30 306
Wijziging van enkele belastingwetten (Belastingplan 2006)

nr. 71
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 april 2006

Naar aanleiding van de motie Dezentjé Hamming/Crone (30 306, nr. 56) heb ik u bij brief van 11 januari jl. (30 306, nr. 68) op de hoogte gesteld van mijn voornemen, om voor ondernemers de mogelijkheid te scheppen bestelauto’s te kopen zonder BPM te betalen. In mijn brief ging ik uit van een bij ministeriële regeling vorm te geven systeem, gebaseerd op door de Belastingdienst af te geven ondernemersverklaringen. De voorbereidingstijd voor zo’n opzet wordt in de brief geschat op 6 à 9 maanden. In een reactie d.d. 19 januari 2006, nr. 06-Fin-B-03, geeft de vaste commissie voor Financiën aan dat zij onverkort vasthoudt aan de inhoud van de motie, en daarmee aan de in de motie genoemde aanpassing van de systematiek van de BPM-heffing per 1 juli 2006.

De afgelopen periode is onderzocht, hoe via een systeem van ondernemerschapsverklaringen de BPM-teruggaaf voor ondernemers direct bij aankoop kan worden gerealiseerd, dus zonder voorfinanciering. Daarbij is echter gebleken, dat de onderzochte alternatieven binnen de huidige opzet van de Wet BPM leiden tot een onevenredige stijging van de met deze faciliteit gemoeide administratieve lasten en uitvoeringskosten. Onder omstandigheden zou er bovendien sprake blijven van het rondpompen van geld, maar dan in de schakel dealer-importeur of importeur-fiscus. Voor het beëindigen van de voorfinanciering BPM door ondernemers zonder de geschetste nadelige effecten blijkt een andere aanpak nodig. Ik denk hierbij aan de omzetting van de BPM-teruggaaf voor ondernemers in een rechtstreeks uit de wet voortvloeiende vrijstelling.

Gezien het voorgaande streef ik ernaar in het lopende kwartaal een voorstel tot wijziging van de Wet BPM aan u voor te leggen, teneinde het probleem van de voorfinanciering definitief uit de wereld te helpen.

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn