Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30313 nr. 37 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30313 nr. 37 |
Vastgesteld 19 juni 2006
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hebben enkele fracties de behoefte over de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 10 mei jl. (Kamerstuk 30 313, nr. 36) ter aanbieding van het ontwerpbesluit houdende vaststelling Besluit doelstelling en bekostiging onderwijsachterstandenbeleid 2006–2010, enkele vragen en opmerkingen voor te leggen. Bij brief van 19 juni 2006 heeft de minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
| I | Vragen en opmerkingen vanuit de fracties | 2 |
| 1. | Algemeen | 2 |
| 2. | VVE: voor- en vroegschoolse educatie | 2 |
| 3. | Schakelklassen | 3 |
| 4. | Verantwoordingswijze | 4 |
| 5. | Evaluatie | 4 |
| 6. | Artikelsgewijze toelichting | 4 |
| II | Reactie van de minister | 5 |
| 1. | Algemeen | 5 |
| 2. | VVE: voor- en vroegschoolse educatie | 5 |
| 3. | Schakelklassen | 6 |
| 4. | Verantwoordingswijze | 7 |
| 5. | Evaluatie | 8 |
| 6. | Artikelsgewijze toelichting | 9 |
I VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling en instemming kennisgenomen van het ontwerpbesluit houdende de vaststelling van het Besluit doelstelling en bekostiging onderwijsachterstandenbeleid 2006–2010.
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende ontwerpbesluit doelstelling en bekostiging onderwijsachterstandenbeleid 2006–2010. Wel hebben deze leden nog enige vragen.
De leden van de VVD-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het voorliggende ontwerpbesluit. Deze leden hechten bijzonder veel waarde aan een kwalitatief goed systeem ter bestrijding van de onderwijsachterstanden, waarbij alle actoren goed geëquipeerd zijn. Onderwijsachterstanden beschouwen deze leden als één van de grootste problemen in het Nederlandse onderwijs, een probleem dat onderschat moet worden of versloft mag raken. De leden van deze fractie zullen dit beleid dan ook scherp in de gaten blijven houden. Belangrijke stappen zijn reeds gezet, zo merken zij op. Deze leden hebben echter ook enkele vragen, zorgen en opmerkingen over het ontwerpbesluit.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende ontwerpbesluit. Zij hebben nog enkele vragen die zij graag beantwoord zouden zien.
2. VVE: voor- en vroegschoolse educatie
De leden van de PvdA-fractie stellen dat één van de doelstellingen van het voorhangende besluit is om 70% van de doelgroepkinderen voorschoolse educatie aan te bieden. Het kabinet Kok II had de ambitie nog op een uiteindelijk bereik van 100% van de doelgroep gesteld. Door het kabinet Balkenende I is dit teruggebracht naar 50% en nu wordt deze weer opgehoogd. Waarom stelt de minister niet alsnog de ambitie bij op 100% van de doelgroepkinderen? Wat is het huidige bereik van de doelgroep door gemeenten in de voorschoolse periode? En, zo vragen deze leden vervolgens, wat is het bereik in de vroegschoolse periode? In de huidige praktijk is bekostiging toereikend voor vier dagdelen VVE. Het is de leden van deze fractie een raadsel waarom in dit ontwerpbesluit is gekozen voor drie dagdelen. Betekent dit een minimum van drie dagdelen VVE en eventueel uitloop naar vier dagdelen VVE? Welke overwegingen liggen hieraan dan ten grondslag, zo vragen deze leden. De leden van voornoemde fractie zijn vooralsnog tegen de wijze waarop de hoeveel dagdelen wordt teruggebracht.
De leden merken voorts op dat gemeenten vrij zijn in hun keuze voor de VVE-programma’s. De leden willen weten of dit budget niet alleen mag worden besteed voor effectieve VVE-programma’s, aangezien dit ook één van de doelstellingen van Operatie Jong is. Daarnaast, zo merken de leden op, geeft de minister in de Nota van Toelichting bij dit ontwerpbesluit aan dat naar aanleiding van de motie-Hamer/Kraneveldt (Kamerstuk 30 313, nr. 28) dat gezinsgerichte programma’s, zoals Opstap en Opstapje, kunnen worden gefinancierd vanuit het budget dat bedoeld is voor coördinerende of overige activiteiten. Wat heeft het reguliere overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten waarbij de daadwerkelijke besteding van gemeenten aan het programma Opstap zou komen inmiddels opgeleverd, zo vragen deze leden (Handelingen II, 2005/06, nr. 1499).
