30 306
Wijziging van enkele belastingwetten (Belastingplan 2006)

25 946
Internationaal Natuur- en Milieubeleid

nr. 70
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 12 april 2006

De vaste commissie voor Financiën1, de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit2 en de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer3 hebben op 23 maart 2006 overleg gevoerd met staatssecretaris Wijn van Financiën en staatssecretaris Van Geel van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over:

– het standpunt van de staatssecretaris van Financiën ten aanzien van de motie van de leden Van Vroonhoven-Kok en Bakker betreffende stimulering biobrandstoffen (30 306, nr. 69);

– de brief van de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer d.d. 15 maart 2006 inzake biobrandstoffen (25 946, nr. 13).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA) die mede namens de heer Bakker van de fractie van D66 het woord voert, is er verheugd over dat het kabinet inmiddels volledige uitvoering geeft aan de tijdens de behandeling van het Belastingplan 2006 Kamerbreed aanvaarde motie over verplichte toenemende bijmenging van biobrandstoffen (stuk nr. 62). De in het kader van hetzelfde belastingplan eveneens Kamerbreed aangenomen motie-Van Vroonhoven-Kok/Bakker (stuk nr. 63) verzoekt het kabinet zowel handhaving van de bestaande accijnsvrijstelling voor projecten voor puur plantaardige oliën (PPO) als het mogelijk maken dat nieuwe PPO-projecten ook onder de accijnsvrijstelling vallen. In zijn brief van 8 februari jl. (30 306, nr. 69) geeft de staatssecretaris van Financiën aan op welke wijze hij uitvoering wenst te geven aan de motie. Zo zal voor de bestaande PPO-projecten de langjarige accijnsvrijstelling tot 2010 worden gehandhaafd, doch dwingt volgens de staatssecretaris de Europese regelgeving hem om de vrijstelling te beperken tot de meerkosten. Hoe moet dit laatste evenwel worden gezien in het licht van het feit dat in andere EG-lidstaten, zoals Duitsland, wel sprake is van volledige vrijstelling?

Met betrekking tot het tweede verzoek in de motie dat ertoe strekt nieuwe PPO-projecten onder de accijnsvrijstelling te laten vallen teneinde de desbetreffende producenten een langjarig perspectief te bieden door ook nieuwe projecten op te kunnen starten, geven de staatssecretarissen van Financiën en van VROM aan dat in het kader van het te voeren tweesporenbeleid (innovatief en generiek) dergelijke projecten voortaan alleen voor subsidie in aanmerking kunnen komen. Weliswaar is de verplichte bijmenging een positieve ontwikkeling in dezen, maar volgens mevrouw Van Vroonhoven moet deze los worden gezien van de stimulering van de productie van puur plantaardige oliën. Zij wenst dan ook onverkort vast te houden aan de tekst van de motie en zij verzoekt de bewindslieden dan ook als zodanig uitvoering aan de motie te geven.

De heer Van den Brink (LPF) vraagt zich af of de in de EU-richtlijn biobrandstoffen opgenomen streefwaarde van 5,7% bijmenging haalbaar is voor Nederland, aangezien het naar zijn inschatting niet in staat zal zijn de hiervoor benodigde grondstoffen zelf te produceren en het zelfs nog maar de vraag is of in het totale EU-verband een dergelijke productie gehaald zal kunnen worden. Hij is dan ook benieuwd te vernemen of er op dit punt wel voldoende onderzoek is gedaan. Daarnaast is het niet uitgesloten dat realisering van deze streefwaarde op wereldniveau zal leiden tot een complete verschuiving qua voedselproductie voor zowel dieren als mensen. Is er ook op dit terrein voldoende onderzoek gedaan naar de consequenties?

