30 306
Wijziging van enkele belastingwetten (Belastingplan 2006)

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van het fiscale beleid voor het jaar 2006 wenselijk is maatregelen te treffen op het gebied van arbeidsmarkt- en inkomensbeleid, economische infrastructuur, mobiliteit en milieu, alsmede enkele overige maatregelen te treffen,

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 2.10 wordt de tabel vervangen door:

Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan maar niet meer danbedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat 
IIIIIIIV
€ 17 0462,45%
€ 17 046€ 30 631€   4179,75%
€ 30 631€ 52 228€  1 74142%
€ 52 228€ 10 81152%

B. Artikel 3.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. in het tweede lid, tweede volzin, wordt «het in de eerste volzin bedoelde bedrag» vervangen door: de uitkomst van de eerste volzin.

2. Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Indien na het in de eerste volzin bedoelde tijdstip op de voet van artikel 3.42b, zoals dat luidt met ingang van 1 januari 2006, filminvesteringsaftrek is genoten, wordt de uitkomst van de eerste volzin voorts vermeerderd met een bedrag ter grootte van 30 procent van deze uitkomst dan wel, indien dat lager is, met een bedrag ter grootte van 30 procent van de grondslag waarover de filminvesteringsaftrek is berekend.

C. Na artikel 3.12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.12a Filmexploitatievrijstelling

1. Bij een filmonderneming van een medegerechtigde als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, behoort bij een film waarvoor hij op de voet van artikel 3.42b, zoals dat luidt met ingang van 1 januari 2006, filminvesteringsaftrek heeft genoten en nadat deze film is afgeschreven tot een boekwaarde van nihil, niet tot de winst een in het tweede lid omschreven gedeelte van de omzet die de medegerechtigde behaalt met de exploitatie van de film (filmexploitatievrijstelling). Voor de toepassing van de eerste volzin wordt hetgeen wordt genoten bij gehele of gedeeltelijke vervreemding van een film, niet tot de omzet gerekend.

2. De filmexploitatievrijstelling bedraagt ten hoogste een bedrag gelijk aan 55 procent van de grondslag waarover de filminvesteringsaftrek is berekend. Bij de toepassing van deze vrijstelling in enig jaar komt hetgeen in voorgaande jaren ter zake van de film door de medegerechtigde reeds aan filmexploitatievrijstelling is genoten, in mindering op de maximale vrijstelling, bedoeld in de eerste volzin.

3. Voor de toepassing van dit artikel, artikel 3.33 en artikel 3.42b wordt onder filmonderneming verstaan een onderneming waarvan de feitelijke werkzaamheden uitsluitend of nagenoeg uitsluitend bestaan uit het voortbrengen van films en het exploiteren van zelf voortgebrachte films.

D. Artikel 3.13, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel g wordt aan het slot «en» vervangen door een puntkomma.

2. In onderdeel h wordt aan het slot de punt vervangen door: en.

3. Aan het lid wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

i. voordelen die op de voet van artikel 32ab, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 als eindheffingsbestanddeel in aanmerking zijn genomen, mits de belastingplichtige de aldaar bedoelde schriftelijke mededeling in zijn administratie bewaart.

E. Ingeval artikel I, onderdeel C, van de Wet van 16 december 2004, houdende wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Overige fiscale maatregelen 2005), Stb. 654, vóór of op 1 januari 2006 in werking is getreden, wordt artikel 3.22 als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid, onderdeel a, wordt «over zee, voor het vervoer van zaken» vervangen door «over zee dan wel voor het vervoer van zaken». Voorts vervalt: , voor de exploratie van de zeebodem dan wel voor het leggen van kabels op de zeebodem.

2. In het vierde lid, onderdeel b, vervalt «, daaronder begrepen takel- en hefwerkzaamheden,». Voorts vervalt: dan wel aan installaties ten behoeve van de exploratie of exploitatie van natuurlijke rijkdommen op zee.

3. In het vijfde lid, onderdeel b, wordt «, of » vervangen door een puntkomma.

4. Aan het vijfde lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door «, of », een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

d. in Nederland voor een ander het volledige bemanning- en technische beheer verricht van het schip.

F. Na de wijziging ingevolge onderdeel E wordt artikel 3.22 voorts als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde lid, aanhef en onderdelen a, b en c, wordt vervangen door:

5. Voor de toepassing van dit artikel, artikel 3.23 en artikel 3.24 is sprake van exploitatie van een schip, indien de belastingplichtige:

a. in Nederland in belangrijke mate het beheer verricht van het schip, het schip de vlag voert van een van de lidstaten van de Europese Gemeenschap of van de Europese Economische Ruimte en de belastingplichtige het schip:

1°. in eigendom heeft of mede in eigendom heeft en niet in rompbevrachting heeft gegeven, of

2°. in rompbevrachting houdt;

b. in Nederland hoofdzakelijk het commerciële beheer verricht van het schip voor een ander, mits de belastingplichtige daarnaast een of meer schepen beheert op een wijze als bedoeld in de aanhef en onderdeel a, waarbij schepen in mede-eigendom alleen in aanmerking worden genomen indien die mede-eigendom ten minste 5% beloopt;

c. het schip in tijd- of reischarter houdt, mits de belastingplichtige daarnaast een of meer schepen beheert op een wijze als bedoeld in de aanhef en onderdeel a, waarbij schepen in mede-eigendom alleen in aanmerking worden genomen indien die mede-eigendom ten minste 5% beloopt, of.

2. In het zesde lid, aanhef, wordt «In afwijking van het vijfde lid is de voorwaarde dat het schip de vlag voert van een van de Lidstaten van de Europese Gemeenschap» vervangen door: In afwijking van het vijfde lid, onderdeel a, is de voorwaarde dat het schip de vlag voert van een van de lidstaten van de Europese Gemeenschap of van de Europese Economische Ruimte.