De leden van de VVD-fractie merken op dat gemeenten en basisscholen vrij zijn een eigen keuze te maken uit het aanbod VVE-programma’s. Zij stemmen daarmee in, maar zouden hier wel voorwaarden aan willen verbinden. Er is een aantal programma’s bewezen effectief. Als scholen en gemeenten er desondanks voor kiezen te werken met programma’s die niet «evidence-based» zijn, dienen zij dat transparant te maken, en hier zelf garant voor te staan. Wanneer uit de effectmetingen blijkt dat deze gemeenten en scholen onder de maat presteren, dat de kinderen achterblijven bij andere scholen en gemeenten, moet de minister in kunnen grijpen en alsnog een bewezen effectief programma verplicht kunnen stellen. De leden vernemen hier graag een reactie op. Ook de doorverwijsfunctie van de diverse instanties is, wat deze leden betreft, te vrijblijvend in het ontwerpbesluit. De motie-Örgü (Kamerstuk 30 313, nr. 27), waarin de regering wordt verzocht consultatiebureaus de wettelijke plicht te geven melding te maken van een vermoeden van een taalachterstand, is aangenomen. Uit de tekst van het ontwerpbesluit spreekt echter niet de intentie dit door te zetten, aangezien er gesproken wordt over het maken van afspraken tussen de partijen onderling. Is de minister voornemens genoemde motie uit te voeren, zo vragen de aan het woord zijnde leden.
De leden van de D66-fractie stellen een vraag over de keuze voor VVE-programma’s. Gemeenten en scholen zijn vrij een programma naar keuze te kiezen. De minister geeft aan dat het belangrijk is dat zij kwalitatief goede programma’s kiezen, maar op welke manier wordt gewaarborgd dat dat ook zal gebeuren? Is er bijvoorbeeld een keurmerk, willen deze leden weten.
De leden van de PvdA-fractie wijzen op de doelstelling die betrekking heeft op het aantal leerlingen dat heeft deelgenomen aan de schakelklas. Hoe groot is de populatie van de schakelklas? Hoeveel procent toename is de ambitie van de minister, zo vragen de leden van deze fractie.
De leden van de VVD-fractie reageren op de uitwerking van het begrip «schakelklas» als verwoord in het ontwerpbesluit, en dan met name het begrip «deeltijd-schakelklas». Deze leden hebben steeds aangegeven dat maatwerk voorop staat. Niet iedere gemeente heeft dezelfde populatie. Het ligt daarom voor de hand verschillende benaderingen te hanteren, vinden de leden. Echter, in de twee varianten die de minister noemt, lijkt optie A zozeer te versmelten met het reguliere onderwijs, dat van een stevig programma bovenop het reguliere programma geen sprake meer lijkt te zijn. De leerlingen volgen minimaal acht uur schakelklas per week, maar niet in een verlengde schooldag. Betekent dit dat het programma gevolgd wordt gedurende de reguliere schooltijd? In dat geval wijzen de leden van deze fractie deze optie af. Het moet gaan om extra stof, naast het reguliere programma, vinden zij. De kinderen in een schakelklas moeten na afloop van dat jaar of gedeelte van het jaar weer het reguliere onderwijs in kunnen stromen. Ofwel volgen de leerlingen in een verlengde schooldag extra taal- en rekenonderwijs om de achterstanden weg te werken, ofwel volgen zij een extra schooljaar – het schakeljaar – om vervolgens op het juiste niveau (door professionals te bepalen) weer in te stromen. De leden ontvangen graag een reactie van de minister hierop.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat – gekoppeld aan de doelstellingen – alleen in het kader van Grotestedenbeleid prestatieafspraken zijn gemaakt. Wie wordt er afgerekend als de overige gemeenten deze percentages niet halen? Hoe verhoudt dit zich met behandeling van het wetsvoorstel en het aangenomen amendement Hamer (Kamerstuk 30 313 nr. 13) over de verbreding van de definitie van schakelklassen en het amendement Jungbluth c.s. (Kamerstuk 30 313, nr. 32) dat afspraken over het achterstandenbeleid op gemeentelijk niveau zoveel mogelijk concreet en niet vrijblijvend zijn, zo vragen deze leden.