Hoewel de heer Van den Brink destijds met volle overtuiging voor de motie-Van Vroonhoven-Kok/Bakker heeft gestemd, vraagt hij zich inmiddels wel af of door het ingezette beleid inzake de verplichte bijmenging, deze motie niet achterhaald is. Veeleer had hij dan ook verwacht dat beide indieners met een aangepaste motie waren gekomen om de consument te beschermen tegen duurder wordende brandstof als gevolg van genoemde verplichte bijmenging. Een bijkomend aspect is dat wanneer als alternatief voor de fossiele brandstoffen het accent steeds meer op alcohol komt te liggen maar daarvoor tegelijkertijd torenhoge accijnzen in stand worden gehouden, dit product als energiedrager voor altijd zal worden uitgebannen.

De heer Van den Brink heeft gelet op het vorengaande dan ook de indruk dat in tegenstelling tot het bedrijfsleven de overheid wat betreft de verdere ontwikkeling van biobrandstoffen nog steeds op twee gedachten hinkt, wier houding zijn inziens dan ook als volgt is te typeren: lief meisje, ik houd van je, ik wil met je naar bed, maar dan moet je wel betalen.

De heer Samsom (PvdA) ziet de brief van de staatssecretaris van Financiën d.d. 8 februari als een poging om het in de voorliggende motie-Van Vroonhoven-Kok/Bakker vervatte initiatief, dat als een stap in de richting van een biologischebrandstoffeneconomie moet worden gezien, in de kiem te smoren. De redenering van het kabinet dat PPO in feite een brandstof van de eerste generatie is en dat de nadruk meer moet liggen op de tweede generatie, is uiterst kwestieus. Het geeft met zoveel woorden aan dat PPO een totaal andere richting uitgaat en afleidt van het werkelijke doel van genoemde tweede generatie biobrandstoffen. Eenieder die bekend is met innovatieve ontwikkeling weet evenwel dat bepaalde stappen niet zomaar kunnen worden overgeslagen, juist waar innovatie nu eenmaal geen smal spoor volgt. Er zijn meerdere opties nodig, ook wat betreft de infrastructuur, om tot een volledige biobrandstoffeneconomie te komen, waarbij PPO wel degelijk een belangrijk doel dient. Verder voert het kabinet als argument aan dat volledige accijnsvrijstelling zich niet meer verhoudt tot het communautaire recht. Daar bepaalde EU-lidstaten hierover anders denken dan Nederland, blijkt ook dit argument voor discussie vatbaar. De verwachting dat door de almaar stijgende prijs van fossiele brandstoffen de productie van biobrandstoffen vanzelf rendabel wordt, is naar het oordeel ook niet gestoeld op de economische wetten. Indien de vraag naar biobrandstoffen toeneemt, zal de prijs ervan eveneens stijgen, in ieder geval in eerste instantie. De heer Samsom blijft dan ook voorstander van het onverkort uitvoeren van de motie-Van Vroonhoven-Kok/Bakker.

Oprecht gemeende complimenten wenst hij overigens uit te spreken voor de brief van de staatssecretaris van VROM inzake het te voeren beleid inzake biobrandstoffen (25 946, nr. 13) die in feite neerkomt op een eerste belangrijke stap in de richting van de verhandelbare verplichting om iets duurzaams in gang te zetten. De verplichte 2% geeft PPO vanaf 1 januari 2007 een volwaardige kans om te participeren. In dat licht is het des te onbegrijpelijker waarom de staatssecretaris van Financiën tot die datum wat betreft de stimulering van PPO de stekker er uit trekt door aan de accijnsvrijstelling te morrelen. Voor het realiseren van een duurzame toekomst is het juist van belang om een consistent en ruimhartig beleid te voeren.

