nr. 65
AMENDEMENT VAN DE LEDEN CRONE EN VAN VROONHOVEN-KOK
Ontvangen 17 november 2005
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
Na onderdeel Z wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
ZA. In artikel 9.2 wordt na het derde lid, onder vernummering van
het vierde tot en met achtste lid tot vijfde tot en met negende lid, een lid
ingevoegd, luidende:
4. In afwijking van het eerste lid wordt dividendbelasting niet als
voorheffing in aanmerking genomen indien de dividendbelasting is ingehouden
op de opbrengst die deel uitmaakt van een voorziening ingevolge een levensloopregeling
als bedoeld in artikel 19g Wet op de loonbelasting 1964.
II
Aan artikel V wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
H. Aan artikel 25 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. De dividendbelasting die op grond van artikel 9.2, vierde lid,
van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet als voorheffing in aanmerking wordt
genomen, wordt als voorheffing aangewezen van de kredietinstelling, bedoeld
in artikel 19g, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, indien die
instelling een bedrag ter grootte van die dividendbelasting overmaakt naar
de geblokkeerde rekening van degene bij wie die dividendbelasting niet als
voorheffing in aanmerking wordt genomen. De dividendbelasting die op grond
van artikel 9.2, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet als voorheffing
in aanmerking wordt genomen, wordt als voorheffing aangewezen van de beheerder
van de beleggingsinstelling, bedoeld in artikel 19g, derde lid, van de Wet
op de loonbelasting 1964, indien die beheerder een bedrag ter grootte van
die dividendbelasting aanwendt ter verkrijging van een of meer geblokkeerde rechten van deelneming in die instelling ten behoeve van degene bij
wie die dividendbelasting niet als voorheffing in aanmerking wordt genomen.
III
In artikel VII wordt vóór onderdeel A een onderdeel ingevoegd,
luidende:
OA. Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Na het tweede lid wordt, onder vernummering van het derde en vierde
lid tot vierde en vijfde lid, een lid ingevoegd, luidende:
3. Bij een beleggingsinstelling in de zin van artikel 28 van de Wet
op de vennootschapsbelasting 1969 mag inhouding van de belasting achterwege
blijven ten aanzien van opbrengsten van geblokkeerde rechten van deelneming
in die instelling als bedoeld in artikel 19g, derde lid, van de Wet op de
loonbelasting 1964.
2. In het tot vijfde lid vernummerde vierde lid wordt «het
derde lid» vervangen door: het vierde lid.
Toelichting
Dit amendement bewerkstelligt dat bij een voorziening ingevolge een levensloopregeling
waarbij is belegd in aandelen, de ter zake van de opbrengst van die aandelen
ingehouden dividendbelasting niet in de inkomstenbelasting kan worden verrekend
door de werknemer. In de plaats daarvan kan de kredietinstelling waarbij de
geblokkeerde levenslooprekening wordt aangehouden, deze dividendbelasting
verrekenen. De kredietinstelling is dan wel gehouden een bedrag ter grootte
van de ingehouden dividendbelasting te storten op de geblokkeerde levenslooprekening
van de werknemer. Hierdoor wordt per saldo het brutodividend bijgeschreven
op het levenslooptegoed.
Verder bewerkstelligt dit amendement dat een vrijstelling wordt opgenomen
in de Wet op de dividendbelasting 1965 op grond waarvan een beleggingsinstelling
waarin een werknemer via de levensloopregeling participeert geen dividendbelasting
behoeft in te houden op opbrengsten die worden bijgeschreven op de geblokkeerde
participatierekening van die werknemer in die instelling. Ook bij een geblokkeerde
levensloopparticipatierekening wordt derhalve het brutodividend bijgeschreven.
Ingeval de beleggingsinstelling van voornoemde vrijstelling geen gebruik
maakt, kan de beheerder van de belegging de dividendbelasting verrekenen,
net zo als een kredietinstelling, en ook onder de gehoudenheid een bedrag
ter grootte van die dividendbelasting via de levensloopregeling te doen toekomen
aan de werknemer.
Dit amendement vermindert de uitvoeringslasten voor de Belastingdienst
en de werknemers aanzienlijk nu de werknemers zelf niet meer de dividendbelasting
mogen verrekenen. Voor de uitvoerders van de levensloopregeling nemen de administratieve
lasten toe.
Budgettaire aspecten
Bij de raming van de budgettaire effecten van invoering van de levensloopregeling
is geen rekening gehouden met de mogelijkheid van verrekening van dividendbelasting
door de werknemer, die door het amendement wordt voorkomen. Daarom is er geen
sprake van een budgettaire opbrengst ten opzichte van eerdere ramingen.
Crone
Van Vroonhoven-Kok