30 306
Wijziging van enkele belastingwetten (Belastingplan 2006)

nr. 65
AMENDEMENT VAN DE LEDEN CRONE EN VAN VROONHOVEN-KOK

Ontvangen 17 november 2005

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

Na onderdeel Z wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

ZA. In artikel 9.2 wordt na het derde lid, onder vernummering van het vierde tot en met achtste lid tot vijfde tot en met negende lid, een lid ingevoegd, luidende:

4. In afwijking van het eerste lid wordt dividendbelasting niet als voorheffing in aanmerking genomen indien de dividendbelasting is ingehouden op de opbrengst die deel uitmaakt van een voorziening ingevolge een levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g Wet op de loonbelasting 1964.

II

Aan artikel V wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

H. Aan artikel 25 wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. De dividendbelasting die op grond van artikel 9.2, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet als voorheffing in aanmerking wordt genomen, wordt als voorheffing aangewezen van de kredietinstelling, bedoeld in artikel 19g, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, indien die instelling een bedrag ter grootte van die dividendbelasting overmaakt naar de geblokkeerde rekening van degene bij wie die dividendbelasting niet als voorheffing in aanmerking wordt genomen. De dividendbelasting die op grond van artikel 9.2, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet als voorheffing in aanmerking wordt genomen, wordt als voorheffing aangewezen van de beheerder van de beleggingsinstelling, bedoeld in artikel 19g, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, indien die beheerder een bedrag ter grootte van die dividendbelasting aanwendt ter verkrijging van een of meer geblokkeerde rechten van deelneming in die instelling ten behoeve van degene bij wie die dividendbelasting niet als voorheffing in aanmerking wordt genomen.

III

In artikel VII wordt vóór onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:

OA. Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na het tweede lid wordt, onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid, een lid ingevoegd, luidende:

3. Bij een beleggingsinstelling in de zin van artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 mag inhouding van de belasting achterwege blijven ten aanzien van opbrengsten van geblokkeerde rechten van deelneming in die instelling als bedoeld in artikel 19g, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.

2. In het tot vijfde lid vernummerde vierde lid wordt «het derde lid» vervangen door: het vierde lid.

Toelichting

Dit amendement bewerkstelligt dat bij een voorziening ingevolge een levensloopregeling waarbij is belegd in aandelen, de ter zake van de opbrengst van die aandelen ingehouden dividendbelasting niet in de inkomstenbelasting kan worden verrekend door de werknemer. In de plaats daarvan kan de kredietinstelling waarbij de geblokkeerde levenslooprekening wordt aangehouden, deze dividendbelasting verrekenen. De kredietinstelling is dan wel gehouden een bedrag ter grootte van de ingehouden dividendbelasting te storten op de geblokkeerde levenslooprekening van de werknemer. Hierdoor wordt per saldo het brutodividend bijgeschreven op het levenslooptegoed.

Verder bewerkstelligt dit amendement dat een vrijstelling wordt opgenomen in de Wet op de dividendbelasting 1965 op grond waarvan een beleggingsinstelling waarin een werknemer via de levensloopregeling participeert geen dividendbelasting behoeft in te houden op opbrengsten die worden bijgeschreven op de geblokkeerde participatierekening van die werknemer in die instelling. Ook bij een geblokkeerde levensloopparticipatierekening wordt derhalve het brutodividend bijgeschreven.

Ingeval de beleggingsinstelling van voornoemde vrijstelling geen gebruik maakt, kan de beheerder van de belegging de dividendbelasting verrekenen, net zo als een kredietinstelling, en ook onder de gehoudenheid een bedrag ter grootte van die dividendbelasting via de levensloopregeling te doen toekomen aan de werknemer.

Dit amendement vermindert de uitvoeringslasten voor de Belastingdienst en de werknemers aanzienlijk nu de werknemers zelf niet meer de dividendbelasting mogen verrekenen. Voor de uitvoerders van de levensloopregeling nemen de administratieve lasten toe.

Budgettaire aspecten

Bij de raming van de budgettaire effecten van invoering van de levensloopregeling is geen rekening gehouden met de mogelijkheid van verrekening van dividendbelasting door de werknemer, die door het amendement wordt voorkomen. Daarom is er geen sprake van een budgettaire opbrengst ten opzichte van eerdere ramingen.

Crone

Van Vroonhoven-Kok

Naar boven