De heer Hofstra (VVD) persisteert bij uitvoering van de in mei 2001 door de Kamer aanvaarde motie die ertoe strekt voor kleinschalige PPO-projecten met beperkte volumes tot minimaal 2010 volledige accijnsvrijstelling te realiseren. In zijn brief van 8 februari jl. geeft de staatssecretaris van Financiën aan dat Europese regelgeving verplicht tot een beperking van de vrijstelling tot de meerkosten. Zo het kabinet van zins is hieraan te voldoen, zal het naar het oordeel van de heer Hofstra de financiële consequenties zelf moeten dragen en mag het deze niet afwentelen op degenen die gebruikmaken van de regeling. Refererend aan de motie-Van Vroonhoven-Kok/Bakker is het verheugend te constateren dat er toegewerkt wordt naar een nadere regeling. Wanneer zal die van kracht worden en welk budget wordt hiervoor overigens beschikbaar gesteld? Bij de nadere invulling van de regeling dient er vooral aandacht te zijn voor innovatie waarbij ook gerealiseerd moet worden dat het milieurendement van zuiver plantaardige oliën beperkt is en dat ook de kostenefficiency niet erg hoog is. De terughoudendheid die het kabinet in dat opzicht aan de dag legt, is dan ook wel begrijpelijk.

Met betrekking tot het bijmengen dient gerealiseerd te worden dat het hierbij gaat om een grootschalige activiteit, aangezien 2% in relatie tot het enorm groot aantal liters fossiele brandstoffen, ook heel veel liters biobrandstoffen zal inhouden. Hoewel bijmenging uit milieuoogpunt een gewenste stap zou kunnen zijn, is de contramal hiervan wel een dreigende prijsverhoging aan de pomp. De heer Hofstra is dan ook onverkort tegen een regeling waarbij de prijs aan de pomp stijgt. Hij gaat er van uit dat ook per 1 januari 2007 nog sprake zal zijn van de bevriezing van de automatische indexatie van brandstofaccijnzen, zoals die tijdens de laatste algemene beschouwingen is overeengekomen. Dit klemt te meer daar de prijzen in Europa aan de pomp nergens zo hoog zijn als in Nederland. Onder verwijzing naar een breed door de Kamer aanvaarde en door de minister van Verkeer en Waterstaat omarmde motie op dit punt, pleit de heer Hofstra bovendien voor het realiseren van meer brandstofprijzenconcurrentie tussen de pompstations in Nederland, vooral die langs de snelwegen, hetgeen ongetwijfeld zal leiden tot prijsverlagingen.

De heer Vendrik (GroenLinks) kan zich zeer wel vinden in de hoofdlijnen van het in de voorliggende stukken voorgenomen beleid met betrekking tot PPO. Zo is het verheugend dat onverkort uitvoering wordt gegeven een de motie over de verplichte bijmenging. Kan de staatssecretaris van Financiën overigens bevestigen dat hij nog zal komen met een AMvB die een oploop tot 2010 bevat, en zo ja, is hij bereid die vóór publicatie in het Staatsblad aan de Kamer voor te leggen?

Duurzaamheid is niet een kwestie van geld uitgeven maar van verplichtend te werk gaan, in dit geval een verplicht aandeel biobrandstoffen, waarbij in het uiterste geval eventueel besloten kan worden over te gaan tot heffingen. Milieuvervuilers moeten niet worden gesubsidieerd maar moeten worden belast. Pas als er helemaal geen andere mogelijkheden meer zijn, komt subsidiëring in beeld, direct dan wel indirect via allerlei fiscale vrijstellingen.

Tot zijn genoegen constateert de heer Vendrik dat het kabinet in zijn voorliggende reactie op de motie-Van Vroonhoven-Kok/Bakker, de aarzelingen die zijn fractie al reeds bij de indiening ervan had, heeft bevestigd. Er is sprake van een zeer beperkt milieuvoordeel en van hoge kosten. Verder doet het hem deugd dat de reactie aangeeft dat het niet de bedoeling is om in dezen, via een achterdeurtje, een landbouwpolitieke discussie te voeren. Ook bevestigt de kabinetsreactie zijn visie dat in tegenstelling tot zonne-energie er wat betreft PPO binnen de keten van gewas tot pomp nauwelijks perspectief is op verdere innovatie die er werkelijk toe leidt dat het product goedkoper en duurzamer wordt.

