30 307
Wijziging van enkele belastingwetten (Wet VPB-pakket 2006)

nr. 5
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 7 september 2005 en het nader rapport d.d. 19 september 2005, aangeboden aan de Koningin door de staatssecretaris van Financiën. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 30 augustus 2005, no. 05.003102, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Financiën, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van enkele belastingwetten (Wet VPB-pakket 2006), met memorie van toelichting.

Het voorstel beoogt het vestigingsklimaat in Nederland te versterken door een aantal maatregelen die in de nota «Werken aan winst» zijn aangekondigd reeds per 1 januari 2006 in te voeren. De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar acht de toelichting voor de afschaffing van de afwaarderingsverliesregeling ontoereikend.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 30 augustus 2005, no. 05.003102, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 7 september 2005, no. W06.05.0389/IV, bied ik U hierbij aan.

Naar aanleiding van het advies van de Raad merk ik het volgende op.

Afwaarderingsverliesregeling

1. De afwaarderingsverliesregeling houdt in dat een tijdelijke aftrek wordt toegestaan ter zake van de waardedaling van een deelneming beneden het opgeofferd bedrag in de eerste vijf jaren na verwerving (artikel 13ca van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969)). De regeling maakt het mogelijk vermogensverliezen op een deelneming bij de moedermaatschappij in de eerste jaren na de oprichting of verwerving van een deelneming ten laste van de winst te brengen. Achtergrond voor deze faciliteit is dat met name in die eerste jaren zich verliezen kunnen voordoen welke door de moedermaatschappij moeten worden opgevangen. De moedermaatschappij loopt gedurende die eerste jaren een relatief groot risico terwijl nog zal moeten blijken of de gedane investering rendabel is. Voor dergelijke situaties is een tijdelijke afwaardering ten laste van de winst bij de moedermaatschappij tot maximaal het opgeofferd bedrag redelijk geacht. Als afwaardering heeft plaatsgevonden, zullen latere winsten van de dochter die resulteren in een waardestijging van de deelneming, weer leiden tot een belaste opwaardering bij de moeder totdat het opgeofferde bedrag weer is bereikt. Als de afwaardering vijf jaren na de verwerving van de deelneming nog niet dan wel niet geheel is ingehaald, wordt de waarde van de deelneming jaarlijks onder toevoeging aan de winst met een vijfde deel van het nog niet ingehaalde bedrag verhoogd (Kamerstukken II 1995/96, 24 696, nr. 3, blz. 6).

Tevens is in de afwaarderingsregeling de eerder getroffen faciliteit voor zogenoemde tante Agaath-fondsen opgenomen (artikel 13ca, zesde lid, Wet Vpb).

In de toelichting wordt voor de afschaffing van beide faciliteiten verwezen naar de nota «Werken voor winst»1. In paragraaf 10.4 van die nota wordt echter niet meer gesteld dan dat de afschaffing past in de lijn om de deelnemingsvrijstelling consequenter en eenvoudiger te maken, een opmerking die in de toelichting wordt herhaald. De Raad acht deze motivering voor de afschaffing van de faciliteiten ontoereikend. In ieder geval moet worden aangegeven waarom de dragende motieven voor het invoeren van de regelingen inmiddels zijn komen te vervallen. In het bijzonder geldt dit voor de faciliteit voor de tante Agaath-fondsen.

Tevens merkt de Raad op, dat de afwaarderingsverliesregeling is aan te merken als een – zij het tijdelijke – fiscale subsidie (belastinguitgave). Zoals de Raad meermalen heeft opgemerkt, dienen onder meer de effectiviteit en de doelen van een belastinguitgave toetsbaar te zijn. Dit brengt mee dat in ieder geval bij het afschaffen van de faciliteit geëvalueerd dient te worden in hoeverre het beoogde doel bereikt is.

De Raad adviseert de toelichting op deze punten aan te vullen en zonodig het wetsvoorstel aan te passen.

1. De Raad acht de motivering voor de afschaffing van de afwaarderingsverliesregeling (artikel 13ca van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969) ontoereikend. De Raad verzoekt om aan te geven waarom de dragende motieven voor het invoeren van die regeling inmiddels zijn komen te vervallen. In het bijzonder geldt dat voor de in het zesde lid opgenomen faciliteit voor de tante Agaath-fondsen.

In hoofdstuk 3 van de nota «Werken aan winst»1 is aangegeven dat het vanwege het fiscale vestigingsklimaat wenselijk is om het vennootschapsbelastingtarief aanzienlijk te verlagen. De belangrijkste reden daarvoor is dat Nederland het zich niet kan permitteren de algemene tendens in Europa, tariefverlaging door middel van grondslagverbreding, te negeren. Het vervallen van de afwaarderingsverliesregeling is één van de voorgestelde grondslagverbredende maatregelen. Door deze maatregel met ingang van 1 januari 2006 in werking te laten treden, kan het tarief na de verlaging in 2005 in 2006 reeds verder worden verlaagd (zie artikel I, onderdeel J van het onderhavige wetsvoorstel). Daarbij moet bedacht worden dat de afwaarderingsverliesregeling een regeling is die een tijdelijke tegemoetkoming (een liquiditeitsvoordeel) biedt aan een beperkte groep belastingplichtigen, terwijl een tariefverlaging structureel is en een algemene werking heeft. Daarnaast past de afschaffing in de lijn om de deelnemingsvrijstelling consequenter en eenvoudiger te maken. Van de afwaarderingsverliesregeling voor de Agaath-fondsen blijkt in de praktijk geen gebruik te worden gemaakt.

Op advies van de Raad is het algemeen deel van de memorie van toelichting in vorenbedoelde zin aangevuld.

Voorts merkt de Raad op dat de afwaarderingsverliesregeling is aan te merken als een fiscale subsidie (belastinguitgave). Dat zou in de visie van de Raad meebrengen dat bij het afschaffen van die faciliteit geëvalueerd dient te worden in hoeverre het beoogde doel is bereikt. Hierover kan worden opgemerkt dat deze regeling niet is opgenomen in de belastinguitgavenbijlage bij de miljoenennota. Een (periodieke) evaluatie op grond van de Regeling Prestatiegegevens en Evaluatieonderzoek is dan ook niet gepland.

2. De aftrekbeperking voor bepaalde gemengde kosten is voor de vennootschapsbelastingheffing gesteld op 0,4% van het belastbare loon van alle werknemers tezamen indien dit meer is dan € 4000. In de toelichting is geen calculatie opgenomen waaruit blijkt dat deze aftrekbeperking passend is.

De Raad adviseert deze calculatie alsnog in de toelichting op te nemen.

2. Op advies van de Raad is met betrekking tot de maatregel inzake de gemengde kosten in het algemeen deel van de memorie van toelichting een calculatie opgenomen waaruit blijkt dat de genoemde aftrekbeperking passend is.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn


XNoot
1

Kamerstukken II 2004/05, 30 107, nr. 2.

Naar boven