De leden van de PvdA-fractie willen weten wat de gevolgen zijn voor het niveau van het onderwijs als er jaarlijks bij de entree in het basisonderwijs 400 000 kinderen met een achterstand zijn?
De leden van de VVD-fractie zien de effectmetingen en de evaluatie als een punt van zorg. De landelijke evaluatie vindt plaats op basis van vrijwilligheid. Effectmetingen zijn voor het overgrote deel secundair van aard: gemeten wordt de deelname en het aanbod, niet het daadwerkelijke effect. De afspraken die met de vier grote steden zijn gemaakt, zijn eveneens gericht op deelname en proces. Deze leden hebben er voortdurend op gewezen dat een goede effectmeting essentieel is en achten de genoemde metingen onvoldoende. Het is bekend dat er 400 000 kinderen met een leerachterstand zijn in het basisonderwijs. De leden van deze fractie willen dat dit aantal kleiner wordt. De feitelijke achterstanden zouden dan ook het middelpunt van de effectmetingen moeten zijn. Zij zijn daarom van mening dat er geen sprake kan zijn van vrijwilligheid en vrijblijvendheid bij de evaluatie. Alle gemeenten en alle schoolbesturen worden geacht hieraan voluit medewerking te verlenen, zo vinden de leden. Zij vernemen graag de reactie van de minister op dit punt.
6. Artikelsgewijze toelichting
De leden van de D66-fractie verbazen zich over artikel 9. Zij vrezen dat deze bepaling ertoe zal leiden dat gemakkelijk van uitkering afgezien kan worden, en verwijzen daarbij naar de bijstelling materiële prijscompensatie in het voortgezet onderwijs, waar een vergelijkbare bepaling tot gevolg had dat het voortgezet onderwijs vier jaar lang geen compensatie heeft ontvangen. De leden van deze fractie vinden onderwijsachterstanden een zeer belangrijk thema en willen niet het risico lopen dat geplande middelen niet uitgekeerd zullen worden. Zij horen graag van de minister waartoe dit artikel in het besluit is opgenomen en geven ter overweging deze bepaling te schrappen.
De leden van de D66-fractie wijzen op artikel 10 dat de onderwerpen van de evaluatie regelt. Zij vragen of aan deze onderwerpen niet ook de resultaten van de inspanningen op het gebied van bestrijding van onderwijsachterstanden toegevoegd moeten worden (de effectiviteit van de inspanningen).
De leden van de PvdA-fractie willen weten of er nog een controle-protocol voor de gemeente komt, aangezien er nu onzekerheid is bij de gemeenten over de uitvoering en registratie doordat het voorliggende besluit zo laat bekend is geworden, maar al op 1 augustus a.s. ingaat. Graag vernemen de leden een reactie van de minister hierop.
De leden van de PvdA-fractie stellen de vraag waarom de ambitie niet alsnog wordt bijgesteld op 100% van de doelgroepkinderen.
Volgens een steekproef, die door Sardes in 2005 onder een aantal gemeenten is uitgevoerd, wordt circa 52% van de doelgroep bereikt. In het Besluit landelijke beleidskader gemeentelijke onderwijsachterstandenbeleid 2002–2006 was de doelstelling van 50% opgenomen. De ambitie die is neergelegd in dit besluit is om gemeenten in 2010,70% van de doelgroep te laten bereiken. De verhoging met 20% ten opzichte van het huidige doelgroepbereik in 4 jaar is ambitieus. Een ambitie van een bereik van 100% van de doelgroepkinderen is derhalve niet realistisch.
Verder willen de leden van deze fractie weten wat het huidige bereik van de doelgroep is door gemeenten in de voorschoolse periode en in de vroegschoolse periode.