Bij de constatering van de staatssecretaris van VROM, gedaan op blz. 2 van zijn brief, dat maatregelen voor het terugdringen van broeikasemissies in andere sectoren dan het verkeer soms goedkoper zijn, plaatst de heer Vendrik de nodige vraagtekens, aangezien de praktijk toch anders uitwijst. Als het gaat om de CO2-reductie in de verkeerssector mist hij in de voorliggende brief de doelstelling om de groei van het autoverkeer, die spectaculair is bij autonoom beleid, af te remmen, bijvoorbeeld door middel van de kilometerheffing.

In dezelfde brief stelt de staatssecretaris dat hij ten aanzien van het uitsluiten van niet-duurzame biobrandstoffen voornemens is nauw aan te sluiten bij de duurzaamheidseisen die het ministerie van EZ mogelijk gaat stellen om biomassa in aanmerking te laten komen voor MEP-subsidies. Daar ondanks herhaaldelijk verzoek van de Kamer de minister van EZ maar niet afkomt met een definitie van wat onder duurzame biomassa moet worden verstaan, die met name van belang is voor het zogenaamde MEP-gebouw, vraagt de heer Vendrik de staatssecretaris van VROM om in dezen namens het kabinet nu het voortouw te nemen, ook door het in Europa te agenderen.

Antwoord van de bewindslieden

De staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer wijst erop dat de kern van zijn voorliggende brief is dat het kabinet inzet op een fors aandeel biobrandstoffen onder het gelijktijdige besef dat de huidige generatie brandstoffen nog niet het einddoel is. Via de AMvB inzake de duurzaamheidscriteria wordt geprobeerd een zodanig systeem te realiseren waarbij er geen sprake is van lock in-effecten voor de bestaande generatie biobrandstoffen en er toch voor wordt gezorgd dat de tweede generatie biobrandstoffen een kans krijgt op de markt. Langer wachten met deze aanpak zou onverstandig zijn gelet op het feit dat niet uit te sluiten is dat er nog een behoorlijke tegenvaller zal optreden met betrekking tot de CO2-uitstoot in de sector verkeer. Voor de korte termijn ziet de staatssecretaris in ieder geval geen enkele andere mogelijkheid om in deze sector een goede bijdrage te leveren aan de reductie van CO2. Waar uitgangspunt voor dit kabinet nog steeds is om de Kyoto-doelen te halen, zal bij tegenvallers ook gezorgd moeten worden voor oplossingen. Naast het puur inhoudelijke duurzaamheidaspect, is het dan ook nodig om nu een forse stap te maken, die tot genoegen van de staatssecretaris, kan rekenen op een breed draagvlak in de Kamer.

Daar de tweede generatie biobrandstoffen vooral uit reststoffen en houtachtige gewassen wordt gefabriceerd, houdt dit wel in dat Europees gezien het percentage van 5,75 in 2010 niet veel hoger kan worden ingeschat, onder gelijktijdige realisering van de duurzaamheidvereisten. Het onderzoek van Ecofys komt ook tot de conclusie dat dit een handhaafbaar en reëel percentage is.

Aangezien het kabinet qua duurzaamheidaspecten PPO als gelijkwaardig aan biodiesel inschat, is voor PPO geen bijzondere positie gecreëerd binnen het brandstoffenbeleid. Evenals andere brandstoffen kunnen ze, mits sprake is van innovatieve projecten, in aanmerking komen voor het innovatiespoor ten bedrage van 60 mln. voor de periode 2006 t/m 2010 die zijn gereserveerd in het kader van het Duurzaamheidspakket 2005. De staatssecretaris hoopt rond de zomer de desbetreffende subsidieregeling te kunnen publiceren in de Staatscourant.

