30 306
Wijziging van enkele belastingwetten (Belastingplan 2006)

nr. 73
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 mei 2006

Naar aanleiding van de motie van de leden Dezentjé Hamming en Van Vroonhoven-Kok met betrekking tot de behandeling van loon in natura en privé-gebruik van bedrijfsmiddelen (Kamerstukken II, vergaderjaar 2005–2006, 30 306, nr. 55) stuur ik u hierbij een notitie toe.

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn

NOTITIE BEHANDELING LOON IN NATURA EN PRIVÉ-GEBRUIK VAN BEDRIJFSMIDDELEN

1. Inleiding

Deze notitie is geschreven naar aanleiding van de motie van de Tweede Kamerleden Dezentjé Hamming en Van Vroonhoven-Kok met betrekking tot de fiscale behandeling van loon in natura en privé-gebruik van bedrijfsmiddelen (Kamerstukken II, vergaderjaar 2005–2006, 30 306, nr. 55). De motie luidt als volgt:

  «De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de fiscale wetgeving veel administratieve lasten met zich meebrengt;

overwegende, dat het kabinet streeft naar 25% vermindering van de administratieve lasten;

constaterende, dat de Wet op de loonbelasting 1964 als uitgangspunt bepaalt dat tot het loon niet behoren vergoedingen en verstrekkingen die naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren;

constaterende, dat in de praktijk de wet- en regelgeving op het vlak van loon in natura erg gedetailleerd is en tot veel bureaucratie leidt;

constaterende, dat de behandeling van loon in natura aan vernieuwing toe is;

verzoekt de regering vóór 1 mei 2006 een overzicht te geven van alle bepalingen op het gebied van loon in natura en privé-gebruik van bedrijfsmiddelen en voorstellen te doen voor een herziening van deze wetgeving om de bepalingen te vereenvoudigen en waar mogelijk af te schaffen,

en gaat over tot de orde van de dag.».

Bij het geven van het gevraagde overzicht van alle bepalingen op het gebied van loon in natura en privé-gebruik van bedrijfsmiddelen heb ik gekozen voor een pragmatische aanpak, namelijk door bij elk onderwerp de inhoud van de bepalingen zoveel mogelijk in samenhang aan te duiden. Een opsomming van de bepalingen alleen heeft weinig zin, terwijl een volledige behandeling (met aandacht voor alle bijzonderheden en jurisprudentie) haar doel voorbij zou schieten en bij het gevraagde tijdsbestek niet goed haalbaar zou zijn. Bepalingen met betrekking tot het privé-gebruik van bedrijfsmiddelen worden behandeld bij het desbetreffende onderwerp van loon in natura. Onder loon in natura vallen ook de kostenvoorkomende verstrekkingen. Omdat vergoedingen en verstrekkingen zoveel mogelijk gelijk worden behandeld, wordt in deze notitie ook op de bepalingen met betrekking tot vergoedingen ingegaan.

In deze notitie wordt bij een aantal onderwerpen de kern van voorstellen tot wijziging genoemd die per 1 januari 2007 kunnen worden ingevoerd. Deze voorstellen zijn uitgewerkt in het voorstel van wet tot wijziging van enkele belastingwetten ter vermindering van administratieve lasten (Wijzigingsplan «Paarse krokodil»). Met dit voorstel van wet wordt onder meer beoogd irritatiepunten van werkgevers met betrekking tot het loonbegrip en de loonadministratie weg te nemen.

2. Loon in natura. Algemeen

Loon in natura, ofwel al het niet in geld genoten loon, wordt in aanmerking genomen naar de waarde die daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend. Voorzover de verwerving van het loon het gebruik of verbruik daarvan meebrengt (dat betreft situaties waarin de dienstbetrekking de verstrekking van het desbetreffende loon in natura meebrengt), wordt de waarde echter gesteld op ten hoogste het bedrag van de besparing (artikel 13, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (verder: de Wet LB 1964). De als loon in natura in aanmerking te nemen waarde wordt verminderd met een eigen bijdrage van de werknemer, met dien verstande dat de waarde ten minste op nihil wordt gesteld (artikel 13, derde lid, van de Wet LB 1964).

3. Specifieke bepalingen met betrekking tot loon in natura

3.1. Waarde van aanspraken

De waarde van een aanspraak om na verloop van tijd of onder een voorwaarde een of meer uitkeringen en verstrekkingen te ontvangen, wordt op grond van artikel 18 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (verder: de Uitvoeringsregeling LB 2001) gesteld op de bedragen die bij een derde worden gestort – of, voorzover geen stortingen worden verricht, zouden moeten worden gestort – teneinde de aanspraak te dekken. Met deze objectieve waarderingsmaatstaf wordt zoveel mogelijk voorkomen dat de werkgever per werknemer berekeningen moet maken.

3.2. Waarde van een aanspraak volgens een ziektekostenregeling in eigen beheer

De waarde van een aanspraak volgens een ziektekostenregeling in eigen beheer ten behoeve van ten minste 25 werknemers of gewezen werknemers wordt op grond van artikel 19 van de Uitvoeringsregeling LB 2001 gesteld op het bedrag van de gemiddelde uitkering in voorgaande jaren. Hiermee wordt voorkomen dat de werkgever per werknemer, rekening houdend met persoonlijke omstandigheden, vooral de leeftijd en de gezondheid van de werknemer, een waarde van de aanspraak moet berekenen.

3.3. Waarde kleding meewerkende kinderen

De waarde van kleding voor een in de onderneming van zijn ouder werkzaam kind wordt forfaitair bepaald (artikel 21 van de Uitvoeringsregeling LB 2001). Deze voor de doelmatigheid opgenomen bepaling geldt alleen in de tegenwoordig uitzonderlijke situatie dat een meewerkend kind als onderdeel van zijn beloning kleding ontvangt.

3.4. Waarde van het genot van een ter beschikking gestelde computer

De waarde van het genot van een ter beschikking gestelde computer die niet ten minste nagenoeg geheel zakelijk wordt gebruikt, wordt in het eerste, in het tweede en in het derde jaar van ingebruikneming van de computer forfaitair gesteld op 30% van de waarde in het economische verkeer van de computer op het moment van eerste ingebruikneming. Na het derde jaar wordt de waarde van het genot op nihil gesteld (artikel 21a van de Uitvoeringsregeling LB 2001). Deze bepaling houdt verband met artikel 15b, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Wet LB 1964, op grond waarvan vergoedingen ter zake van computers en dergelijke apparatuur en bijbehorende apparatuur alleen vrij zijn als deze apparatuur ten minste nagenoeg geheel zakelijk wordt gebruikt. Voor de situatie dat een minder dan nagenoeg geheel zakelijk gebruikte computer aan de werknemer ter beschikking wordt gesteld (en de werknemer daarvan dus alleen het genot heeft), zou bij gebrek aan een bijzondere bepaling de waarde in het economische verkeer van het daadwerkelijke privé-gebruik moeten worden belast. Omdat dit praktisch zeer bezwaarlijk zou zijn, is de forfaitaire waardering ingevoerd.

