30 307
Wijziging van enkele belastingwetten (Wet VPB-pakket 2006)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

Een concurrerend stelsel voor de vennootschapsbelasting is een belangrijk element van een concurrerend Nederlands vestigingsklimaat en van groot belang voor de Nederlandse economie. In het VPB-pakket 2006 wordt een forse slag gemaakt voor het verbeteren van het vestigingsklimaat in Nederland. Dit wordt bereikt door een verlaging van de tarieven in de vennootschapsbelasting, het afschaffen van de kapitaalbelasting 2006 en lastenverlichting voor het bedrijfsleven. Hiermee wordt het beleid voortgezet dat in de Miljoenennota 2005 en het Belastingplan 2005 is ingezet. Immers in het Belastingplan 2005 is o.a. een stapsgewijze verlaging van het algemene tarief van de vennootschapsbelasting en het vennootschapsbelastingtarief voor winsten tot € 22 689 (hierna: MKB-tarief) doorgevoerd. Eveneens is toen de zelfstandigenaftrek in de inkomstenbelasting verhoogd. Met deze maatregelen – de eerste tranche aanpassingen in de vennootschapsbelasting – zijn belangrijke stappen gezet ten behoeve van het versterken van het fiscale klimaat in Nederland.

In de nota Werken aan winst1 is de urgentie voor een verdere versterking van het fiscale klimaat aangegeven. Door de ons omringende landen zijn maatregelen genomen en aangekondigd om het vestigingsklimaat te versterken. Het kabinet is zich van deze urgentie doordrongen. Daarom acht het kabinet het noodzakelijk om een aantal maatregelen die zijn aangekondigd in Werken aan winst al per 1 januari 2006 – versterkt door lastenverlichting voor het Nederlandse bedrijfsleven – in te voeren.

De kapitaalsbelasting wordt afgeschaft, het tarief van de vennootschapsbelasting wordt verlaagd van 30,5% naar 29,6% en het MKB-tarief wordt verlaagd naar van 27% naar 25,5% in 2006. Hier staat een evenwichtiger gemengde kostenaftrek en een afschaffing van de afwaarderingsverliesregeling voor deelnemingen tegenover. Dit pakket past in de lijn van het inspelen op de algemene tendens in Europa, van tariefverlaging. Het resultaat van het VPB-pakket 2006 is een lastenverlichting voor zowel het MKB als het grootbedrijf van circa € 275 mln.

De productiefactor kapitaal is internationaal mobieler dan de productiefactor arbeid. Dit betekent dat kapitaal ook sterker reageert op verhoging of verlaging van de belastingdruk. Het verlagen van de lasten op kapitaal heeft op termijn gunstige gevolgen voor de economie en werkgelegenheid. Het bijeenbrengen van kapitaal en het maken van reële bedrijfswinst wordt door de voorstellen aantrekkelijker. Het afschaffen van de kapitaalsbelasting zal tot meer investeringen leiden. Dat is goed voor de Nederlandse economie, de werkgelegenheid en het innovatievermogen. Het accent ligt op het versterken van het vestigingsklimaat door aanpassing van de winstbelasting. De achterliggende visie is dat fiscale voordelen in de berekening van winst, economisch veelal minder optimaal zijn dan voordelen in het tarief. Door het VPB-pakket 2006 zal het fiscale vestigingsklimaat een sterke verbetering ondergaan.

Afschaffen kapitaalsbelasting

In de notitie Concurrentiepositie van beleggingsinstellingen1 en de nota Werken aan winst is reeds aangekondigd dat de kapitaalsbelasting in het kader van de heroriëntatie van de vennootschapsbelasting met ingang van 2006 zal worden afgeschaft.

Het tarief van de kapitaalsbelasting is de laatste jaren verlaagd van 1% in 1976–1999 tot 0,9% in 2000 en tot 0,55% met ingang van 2001. Toch blijft het bestaan van de heffing een slecht signaal. Bedrijven die in Nederland door het bijeenbrengen van eigen vermogen activiteiten gaan ontplooien of uitbreiden, of die hun vermogensstructuur willen versterken, worden op dat moment met de heffing geconfronteerd, terwijl die in veel van de omringende landen ontbreekt. Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk hebben de kapitaalsbelasting al afgeschaft. België heeft afschaffing aangekondigd. Het bedrijfsleven ervaart het bestaan van de kapitaalsbelasting in Nederland dan ook als een concurrentienadeel, wat ertoe kan leiden dat de investering elders plaatsvindt. Door beleggingsinstellingen is dit als een belangrijk punt naar voren gebracht.

Daarbij moet nog worden bedacht dat de nieuwe EU-richtlijn voor kapitaalrecht waaraan wordt gewerkt, vermoedelijk zou leiden tot een derving van kapitaalsbelasting, omdat uitbreidingen van de vrijstellingen worden voorgesteld. Het afschaffen van de kapitaalsbelasting kost circa € 200 mln.

Verlaging tarief vennootschapsbelasting naar 29,6% en MKB-tarief naar 25,5%

Het tarief van de vennootschapsbelasting is een belangrijk instrument in het kader van het versterken van het vestigingsklimaat. Het tarief van de vennootschapsbelasting wordt verlaagd naar 29,6%. Daarnaast wordt het MKB-tarief verlaagd naar 25,5%. Hiermee wordt een verdere verlaging doorgevoerd dan in het Belastingplan 2005 is bepaald. Dit zorgt ervoor dat Nederland aantrekkelijker wordt voor bedrijven om winst te maken. Binnen de EU is een dalende trend van het tarief van de vennootschapsbelasting ingezet, waarbij het gemiddelde tarief nu 30,3% is. De toetreding van de nieuwe Oost-Europese landen heeft de oude lidstaten ertoe aangezet hun tarieven fors te verlagen. De nieuwe Oost-Europese lidstaten hebben in de meeste gevallen een nog lager tarief van gemiddeld 21% (zie tabel 3.1 op pagina 16 van de nota Werken aan winst). Het niveau van de collectieve voorzieningen en andere niet-fiscale vestigingsplaatsfactoren ligt in deze landen veelal ook lager. Door het verlagen van het tarief van de vennootschapsbelasting naar 29,6% laten we landen als Luxemburg (30,4%), Denemarken (30%), en het Verenigd Koninkrijk (30%) achter ons.

In de periode 1995–2005 daalde het gemiddelde tarief van de oude 15 lidstaten van de EU van 38% naar 30,3%. Na de toetreding van de 10 nieuwe lidstaten is het huidige gemiddelde tarief van EU-landen 26,5%.

• Oostenrijk heeft met ingang van januari 2005 het tarief verlaagd van 34% naar 25%.

Financiering komt deels uit grondslagverbreding, deels lijkt het uit de schatkist te komen.

• Griekenland heeft aangegeven het tarief in de komende drie jaar te willen verlagen van 35% naar 25%.

• België is in 2003 al van 40% naar 34% gegaan, gefinancierd door grondslagverbreding.

• Portugal is in 2004 via grondslagverbreding van 33% naar 25% gegaan en is van plan te zakken naar 20%.

• Duitsland heeft begin 2005 plannen aangekondigd om het tarief, via een nog niet ingevulde grondslagverbreding, te verlagen van gemiddeld 38,6% naar 32,6%.1

De winstallocatie van multinationals is voor een belangrijk deel afhankelijk van de hoogte van de tarieven. Bij relatief hoge vennootschapsbelastingtarieven in Nederland ten opzichte van het buitenland hebben internationaal opererende ondernemingen een prikkel om hun fiscale winst te verschuiven naar landen met een laag tarief voor de winstbelasting. Door een tariefverlaging zullen winsten eerder in Nederland neerslaan en wordt voorkomen dat winsten vanuit Nederland worden verschoven naar het buitenland. Andersom wordt het minder aantrekkelijk om verliezen in Nederland te importeren doordat deze tegen een lager marginaal tarief kunnen worden afgetrokken van de winst. Volgens het CPB leidt een 1%-punt lager tarief tot een 0,63% hogere belastinggrondslag2. Dit is van belang voor de Nederlandse economie. Internationaal opererende bedrijven doen in de regel veel aan onderzoek en ontwikkeling en kennisoverdracht, zodat hun komst naar Nederland bijdraagt aan versterking van de kenniseconomie. Uit onderzoek blijkt dat deze ondernemingen een hoger dan gemiddeld rendement behalen doordat zij beschikken over specifieke eigenschappen, zoals technologische kennis, schaalvoordelen en merknamen die zij te gelde kunnen maken.3 De aanwezigheid van multinationals kan veelal vervolginvesteringen en additionele handelsstromen uitlokken waardoor de werkgelegenheid op korte termijn kan toenemen. Dit betekent tevens een betere toeleveringspositie van het MKB. Tenslotte verbetert het verlagen van het Vpb-tarief de concurrentiepositie van het MKB ten opzichte van buitenlandse ondernemingen aangaande de import en export.

Niets doen zou echter betekenen dat zeker belastinggrondslag en wellicht economische activiteit wordt verloren aan het buitenland. Kortom, de tariefverlaging en lasten verlichting zijn noodzakelijke elementen voor het versterken van het vestigingsklimaat.

Het onderhavige pakket maakt het mogelijk om het tarief van de vennootschapsbelasting met 0,9% extra en het MKB-tarief met 0,5% te verlagen. Deze tariefverlagingen hebben een budgettair beslag van € 375 mln.

Tabel 1 overzicht aanpassingen tarief vennootschapsbelasting en MKB-tarief

 2004200520062007
VPB-tarief    
1. Belastingplan34,5%31,5%30,5%30,0%
2. VPB-pakket 2006  29,5%29,1%
MKB-tarief    
1. Belastingplan 200529,0%27,0%26,0%25,0%
2. VPB-pakket 2006  25,5%24,5%

Evenwichtiger gemengde kostenaftrek

In de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting is een beperking opgenomen voor de aftrek van bepaalde gemengde kosten zoals voedsel, representatie en congressen. De aftrekbeperking in de inkomstenbelasting ziet alleen op gemengde kosten die betrekking hebben op de ondernemer zelf, omdat in die situatie het risico bestaat dat men die kosten«over de zaak» laat lopen. In de vennootschapsbelasting geldt dezelfde beperking voor aanmerkelijk belanghouders die in de onderneming werkzaam zijn. De beperking geldt dan per aanmerkelijk belanghouder. Grote bedrijven hebben meestal geen aanmerkelijk belanghouder of directeur-grootaandeelhouder die in de onderneming werkzaam is, en hebben daarom geen last van de aftrekbeperking.

Bij de behandeling van het Belastingplan 2005 is een motie aangenomen waarin de regering wordt gevraagd om met een voorstel te komen voor een regeling voor gemengde kosten die evenwichtig uitpakt voor zowel het midden- en kleinbedrijf als het grootbedrijf.1 Dit betekent dat de aftrekbeperking in de vennootschapsbelasting op de een of andere manier zal moeten worden uitgebreid tot gemengde kosten die betrekking hebben op andere werknemers dan in de onderneming werkzame aanmerkelijk belanghouders en directeuren-grootaandeelhouders.

Een dergelijke uitbreiding van de aftrekbeperking lijkt op het eerste gezicht een terugkeer naar de regeling onder de zogenoemde «Oort wetgeving» uit 1990. Aangezien die regeling tot veel lastige discussies met de inspecteur leidde, zijn in 1997 twee aanpassingen aangebracht. In de eerste plaats is een keuzeregime gecreëerd. Dit hield in dat men de mogelijkheid kreeg om voor de beperking te kiezen tussen een afkoopsom of een percentage van de werkelijke kosten. Daarnaast ging de beperking alleen gelden voor de kosten die betrekking hebben op de ondernemer zelf of op de in de onderneming werkzame aanmerkelijk belanghouder.

Om een evenwichtige gemengde kostenregeling te bereiken, wordt de huidige regeling die alleen geldt bij aanwezigheid van een of meerdere aanmerkelijk-belanghouders die in de onderneming werkzaam zijn, vervangen door een regeling die geldt voor alle VPB-plichtige lichamen die werknemers in dienst hebben. Het forfaitaire, bij de winstbepaling niet in aftrek te brengen bedrag wordt gesteld op 0,4% van het belastbare loon van alle werknemers tezamen, met een minimum van € 4000. Het gevolg is dat bijvoorbeeld voor een werknemer met een modaal loon van € 30 000 bij de onderneming een relatief gering bedrag van € 120 forfaitair als (niet aftrekbare) gemengde kosten in aanmerking wordt genomen. Als er in een VPB-plichtige onderneming weinig gemengde kosten worden gemaakt, kan er (net als in de inkomstenbelasting) voor geopteerd worden om 25% van de werkelijk gemaakte gemengde kosten niet in aftrek te brengen. De opbrengst van de voorgestelde uitbreiding van de aftrekbeperking voor gemengde kosten wordt geraamd op € 120 mln. in 2006.