De verplichtstelling maakt het mogelijk dat bedrijven op een heel innovatieve en efficiënte manier te werk gaan met betrekking tot biobrandstoffen, waarbij zij er via gerichte inkoop en ontwikkeling voor zullen zorgen dat de kosten zo gering mogelijk zijn. Zoals de heer Samsom aangaf, is vanwege de grotere aandacht voor biobrandstoffen in de komende jaren, enige kostenverhoging niet uit te sluiten. Daar staat tegenover dat in de periode daarna juist weer een kostenverlaging kan optreden vanwege de efficiencyslag die gemaakt kan worden. Bovendien moet er op worden gewezen dat de gegevens die leiden tot een extra toename van wellicht 1 tot 2 cent in 2010, zijn gebaseerd op een olieprijs van 35$.

De staatssecretaris is het volstrekt met de heer Vendrik eens dat geprobeerd moet worden om zo snel mogelijk helderheid te krijgen over de duurzaamheidscriteria, niet alleen in het kader van de MEP, maar zeer zeker ook in relatie tot de biobrandstoffen. Deze criteria zijn vooral van belang om de tweede fase wat betreft de AMvB in te vullen. In goed overleg met de milieubeweging en het bedrijfsleven wordt ernaar gestreefd te komen tot werkbare criteria, waarvan de exacte definiëring is voorzien rond de zomer. Naar verwachting zal overigens nog voor het eind van dit jaar de Europese Commissie zelf komen met duurzaamheidscriteria.

Ook over het te volgen schema inzake verplichte bijmenging, uitgaande van 2% vanaf 2006 en oplopend tot 5,75% in 2010, vindt overleg plaats met het bedrijfsleven om de haalbaarheid ervan te bezien. Het streefpercentage van 5,75 in 2010 is in EU-verband vastgesteld en is als zodanig niet vrijblijvend. Een lidstaat kan er dan ook alleen onderuit als het gemotiveerd aangeeft waarom het van die norm afwijkt.

De staatssecretaris van Financiën benadrukt dat ook in dit dossier de fiscaliteit gezien moet worden als een instrument om een doel te bereiken dat in een breder kader moet worden geplaatst. Het fiscale beleid in dezen komt er op neer dat wat betreft 2006 is gekozen voor een beperkte fiscale stimulering van biobrandstoffen, gevolgd door een verplichting voor de brandstofleveranciers om met ingang van 1 januari 2007 een deel van hun brandstoffen te leveren in de vorm van biobrandstoffen. De staatssecretaris is er steeds van uitgegaan dat de motie-Van Vroonhoven-Kok/Bakker beoogt om de agrariërs die zaden telen, een bepaalde afzetzekerheid te bieden met een daarbij horende nette prijs. Daar de verplichte bijmenging vanaf 2007 die zekerheid aan de agrarische sector zal bieden, kan in die zin in ieder geval het tweede dictum van de motie als enigszins achterhaald worden beschouwd.

Nieuwe projecten voor PPO zullen op enigerlei wijze innovatief dienen te zijn. Ter stimulering daarvan leent de fiscaliteit als generiek instrument zich veel minder dan het subsidie-instrument. Momenteel liggen bij het ministerie van Financiën een aanvraag voor een project dat uiteindelijk 75 miljoen liter per jaar zal omvatten en een projectaanvraag ten aanzien van 10 miljoen liter per jaar. Uitgaande van 31 cent per liter, zou het alleen wat die projecten betreft al gaan om een jaarlijks bedrag van ongeveer 30 mln. accijnsvrijstelling op een eerste generatie PPO, een bedrag waarvoor uiteraard ook nog dekking gevonden zou moeten worden. Gelet op het milieurendement van PPO, op het zo-even geschetste generieke karakter van het fiscale instrument en op de ophanden zijnde verplichte bijmenging, komt het kabinet dan ook tot de conclusie dat voortzetting van genoemde fiscale vrijstelling na 2006 niet nodig is. Bovendien zal voortzetting ervan kunnen betekenen dat in Europees verband de vraag wordt opgeworpen of in dezen niet sprake is van staatssteun dan wel concurrentievervalsing. Een oliemaatschappij die alsdan naar de rechter stapt, zal naar de inschatting van de staatssecretaris een buitengewoon goede kans maken in het gelijk gesteld te worden op het punt van concurrentievervalsing, met als gevolg dat de partij die de accijnsvrijstelling heeft genoten, verplicht wordt tot terugbetaling.