3.5. Waarde kinderopvang

De waarde van door de werkgever zelf verrichte kinderopvang wordt forfaitair gesteld op het aantal uren kinderopvang maal de uurprijs krachtens artikel 7, vierde lid, van de Wet kinderopvang (artikel 21b van de Uitvoeringsregeling LB 2001). Hierdoor hoeft de waarde in het economische verkeer van de feitelijk verstrekte kinderopvang niet te worden vastgesteld.

3.6. Voordeel privé-gebruik auto

De autokostenfictie met betrekking tot aan werknemers ter beschikking gestelde auto’s is met ingang van 1 januari 2006 in beginsel inhoudelijk ongewijzigd van de inkomstenbelasting naar de loonbelasting overgeheveld (artikel 13bis van de Wet LB 1964 en artikel 21c van de Uitvoeringsregeling LB 2001).

De hoofdregel is dat de waarde van het privé-gebruik op jaarbasis wordt gesteld op 22% van de catalogusprijs van de auto, inclusief omzetbelasting en de belasting van personenauto’s en motorrijwielen. Per loontijdvak wordt een tijdsevenredig deel van de waarde van het privé-gebruik tot het loon van de werknemer gerekend. De bijtelling wordt verminderd met de eigen bijdrage van de werknemer voor het gebruik voor privé-doeleinden, maar niet verder dan tot nihil.

De bijtelling mag alleen achterwege worden gelaten als de werknemer op kalenderjaarbasis niet meer dan 500 kilometer privé rijdt. Woon-werkverkeer wordt hierbij geacht niet voor privé-doeleinden plaats te vinden.

Indien de autokostenfictie van toepassing is, moet over de bijtelling privé-gebruik auto loonbelasting/premie volksverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet worden betaald. De bijtelling privé-gebruik auto is geen loon voor de werknemersverzekeringen. De reden daarvoor is dat een naheffingsaanslag voor de premies werknemersverzekeringen altijd aan de werkgever wordt opgelegd en het onwenselijk is om de werkgever met een naheffingsaanslag te confronteren als de werknemer de auto van de zaak meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden heeft gebruikt.

Het bewijs dat de ter beschikking gestelde auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, kan onder meer worden geleverd:

– met een sluitende rittenregistratie van de werknemer die door de werkgever wordt gecontroleerd en bewaard;

– met een daadwerkelijk verbod van de werkgever op privé-gebruik door zijn werknemer waarop voldoende controle wordt uitgeoefend en waarbij een passende sanctie wordt toegepast als het verbod niet wordt nageleefd.

Als de werknemer de auto op kalenderjaarbasis niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden gaat gebruiken, kan hij een verklaring geen privé-gebruik aanvragen bij de Belastingdienst. De werkgever kan de bijtelling op grond van deze verklaring achterwege laten, zonder dat de werkgever het gebruik van de auto hoeft te beoordelen. De Belastingdienst kan bij de werknemer controleren of de verklaring terecht is afgegeven. Als blijkt dat de verklaring ten onrechte is afgegeven, legt de Belastingdienst een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzeke- ringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet op aan de werknemer. De werkgever is niet verplicht om de nageheven inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet aan de werknemer te vergoeden. Als de werkgever echter wist dat de verklaring ten onrechte is gevraagd, wordt de naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet aan hem opgelegd.

De verklaring geen privé-gebruik kan door de Belastingdienst worden ingetrokken. Vanaf dat moment moet de werkgever de bijtelling van 22% van de catalogusprijs voor het privé-gebruik op de normale manier tot het loon rekenen.

Bij sommige bestelauto’s vindt eindheffing plaats. Dat is aan de orde als twee of meer werknemers een bestelauto in verband met de aard van het werk doorlopend afwisselend gebruiken, in welke situatie het bezwaarlijk kan zijn om de bijtelling voor privé-gebruik individueel toe te passen. Deze eindheffing bedraagt € 300 per bestelauto op jaarbasis (artikel 31, eerste lid, onderdeel e, onder 1°, van de Wet LB 1964).

De autokostenfictie is niet van toepassing op bestelauto’s die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt zijn voor het vervoer van goederen. Hierbij is gedacht aan bestelauto’s waarin naast de chauffeur alleen plaats is voor gereedschappen en reserveonderdelen.

Met betrekking tot de winstsfeer is de autokostenfictie op overeenkomstige wijze geregeld (artikel 3.20 van de Wet inkomstenbelasting 2001), met dien verstande dat de bepalingen over de verklaring geen privé-gebruik en de mogelijkheid van eindheffing niet van toepassing zijn.

3.7. Geschenken

Een geschenk van de werkgever aan de werknemer behoort tot het loon. Met betrekking tot geschenken aan een werknemer kunnen echter bijzondere loonbelastingbepalingen van toepassing zijn:

a. onbelast zijn geschenken met een in hoofdzaak ideële waarde als zij worden gegeven ter zake van algemeen erkende feestdagen en het Sint-Nicolaasfeest, een jubileum van de werkgever, een dienstjubileum en de verjaardag en andere persoonlijke feestdagen van de werknemer, alsmede het einde van de dienstbetrekking (artikel 17a, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet LB 1964);

b. naar een eindheffingstarief van 15% is belast een geschenk in natura per jaar ter gelegenheid van een algemeen erkende feestdag of het Sint-Nicolaasfeest, voorzover de waarde in het economische verkeer daarvan niet meer bedraagt dan € 35 (artikel 31, eerste lid, onderdeel g, tweede lid, onderdeel c, onder 2°, en zevende lid, van de Wet LB 1964);

c. naar het gebruteerde eindheffingstarief zijn belast geschenken ter gelegenheid van een jubileum van de werkgever, tenzij de werkgever verzoekt dat loon niet als eindheffingsbestanddeel aan te merken, in welk geval over de waarde van de geschenken loonbelasting moet worden ingehouden (artikel 31, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid, onderdeel a, onder 4°, van de Wet LB 1964 en artikel 82, eerste lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling LB 2001);