Vervallen afwaarderingsverliesregeling in de vennootschapsbelasting

Van oudsher is de – vanuit internationaal perspectief bezien ruime – deelnemingsvrijstelling een visitekaartje voor het Nederlandse vestigingsklimaat. De vrijstelling zorgt ervoor dat economisch dubbele belastingheffing binnen een concern wordt voorkomen. Door de dochter (deelneming) uitgedeelde winsten worden door de werking van de deelnemingsvrijstelling niet nogmaals bij de moeder belast. De deelnemingsvrijstelling geldt ook voor positieve en negatieve waardeveranderingen van een dochter. Ook deze zijn bij de moeder onbelast respectievelijk niet aftrekbaar. Op het laatste bestaan twee uitzonderingen. Ten eerste is in bepaalde gevallen een afwaarderingsverlies op een deelneming aftrekbaar (afwaarderingsverliesregeling). Dit betreft een tijdelijke faciliteit gedurende de eerste vijf jaren na de verwerving van de deelneming. Onder bepaalde voorwaarden bestaat de mogelijkheid om een verlieslijdende deelneming af te waarderen. Zo is afwaardering van een deelneming mogelijk gedurende een periode van vijf jaar na de verwerving van een deelneming van ten minste 25%, als de waarde in het economische verkeer van de deelneming is gedaald beneden het «opgeofferde bedrag».1 Het opgeofferde bedrag vormt in beginsel het bedrag dat bij de verkrijging voor de aandelen is betaald. Na de afwaardering zullen latere winsten van de deelneming, die leiden tot een waardestijging van de deelneming, tot een belaste opwaardering leiden. Ten tweede kan een boekverlies dat wordt gerealiseerd bij de liquidatie van een deelneming onder bepaalde voorwaarden ten laste van de winst worden gebracht (liquidatieverliesregeling).

In de nota Werken aan winst is aangegeven dat het vanwege het fiscale vestigingsklimaat wenselijk is om het vennootschapsbelastingtarief aanzienlijk te verlagen. De belangrijkste reden daarvoor is dat Nederland het zich niet kan permitteren de algemene tendens in Europa, tariefverlaging door middel van grondslagverbreding, te negeren. Het vervallen van de afwaarderingsverliesregeling is één van de voorgestelde grondslagverbredende maatregelen en levert in 2006 € 180 mln. op. Door deze maatregel met ingang van 1 januari 2006 in werking te laten treden, kan na de tariefverlaging van 2005 het tarief in 2006 reeds verder worden verlaagd. Daarbij moet bedacht worden dat de afwaarderingsverliesregeling een regeling is die een tijdelijke tegemoetkoming (een liquiditeitsvoordeel) biedt aan een beperkte groep belastingplichtigen, terwijl een tariefverlaging structureel is en een algemene werking heeft. Daarnaast past de afschaffing in de lijn om de deelnemingsvrijstelling consequenter en eenvoudiger te maken.

Budgettaire aspecten

Het VPB-pakket 2006 is leidt tot een lastenverlichting voor het Nederlandse bedrijfsleven van € 275 mln.

Tabel 2 Overzicht VPB-pakket 2006 in € mln. (transactiebasis in € mln; -/- = lasten verlichting)

 200620062007
 Lopende prijzenConstante prijzen 2005 
Afschaffen kapitaalsbelasting– 200– 197– 197
Verlagen VPB-tarief met 0,9% naar 29,6%– 360– 355– 355
Verlagen MKB-tarief met 0,5% naar 25,5%– 15– 15– 15
Evenwichtiger gemengde kostenaftrek120118123
Vervallen afwaarderingsverliezen VPB180178178
Totaal maatregelen Werken aan winst 2006– 275– 271– 267

