen en tegemoetkomingen die per 1 januari in het daaraan voorafgaande berekeningsjaar gelden krachtens de in dat artikellid genoemde wetten.

ARTIKEL IV

De Wet bevordering eigenwoningbezit wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 11, onderdeel b, onder ten 3e en ten 4e, komt te luiden:

3e. voor een eenpersoonsouderenhuishouden: het naar een jaarinkomen in het peiljaar herrekende bedrag van het bruto-ouderdoms- pensioen voor de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met het bedrag van de bruto-vakantie-uitkering, vastgesteld overeenkomstig artikel 29, eerste lid, onder b, van die wet, en de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 33b van die wet, per kalenderjaar, en verder vermeerderd met € 1675, of een met dat aldus vermeerderde bedrag, volgens bij ministeriële regeling te stellen regels, vergelijkbaar bedrag;

4e. voor een tweepersoonsouderenhuishouden: twee maal het naar een jaarinkomen in het peiljaar herrekende bedrag van het bruto-ouderdoms- pensioen voor de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met het bedrag van de bruto-vakantie-uitkering, vastgesteld overeenkomstig artikel 29, eerste lid, onder c, van die wet, en twee maal de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 33b van die wet, per kalenderjaar, en verder vermeer- derd met € 1050, of een met dat aldus vermeerderde bedrag, volgens bij ministeriële regeling te stellen regels, vergelijkbaar bedrag.

B

Artikel 28, onder c en d, komt te luiden:

c. voor een eenpersoonsouderenhuishouden: het bedrag van het bruto-ouderdomspensioen voor de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met het bedrag van de bruto-vakantie-uitkering, vastgesteld overeenkomstig artikel 29, eerste lid, onder b, van die wet, en de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 33b van die wet, per kalenderjaar, en verder vermeerderd met € 1675;

d. voor een tweepersoonsouderenhuishouden: het bedrag van het bruto-ouderdomspensioen voor de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met het bedrag van de bruto-vakantie-uitkering, vastgesteld overeenkomstig artikel 29, eerste lid, onder c, van die wet, en twee maal de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 33b van die wet, per kalenderjaar, en verder vermeerderd met € 1050.

ARTIKEL V

Indien een aanvraag tot het verstrekken van een bijzondere bijdrage in de huurlasten als bedoeld in artikel 26b, eerste lid, van de Huursubsidiewet, zoals dat laatstelijk luidde vóór de inwerkingtreding van de Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, betrekking heeft op het tijdvak dat loopt van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 wordt voor de toepassing van eerstgenoemde wet artikel 26a, eerste lid, onderdeel a, als volgt gelezen:

a. actueel inkomen: het gezamenlijk inkomen van de huurder en de medebewoners, dat wordt berekend door het netto inkomen over de eerste kalendermaand van het desbetreffende bijdragetijdvak, verminderd met de tegemoetkoming waarop personen met een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet recht hebben, herleid tot een bedrag per maand, te herrekenen naar een gecorrigeerd verzamelinkomen over het peiljaar;.

ARTIKEL VI

Indien een aanvraag tot het verstrekken van een bijzondere bijdrage ter tegemoetkoming in de kosten van het in eigendom verkrijgen van een woning als bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de Wet bevordering eigenwoningbezit betrekking heeft op het tijdvak dat loopt van 1 januari 2005 tot en met 30 juni 2006 wordt voor de toepassing van die wet artikel 33, eerste lid, onderdeel a, als volgt gelezen:

a. actueel inkomen: het gezamenlijk inkomen van degenen die behoren tot het huishouden van de eigenaar-bewoner, dat wordt berekend door het netto inkomen over de eerste kalendermaand van het desbetreffende bijdragetijdvak, verminderd met de tegemoetkoming waarop personen met een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet recht hebben, herleid tot een bedrag per maand, te herrekenen naar een gecorrigeerd verzamelinkomen over het peiljaar;.

ARTIKEL VII

Artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene nabestaandenwet, zoals deze komt te luiden indien artikel 3.8.1 van het bij koninklijke boodschap van 23 mei 2005 ingediende voorstel van wet tot invoering van de Zorgverzekeringswet en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet) (30 124) tot wet wordt verheven en in werking treedt en artikel 7 van de Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen in werking treedt, komt te luiden:

b. netto-minimumloon: het bruto-minimumloon, na aftrek van premies op grond van de Wet financiering sociale verzekeringen, de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet, over het bruto-minimumloon en loonbelasting, en vermeerderd met de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet. De loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, bedoeld in artikel 1 van de Wet financiering volksverzekeringen sociale verzekeringen, worden berekend voor een werknemer, jonger dan 65 jaar, rekening houdend met uitsluitend tweemaal de algemene heffingskorting, bedoeld in artikel 22 van de Wet op de loonbelasting 1964, over het bruto-minimumloon vermeerderd met de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, en verminderd met het werknemersaandeel in de premie, bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen;

ARTIKEL VIII

Artikel 37, eerste lid, van de Wet werk en bijstand, zoals deze komt te luiden indien artikel 3.8.20 van het bij koninklijke boodschap van 23 mei 2005 ingediende voorstel van wet tot invoering van de Zorgverzekeringswet en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet) (30 124) tot wet wordt verheven en in werking treedt, komt te luiden:

1. In deze paragraaf wordt onder netto minimumloon verstaan het minimumloon per maand, genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, verhoogd met de aanspraak op vakantiebijslag waarop een werknemer op grond van artikel 15 van die wet over dat minimumloon ten minste aanspraak kan maken, na aftrek van de daarvan in te houden loonbelasting, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet, en vermeer- derd met de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet.

ARTIKEL IX

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen verschillend kan worden vastgesteld en kan terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Naar boven