d. naar het gebruteerde eindheffingstarief zijn belast geschenken ter gelegenheid van een persoonlijke feestdag van de werknemer, tenzij de werkgever verzoekt dat loon niet als eindheffingsbestanddeel aan te merken, in welk geval over de waarde van de geschenken loonbelasting moet worden ingehouden (artikel 31, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid, onderdeel a, onder 4°, van de Wet LB 1964 en artikel 82, eerste lid, onderdeel c, van de Uitvoeringsregeling LB 2001);

e. naar het gebruteerde eindheffingstarief zijn belast geschenken als het totaal aan verstrekkingen geen hogere waarde heeft dan € 272 per jaar en de waarde van het geschenk niet hoger is dan € 136, tenzij de werkgever verzoekt dat loon niet als eindheffingsbestanddeel aan te merken, in welk geval over de waarde van de geschenken loonbelasting moet worden ingehouden (artikel 31, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid, onderdeel a, onder 4°, van de Wet LB 1964 en artikel 82, eerste lid, onderdeel h, van de Uitvoeringsregeling LB 2001);

f. naar het gebruteerde eindheffingstarief zijn belast geschenken als het totaal aan belaste vergoedingen en verstrekkingen niet hoger is € 200 per maand, tenzij de werkgever verzoekt dat loon niet als eindheffingsbestanddeel aan te merken, in welk geval over de waarde van de geschenken loonbelasting moet worden ingehouden (artikel 31, eerste lid, onderdeel h, van de Wet LB 1964, tweede lid, onderdeel a, onder 5°, en artikel 82a van de Uitvoeringsregeling LB 2001).

Over de belaste geschenken zijn premies werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet verschuldigd, tenzij voor de loonbelasting eindheffing plaatsvindt.

Voorstel wijziging met ingang van 1 januari 2007

De hiervoor onder b, c en d genoemde regelingen worden vervangen door de regeling dat over één of meerdere geschenken in natura tot € 70 per kalenderjaar eindheffing plaatsvindt tegen een vast tarief van 20%, zonder dat van belang is bij welke gelegenheid de geschenken worden gegeven.

4. Vrije vergoedingen en verstrekkingen. Algemeen

Onder loon in natura vallen ook kostenvoorkomende verstrekkingen. De wettelijke bepalingen met betrekking tot vrije verstrekkingen kunnen niet los worden gezien van die met betrekking tot vrije vergoedingen. Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat vergoedingen en verstrekkingen op dezelfde manier worden behandeld. Daarom wordt ook ingegaan op de bepalingen met betrekking tot vrije vergoedingen.

Vrije vergoedingen en vrije verstrekkingen zijn uitzonderingen op het loonbegrip. Volgens artikel 10, eerste lid, van de Wet LB 1964 is loon al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten. De Wet LB 1964 gaat ervan uit dat niet het werk van de werknemer de fiscale bron van zijn loon is maar de dienstbetrekking zelf. Ieder voordeel dat uit de dienstbetrekking voortvloeit, vormt in beginsel loon, zonder dat van belang is of de werkgever heeft gewild daarmee een arbeidsprestatie te belonen. De Wet LB 1964 maakt hierop een aantal uitzonderingen, waaronder die voor de vrije vergoedingen en verstrekkingen.

Vrije vergoedingen worden in artikel 15 van de Wet LB 1964 omschreven als:

a. vergoedingen voorzover zij geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van kosten, lasten en afschrijvingen ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking;

b. andere vergoedingen voorzover zij naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren.

Bij de onder a genoemde vergoedingen gaat het om de echte kostenvergoedingen. De werknemer krijgt alleen zijn werkelijke zakelijke kosten vergoed en heeft daar per saldo geen voordeel van. In zoverre is van oudsher geen sprake van loon.

De onder b genoemde regeling is geïntroduceerd bij de Belastingherziening 2001. Uit het hanteren van de term algemene maatschappelijke opvattingen blijkt dat het niet zozeer van belang is of werkgever en werknemer een bepaalde vergoeding niet als beloningsvoordeel ervaren, maar of een dergelijk gevoelen in het algemeen wordt gedeeld door de maatschappij als geheel. Het karakteriseren van een vergoeding anders dan als beloningsvoordeel wordt niet overgelaten aan het individuele oordeel; noodzakelijk is dat de maatschappij als collectief de vergoeding in het algemeen niet als beloningsvoordeel ervaart. Het is een objectief criterium. De omschrijving «niet als beloningsvoordeel» ziet op die vergoedingen en verstrekkingen waarvan gelet op de omvang van het voordeel voor de werknemer enerzijds en het specifieke belang van de werkgever bij dergelijke vergoedingen of verstrekkingen anderzijds, mag worden aangenomen dat zij niet als loon worden ervaren. Het betreft hier min of meer toevallige voordelen die opkomen in het bredere kader van het belang van de werkgever en die dus niet primair ter beloning worden gegeven. Heffing kan niet achterwege blijven als een dergelijke vergoeding of verstrekking gepaard gaat met een aanmerkelijk privé-belang of privé-voordeel van de werknemer.

Met betrekking tot diverse posten is uitdrukkelijk geregeld of al dan niet sprake is van vrije vergoedingen (artikel 15a en artikel 15b van de Wet LB 1964).

De vrije verstrekkingen worden omschreven in artikel 17, eerste lid, van de Wet LB 1964. Vrije verstrekkingen zijn:

a. verstrekkingen voorzover zij geacht kunnen worden te strekken tot voorkoming van kosten, lasten en afschrijvingen ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking;

b. andere verstrekkingen voorzover zij naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren.

Deze omschrijving is afgestemd op die met betrekking tot de vrije vergoedingen. In artikel 17, tweede lid, van de Wet LB 1964 is onder meer bepaald dat de hiervoor genoemde artikelen 15a en 15b met betrekking tot verstrekkingen van overeenkomstige toepassing zijn.

Bijdragen van de werknemer aan vrije verstrekkingen komen niet in mindering op het loon (artikel 17, derde lid, van de Wet LB 1964).

Woon-werkverkeer in de vorm van vervoer vanwege de werkgever, parkeergelegenheid bij de plaats van werkzaamheden (niet in of bij de woning van de werknemer) en de al genoemde verstrekkingen met een in hoofdzaak ideële waarde bij bepaalde gelegenheden zijn als vrije verstrekkingen aangewezen (artikel 17a, eerste lid, van de Wet LB 1964).