Verdelingseffecten

Het VPB-pakket 2006 is een pakket, waarin enkele maatregelen uit de nota Werken aan winst naar voren gehaald zijn en lasten verlichting aan toegevoegd is. De onderstaande tabel laat zien dat het MKB een voordeel ondervindt van € 120 mln. en het grootbedrijf een voordeel van € 155 mln. Binnen het MKB heeft het «kleinbedrijf» € 55 mln. voordeel en het «middenbedrijf» € 65 mln. voordeel. Hierbij kan worden opgemerkt dat het kabinet niet alleen oog heeft voor ondernemers in de vennootschapsbelasting. Zelfstandigen – die in de inkomstensbelasting vallen – profiteren vanaf 2006 van een verlaagd tarief voor de inkomensafhankelijke bijdrage van de Zorgverzekeringswet.

Tabel 3 verdelingseffecten VPB-pakket 2006 (transactiebasis in € mln; -/- = lasten verlichting)

 TotaalMKBGrootbedrijf
    
Afschaffen kapitaalsbelasting– 200– 25– 175
Verlagen VPB-tarief met 0,9%-punt– 360– 125– 235
Verlagen tariefopstapje met 0,5%-punt– 15– 150
Evenwichtiger gemengde kostenaftrek1203585
Vervallen afwaarderingsverliezen Vpb18010170
Totaal– 275– 120– 155

Uitvoeringskosten en administratieve lasten bedrijven

De maatregelen die in dit wetsvoorstel zijn opgenomen leiden tot een structurele vermindering van de uitvoeringskosten van de Belastingdienst met € 1,5 mln vanaf 2006. De afname van de hiermee gemoeide personele capaciteit bedraagt 24 fte. De vermindering van de uitvoeringskosten vloeit vooral voort uit een afname van de werkzaamheden bij de Belastingdienst als gevolg van het vervallen van de kapitaalsbelasting. Daartegenover staat een kleine toename van de werkzaamheden in de sfeer van de vennootschapsbelasting door de beoogde aanpassing van de regeling voor gemengde kosten.

De administratieve lasten voor het bedrijfsleven nemen als gevolg van dit wetsvoorstel structureel toe met € 4,88 mln. Deze toename houdt verband met de uitbreiding van de regeling voor de zogenoemde gemengde kosten. Dit levert een structurele verzwaring van de administratieve lasten op van € 5 mln. Daarnaast nemen de administratieve lasten structureel met € 0,12 mln af als gevolg van het vervallen van de kapitaalsbelasting en van de regeling voor afwaarderingsverliezen.

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel I (Wet op de vennootschapsbelasting 1969)

Artikel I, onderdeel A (artikel 8 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969)

In de vennootschapsbelasting geldt een aftrekbeperking voor bepaalde gemengde kosten bij aanwezigheid van aanmerkelijk-belanghouders die in de onderneming werkzaam zijn (zie voor een uitgebreide toelichting het algemene deel van deze memorie van toelichting). De voorgestelde uitbreiding van de aftrekbeperking van bepaalde gemengde kosten beoogt er voor te zorgen dat alle VPB-plichtige lichamen geconfronteerd worden met een aftrekbeperking conform de wens van de Tweede Kamer1. Om dat te bereiken wordt de huidige regeling die alleen geldt bij aanwezigheid van één of meerdere aanmerkelijk-belanghouders die in de onderneming werkzaam zijn, vervangen door een regeling die geldt voor alle VPB-plichtige lichamen die werknemers in dienst hebben. Het forfaitaire, bij de winstbepaling niet in aftrek te brengen bedrag wordt gesteld op € 4000, en wanneer dit meer is, op 0,4% van het belastbare loon van alle werknemers tezamen. Het gevolg is dat nu alle VPB-plichtige lichamen, ongeacht of er een in de onderneming werkzame aanmerkelijk-belanghouder of directeur-grootaandeelhouder is, te maken krijgen met een aftrekbeperking voor de gemengde kosten. Deze bepaling is ook van toepassing op de situatie waarin werknemers van de belastingplichtige werkzaam zijn in een buitenlandse vaste inrichting. Als er in een VPB-plichtige onderneming weinig gemengde kosten worden gemaakt, kan er (net als in de inkomstenbelasting) voor geopteerd worden om 25% van de werkelijk gemaakte gemengde kosten niet in aftrek te brengen.