3. In het zesde lid, onderdeel a, vervalt «ten minste één van de door hem geëxploiteerde kwalificerende schepen de vlag voert van een van de Lidstaten van de Europese Gemeenschap en». Voorts wordt «die de vlag voeren van een van de Lidstaten van de Europese Gemeenschap» vervangen door: die de vlag voeren van een van de lidstaten van de Europese Gemeenschap of van de Europese Economische Ruimte.

4. In het zesde lid, onderdeel b, wordt «die de vlag voeren van een van de Lidstaten van de Europese Gemeenschap» vervangen door «die de vlag voeren van een van de lidstaten van de Europese Gemeenschap of van de Europese Economische Ruimte». Voorts vervalt «en die in eigendom of mede-eigendom zijn van de belastingplichtige of door hem in rompbevrachting worden gehouden». Tenslotte vervalt: in zijn eigendom, mede-eigendom of in rompbevrachting.

5. In het zesde lid, onderdeel c, wordt «die de vlag voeren van een van de Lidstaten van de Europese Gemeenschap» vervangen door: die de vlag voeren van een van de lidstaten van de Europese Gemeenschap of van de Europese Economische Ruimte.

6. In het achtste lid wordt voor de punt aan het slot een zinsnede ingevoegd, luidende: en die in eigendom of mede-eigendom zijn van de belastingplichtige of door hem in rompbevrachting worden gehouden.

G. Vóór artikel 3.34 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.33 Willekeurige afschrijving op films

1. De in een filmonderneming van een medegerechtigde als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, gemaakte voortbrengingskosten ter zake van een film met betrekking waartoe op een door of namens de gerechtigde na 31 december 2005 gedane aanvraag door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap schriftelijk is verklaard dat sprake is van een film die van belang is in het kader van de versterking van de filmindustrie in Nederland, kunnen willekeurig worden afgeschreven, mits van de totale drukkende voortbrengingskosten van de film meer dan de helft betrekking heeft op voortbrenging in Nederland en de totale voortbrengingskosten € 15 000 000 niet te boven gaan.

2. De door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap af te geven verklaringen kunnen uitsluitend betreffen films die primair zijn bestemd voor vertoning in bioscopen. Bij ministeriële regeling van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kunnen, in overeenstemming met Onze Minister, nadere voorwaarden worden gesteld.

3. Bij ministeriële regeling van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kunnen, in overeenstemming met Onze Minister, regels worden gesteld met betrekking tot de aanvraag tot het geven van een in het eerste lid bedoelde verklaring.

4. Tegen de in het eerste lid bedoelde verklaring staat beroep open bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Tegen een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven kunnen de belanghebbende en Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beroep in cassatie instellen ter zake van schending of verkeerde toepassing van de begrippen investeren en bedrijfsmiddelen. Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep in cassatie tegen uitspraken van de gerechtshoven inzake beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing, waarbij het College van Beroep voor het bedrijfsleven de plaats inneemt van een gerechtshof.

H. In artikel 3.36, tweede lid, wordt, onder verlettering van onderdeel b tot onderdeel c, na onderdeel a een onderdeel ingevoegd, luidende:

b. indien het filminvesteringen betreft: in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;.

I. In artikel 3.40 wordt de tweede volzin vervangen door: Investeringsaftrek kan de vorm hebben van kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, van energie-investeringsaftrek, van milieu-investeringsaftrek en van filminvesteringsaftrek.

J. Na artikel 3.42a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.42b Filminvesteringsaftrek

1. Indien in een kalenderjaar in een filmonderneming van een medegerechtigde als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, voortbrengingskosten worden gemaakt ter zake van een film met betrekking waartoe op een door of namens de medegerechtigde na 31 december 2005 gedane aanvraag door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap schriftelijk is verklaard dat sprake is van een film als bedoeld in artikel 3.33, en dat toekenning van filminvesteringsaftrek terzake en toepassing van de daaraan gekoppelde verruimde maximum-verlies-regeling, bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, derde volzin, alsmede toepassing van de daaraan gekoppelde filmexploitatievrijstelling past binnen het hiervoor in de rijksbegroting opgenomen bedrag, wordt, indien de medegerechtigde daarvoor bij de aangifte kiest, het in het tweede lid aangewezen percentage van de voortbrengingskosten, voorzover die op de medegerechtigde drukken, ten laste gebracht van de winst over dat jaar (filminvesteringsaftrek), mits van de totale drukkende voortbrengingskosten van de film meer dan de helft betrekking heeft op voortbrenging in Nederland.

2. Bij een bedrag aan voortbrengingskosten in een kalenderjaar van meer dan € 2 100 bedraagt de filminvesteringsaftrek 55 procent.

3. Als bedrag aan voortbrengingskosten wordt ten hoogste in aanmerking genomen het laagste van:

a. met betrekking tot de filmonderneming in totaal: een bedrag gelijk aan het bedrag, bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, eerste en tweede volzin, en

b. per kalenderjaar: € 25 000.

Indien de belastingplichtige medegerechtigde is in meer dan een filmonderneming, geldt het in de eerste volzin, onderdeel b, vermelde bedrag, voor al die ondernemingen tezamen.

4. Tot de voortbrengingskosten worden niet gerekend:

a. uitgaven voor goederen ter zake waarvan door een derde reeds filminvesteringsaftrek in aanmerking kan worden genomen, of

b. voortbrengingskosten die bij de belastingplichtige reeds in aanmerking worden genomen voor investeringsaftrek uit andere hoofde dan dit artikel.

5. Bij regeling van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kunnen, in overeenstemming met Onze Minister, regels worden gesteld met betrekking tot de aanvraag tot het geven van de in het eerste lid bedoelde verklaring.