5. Specifieke bepalingen met betrekking tot vrije vergoedingen en verstrekkingen

5.1. Consumpties tijdens werktijd

Consumpties tijdens de werktijd die geen deel uitmaken van een maaltijd kunnen volgens artikel 15a, eerste lid, aanhef en onderdeel a, en artikel 17, tweede lid, van de Wet LB 1964 belastingvrij worden vergoed of verstrekt. Een voorbeeld is de gratis koffie op het werk. De werkgever kan zonder nader bewijs een vrije vergoeding van € 2,75 per vijfdaagse werkweek betalen voor consumpties tijdens de werktijd die geen deel uitmaken van een maaltijd. In zoverre hoeft de werkgever een koffiegeldvergoeding niet te onderbouwen. Deze mogelijkheid (artikel 46, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling LB 2001) is niet van toepassing wanneer tijdens de werktijd consumpties worden verstrekt.

5.2. Werkkleding

Werkkleding kan belastingvrij worden vergoed of verstrekt (artikel 15a, eerste lid, onderdeel b, en artikel 17, tweede lid, van de Wet LB 1964). Extra kosten voor in verband met het werk gedragen gewone kleding kunnen niet belastingvrij worden vergoed. Omdat deze kosten moeilijk kunnen worden getoetst en kosten van gewone kleding een overheersend privé-karakter hebben, is geregeld dat alleen de kosten van werkkleding voor een belastingvrije vergoeding of verstrekking in aanmerking komen. Daartoe moest het begrip werkkleding worden gedefinieerd. Kleding wordt volgens artikel 24 van de Uitvoeringsregeling LB 2001 slechts als werkkleding aangemerkt indien zij:

a. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om tijdens de vervulling van de dienstbetrekking te worden gedragen;

b. is voorzien van een of meer duidelijk zichtbare, aan de werkgever gebonden beeldmerken met een oppervlakte van tezamen ten minste 70 cm2.

Op de regel dat de verstrekking van gewone kleding is belast, maakt artikel 56 van de Uitvoeringsregeling LB 2001 een uitzondering voor de situatie dat de verstrekte kleding op de werkplek buiten de woning van de werknemer blijft.

5.3. Vakliteratuur

Vakliteratuur kan belastingvrij worden vergoed of verstrekt (artikel 15a, eerste lid, onderdeel c, en artikel 17, tweede lid, van de Wet LB 1964). Er zal normaliter geen twijfel over bestaan dat een abonnement op een vaktijdschrift belastingvrij aan de beoefenaar van dat vak kan worden verstrekt omdat het eventuele privé-aspect kan worden verwaarloosd. De achtergrond van de bepaling is dat belastingvrije vergoeding of verstrekking van algemene literatuur niet mogelijk is, ook als die literatuur nuttig kan zijn voor de dienstbetrekking.

5.4. Representatie

Vergoedingen en verstrekkingen ter zake van representatie ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking – daaronder begrepen recepties, feestelijke bijeenkomsten, giften, relatiegeschenken en vermaak, met inbegrip van de desbetreffende reizen en het desbetreffende verblijf – zijn belastingvrij (artikel 15a, eerste lid, onderdeel d, en artikel 17, tweede lid, van de Wet LB 1964). Zolang het gaat om in redelijkheid gemaakte kosten hoeft hierdoor geen rekening te worden gehouden met het gemengde karakter dat deze kosten hebben.

5.5. Cursussen

Vergoedingen en verstrekkingen van cursussen, congressen, seminars, symposia, excursies, studiereizen en dergelijke ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, met inbegrip van de desbetreffende reizen en het desbetreffende verblijf, zijn belastingvrij (artikel 15a, eerste lid, onderdeel e, en artikel 17, tweede lid, van de Wet LB 1964). Zolang het gaat om in redelijkheid gemaakte kosten hoeft hierdoor geen rekening te worden gehouden met het gemengde karakter dat deze kosten soms hebben.

5.6. Muziekinstrumenten en apparatuur

Met betrekking tot vergoeding van kosten van muziekinstrumenten, geluidsapparatuur, gereedschap, tekstverwerkers, schrijf- en rekenmachines, alsmede beeldapparatuur, ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, is de hoofdregel (artikel 15a, eerste lid, onderdeel f, van de Wet LB 1964) dat alleen de afschrijving belastingvrij kan worden vergoed. Zaken met een kostprijs van minder dan € 450 kunnen wel ineens vrij worden vergoed. Belastingvrije verstrekking is ook mogelijk, mits bij zaken met een kostprijs van € 450 of meer wordt afgesproken dat de werknemer bij verandering van omstandigheden verplicht is tot vergoeding van het gebruik anders dan voor de dienstbetrekking. Deze zaken, ook die met een kostprijs van € 450 of meer, kunnen belastingvrij aan de werknemer ter beschikking worden gesteld.

5.7. Verhuizing

Verhuiskosten komen alleen voor vrije vergoeding of verstrekking in aanmerking als sprake is van een verhuizing om een zakelijke reden. Omdat met betrekking tot de vraag of een werknemer op grond van zakelijke of persoonlijke motieven is verhuisd veel geschillen ontstonden, is bepaald (artikel 25 van de Uitvoeringsregeling LB 2001) wanneer in elk geval sprake is van een zakelijke verhuizing. Dat is het geval als de werknemer binnen twee jaar na de aanvaarding van een nieuwe dienstbetrekking of na overplaatsing binnen de bestaande dienstbetrekking:

– verhuist naar een woning binnen een afstand van tien kilometer van zijn nieuwe werk, terwijl hij voorheen op meer dan tien kilometer afstand woonde;

– door de verhuizing de afstand tussen zijn woning en de arbeidsplaats met ten minste 50% en tevens met ten minste tien kilometer bekort.

Als niet aan deze criteria wordt voldaan, komt de werknemer voor een belastingvrije vergoeding voor verhuiskosten in aanmerking als aannemelijk is dat de verhuizing om een zakelijke reden heeft plaatsgevonden.

Indien van een zakelijke verhuizing sprake is, kunnen de verhuiskosten belastingvrij worden vergoed. Omdat over de vraag wat verhuiskosten zijn veel procedures werden gevoerd, heeft de wetgever besloten tot een deels forfaitaire regeling die thans is opgenomen in artikel 15a, eerste lid, onderdeel g, van de Wet LB 1964. Naast de kosten van verhuizing van de inboedel kan een bedrag van 12% van het jaarloon met een maximum van € 5445 vrij worden vergoed, zonder dat nader bewijs nodig is.