Op grond van het veertiende lid wordt het bedrag van € 4000 jaarlijks aangepast aan de inflatie (indexering). Dat gebeurt doordat het desbetreffende bedrag van rechtswege wordt vervangen door het bedrag dat op grond van artikel 10.1 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 wordt vastgesteld voor het bedrag genoemd in artikel 3.15, eerste lid, van die wet.

Artikel I, onderdelen B tot en met I (artikelen 10a, 13ca, 13h, 13i, 13j, 13k, 14c en 15aj van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969)

Om de redenen uiteengezet in het algemeen gedeelte van deze toelichting vervalt met ingang van 1 januari 2006 de afwaarderingsverliesregeling van artikel 13ca. Voor het overgangsrecht wordt verwezen naar artikel V van het wetsvoorstel en de daarop gegeven toelichting.

De in onderdeel H, eerste lid, opgenomen wijziging van artikel 14c is overgenomen uit artikel VII van het Belastingplan 2005, en houdt verband met het feit dat uit een oogpunt van overzichtelijkheid wordt voorgesteld genoemd artikel VII te laten vervallen (zie hierna de toelichting op artikel IV). In verband met de tariefverlaging dient ook de in artikel 14c, derde lid, genoemde breuk te worden aangepast.

Artikel I, onderdeel J (artikel 22 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969)

Bij het Belastingplan 2005 is reeds bepaald dat het tarief van de vennootschapsbelasting per 1 januari 2006 wordt verlaagd van 31,5% naar 30,5%. Daarbij is ook bepaald dat het tariefopstapje wordt verlaagd van 27% naar 26%. Zoals in het algemeen gedeelte van deze memorie van toelichting is uiteengezet, wordt thans een beperkte verdere tariefverlaging voorgesteld, te weten naar 29,6%. Het tariefopstapje wordt verlaagd naar 25,5%.

Uit een oogpunt van overzichtelijkheid is de tariefverlaging met ingang van 1 januari 2006 uit het Belastingplan 2005 overgeheveld naar het onderhavige wetsvoorstel met als gevolg dat in dit wetsvoorstel de totale tariefverlaging per 1 januari 2006 is opgenomen. Voor het overgangsrecht voor boekjaren die niet gelijk zijn aan het kalenderjaar 2006 wordt verwezen naar artikel VI en de daarbij horende toelichting.

Artikel II (artikelen 1 en 14 en hoofdstuk IV, met de artikelen 32 tot en met 39, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer)

Zoals in het algemeen deel van deze memorie van toelichting is uiteengezet wordt voorgesteld met ingang van 1 januari 2006 de kapitaalsbelasting af te schaffen. Voor het overgangsrecht wordt verwezen naar artikel VII en de daarbij horende toelichting.

Artikel III (artikelen 9b, 9c en 10 van de Natuurschoonwet 1928)

Deze wijzigingen van de Natuurschoonwet 1928 houden verband met het vervallen van de kapitaalsbelasting per 1 januari 2006. Voor het overgangsrecht wordt verwezen naar artikel VIII en de daarbij horende toelichting.

Artikel IV, onderdeel A (artikel VII van het Belastingplan 2005)

Uit een oogpunt van overzichtelijkheid wordt voorgesteld de tariefverlaging voor de vennootschapsbelasting per 1 januari 2006 zoals die is opgenomen in het Belastingplan 2005 over te hevelen naar het onderhavige wetsvoorstel en te verwerken in de thans verdergaande tariefverlaging per 1 januari 2006. Zie voorts de bij artikel I, onderdeel J, opgenomen toelichting.

Artikel IV, onderdeel B (artikel VIII van het Belastingplan 2005)

In het Belastingplan 2005 is reeds bepaald dat het tarief van de vennootschapsbelasting per 1 januari 2007 wordt verlaagd van 30,5% naar 30%. Zoals in het algemeen gedeelte van deze memorie van toelichting is uiteengezet, wordt thans een beperkte verdere tariefverlaging voorgesteld, te weten naar 29,1%. Het tariefopstapje wordt verlaagd naar 24,5 percent. In verband met de tariefverlaging dient ook de in artikel 14c, derde lid, genoemde breuk te worden aangepast.