Op dit moment lopen reeds enkele PPO-projecten die in totaal 7 miljoen liter per jaar beslaan, resulterend in een accijnsvrijstelling ten bedrage van 2,5 mln. Voor uitbreiding van de accijnsvrijstelling tot nieuwe PPO-projecten zou een wettelijk kader moeten worden vastgesteld. Bij die gelegenheid zou beoordeeld moeten worden welke projecten uiteindelijk wel voor vrijstelling in aanmerking komen, hetgeen vervolgens fiscaal geoperationaliseerd moet worden. Dat is een veel lastiger opgave dan wanneer de steun gegoten wordt in de vorm van een subsidieregeling. In het kader van zo’n regeling kunnen namelijk belangenafwegingen en omvangbeperkingen ingebouwd worden, hetgeen bij een fiscale maatregel veel moeilijker is of zelfs helemaal niet haalbaar is. Een bijkomend maar zeker niet onbelangrijk aspect is dat het fiscaal niet mogelijk is om het te beperken tot in Nederland geproduceerd koolzaad. Hiermee wordt dus niet eens gegarandeerd dat door een dergelijke fiscale maatregel de Nederlandse landbouw wordt ondersteund.

Wat betreft zijn concurrentiepositie ten opzichte van andere EU-landen loopt Nederland in dezen absoluut niet achter. Voor zover bekend wordt in Duitsland PPO-accijnsvrijstelling voornamelijk toegepast voor het wegverkeer en dan nog in beperkte mate. Inmiddels heeft de Duitse regering een voorstel ingediend bij de Bondsdag dat strekt tot afschaffing van deze accijnsvrijstelling, dit na aandringen van de Europese Commissie die deze vrijstelling beschouwde als overcompensatie. Bovendien overweegt men ook in Duitsland over te gaan tot verplichte bijmenging. In België treedt begin november 2006 een PPO-regeling in werking, die evenwel een zeer beperkte reikwijdte heeft. Ze is namelijk alleen bestemd voor de door de landbouwer geproduceerde en door hem zonder tussenpersoon aan de verbruiker verkochte PPO. De Europese Commissie heeft hierbij overigens nog als voorwaarde gesteld dat ieder jaar deze vrijstelling tegen het licht zal worden gehouden. Voor zover de staatssecretaris bekend, zijn in België nog geen afspraken gemaakt over verplichte bijmenging.

Met betrekking tot het eerste dictum van de motie-Van Vroonhoven-Kok/Bakker, dat de regering verzoekt om de bestaande langjarige accijnsvrijstelling voor PPO in stand te houden, heeft de staatssecretaris eerder aangegeven voornemens te zijn om die vrijstelling met 5 cent verminderen. Hij geeft nu aan de bereidheid te hebben, indien de Kamer persisteert bij het niet door laten gaan van die vermindering, een beweging te maken ten aanzien van genoemd eerste dictum, door af te zien van de voorgenomen vermindering met 5 cent, maar dan wel onder het voorbehoud van instemming door de EU.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA) is verheugd over de toezegging van de staatssecretaris van Financiën om af te zien van zijn voornemen om de accijnsvrijstelling te verlagen met 5 cent.

Daar zij grote twijfels heeft bij de redenering van de staatssecretaris van Financiën inzake het bedrag van 30 mln. dat ten grondslag ligt aan zijn aanname over de 85 miljoen liter in relatie tot toekomstige projecten, heeft zij behoefte aan een nadere explicitering van zijn kant. Aangezien deze projecten op dit moment nog niet concreet zijn, zijn er wat dat betreft eigenlijk voor de Staat ook geen inkomsten uit accijnzen.

Verder plaatst mevrouw Van Vroonhoven vraagtekens bij het beeld dat de staatssecretaris in zijn beantwoording over de situatie in Duitsland en België heeft geschetst. Naar haar weten is er in die landen zeker nog niet radicaal een streep door de accijnsvrijstelling gehaald maar is men daar een en ander nog voorzichtig aan het aftasten.