5.8. Opleiding of studie

De kosten die de werknemer maakt voor het volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning kunnen – met een uitzondering voor de kosten van werk- of studeerruimte – belastingvrij worden vergoed. Met deze bepaling (artikel 15a, eerste lid, onderdeel h, van de Wet LB 1964) wordt het algemene belang van een goed opgeleide beroepsbevolking gediend. Tevens wordt voorkomen dat de vergoeding van de studiekosten door de werkgever bij het loon moet worden geteld, terwijl de werknemer daarvoor bij de inkomstenbelasting een aftrek voor scholingsuitgaven zou hebben. Hetzelfde geldt bij een verstrekking door de werkgever.

5.9. Openbaar-vervoerkaarten

De vergoeding van een recht op reizen per openbaar vervoer dat niet is beperkt tot reizen over een vast traject ten behoeve van woon-werkverkeer is belastingvrij, voorzover is voldaan aan bij ministeriële regeling te stellen regels die mede betrekking kunnen hebben op de mate waarin de vergoeding of verstrekking vrij is (artikel 15a, eerste lid, onderdeel i, van de Wet LB 1964). Deze regels, die van overeenkomstige toepassing zijn voor verstrekkingen, zijn opgenomen in artikel 26 van de Uitvoeringsregeling LB 2001. De voorwaarde is dat het recht op vrij reizen mede dient ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking of voor woon-werkverkeer. De vergoeding/verstrekking is vrij behoudens € 54 per jaar (€ 82 voor het recht op reizen per 1e klas) per persoon die van dat recht gebruik kan maken, minderjarige kinderen en pleegkinderen van de werknemer daaronder niet begrepen. Hierover is de werkgever een eindheffing verschuldigd naar het enkelvoudige tarief.

Voorstel wijziging met ingang van 1 januari 2007

Afschaffing van de bijtellingen bij OV-kaarten die mede voor het werk of woon-werkverkeer worden gebruikt.

5.10. Extraterritoriale kosten

Als de werknemer in verband met werk in een ander land extra kosten maakt voor tijdelijk verblijf kunnen die kosten belastingvrij worden vergoed of zijn belastingvrije verstrekkingen ter voorkoming van deze kosten mogelijk (artikel 15a, eerste lid, onderdeel j, en artikel 17, tweede lid, van de Wet LB 1964). Met betrekking tot bepaalde groepen werknemers is een bewijsregel (de 30%-regeling) ingevoerd op grond waarvan zonder nader bewijs een bepaalde vergoeding ter zake van deze kosten kan worden betaald. Dat geldt ook voor verstrekkingen ter voorkoming van kosten.

5.11. Reiskosten

De wetgeving met betrekking tot vergoeding van reiskosten (artikel 15b, eerste lid, onderdeel a, van de Wet LB 1964) is met ingang van 1 januari 2004 sterk vereenvoudigd. Voor praktisch elke vorm van vervoer voor het werk, waaronder woon-werkverkeer, is een belastingvrije vergoeding mogelijk van thans € 0,19 per kilometer (in de jaren 2004 en 2005: € 0,18 per kilometer). Hierbij wordt niet gekeken naar de werkelijke kosten van het vervoer. Het reiskostenforfait, een afzonderlijke lage forfaitaire vergoeding voor regelmatig woon-werkverkeer, is afgeschaft. Uitzonderingen op het bedrag van € 0,19 per kilometer gelden voor vervoer per taxi, luchtvaartuig of schip. Ook geldt een uitzondering voor vervoer met een ter beschikking gesteld vervoermiddel. In die situatie heeft de werknemer geen kosten die voor een vergoeding in aanmerking komen.

Voorstel wijziging met ingang van 1 januari 2007

De mogelijkheid vaste onbelaste reiskostenvergoedingen te betalen, die nu nog is gebonden aan de criteria die in het algemeen voor vaste vergoedingen gelden, wordt verruimd. Aan de werknemer die hoofdzakelijk (dat is 70% of meer) op een vaste plaats werkt, kan een vaste onbelaste reiskostenvergoeding worden betaald alsof de werknemer het volledige jaar op die plaats werkt.

5.12. Kinderopvang

Van de kosten van kinderopvang kan een zesde deel vrij worden vergoed (artikel 15b, eerste lid, onderdeel b, en artikel 16c van de Wet LB 1964), met dien verstand dat een derde deel van de kosten vrij kan worden vergoed als de werknemer geen partner heeft of een partner heeft die geen vergoeding of verstrekking van kinderopvang krijgt. Deze regeling is met ingang van 1 januari 2005 tot stand gekomen als onderdeel van de Wet kinderopvang. Met betrekking tot de situatie dat de werkgever de kinderopvang zelf verstrekt, is zoals gezegd een forfaitaire waardering geregeld (zie paragraaf 3.5).

5.13. Maaltijden

Met ingang van 1 januari 2001 is de fiscale behandeling van maaltijden in de loonbelasting gewijzigd. Tot die datum gold steeds een fiscale normbijtelling. De normbijtelling is afgeschaft voor de maaltijden waarbij het zakelijke karakter ontbreekt of moet worden verwaarloosd. In die situaties (bijvoorbeeld de maaltijd die ter beloning aan een werknemer en diens partner wordt aangeboden) wordt de waarde in het economische verkeer van de maaltijd belast (artikel 15b, eerste lid, onderdeel c, onder 1°, van de Wet LB 1964). Met betrekking tot de maaltijden met een meer dan bijkomstig zakelijk karakter geldt op grond artikel 15b, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, van de Wet LB 1964 en artikel 28 van de Uitvoeringsregeling LB 2001 dat de eerste 80 maaltijden per kalenderjaar belastingvrij kunnen worden vergoed of verstrekt. Daarbij is aangenomen dat de maaltijden primair een zakelijk belang van de werkgever dienen en dat de privé-besparing van de werknemer kan worden verwaarloosd. Voorzover meer maaltijden worden vergoed of verstrekt, is afhankelijk van de soort maaltijd (ontbijt/koffiemaaltijd of warme maaltijd) een normbedrag belast (artikel 32 van de Uitvoeringsregeling LB 2001).

Er is een bijzondere bepaling voor kost aan boord van een schip, met lagere normbedragen vanwege de omstandigheden waarin die werknemers verkeren, namelijk dat zij niet de gelegenheid hebben op een andere plaats te eten en de lunch ook niet van huis kunnen meenemen (artikel 53 van de Uitvoeringsregeling LB 2001). Tevens is er een bijzondere bepaling voor therapeutisch mee-eten. Vanwege de omstandigheden waaronder die maaltijden kunnen worden gebruikt, is sprake van een vrije verstrekking (artikel 54 van de Uitvoeringsregeling LB 2001).