De steekproef die door Sardes is uitgevoerd, betrof de voor- en vroegschoolse periode. Er is geen onderscheid gemaakt tussen het bereik in de voor- en vroegschoolse periode. De gevraagde informatie is derhalve niet beschikbaar.
2. VVE: voor- en vroegschoolse educatie
De leden van genoemde fractie merken verder op dat in de huidige praktijk de bekostiging toereikend is voor vier dagdelen VVE. Zij vragen waarom in dit besluit is gekozen voor drie dagdelen.
De middelen die voor VVE aan gemeenten in de komende periode beschikbaar worden gesteld, wijken niet af van de nu beschikbare middelen. Vanuit dit perspectief is er geen reden te veronderstellen dat gemeenten het aantal dagdelen VVE zullen verlagen. In dit ontwerp-besluit is er voor gekozen dat een programma voor voorschoolse educatie tenminste 3 dagdelen moet worden uitgevoerd. Dit is het minimum aantal dagdelen. Het staat gemeenten vrij om te kiezen voor meer dagdelen. De achtergrond van de keuze voor minimaal 3 dagdelen, is dat in de praktijk is gebleken dat voor sommige doelgroepkinderen het volgen van een VVE-programma gedurende 4 dagdelen een te zware belasting kan zijn. Bijvoorbeeld voor jonge kinderen van 2 jaar of voor kinderen die een relatief grote afstand moeten afleggen naar een peuterspeelzaal of een kinderdagverblijf in sommige plattelandsgebieden.
De leden van deze fractie willen weten of dit budget niet alleen mag worden besteed voor effectieve VVE-programma’s, aangezien dit ook één van de doelstellingen van Operatie Jong is. Ook de leden van de D66-fractie stellen een vraag over de kwaliteit van de programma’s. De leden van de VVD-fractie zouden aan de vrije keuze voor een programma voorwaarden willen verbinden. Als scholen en gemeenten er desondanks voor kiezen te werken met programma’s die niet «evidence-based» zijn, dienen zij dat transparant te maken, en hier zelf garant voor te staan, zo menen deze leden. Wanneer uit de effectmetingen blijkt dat deze gemeenten en scholen onder de maat presteren, dat de kinderen achterblijven bij andere scholen en gemeenten, moet de minister in kunnen grijpen en alsnog een bewezen effectief programma verplicht kunnen stellen, zo stellen zij.
Uitgangspunt is dat gemeenten gebruik maken van effectieve programma’s voor voorschoolse educatie. Er is onderzoek gedaan naar welke programma’s effectief zijn. Deze zijn verzameld in de Keuzegids VVE en in de databank effectieve jeugdinterventies waarin informatie wordt aangeboden over de effectiviteit van interventies die dienst- en hulpverleners gebruiken bij kinderen. In dit ontwerp-besluit zijn enkele minimum kwaliteitseisen opgenomen, zoals dat een VVE programma tenminste 3 dagdelen moet beslaan en gedurende minimaal 12 maanden moet worden aangeboden, die dezelfde kenmerken hebben als de effectieve programma’s in de keuzegids en de databank. In het kader van een aspectgericht onderzoek naar lees-taalonderwijs in de groep 1 tot en met 4 wordt aandacht besteed aan vroegschoolse educatie waaronder de kwaliteit van het aanbod van VVE-programma’s. Verder wordt met de inspectie nagegaan hoe het toezicht in de voorschoolse sector georganiseerd kan worden. Naast het toezicht op het gebruik van effectieve programma’s zal een landelijke monitor worden ingericht waarmee de vorderingen van het VVE-beleid voor de periode 2006 t/m 2010 kunnen worden gevolgd. De resultaten van deze monitor moeten aan het einde van deze periode een overall beeld geven van de stand van zaken rond VVE. De prestaties zullen dus niet worden gemeten per gemeente en per school. Als uit het overall beeld in 2010 zal blijken dat de (taal)vorderingen van jonge kinderen die VVE hebben gevolgd niet zijn verbeterd ten opzichte van de meting in 2006 dan kunnen gemeenten en schoolbesturen via bestuurlijk overleg op hun verantwoordelijkheden worden gewezen.