Artikel V (overgangsbepaling voor artikel 13ca van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969)

Deze bepaling heeft tot doel dat voor deelnemingen die voor 1 januari 2006 op de voet van artikel 13ca zijn afgewaardeerd, het regime van artikel 13ca wordt gecontinueerd, met dien verstande dat geen verdere afwaarderingen meer mogelijk zijn.

Artikel VI (overgangsbepaling voor artikel 22 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969)

Deze bepaling ziet op toepassing van het tarief voor de vennootschapsbelasting in de situatie waarin het boekjaar niet gelijk is aan het kalenderjaar 2006. Voor het boekjaar dat voor 1 januari 2006 aanvangt en na die datum eindigt is in het onderhavige artikel voor binnenlandse en buitenlandse belastingplichtigen geregeld hoe de vennootschapsbelasting moet worden berekend.

Artikel VII (overgangsbepaling voor de artikelen 1 en 14 en hoofdstuk IV, met de artikelen 32 tot en met 39, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer)

Op basis van deze overgangsbepaling blijven de regels voor de kapitaalsbelasting van toepassing voor rechtshandelingen die relevant zijn voor het verschuldigd worden van die belasting (zoals kapitaalstortingen) die plaatsvinden vóór 1 januari 2006, ook als de feitelijke constatering van die schuld of voldoening van die schuld na 31 december 2005 plaatsvindt, bijvoorbeeld in geval van naheffing of voldoening op aangifte.

Bij fusies, splitsingen en interne reorganisaties kunnen lichamen onder omstandigheden een beroep doen op een vrijstelling van kapitaalsbelasting. Bij een aandelenfusie geldt in beginsel een – in de praktijk zogenoemd – vervreemdingsverbod van vijf jaar van de bij de fusie verkregen aandelen. Met ingang van 1 januari 2006 vervalt ook dit vervreemdingsverbod. Een vervreemding van aandelen (waarop een vervreemdingsverbod rust) na 31 december 2005 leidt derhalve niet meer tot het alsnog verschuldigd worden van kapitaalsbelasting.

Artikel VIII (overgangsbepaling inzake de kapitaalsbelasting voor de artikelen 9b, 9c, 10 van de Natuurschoonwet 1928)

De inhoud van dit overgangsrecht is vergelijkbaar met het overgangsrecht van artikel VII. De tot 1 januari 2006 verschuldigd geworden kapitaalsbelasting moet worden voldaan ook als de feitelijke constatering van de verschuldigdheid plaatsvindt na 31 december 2005.

Artikel IX (Inwerkingtreding)

Het voorstel om de wijziging ingevolge artikel IV, onderdeel A, in werking te laten treden op 31 december 2005, heeft als achtergrond dat de wijzigingsopdracht die daarin met betrekking tot het Belastingplan 2005 is opgenomen nog moet worden uitgevoerd voordat aan de wijzigingsopdracht die in het Belastingplan 2005 zelf is opgenomen op 1 januari 2006 uitvoering is gegeven.

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn


XNoot
1

Kamerstukken II, 2004/05, 30 107, nr. 2.

XNoot
1

Kamerstukken II, 2004/05, 28 998, nr. 10.

XNoot
1

Gemiddeld, omdat het tarief is opgebouwd uit een federaal tarief dat moet dalen van 25% naar 19% en een heffing op het niveau van de gemeenten waarvan het tarief zeer uiteen loopt, maar gemiddeld 13,6% bedraagt.

XNoot
2

Op verzoek van Financiën heeft het CPB in notitie 2004/49 de economische effecten geanalyseerd van een Vpb-tariefsverlaging via fiscale arbitrage.

XNoot
3

Devereux, Griffith en Klemm, 2002, Corporate Income tax, reforms and tax competition, CEPR

XNoot
1

Motie van de leden Van Vroonhoven-Kok, Crone, Van As, Kamerstukken II, 2004/05, 29 767, nr. 59.

XNoot
1

Met betrekking tot een deelneming in een Agaath-participatiemaatschappij door een aangewezen participatiemaatschappij geldt een ruimere afwaarderingsverliesregeling.

XNoot
1

Motie van de leden Van Vroonhoven-Kok, Crone, Van As, Kamerstukken II, 2004/05, 29 767, nr. 59.

Naar boven