6. Tegen de in het eerste lid bedoelde verklaring staat beroep open bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Tegen een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven kunnen de belanghebbende en Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beroep in cassatie instellen ter zake van schending of verkeerde toepassing van de begrippen investeren en bedrijfsmiddelen. Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep in cassatie tegen uitspraken van de gerechtshoven inzake beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing, waarbij het College van Beroep voor het bedrijfsleven de plaats inneemt van een gerechtshof.

K. Na artikel 3.47 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.47a. Desinvesteringsbijtelling bij film

1. In afwijking van artikel 3.47, eerste lid, wordt bij een filmonderneming van de medegerechtigde, bedoeld in artikel 3.42b, van de overdrachtsprijzen van goederen terzake waarvan filminvesteringsaftrek is genoten, het in het tweede lid vermelde percentage ten bate van de winst over het in dat lid bedoelde jaar gebracht. In afwijking van artikel 3.47, tweede lid, tweede gedeelte van de zinsnede, wordt deze desinvesteringsbijtelling bij film berekend tot een bedrag van ten hoogste 130 procent van het investeringsbedrag waarover filminvesteringsaftrek is berekend.

2. Bij een overdrachtsprijs in een kalenderjaar van:

meer dan het volgende percentage van het investeringsbedragmaar niet meer dan het volgende percentage van het investeringsbedragbedraagt het in het eerste lid bedoelde percentage
60% 0
60% 70% 4
70% 80%10
80% 90%16
90%100%23
100%110%30
110%120%38
120%130%46
130%55

3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt mede als overdrachtsprijs aangemerkt de met de film behaalde omzet.

4. Indien met betrekking tot dezelfde film eerder een overdrachtsprijs is genoten, wordt de actuele overdrachtsprijs verhoogd met de eerdere overdrachtsprijs, en wordt de op basis daarvan berekende desinvesteringsbijtelling verminderd met de eerdere desinvesteringsbijtelling.

L. In artikel 3.84 wordt «Tot loon behoort niet loon waarover de belasting op grond van artikel 31 van de Wet op de loonbelasting 1964 is verschuldigd door de inhoudingsplichtige» vervangen door: Tot loon behoren niet voordelen waarover de belasting op grond van artikel 31 of artikel 32ab in verbinding met artikel 31 van de Wet op de loonbelasting 1964 is verschuldigd door de inhoudingsplichtige.

M. Aan artikel 3.96 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een nieuw onderdeel c toegevoegd, luidende:

c. voordelen die door de belastingplichtige als vrijwilliger, bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, worden behaald, waarbij het gezamenlijke bedrag van de vergoedingen en verstrekkingen niet meer bedraagt dan de aldaar genoemde bedragen.

N. Artikel 3.104 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na onderdeel j wordt, onder verlettering van de onderdelen k en l tot onderdelen l en m, een onderdeel ingevoegd, luidende:

k. de zorgtoeslag op grond van de Wet op de zorgtoeslag;.

2. In het tot onderdeel l verletterde onderdeel k wordt «onderdelen a tot en met i» vervangen door: onderdelen a tot en met k.

3. In het tot onderdeel m verletterde onderdeel l wordt «onderdelen a tot en met k» vervangen door: onderdelen a tot en met l.

O. Artikel 6.24 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt «65%» vervangen door: 90%.

2. Het tweede lid, onderdeel b, wordt vervangen door:

b. indien het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek € 6 964 te boven gaat: 11,2% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek verminderd met de standaardpremie, bedoeld in artikel 4 van de Wet op de zorgtoeslag, en vermeerderd met de zorgtoeslag, met dien verstande dat bij de berekening van het bedrag van de zorgtoeslag wordt uitgegaan van het toetsingsinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek.

3. Het tweede lid, onderdeel c, vervalt.

P. Artikel 7.2, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel f wordt vervangen door:

f. de belastbare inkomsten uit eigen woning in Nederland, verminderd met de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld;.

2. Onderdeel g wordt vervangen door:

g. de negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen, en.

3. Onderdeel h wordt vervangen door:

h. de negatieve persoonsgebonden aftrek.

Q. Artikel 8.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel d, vervalt.

2. De onderdelen e tot en met o worden verletterd tot respectievelijk d tot en met n.

3. In onderdeel k wordt «aanvullende ouderenkorting» vervangen door: alleenstaande ouderenkorting.

R. In artikel 8.7 wordt «de aanvullende ouderenkorting» telkens vervangen door: de alleenstaande ouderenkorting.

S. In artikel 8.9, eerste lid, wordt «kinderkorting, aanvullende kinderkorting, combinatiekorting» vervangen door «kinderkorting, combinatiekorting». Voorts wordt «de kinderkorting, de aanvullende kinderkorting, de combinatiekorting» vervangen door: de kinderkorting, de combinatiekorting.

T. Het in artikel 8.10, tweede lid, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 78.

U. Artikel 8.12 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel b, wordt vervangen door:

b. het gezamenlijk verzamelinkomen van de belastingplichtige en zijn partner minder bedraagt dan € 42 469.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. De kinderkorting bedraagt:

a. bij een gezamenlijk verzamelinkomen van de belastingplichtige en zijn partner van niet meer dan € 28 521: € 802;

b. bij een gezamenlijk verzamelinkomen van meer dan € 28 521: € 802, verminderd met 5,75% van het verschil tussen het gezamenlijke verzamelinkomen en € 28 521.

V. Artikel 8.13 vervalt.

W. Het in artikel 8.14, tweede lid, genoemde bedrag wordt verlaagd met € 85.

X. Het in artikel 8.14a, tweede lid, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 156.

Y. Artikel 8.17 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het in het eerste lid genoemde bedrag wordt verhoogd met € 200.