De leden van de PvdA-fractie informeren naar de resultaten van het reguliere overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten waarbij de daadwerkelijke besteding van gemeenten aan het programma Opstap zou komen inmiddels opgeleverd (Handelingen II, 2005/06, nr. 1499).
Ik heb tijdens het bestuurlijk overleg met de gemeenten d.d. 1 juni jl. dit punt onder de aandacht gebracht bij de gemeenten.
Verder vragen de leden van deze fractie of de minister voornemens is de motie-Örgü (Kamerstuk 30 313, nr. 27), waarin de regering wordt verzocht consultatiebureaus de wettelijke plicht te geven melding te maken van een vermoeden van een taalachterstand, uit te voeren.
Over de motie-Örgü zal mijn ambtgenoot van VWS uw Kamer nog afzonderlijk berichten.
De leden van de PvdA-fractie informeren hoe groot de populatie van de schakelklas is en hoeveel procent toename de ambitie van de minister is.
Schakelklassen zijn bedoeld voor leerlingen met een grote achterstand in de Nederlandse taal. Burgemeester en wethouders stellen de criteria vast op grond waarvan de leerlingen voor een schakelklas worden geselecteerd. Elke gemeente bekijkt hoe groot deze groep leerlingen in de gemeente is en overlegt met de bevoegde gezagsorganen over welke leerlingen het meest in aanmerking komen voor een schakelklas. In dit besluit is het streefdoel neergelegd om in de periode van het onderwijsachterstandenbeleid 2006–2007 tot en met 2009–2010 in totaal 36 000 leerlingen in een schakelklas te laten deelnemen.
De leden van de VVD-fractie merken op dat in de twee varianten die de minister noemt, optie A zozeer lijkt te versmelten met het reguliere onderwijs, dat van een stevig programma bovenop het reguliere programma geen sprake meer lijkt te zijn. De leerlingen volgen minimaal acht uur schakelklas per week, maar niet in een verlengde schooldag. Zij vragen of dit betekent dat het programma gevolgd wordt gedurende de reguliere schooltijd. In dat geval wijzen de leden van deze fractie deze optie af. Zij vinden dat het moet gaan om extra stof naast het reguliere programma. Ofwel volgen de leerlingen in een verlengde schooldag extra taal- en rekenonderwijs om de achterstanden weg te werken, ofwel volgen zij een extra schooljaar – het schakeljaar – om vervolgens op het juiste niveau (door professionals te bepalen) weer in te stromen.
In het wetsvoorstel voor het toekomstige onderwijsachterstandenbeleid (Eerste Kamer, 2005–2006, nr. 30 313, A) is de vorm van een schakelklas geregeld waaraan een leerling gedurende een heel schooljaar deelneemt in de vorm van een aparte groep of groepjes. In dit ontwerpbesluit is daarnaast de variant van een schakelklas geregeld waarin het onderwijs in de schakelklas wordt afgewisseld met het onderwijs in de reguliere groep. Aanleiding hiervoor is het verzoek vanuit een aantal gemeenten, dat de pilots schakelklassen uitvoerde, deze variant mogelijk te maken. Deze vorm van een schakelklas moet ook een substantieel karakter hebben, waardoor in dit ontwerpbesluit een deelname van tenminste 8 uur is gesteld in dit besluit. Dit is een minimumeis. De school kan, afhankelijk van de mate van de taalachterstand van de leerling het aantal uren intensief taalonderwijs in de schakelklas vaststellen.
Op grond van het wetsvoorstel en dit ontwerpbesluit krijgt de gemeente de ruimte naar eigen inzicht en verantwoordelijkheid keuze te maken uit een type schakelklas die past bij de daadwerkelijke taalachterstand van de leerling.
De leden van de PvdA-fractie willen weten wie wordt er afgerekend als de gemeenten die niet onder het grote-steden beleid vallen deze percentages niet halen.
De gestelde doelen voor de komende periode van het onderwijsachterstandenbeleid zijn landelijke doelstellingen waarnaar wordt gestreefd. De grote steden zullen naar verwachting een belangrijke bijdrage hieraan leveren op basis van de prestatieafspraken die worden gemaakt. De behaalde resultaten in grote steden worden dus meegewogen in de beoordeling of de landelijke doelstellingen zijn behaald. Met de gemeenten die een specifieke uitkering ontvangen, worden geen individuele prestatieafspraken gemaakt over het aantal bereikte kinderen met een programma voor voorschoolse educatie of over het aantal leerlingen dat heeft deelgenomen aan een schakelklas. Deze gemeenten dienen wel de beschikbare middelen in te zetten voor VVE en schakelklassen en dienen hierover verantwoording af te leggen aan het Rijk. Voor hen geldt dat de verantwoording zich richt op de rechtmatige besteding van de specifieke uitkering. De resultaten die deze gemeenten boeken, zullen goed worden gevolgd. Voor alle gemeenten die een specifieke uitkering ontvangen, geldt de verantwoordingssystematiek volgens de commissie Brinkman, die zal plaatsvinden via de bijlage van de gemeenterekening.
De leden van deze fractie stellen vervolgens de vraag hoe dit zich verhoudt met behandeling van het wetsvoorstel en het aangenomen amendement Hamer (Kamerstuk 30 313 nr. 13) over de verbreding van de definitie van schakelklassen en het amendement Jungbluth c.s. (Kamerstuk 30 313, nr. 32) dat afspraken over het achterstandenbeleid op gemeentelijk niveau zoveel mogelijk concreet en niet vrijblijvend zijn.
Als gevolg van het amendement Hamer wordt het voor gemeenten nadrukkelijker mogelijk om een schakelklas kleinschalig in te richten. Een schakelklas kan dan bestaan uit een klas leerlingen die intensief taalonderwijs ontvangt of uit een klein groepje leerlingen dat wordt bijgespijkerd in de Nederlandse taal. Deze ruimte laat onverlet dat in de schakelklas concrete leerresultaten kunnen worden geboekt. Gemeenten hebben de ruimte om, indien zij overeenstemming kunnen bereiken met de schoolbesturen, afspraken te maken over meetbare doelen in het verplichte overleg (conform amendement Jungbluth).
De leden van de PvdA-fractie willen weten wat de gevolgen zijn voor het niveau van het onderwijs als er jaarlijks bij de entree in het basisonderwijs 400 000 kinderen met een achterstand zijn.
Van de 1,5 miljoen kinderen die basisonderwijs volgen, zijn er op dit moment 350 000 leerlingen met een gewicht, dat wil zeggen met een onderwijsachterstand. Jaarlijks stromen circa 200 000 kinderen het basisonderwijs in, waarvan circa 40 000 met een gewicht. Bij de start van het basisonderwijs zijn er altijd kinderen met een achterstand, gemeten ten opzichte van het gemiddelde. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de school deze achterstand zo vroeg mogelijk op te sporen en aan te pakken. Het toekomstige onderwijsachterstandenbeleid is daarop gericht. Scholen en gemeenten, ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid, ontvangen hiervoor extra middelen. Scholen ontvangen middelen op basis van de gewichtenregeling. Gemeenten ontvangen middelen voor VVE en schakelklassen.
De leden van de VVD-fractie geven te kennen de effectmetingen en de evaluatie als een punt van zorg te zien. Zij zijn van mening dat de feitelijke achterstanden het middelpunt van de effectmetingen moeten zijn. Daarom zijn zij van mening dat er geen sprake kan zijn van vrijwilligheid en vrijblijvendheid bij de evaluatie.
Het is zeer belangrijk te weten wat werkt als het gaat om het bestrijden van onderwijsachterstanden. Onderzoek en evaluatie zijn daarom in de komende periode van het onderwijsachterstandenbeleid belangrijk. In het wetsvoorstel voor het toekomstige onderwijsachterstandenbeleid (Eerste Kamer, 2005–2006, 30 313, A, artikel 1 onderdeel M) is een (verplichtende) bepaling opgenomen waarin gemeenten worden opgedragen om over geordende gegevens te beschikken en desgevraagd medewerking verlenen aan het leveren van die gegevens ten behoeve van onderzoek en/of evaluatie. Uiteraard zal dat onderzoek die evaluatieresultaten zichtbaar moeten maken en de bevraging van (het aantal) gemeenten zal dat mogelijk moeten maken. De gemeente heeft dus niet de keuze om al of niet gegevens aan te leveren. In dit ontwerp-besluit is een aantal van de voorgenomen onderzoeken en evaluaties concreet genoemd, bijvoorbeeld een evaluatie van het verplichte overleg tussen de gemeente en de schoolbesturen. Maar er is ook al onderzoek gestart. Er is gestart met het inrichten van een monitor VVE en er is een effectmeting schakelklassen gestart tijdens de pilots en die zal doorlopen tot en met het volgende schooljaar.