Met betrekking tot maaltijden in bedrijfskantines gelden fiscale normbedragen. Uitgangspunt is dat de lunch op de vaste werkplek een privé-karakter heeft en dat in beginsel de waarde in het economische verkeer van de lunch moet worden belast, maar omdat de vaststelling van de werkelijke waarde van de lunch bezwaarlijk is, zijn normbedragen ingevoerd (artikel 55 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001).

Voorstel wijziging met ingang van 1 januari 2007

De 80-maaltijdenregeling vervalt. Alle meer dan bijkomstig zakelijke maaltijden kunnen onbelast worden vergoed of verstrekt.

5.14. Bedrijfsfitness

Bedrijfsfitness kan op grond van artikel 29 van de Uitvoeringsregeling LB 2001 alleen belastingvrij worden vergoed of verstrekt voorzover deze geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt gedurende de werktijd en openstaat voor alle of nagenoeg alle werknemers (van een bepaalde arbeidsplaats).

Voorstel wijziging met ingang van 1 januari 2007

Bedrijfsfitness wordt belastingvrij mogelijk buiten werktijd en buiten het bedrijf op een locatie die daartoe door de werkgever is aangewezen.

5.15. Werkruimte

Met betrekking tot de werkruimte in de woning van de werknemer is slechts onder zeer strikte voorwaarden een belastingvrije vergoeding of verstrekking mogelijk. De voorwaarden zijn opgenomen in artikel 30 van de Uitvoeringsregeling LB 2001. De werkruimte moet een naar verkeersopvattingen zelfstandig gedeelte van de woning vormen en de werknemer moet een bepaald deel (afhankelijk van de vraag of hij ook een werkruimte buiten zijn woning heeft) van zijn inkomen in de werkruimte thuis verwerven. De doorsnee studeerkamer thuis kwalificeert niet omdat de extra kosten daarvan, als die er al zouden zijn, een sterk privé-karakter hebben. Met betrekking tot de bijzondere situatie dat een belastingvrije vergoeding of verstrekking mogelijk is, geldt een normering voor de hoogte daarvan (artikel 31 van de Uitvoeringsregeling LB 2001).

5.16. Telefoon

Alleen met betrekking tot het tweede en volgende telefoonabonnement van de werknemer waarvan het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is een belastingvrije vergoeding of verstrekking mogelijk (artikel 15b, eerste lid, onderdeel f, van de Wet LB 1964). De achtergrond van deze beperking is dat praktisch iedereen in Nederland een telefoonabonnement heeft en dat de kosten daarvan tot de privé-sfeer behoren. Er geldt een bijzondere bepaling met betrekking tot ISDN-abonnementen, waarvan het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is, omdat ISDN-abonnementen duurder zijn dan gewone abonnementen (artikel 38 van de Uitvoeringsregeling LB 2001). Met betrekking tot een mede voor de dienstbetrekking gebruikte telefoon geldt een normregeling (artikel 39 van de Uitvoe- ringsregeling LB 2001). De tweede of een volgende telefoon die geheel of nagenoeg geheel zakelijk wordt gebruikt, kan belastingvrij worden vergoed of verstrekt (artikel 40 van de Uitvoeringsregeling LB 2001).

Voorstel wijziging met ingang van 1 januari 2007

De huidige regelingen voor de telefoon, de tweede telefoon en ISDN worden vervangen door de regeling dat vergoedingen en verstrekkingen voor telefoons vrij zijn als sprake is van meer dan bijkomstig zakelijk gebruik. Hetzelfde geldt voor internet.

5.17. Persoonlijke verzorging

De kosten van persoonlijke verzorging kunnen niet belastingvrij worden vergoed of verstrekt (artikel 15b, eerste lid, onderdeel g, en artikel 17, tweede lid, van de Wet LB 1964). De achtergrond daarvan is dat deze kosten in de privé-sfeer liggen. Een vrije vergoeding van deze kosten of verstrekking ter voorkoming daarvan is wel mogelijk voor werknemers die optreden als artiest, presentator of als beroep een tak van sport beoefenen.

5.18. Personeelsverenigingen

Kosten van personeelsverenigingen en dergelijke kunnen op grond van artikel 15b, eerste lid, onderdeel h, en artikel 17, tweede lid, van de Wet LB 1964 niet belastingvrij worden vergoed of verstrekt. De achtergrond daarvan is dat deze kosten in de persoonlijke sfeer liggen. De woorden «en dergelijke» slaan op personeelsfondsen, lief- en leedpotten en sport- en gezelligheidsverenigingen in de personeelssfeer. Vergoedingen voor de kosten van een vakvereniging of een beroepsorganisatie vallen niet onder deze bepaling en kunnen belastingvrij worden vergoed.

Voorstel wijziging met ingang van 1 januari 2007

Vergoedingen en verstrekkingen ter zake van personeelsverenigingen worden geheel vrijgesteld indien ten minste driekwart van de werknemers of driekwart van de werknemers van een vestiging lid van de vereniging kan worden.

5.19. Huisvesting buiten de woonplaats

Als een werknemer in verband met werk buiten zijn woonplaats een woonruimte betrekt, komt de vraag aan de orde of de daaraan verbonden kosten een persoonlijk of een zakelijk karakter hebben. Naarmate deze situatie langer duurt, moet eerder worden aangenomen dat de kosten geen zakelijk karakter hebben maar zijn ontstaan door de manier waarop de werknemer zijn persoonlijke leven heeft ingericht. Op grond van artikel 15b, eerste lid, onderdeel i, en artikel 17, tweede lid, van de Wet LB 1964 komen de kosten van huisvesting buiten de woonplaats in ieder geval niet meer voor vrije vergoeding of verstrekking in aanmerking als het gaat om een periode van meer dan twee jaar. Hiermee worden geschillen voorkomen.

5.20. Loonbelasting en premie volksverzekeringen

De loonbelasting/premie volksverzekeringen wordt geheven over het fiscale loon. De ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen wordt verrekend bij de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Voor de duidelijkheid is in artikel 15b, eerste lid, onderdeel k, van de Wet LB 1964 geregeld dat er geen mogelijkheid bestaat voor een vrije vergoeding van loonbelasting/premie volksverzekeringen. Hetzelfde geldt ter zake van premies voor buitenlandse verzekeringen die naar aard en strekking overeenkomen met de volksverzekeringen, tenzij de werknemer premieplichtig is voor de volksverzekeringen (artikel 15b, eerste lid, onderdeel l, van de Wet LB 1964).