2. Het in het tweede lid genoemde bedrag wordt verlaagd met € 85.

Z. Artikel 8.18 wordt vervangen door:

Artikel 8.18. Alleenstaande ouderenkorting

1. De alleenstaande ouderenkorting geldt voor de belastingplichtige indien hij in het kalenderjaar in aanmerking komt voor een uitkering als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a of onderdeel c, van de Algemene Ouderdomswet, of daarvoor in aanmerking zou komen indien hij zou voldoen aan de voorwaarde van artikel 7, onderdeel b, van de Algemene Ouderdomswet.

2. De alleenstaande ouderenkorting bedraagt € 562.

AA. Artikel 9.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onderdeel d vervalt.

2. De onderdelen e tot en met l worden verletterd tot respectievelijk d tot en met k.

3. In het derde lid wordt «de aanvullende ouderenkorting» vervangen door: de alleenstaande ouderenkorting.

BB. In artikel 10.1, eerste volzin, wordt «3.42a, 3.47» vervangen door: 3.42a, 3.42b, tweede lid, 3.47.

CC. In artikel 10.1, eerste volzin, wordt voorts «8.12, 8.13, 8.14» vervangen door: 8.12, 8.14.

DD. In artikel 10.10, eerste lid, wordt «De artikelen 3.40 tot en met 3.47» vervangen door: De artikelen 3.40 tot en met 3.42a, de artikelen 3.43 tot en met 3.47,.

ARTIKEL II

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 juli 2007 als volgt gewijzigd:

A. In artikel 3.9, tweede lid, vervalt de laatste volzin.

B. Artikel 3.12a vervalt.

C. Artikel 3.33 vervalt.

D. In artikel 3.36, tweede lid, vervalt onderdeel b en wordt onderdeel c verletterd tot onderdeel b.

E. In artikel 3.40 wordt de tweede volzin vervangen door: Investeringsaftrek kan de vorm hebben van kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, van energie-investeringsaftrek en van milieu-investeringsaftrek.

F. Artikel 3.42b vervalt.

G. Artikel 3.47a vervalt.

H. In artikel 10.1, eerste volzin, wordt «3.42a, 3.42b, tweede lid, 3.47» vervangen door: 3.42a, 3.47.

I. In artikel 10.10, eerste lid, wordt «De artikelen 3.40 tot en met 3.42a, de artikelen 3.43 tot en met 3.47» vervangen door: De artikelen 3.40 tot en met 3.47.

ARTIKEL III

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 1 vervalt «natuurlijke».

B. In artikel 2 wordt, onder vernummering van het zesde en zevende lid tot respectievelijk zevende en achtste lid, na het vijfde lid een lid ingevoegd, luidende:

6. Het eerste lid is eveneens niet van toepassing op personen die als vrijwilliger uitsluitend vergoedingen of verstrekkingen ontvangen met een gezamenlijke waarde van ten hoogste € 150 per maand en € 1 500 per kalenderjaar. Hierbij wordt onder vrijwilliger verstaan degene die niet bij wijze van beroep arbeid verricht voor een privaatrechtelijk of publiekrechtelijk lichaam dat niet is onderworpen aan de vennootschapsbelasting dan wel voor een sportorganisatie. Het desbetreffende lichaam is gehouden volgens ministeriële regeling te stellen regels opgave te doen van gegevens waarvan de kennisneming voor de uitvoering van de Wet werk en bijstand van belang is.

C. Artikel 6, tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. een of meer personen in dienst heeft van wie het loon is onderworpen aan de inkomstenbelasting, met betrekking tot deze personen de loonadministratie in Nederland houdt en zich voor deze personen als inhoudingsplichtige bij de inspecteur heeft gemeld.

D. Aan artikel 11, eerste lid, wordt, onder vervanging van een punt aan het slot door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

t. verstrekking van een recht op vervoer voorzover dat betrekking heeft op een periode van ten hoogste zes maanden, waarbij de financiering van dit vervoer vanwege dreigende verkeershinder door wegwerkzaamheden grotendeels door de overheid plaatsvindt.

E. Artikel 18d, derde lid, komt te luiden:

3. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, blijft in de jaren tussen de ingangsdatum van het pensioen en het bereiken van de 65-jarige leeftijd, van de uitkering buiten aanmerking een bedrag dat gelijk is aan tweemaal de voor die jaren geldende uitkeringen voor gehuwde personen zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag. De eerste volzin is onverminderd van toepassing bij dienstbetrekkingen in deeltijd.

F. In artikel 19e wordt de tweede volzin vervangen door: De commissie adviseert over de fiscale aspecten van pensioenen, waarbij acht wordt geslagen op de voorwaarde dat de adviezen nagenoeg budgettair neutraal uitgevoerd kunnen worden.

G. Artikel 19g wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

3. Het ingevolge een levensloopregeling ingehouden loon wordt overgemaakt naar een geblokkeerde rekening bij een kredietinstelling, als premie gestort bij een verzekeraar voor een verzekering in het kader van een levensloopregeling, dan wel overgemaakt naar de beheerder van een beleggingsinstelling ter verkrijging van een of meer geblokkeerde rechten van deelneming in die instelling.

2. In het vierde lid, aanhef, wordt «kredietinstelling, onderscheidenlijk verzekeraar» vervangen door: kredietinstelling, onderscheidenlijk verzekeraar of beheerder van een beleggingsinstelling.

3. In het vierde lid wordt na onderdeel b, onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel d, een onderdeel ingevoegd, luidende:

c. beheerders van beleggingsinstellingen aan wie een vergunning is verleend ingevolge de Wet toezicht beleggingsinstellingen en die zijn gevestigd in Nederland;.

4. In het vierde lid wordt in het tot onderdeel d vernummerde onderdeel c «onderdelen a en b» vervangen door: onderdelen a, b en c.