6. Artikelsgewijze toelichting
De leden van de D66-fractie vrezen dat artikel 9 ertoe zal leiden dat gemakkelijk van uitkering afgezien kan worden. Zij horen graag van de minister waartoe dit artikel in het besluit is opgenomen en geven ter overweging deze bepaling te schrappen.
Artikel 9 bevat exact dezelfde tekst als het huidige artikel 6 van het Besluit bekostiging GOA 2002–2006. Deze standaardformulering komt terug in verschillende besluiten. De regering acht het noodzakelijk dat in situaties van onverwachte en onvoorziene ernstige financiële tegenvallers op de rijksbegroting deze ruimte er is. Uiteraard is uw Kamer hierbij betrokken in het kader van de begrotingsbehandeling en de voorjaarsnota. Van dit artikel zal zeer terughoudend gebruik van worden gemaakt, temeer de bestrijding van onderwijsachterstandenbeleid een belangrijk en breed gedragen kabinetsbeleid is.
De leden van de D66-fractie vragen of aan de onderwerpen niet ook de resultaten van de inspanningen op het gebied van bestrijding van onderwijsachterstanden toegevoegd moeten worden (de effectiviteit van de inspanningen).
Een evaluatie naar de effectiviteit van de inspanningen vraagt om een apart onderzoek. Ten aanzien van de inspanningen voor VVE is, door externe partners, reeds een aantal onderzoeken verricht. Bekeken zal worden of in de monitor VVE de resultaten die met VVE-programma’s worden geboekt een plek kunnen krijgen.
Voor wat betreft schakelklassen is een effectmeting gestart. In deze effectmeting wordt niet alleen onderzocht welke leervorderingen de leerlingen in een schakelklas hebben behaald (op basis van toetsgegevens), maar worden ook de verschillende varianten van een schakelklas met elkaar vergeleken. Hiermee kan een relatie worden gelegd tussen bijvoorbeeld het type schakelklas en de leervorderingen.
De leden van de PvdA-fractie willen weten of er nog een controle-protocol voor de gemeente komt, aangezien er nu onzekerheid is bij de gemeenten over de uitvoering en registratie doordat het voorliggende besluit zo laat bekend is geworden.
Met dit ontwerp-besluit wordt geregeld dat de verantwoording over de specifieke uitkering door de gemeente via de gemeentelijke jaarrekening zal verlopen. Dat betekent dat de gemeentelijke accountant de rechtmatige besteding van de middelen zal toetsen. In het besluit accountantscontrole provincies en gemeenten zijn de regels voor de controle opgenomen. Daarnaast wordt in de «Nota verwachtingen accountantscontrole» een aantal van deze regels verder uitgewerkt. Deze nota heeft het karakter van een leeswijzer en is bestemd voor de gemeentelijke accountants. Hieraan wordt op dit moment gewerkt, waarbij het Ministerie van BZK het initiatief heeft. Zodra de nota gereed is, zal het aan alle gemeenten worden toegestuurd.
Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Van Bommel (SP), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (CU), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Aptroot (VVD), Voorzitter, Smeets (PvdA), Ondervoorzitter, Eijsink (PvdA), Leerdam (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA), Visser (VVD), Azough (GL), Roefs (PvdA) en Jungbluth (GL).
Plv. leden: Ferrier (CDA), Bakker (D66), Bussemaker (PvdA), vacature SP, Brinkel (CDA), Szabó (VVD), Örgü (VVD), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Van Aartsen (VVD), Verbeet (PvdA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), Herben (LPF), Van Dam (PvdA), Visser (VVD), Azough (GL), Roefs (PvdA) en Jungbluth (GL).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30313-37.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.