De heer Van den Brink (LPF) vraagt aan de staatssecretaris van Financiën wat zijn insteek zal zijn indien de verplichte bijmenging een prijsopdrijvend effect aan de pomp zal hebben. Zou het dan denkbaar zijn dat de accijns met een zodanig bedrag wordt verlaagd dat die prijsverhoging teniet wordt gedaan?

Ook de heer Samsom (PvdA) is ingenomen met de toezegging van de staatssecretaris van Financiën inzake de 5 cent.

Verder is hij er op voorhand nog steeds niet van overtuigd dat het 100%-biobrandstoffenspoor alleen gerealiseerd kan worden via de verplichte bijmenging, mede gelet op de concurrerende kracht die uitgaat van zeer goedkope, gemakkelijk bij te mengen brandstof uit het buitenland. Waar het van belang is dat dit spoor dat zorgt voor 100% schone brandstofvoorziening, inclusief de daarbij horende infrastructuur, volledig overeind blijft, is er zijns inziens qua beleid meer nodig dan alleen die verplichte bijmenging.

De heer Hofstra (VVD) concludeert met tevredenheid dat de motie-Hofstra c.s. uit mei 2001 onverkort wordt uitgevoerd door uitvoering van het eerste dictum van de motie-Van Vroonhoven-Kok/Bakker.

Hij ondersteunt de redenering van beide bewindslieden dat bij het toekomstige biobrandstoffenbeleid maatwerk vereist is en dat het subsidie-instrument daartoe beter geëigend is dan het fiscaal instrument.

Ten slotte ontvangt hij van hen nog graag de toezegging dat er van hun hand een brief komt waarin nader wordt ingegaan op de eerdere motie, en wel op stuk nr. 24, waarin de Kamer vraagt om een rapportage voor 1 april 2006. Hij verzoekt hun daarbij dan ook te betrekken de antwoorden op de schriftelijke vragen van de heer Hofstra d.d. 8 september.

Ten slotte krijgt hij nog graag bevestigd dat het traject inzake verplichte bijmenging niet zal leiden tot een stijging van de prijs aan de pomp.

De staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer geeft aan dat in de beleidsopzet ten aanzien van met name innovatie en verhandelbaarheid er sprake van is dat PPO gelijk wordt behandeld als andere biobrandstoffen. Het is evenwel niet voorspelbaar wat de positie van PPO zal zijn in de markt, aangezien dit ook afhankelijk is van de vraag in hoeverre er sprake is van potentieel in Nederland voor de productie van koolzaad en dergelijke. Overigens is de staatssecretaris graag bereid die vraag nader te onderzoeken.

Een harde garantie dat de prijs aan de pomp niet zal stijgen, is nu niet te geven. Wel kan op grond van de huidige verwachtingen gesteld worden dat gelet op de nu gekozen uitgangspunten het wel mee zal vallen met die prijs. De weg naar 2010 zal in goed overleg met de betrokken partijen afgelegd worden, juist ook om ongelukken te voorkomen in de sfeer van prijsstelling. Alle inspanningen zullen er in ieder geval op gericht zijn dat de concurrentiekracht tussen de bedrijven maximaal is en dat innovatie gestimuleerd wordt. Een en ander zal ook goed worden gemonitord en vervolgens gemeld worden aan de Kamer.

De staatssecretaris van Financiën zegt toe aan de ministers van Financiën en van Verkeer en Waterstaat het verzoek van de Kamer door te geleiden om een nadere reactie van hun kant op de motie-Hofstra c.s.

Vervolgens benadrukt hij nogmaals het belang van de maatregel inzake de verplichte bijmenging die voor de agrarische sector wel degelijk een bepaalde afzetzekerheid creëert.

Daarnaast zegt hij toe de Kamer een brief te zullen sturen over de Europese implicaties met betrekking tot het biobrandstoffenbeleid. Ook zal hij haar een nadere financiële onderbouwing doen toekomen over de gevolgen van continuering van accijnsvrijstelling voor nieuwe projecten.