H. In artikel 20a wordt de tarieftabel vervangen door:

Bij een belastbaar loon van meer danmaar niet meer danbedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat  
IIIIIIIV
€ 17 0462,45%
€ 17 046€ 30 631€   4179,75%
€ 30 631€ 52 228€  1 74142%
€ 52 228€ 10 81152%

I. In artikel 21b wordt «de aanvullende ouderenkorting» vervangen door: de alleenstaande ouderenkorting.

J. In artikel 21c, onderdeel e, wordt »aanvullende ouderenkorting» vervangen door: alleenstaande ouderenkorting.

K. Het in artikel 22, tweede lid, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 78.

L. Artikel 22b wordt als volgt gewijzigd:

1. Het in het eerste lid genoemde bedrag wordt verhoogd met € 200.

2. Het in het tweede lid genoemde bedag wordt verlaagd met € 85.

M. Artikel 22c wordt vervangen door:

Artikel 22c

1. Voor de werknemer die een uitkering als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a of onderdeel c, van de Algemene Ouderdomswet geniet, is de alleenstaande ouderenkorting van toepassing.

2. De alleenstaande ouderenkorting bedraagt € 562.

N. In artikel 24 wordt «de aanvullende ouderenkorting» vervangen door: de alleenstaande ouderenkorting.

O. Aan artikel 26 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

6. Voor het geval de werknemer binnen een samenhangende groep inhoudingsplichtigen in de zin van artikel 27e van inhoudingsplichtige is gewisseld, kunnen voor de toepassing van het vierde lid bij ministeriële regeling aanvullende bepalingen worden gesteld.

P. Vóór artikel 28 wordt ingevoegd:

Artikel 27e

1. Met het oog op het beperken van administratieve lasten van een aantal inhoudingsplichtigen die tegelijkertijd aangiften doen, kan de inspecteur op hun verzoek, onder door hem te stellen voorwaarden, deze inhoudingsplichtigen aanwijzen als samenhangende groep inhoudingsplichtigen.

2. De aanwijzing kan en de daarbij gestelde voorwaarden kunnen, al dan niet op verzoek van een of meer inhoudingsplichtigen, worden gewijzigd of ingetrokken.

3. Aanwijzing, wijziging en intrekking vinden plaats bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Q. In artikel 31 wordt, onder vernummering van het tiende lid tot elfde lid, na het negende lid een lid ingevoegd, luidende:

10. Ingeval de werknemer in het kalenderjaar binnen een samenhangende groep inhoudingsplichtigen in de zin van artikel 27e van inhoudingsplichtige is gewisseld, wordt er voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel f, geacht geen wisseling van inhoudingsplichtige te hebben plaatsgevonden.

R. Na artikel 32aa wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 32ab

1. Als eindheffingsbestanddelen als bedoeld in artikel 31 worden mede aangemerkt bij ministeriële regeling aan te wijzen verstrekkingen aan anderen dan eigen werknemers, waarvoor geen inhoudingsplicht bestaat bij of krachtens een ander artikel van deze wet, ingeval de verstrekker schriftelijke mededeling doet aan de ontvanger van het toepassing vinden van deze eindheffing en aannemelijk kan maken wie de ontvanger is van de verstrekking.

2. Degene die een mededeling heeft gedaan dat hij eindheffing toepast, wordt, zo hij dat nog niet is, aangemerkt als inhoudingsplichtige.

3. Met betrekking tot een eindheffingsbestanddeel als bedoeld in het eerste lid wordt het bedrag van de verschuldigde belasting, bedoeld in artikel 31, tweede lid, bepaald naar een tarief van:

1°. 45 percent, met betrekking tot een verstrekking waarvan de waarde in het economische verkeer niet meer bedraagt dan € 136;

2°. 75 percent, met betrekking tot een verstrekking waarvan de waarde in het economische verkeer meer bedraagt dan € 136.

S. Aan artikel 38c wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Een aanspraak ingevolge een regeling voor vervroegde uittreding als bedoeld in het tweede lid kan met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen worden omgezet in een aanspraak ingevolge een ouderdomspensioenregeling, voorzover het ouderdomspensioen na de omzetting niet meer bedraagt dan 100% van het laatstverdiende loon.

ARTIKEL IV

De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A. Ingeval artikel IV, onderdeel B, van de Wet van 16 december 2004, houdende wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Overige fiscale maatregelen 2005), Stb. 654, vóór of op 1 januari 2006 in werking is getreden, wordt artikel 1, eerste lid, onderdeel h, vervangen door:

h. zeeschip: een schip ten aanzien waarvan de Zeevaartbemanningswet van toepassing is, dat is voorzien van een zeebrief als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Zeebrievenwet en dat in het kader van een onderneming grotendeels op zee wordt geëxploiteerd voor het vervoer van zaken of personen in het internationale verkeer over zee, het vervoer van zaken of personen over zee ten behoeve van de exploratie of exploitatie van natuurlijke rijkdommen op zee, het verrichten van sleep- of hulpverleningswerkzaamheden op zee aan schepen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Schepenwet, het verrichten van baggerwerkzaamheden of overige bij ministeriële regeling nader te bepalen activiteiten op zee, met uitzondering van:

1°. een schip dat wordt gebruikt voor de loodsdienst;

2°. een schip dat wordt gebruikt voor de zeilvaart;

2bis°. een schip dat wordt gebruikt voor de sportvisserij;

3°. een schip in havensleepdienst als bedoeld in onderdeel ha;

4°. een schip dat wordt gebruikt voor baggerwerkzaamheden dat niet over eigen voortstuwing beschikt of dat niet is ingericht voor het vervoer van lading over zee, en

5°. een schip dat bestemd is of gebezigd wordt voor het bedrijfsmatig vangen van vis of van andere levende rijkdommen van de zee;.

B. Na de wijziging ingevolge onderdeel A wordt artikel 1 voorts als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel h, onder 2°, wordt na «zeilvaart» ingevoegd: , niet zijnde een schip dat voldoet aan de in het derde lid genoemde voorwaarden.

2. Na het tweede lid wordt, onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid, een lid ingevoegd, luidende:

3. Voor toepassing van het eerste lid, onderdeel h, onder 2°, dient door de Nederlandse Inspectie Verkeer en Waterstaat voor het schip een nationaal veiligheidscertificaat met onbeperkt vaargebied te zijn afgegeven, waarin tevens staat vermeld dat het schip aan de volgende voorwaarden voldoet:

a. het schip is gebouwd volgens de Voorschriften voor Commercial Cruising Vessels, bedoeld in de krachtens artikel 5, tweede lid, van de Schepenwet uitgevaardigde Beleidsregel ontheffingsregeling voor een Commercial Cruising Vessel;

b. het schip heeft een lengte van tenminste 24 meter, bepaald op basis van artikel 1, eerste lid, onderdeel s, van het Besluit zeevaartbemanning handelsvaart en zeilvaart.

C. Artikel 1, eerste lid, onderdeel n, komt te luiden:

n. speur- en ontwikkelingswerk: door een S&O-inhoudingsplichtige, dan wel een S&O-belastingplichtige, systematisch georganiseerde en in een lidstaat van de Europese Unie verrichte werkzaamheden, direct en uitsluitend gericht op:

1°. technisch-wetenschappelijk onderzoek;

2°. de ontwikkeling van voor de S&O-inhoudingsplichtige of de S&O-belastingplichtige technisch nieuwe (onderdelen van) fysieke producten, (onderdelen van) fysieke productieprocessen, of (onderdelen van) programmatuur;

3°. het uitvoeren van een systematisch opgezette analyse van de technische haalbaarheid van het zelf verrichten van het speur- en ontwikkelingswerk, bedoeld onder 1° of 2°, of

4°. het uitvoeren van een technisch onderzoek naar een substantiële wijziging van een productiemethode, indien de wijziging kan leiden tot een significante verbetering van het fysieke productieproces dat reeds wordt toegepast in de onderneming van de S&O-inhoudingsplichtige of S&O-belastingplichtige, dan wel naar modellering van processen, indien deze kan leiden tot een significante verbetering van programmatuur die reeds wordt toegepast in de onderneming van de S&O-inhoudingsplichtige of S&O-belastingplichtige.

D. In Artikel 21, eerste lid, worden de tweede en derde volzin vervangen door:

De afdrachtvermindering wordt berekend ter zake van het S&O-loon. Het S&O-loon wordt per werknemer berekend volgens de formule:

SU/ TU x L, waarin:

SU voorstelt: het aantal uren dat door de werknemer in het kalenderjaar is besteed aan speur- en ontwikkelingswerk;

TU voorstelt: het totaal aantal uren in het kalenderjaar waarover loon is betaald aan de werknemer met uitzondering van de uren verlof waarop de werknemer ter zake van de in het kalenderjaar verrichte arbeid aanspraak heeft;

L voorstelt: het loon van de werknemer in het kalenderjaar met inachtneming van de in het derde lid aangegeven correcties; met dien verstande dat ingeval SU zou uitgaan boven TU, het aantal uren van SU wordt teruggebracht naar het aantal uren van TU.

De afdrachtvermindering beloopt 42 percent van het S&O-loon dat door alle werknemers tezamen in het kalenderjaar is genoten voorzover dat loon in totaal niet meer bedraagt dan € 110 000 en 14 percent van dat loon voorzover dat in totaal meer bedraagt dan € 110 000. Als S&O-loon wordt niet meer in aanmerking genomen dan het bedrag dat in de S&O-verklaring is aangemerkt als ten hoogste in aanmerking te nemen bedrag aan S&O-loon voor alle bij het speur- en ontwikkelingswerk betrokken werknemers.

ARTIKEL V

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

A. Indien artikel VI, onderdeel B, van het Belastingplan 2005 vóór of op 1 januari 2006 in werking is getreden, wordt inartikel 5, eerste lid, onderdeel d, «voorzover zij voordelen behalen uit werkzaamheden die zijn toegestaan op grond van het op die wet gebaseerde Besluit beheer sociale-huursector» vervangen door: voorzover hun werkzaamheid bestaat uit de verkrijging, het bezit, het beheer en de vervreemding van anders dan tijdelijk verhuurde woningen waarvan bij de aanvang van het boekjaar een huurprijs per maand geldt die niet uitgaat boven het bedrag genoemd in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, van andere voor verhuur bestemde ruimten in een gebouw ingeval de gebruiksoppervlakte van het gebouw voor tenminste 80% bestaat uit gebruiksoppervlakte van hiervoor bedoelde woningen, of van gebouwen met een maatschappelijke functie.

B. Indien artikel VI, onderdeel B, van het Belastingplan 2005 op 1 januari 2006 nog niet in werking is getreden, wordt in artikel 5, eerste lid, onderdeel d, «voorzover zij voordelen behalen uit werkzaamheden die zijn toegestaan op grond van het Besluit van 9 oktober 1992, houdende regels betreffende instellingen, werkzaam in het belang van de volkshuisvesting» vervangen door: voorzover hun werkzaamheid bestaat uit de verkrijging, het bezit, het beheer en de vervreemding van anders dan tijdelijk verhuurde woningen waarvan bij de aanvang van het boekjaar een huurprijs per maand geldt die niet uitgaat boven het bedrag genoemd in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, van andere voor verhuur bestemde ruimten in een gebouw ingeval de gebruiksoppervlakte van het gebouw voor tenminste 80% bestaat uit gebruiksoppervlakte van hiervoor bedoelde woningen, of van gebouwen met een maatschappelijke functie.

C. Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt « 3.11 en 3.12» vervangen door: 3.11 tot en met 3.12a.

2. Na het derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

3a. Voor de toepassing van de artikelen 3.12a, 3.33 en 3.42b van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt voor medegerechtigde als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, van die wet gelezen belastingplichtige. Voorts wordt voor de toepassing van artikel 3.42b, derde lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 voor het daar genoemde bedrag van € 25 000 gelezen: € 100 000.

D. In artikel 8, eerste lid, wordt voorts «3.13, eerste lid, onderdelen a en h» vervangen door: 3.13, eerste lid, onderdelen a, h en i.

E. In artikel 16, eerste lid, wordt «6 percent» vervangen door: 10 percent.

ARTIKEL VI

Artikel 8 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt met ingang van 1 juli 2007 als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «3.11 tot en met 3.12a» vervangen door: 3.11 en 3.12.

2. Lid 3a vervalt.

ARTIKEL VII

In artikel 4c van de Wet op de dividendbelasting 1965 wordt in het eerste lid onderdeel c vervangen door:

c. in het kalenderjaar tot het tijdstip van de inkoop en in de vier daaraan voorafgaande kalenderjaren is het nominaal gestorte kapitaal in de inhoudingsplichtige niet vergroot, tenzij aan de vergroting van het nominaal gestorte kapitaal in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag hebben gelegen.

ARTIKEL VIII

De Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt als volgt gewijzigd:

A. Aan artikel 10 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een komma, toegevoegd: met dien verstande dat de waarde van de goederen, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel y, buiten beschouwing blijft.

B. Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. door een of meer kinderen, kleinkinderen, broers, zusters, of hun echtgenoten, van een ondernemer van goederen die behoren tot en dienstbaar zijn aan diens onderneming die wat de bedrijfsvoering betreft, in haar geheel (al dan niet in fasen) door de verkrijger of verkrijgers wordt voortgezet. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt:

1°. met een kind gelijkgesteld een pleegkind;

2°. met een broer of zuster gelijkgesteld een halfbroer, halfzuster, pleegbroer of pleegzuster;

2. In het eerste lid, onderdeel e, onder 1°, wordt «ten minste gelijk is aan» vervangen door: ten minste 90 percent is van.

3. Na het eerste lid, onderdeel o, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

oa. na voltooiing van stedelijke herstructurering, bedoeld in onderdeel o, van onroerende zaken van een lichaam als bedoeld in onderdeel o, door degenen die de onroerende zaken met toepassing van de vrijstelling, bedoeld in onderdeel o, hebben ingebracht in dat lichaam, dan wel, indien de verkrijgers behoren tot de kring van oprichters van het lichaam, van die onroerende zaken tot het beloop van hun gerechtigdheid in het lichaam;.

4. Onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid, onderdeel x, door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

y. van een net gelegen in, op of boven de grond, bestaande uit een of meer kabels of leidingen, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie, of van informatie.

5. Aan het vierde lid, eerste alinea, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een komma, toegevoegd: dan wel omzetbelasting wordt geheven ter zake van het beschikken over die zaak voor bedrijfsdoeleinden en de vergoeding, bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, tezamen met de verschuldigde omzetbelasting, lager is dan de waarde, bedoeld in artikel 9, en de verkrijger die omzetbelasting op grond van artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968 niet of niet nagenoeg geheel in aftrek kan brengen.

ARTIKEL IX

De Wet op de omzetbelasting 1968 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 11, tweede lid, vervalt «c,».

B. In artikel 35, zesde lid, vervalt «deze leveringen of diensten gelijksoortig zijn en».

C. In artikel 35b, tweede lid, onderdeel b, vervalt «, aangevuld met een papieren afstemmingsoverzicht».

ARTIKEL X

De Wet op de accijns wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 69a komt te luiden:

Artikel 69a

1. Onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen wordt teruggaaf van accijns verleend voor minerale oliën die worden gebruikt voor de opwekking van elektriciteit in een installatie met een vermogen van minimaal 1 MW, voorzover de opgewekte elektriciteit wordt ingevoed op een Nederlands net dan wel, indien geen invoeding op een Nederlands net plaatsvindt, voorzover de opgewekte elektriciteit overeenkomstig artikel 36c, vierde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag in de heffing van energiebelasting wordt betrokken.

2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder net verstaan een net als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Elektriciteitswet 1998.

3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

B. Na hoofdstuk V wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK VA BIJZONDERE REGELING VOOR BIOBRANDSTOFFEN

Artikel 72a

1. Onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen wordt op de belasting die is verschuldigd ter zake van de uitslag als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van ongelode lichte olie en gasolie een vermindering toegepast indien aan deze minerale oliën biobrandstoffen zijn toegevoegd.

2. Voor de toepassing van deze vermindering wordt verstaan onder:

a. ongelode lichte olie: hetgeen ingevolge artikel 26, tweede lid, onder dit begrip wordt verstaan;

b. gasolie: hetgeen ingevolge artikel 26, vierde lid, onder dit begrip wordt verstaan, niet zijnde gasolie die wordt belast naar het tarief van artikel 27, derde lid.

3. Voor de toepassing van deze vermindering wordt verstaan onder biobrandstoffen:

a. ethylalcohol als bedoeld bij GN-code 2207 10 00, andere dan langs synthetische weg verkregen ethylalcohol, met een alcoholgehalte van 99%vol;

b. biodiesel, zijnde een mengsel van methylesters van vetzuren van plantaardige oliën of dierlijke vetten, als bedoeld bij GN-code 3824 90 99.

4. De vermindering bedraagt € 10,10 per 1000 liter ongelode lichte olie voor zover aan de uitgeslagen hoeveelheid ongelode lichte olie ten minste 2% ethylalcohol is toegevoegd. Indien minder ethylalcohol is toegevoegd wordt de vermindering naar verhouding verlaagd.