5.21. Geldboeten en dergelijke

Hoofdregel is dat de zakelijk met de dienstbetrekking verband houdende kosten belastingvrij kunnen worden vergoed. De wetgever heeft op deze regel uitzonderingen gemaakt voor geldboeten en voor kosten en lasten die met criminele activiteiten verband houden (artikel 15b, eerste lid, onderdelen m tot en met q, van de Wet LB 1964). De wetgever gaat ervan uit dat een doeltreffend straftoemetingsbeleid niet moet worden doorkruist door een fiscale vrijstelling en acht het maatschappelijk ongewenst dat kosten ter zake van criminele activiteiten fiscaal worden vergolden.

5.22. Parkeergelegenheid in of bij de woning van de werknemer

De parkeergelegenheid in of bij de woning van de werknemer kan niet belastingvrij worden vergoed of verstrekt (artikel 15b, eerste lid, onderdeel r, en artikel 17, tweede lid, van de Wet LB 1964). De achtergrond hiervan is dat dergelijke kosten in de privé-sfeer liggen.

5.23. Computers en dergelijke apparatuur en bijbehorende apparatuur

Computers en dergelijke apparatuur en bijbehorende apparatuur kunnen thans alleen belastingvrij worden vergoed of verstrekt als zij ten minste nagenoeg geheel zakelijk worden gebruikt (artikel 15b, eerste lid, onderdeel s, en artikel 17, tweede lid, van de Wet LB 1964). De achtergrond hiervan is dat het bezit van computers gemeengoed is geworden. Met betrekking tot de situatie dat een dergelijke computer aan de werknemer ter beschikking wordt gesteld (de werknemer heeft alleen het genot ervan), is zoals gezegd een waarderingsvoorschrift opgenomen. Zie paragraaf 3.4. Bij een meerjarig belang en een kostprijs van meer dan € 450 kan bij een ten minste nagenoeg geheel zakelijk gebruikte computer alleen de afschrijving vrij worden vergoed.

5.24. Reizen met openbaar vervoer

Het is mogelijk de werkelijke kosten van het reizen in verband met de dienstbetrekking per openbaar vervoer vrij te vergoeden, ook als deze hoger zijn dan € 0,19 per afgelegde kilometer (artikel 16a van de Wet LB 1964). Voorwaarden zijn dat de werknemer de vervoerbewijzen aan de werkgever overhandigt en dat de werkgever de vervoerbewijzen per werknemer administreert en voor controle beschikbaar houdt. Omdat de vrije vergoeding voor reizen per openbaar vervoer hoger kan zijn dan € 0,19 per kilometer moet controleerbaar zijn dat inderdaad van openbaar vervoer gebruik is gemaakt.

Voorstel wijziging met ingang van 1 januari 2007

De werkgever kan de bewaarplicht met betrekking tot de vervoerbewijzen naar eigen inzicht nakomen.

5.25. Genot van een woning

Als een werknemer de beschikking heeft over een door zijn werkgever bekostigde woning is de economische huurwaarde belast. Op deze regel wordt door artikel 33 van de Uitvoeringsregeling LB 2001 een uitzondering gemaakt als de werknemer ter behoorlijke vervulling van zijn dienstbetrekking in een relatief dure woning woont. In dergelijke situaties is een vergoeding van de huur vrij voorzover die hoger is dan 18% van het loon; bij een verstrekking wordt niet meer dan 18% van het loon belast. De werknemer heeft de mogelijkheid het te belasten loon lager te doen vaststellen namelijk als het bedrag van de besparing aanmerkelijk lager is dan de waarde in het economische verkeer van het genot van de woning. Daartoe doet hij een verzoek aan de inspecteur die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist.

Als een ondernemer woont in een woning die tot zijn ondernemingsvermogen behoort, vindt de bijtelling privé-gebruik woning plaats. Het bedrag van de onttrekking wordt forfaitair bepaald, uitgaande de WOZ-waarde (artikel 3.19 van de Wet inkomstenbelasting 2001).

5.26. Genot van bewassing, energie en water

Er gelden genormeerde bedragen voor het genot van bewassing, energie en water als de desbetreffende kosten in het kader van de behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking worden gemaakt (artikel 34 van de Uitvoeringsregeling LB 2001). Een voorbeeld is de portierswoning. De achtergrond daarvan is dat de economische waarde van bewassing, energie en water in een dergelijke situatie veel hoger kan zijn dan bij het inkomen van de werknemer nog gebruikelijk is. Het gebruik van normbedragen is ook praktischer dan het belasten van de door de werkgever betaalde (fluctuerende) werkelijke kosten. De bepaling geldt niet bij een normale woonsituatie van de werknemer, ook al is daarin een werkruimte ingericht en ook al worden daar zakelijke relaties ontvangen.

5.27. Inwoning

Met betrekking tot inwoning geldt eveneens een normering (artikel 35 van de Uitvoeringsregeling LB 2001). Toepassing daarvan is alleen aan de orde in de situatie dat de inwoning ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking plaatsvindt, bijvoorbeeld als de werknemer in verband met tijdelijk werk in pension gaat of in een hotel wordt ondergebracht. Als de werknemer zijn woning aanhoudt, is in de regel sprake van een vrije vergoeding of verstrekking vanwege de regeling voor dubbele huisvestingskosten gedurende maximaal twee jaar. Maar is dat niet het geval, dan zou hetzij de waarde in het economische verkeer hetzij de besparingswaarde van de inwoning moeten worden belast. Om problemen daarbij te voorkomen, is een normbedrag vastgesteld. Als de inwoning ook voor de gezinsleden van de werknemer geldt, wordt het normbedrag verhoogd.

5.28. Voordeelurenkaart voor het reizen met Nederlands openbaar vervoer

Als een voordeelurenkaart voor het reizen met Nederlands openbaar vervoer mede dient ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking of voor woon-werkverkeer kan deze volgens artikel 36 van de Uitvoeringsregeling LB 2001 onbelast worden vergoed of verstrekt. Hiermee worden, mede vanwege de relatief lage waarde van de kaart, discussies voorkomen over het gebruik van de kaart van privé-doeleinden.

5.29. Fiets voor woon-werkverkeer

Als de werknemer voor woon-werkverkeer een fiets koopt, kunnen de aanschafkosten volgens artikel 37 van de Uitvoeringsregeling LB 2001 voor een groot deel onbelast worden vergoed. Voorwaarde is dat de werknemer op meer dan de helft van het aantal dagen dat hij pleegt te reizen voor woon-werkverkeer gebruik maakt van de fiets. De vergoeding is vrij voorzover deze meer bedraagt dan € 68 en niet meer bedraagt dan € 749. Deze regeling, die bij verstrekkingen van overeenkomstige toepassing is, kan eens per drie kalenderjaren worden benut. Per drie jaar kan bij genoemd woon-werkverkeer per fiets € 250 vrij worden vergoed voor met de fiets samenhangende zaken die direct dienstbaar zijn voor het woon-werkverkeer. Ook een fietsverzekering is dan vrij.

Voorstel wijziging met ingang van 1 januari 2007

Afschaffing van de bijtelling van € 68 die nu bij toepassing van de fietsregeling moet plaatsvinden. De vergoeding voor met de fiets samenhangende zaken krijgt een forfaitair karakter.

5.30. Producten uit eigen bedrijf

De regeling met betrekking tot producten uiteigen bedrijf (artikel 41 van de Uitvoeringsregeling LB 2001) is met ingang van 1 april 2003 herzien en komt erop neer dat een personeelskorting van 20% belastingvrij kan worden gegeven tot een maximum van € 475 per kalenderjaar. Dit maximum wordt verhoogd voorzover het bedrag van € 475 in de twee voorafgaande jaren niet is benut. Die mogelijkheid is van belang ingeval het product van de werkgever zich ertoe leent maar eens in de zoveel jaar te worden gekocht.

5.31. Personeelsfeesten, personeelsfestiviteiten en dergelijke incidentele personeelsvoorzieningen

Personeelsfeesten en personeelsreizen en dergelijke incidentele personeelsvoorzieningen zijn volgens artikel 42 van de Uitvoeringsregeling LB 2001 vrij tot een maximum van € 340 per werknemer per kalenderjaar of € 454 per werknemer per kalenderjaar als sprake is van een jubileum van de werkgever. Voorwaarde is dat deelname aan de personeelsvoorziening open staat voor ten minste driekwart van de werknemers (of driekwart van de werknemers die behoren tot een organisatorische of functionele eenheid). Voorzover de vergoeding of verstrekking hoger is dan de genoemde norm is deze belast als eindheffingsloon tegen het enkelvoudige tarief.

Voorstel wijziging met ingang van 1 januari 2007

Vergoedingen en verstrekkingen ter zake van personeelsfeesten en personeelsreizen worden geheel vrijgesteld indien ten minste driekwart van de werknemers of driekwart van de werknemers van een functionele eenheid recht heeft op deze vergoeding of verstrekking.

5.32. ARBO

Vergoedingen en verstrekkingen die direct samenhangen met verplichtingen van de werkgever op grond van de Arbeidsomstandighedenwet zijn op grond van artikel 43 van de Uitvoeringsregeling LB 2001) vrij, tenzij de werknemer hierdoor een aanmerkelijke privé-besparing geniet.

5.33. Ongevallenverzekering

Een algemene ongevallenverzekering heeft een privé-karakter. De betaling van de premie is niet aftrekbaar en de uitkering is niet als loon belast. Tijdens de behandeling van de Belastingherziening 2001 is het standpunt ingenomen dat dit anders is in het specifieke geval dat het gaat om een verzekeringsproduct dat uitsluitend recht geeft op een kapitaalsuitkering bij ongevallen in het kader van de uitoefening van de dienstbetrekking. Dit standpunt is neergelegd in artikel 44 van de Uitvoeringsregeling LB 2001.

5.34. Outplacement

Outplacement komt voor in de situatie dat een werknemer van werkkring moet veranderen. Het gaat om diensten en adviezen ten behoeve van een werknemer teneinde op zo kort mogelijke termijn een passende nieuwe dienstbetrekking te vinden. Belastingvrije vergoeding of verstrekking is mogelijk, ook al houden de kosten niet of nauwelijks verband met de huidige dienstbetrekking (artikel 45 van de Uitvoeringsregeling LB 2001).

5.35. Huisvesting aan boord van schepen en baggermateriaal, op boorplatforms en in pakwagens van kermisexploitanten

Omdat de werkelijke waarde van de verstrekte huisvesting aan boord van schepen en baggermaterieel, op boorplatforms en in pakwagens van kermisexploitanten moeilijk is vast te stellen, gelden normbedragen (artikel 51 van de Uitvoeringsregeling LB 2001). Bij de hoogte van de normbedragen worden diverse situaties onderscheiden. De bepaling is gedetailleerd, maar de desbetreffende werkgevers hebben in het algemeen slechts met één situatie te maken. Als de werknemer elders een woning heeft, wordt geen normbedrag bijgeteld.

5.36. Ziektekostenregeling met een zeer lage waarde

De verstrekking van een aanspraak volgens een ziektekostenregeling met een waarde van ten hoogste € 27 per jaar is vrij (artikel 57 van de Uitvoeringsregeling LB 2001). Hierdoor worden kleine bijtellingen voorkomen.

5.37. Rentevoordeel personeelsleningen

Als de werkgever aan een werknemer een renteloze lening verstrekt, behoort het werkelijke rentevoordeel in beginsel tot het loon. Het vaststellen van het werkelijke rentevoordeel is echter bezwaarlijk. De hoogte van de in zakelijke verhoudingen overeen te komen rente is onder meer afhankelijk van de looptijd van de lening en de gestelde zekerheden. Marktverhoudingen spelen ook een rol. Voor dezelfde lening brengt de ene geldschieter soms een andere rente in rekening dan een andere geldschieter. De rente kan bovendien per dag wijzigen. Om het rentevoordeel op een praktische wijze te belasten, geeft artikel 59 van de Uitvoeringsregeling LB 2001 een forfaitaire regeling. De normrente is thans 3,5% op jaarbasis. Als de werknemer geen of een lagere rente is verschuldigd, is in zoverre sprake van te belasten loon. De in genoemd artikel 59 vastgelegde normrente is gelijk aan de heffings- en invorderingsrente voor het eerste kwartaal van het desbetreffende kalenderjaar. Met betrekking tot een geldlening voor de eigen woning, waarbij renteaftrek voor de inkomstenbelasting mogelijk is, is overigens goedgekeurd dat het rentevoordeel niet wordt belast (dan is uiteraard geen aftrek van rente mogelijk).

Naar boven