De voorzitter stelt vast dat de volgende toezeggingen zijn gedaan door de bewindslieden.

– De korting van 5 cent op de accijnsvrijstelling is van de baan, onder Europees voorbehoud.

– Gegarandeerd wordt dat toezicht wordt gehouden op de prijsontwikkeling als gevolg van het bijmengen, waarover de Kamer zal worden geïnformeerd.

– De Kamer krijgt nog een nadere brief in de lijn van de motie-Hofstra c.s. over de benzinemarkt en de schriftelijke vragen die daaromtrent gesteld zijn.

– De Kamer ontvangt tevens een brief over de Europese verhoudingen en over de budgettaire gevolgen van continuering van accijnsvrijstelling voor nieuwe projecten.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Tichelaar

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit,

Schreijer-Pierik

De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Buijs

Waarnemend griffier van de vaste commissie voor Financiën,

Vente


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Smits (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), Van As (LPF), Tichelaar (PvdA), voorzitter, Koopmans (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), De Nerée tot Babberich (CDA), Koomen (CDA), Fierens (PvdA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Heemskerk (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Van Egerschot (VVD) en Irrgang (SP).

Plv. leden: Rouvoet (ChristenUnie), Koenders (PvdA), Dittrich (D66), Balemans (VVD), Kortenhorst (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), De Krom (VVD), Atsma (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Omtzigt (CDA), Eerdmans (LPF), Noorman-den Uyl (PvdA), Mosterd (CDA), Jan de Vries (CDA), Hermans (LPF), Mastwijk (CDA), Rambocus (CDA), Stuurman (PvdA), Luchtenveld (VVD), Blom (PvdA), Douma (PvdA), Bibi de Vries (VVD), Van Beek (VVD) en Gerkens (SP).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Vos (GroenLinks), Buijs (CDA), Van Beek (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), voorzitter, Atsma (CDA), Oplaat (VVD), Mosterd (CDA), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Verbeet (PvdA), Van den Brink (LPF), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Ormel (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Koopmans (CDA), Eerdmans (LPF), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Koomen (CDA), Boelhouwer (PvdA), Douma (PvdA), Dubbelboer (PvdA), Kruijsen (PvdA) en Lenards (VVD).

Plv. leden: Slob (ChristenUnie), Vendrik (GroenLinks), Spies (CDA), Dezentjé Hamming (VVD), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Hofstra (VVD), Samsom (PvdA), De Krom (VVD), Duivesteijn (PvdA), Herben (LPF), Van Heteren (PvdA), Van Lith (CDA), Van Gent (GroenLinks), Van Bochove (CDA), Van As (LPF), Van der Laan (D66), Gerkens (SP), Jager (CDA), Timmer (PvdA), Depla (PvdA), Fierens (PvdA), Verdaas (PvdA), Örgü (VVD), Veenendaal (VVD).

XNoot
3

Samenstelling:

Leden: Duivesteijn (PvdA), Hofstra (VVD), Buijs (CDA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GroenLinks), Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van As (LPF), Van Bochove (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Koopmans (CDA), Gerkens (SP), Spies (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Fierens (PvdA), ondervoorzitter, Timmer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA), Samsom (PvdA), Hermans (LPF), Veenendaal (VVD) en Lenards (VVD).

Plv. leden: Crone (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Mastwijk (CDA), Ormel (CDA), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD), Dubbelboer (PvdA), Hessels (CDA), Van den Brink (LPF), Knops (CDA), Vos (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Vietsch (CDA), Vergeer (SP), Sterk (CDA), Haverkamp (CDA), Koşer Kaya (D66), Boelhouwer (PvdA), Verbeet (PvdA), Balemans (VVD), Waalkens (PvdA), Van Heteren (PvdA), Roefs (PvdA), Varela (LPF), Oplaat (VVD) en Van der Sande (VVD).

Naar boven