5. De vermindering bedraagt € 6,10 per 1000 liter gasolie voor zover aan de uitgeslagen hoeveelheid gasolie ten minste 2% biodiesel is toegevoegd. Indien minder biodiesel is toegevoegd wordt de vermindering naar verhouding verlaagd.

6. De in het vierde en vijfde lid bedoelde toevoegingen blijken uit de administratie. In de administratie zijn opgenomen de hoeveelheden ethylalcohol en biodiesel die in de accijnsgoederenplaats zijn ingeslagen of geproduceerd en die zijn toegevoegd aan de hoeveelheden ongelode lichte olie en gasolie die uit die accijnsgoederenplaats zijn uitgeslagen. In de administratie zijn tevens opgenomen de hoeveelheden biobrandstoffen die zijn toegevoegd aan ongelode lichte olie en gasolie die overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, derde lid, onderdeel a, zijn overgebracht naar een andere accijnsgoederenplaats.

7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

C. Artikel 76, tweede lid, komt te luiden:

2. In afwijking van het eerste lid kan, indien daarvoor zekerheid is gesteld, de betaling uiterlijk worden gedaan op de laatste dag van de tweede maand volgende op die waarin de accijnszegels zijn aangevraagd, indien de accijnszegels zijn bestemd om te worden aangebracht op verpakkingen voor sigaretten of rooktabak, dan wel op de laatste dag van de derde maand volgende op die waarin de accijnszegels zijn aangevraagd, indien de accijnszegels zijn bestemd om te worden aangebracht op verpakkingen voor sigaren dan wel zijn bestemd voor het stuksgewijs zegelen van sigaren.

ARTIKEL XI

Hoofdstuk VA van de Wet op de accijns vervalt met ingang van 1 januari 2007.

ARTIKEL XII

In artikel 35, tweede lid, van de Wet op de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en van enkele andere producten, wordt na «van overeenkomstige toepassing» toegevoegd: , met dien verstande dat voor de overeenkomstige toepassing van artikel 76, tweede lid, van de Wet op de accijns, de betaling uiterlijk kan worden gedaan op de laatste dag van de derde maand volgende op die waarin de belastingzegels zijn aangevraagd.

ARTIKEL XIII

De Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 9a wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een tweede lid toegevoegd, luidende:

2. Het bedrag aan belasting, bedoeld in artikel 9, eerste lid, wordt verlaagd met € 3000 voor een personenauto die ingericht en bestemd is om uitsluitend te worden aangedreven door een combinatie van een elektromotor en een verbrandingsmotor, mits het piekvermogen van de voor de aandrijving bestemde elektromotor ten minste 15% van het maximum vermogen van de verbrandingsmotor bedraagt en mits de personenauto volgens de vermelding in het kentekenregister behoort tot de energie-efficiëntieklasse B, bedoeld in bijlage 4 bij het Besluit etikettering energiegebruik personenauto's.

B. In artikel 10, eerste lid, wordt «na toepassing van artikel 9b» vervangen door: na toepassing van artikel 9a, tweede lid, en artikel 9b.

ARTIKEL XIV

De Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 wordt met ingang van 1 juli 2006 als volgt gewijzigd:

A. In artikel 1, vierde lid, wordt «als bedoeld in artikel 9a» vervangen door: als bedoeld in artikel 9c.

B. Artikel 9a komt te luiden:

Artikel 9a

1. Indien de personenauto volgens de vermelding in het kentekenregister behoort tot een energie-efficiëntieklasse als bedoeld in bijlage 4 bij het Besluit etikettering energiegebruik personenauto's, wordt het bedrag aan belasting, bedoeld in artikel 9, eerste lid, verlaagd of verhoogd met een bedrag dat wordt bepaald aan de hand van de volgende tabel.

Energie-efficiëntieklasseABCDEFG
verlaagd met:€ 1000€ 500    
verhoogd met:  € 135€ 270€ 405€ 540

2. Bij toepassing van het eerste lid wordt de energie-efficiëntieklasse in aanmerking genomen waartoe de personenauto behoort bij aanvang van de dag waarop aan het voertuig een kenteken wordt toegekend.

3. In afwijking in zoverre van het tweede lid wordt met betrekking tot gebruikte personenauto's de energie-efficiëntieklasse in aanmerking genomen waartoe de personenauto behoorde op het tijdstip waarop deze voor het eerst in gebruik werd genomen.

C. Na artikel 9b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9c

1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, bedraagt de belasting tot 1 juli 2008 nihil voor een personenauto of bestelauto die ingericht en bestemd is om uitsluitend te worden aangedreven door:

a. een elektromotor, mits de elektrische energie uitsluitend door een batterij of door een brandstofcel wordt geleverd,

b. een combinatie van een elektromotor en een verbrandingsmotor, mits de aandrijving door de elektromotor zodanig is dat de elektrische energie voor een actieradius van ten minste 24 km aaneengesloten stadsverkeer uitsluitend door een batterij of door een brandstofcel kan worden geleverd, of

c. een verbrandingsmotor die kan worden gevoed met waterstof.

2. In afwijking in zoverre van artikel 9a, eerste lid, wordt het bedrag aan belasting, bedoeld in artikel 9, eerste lid, tot 1 juli 2008 verlaagd met € 6000 respectievelijk € 3000 voor een personenauto die ingericht en bestemd is om uitsluitend te worden aangedreven door een combinatie van een elektromotor en een verbrandingsmotor, mits het piekvermogen van de voor de aandrijving bestemde elektromotor ten minste 15% van het maximum vermogen van de verbrandingsmotor bedraagt en mits de personenauto volgens de vermelding in het kentekenregister behoort tot de energie-efficiëntieklasse A respectievelijk energie-efficiëntieklasse B.

3. Artikel 9a, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

D. In artikel 10, eerste lid, wordt «na toepassing van artikel 9a, tweede lid, en artikel 9b» vervangen door: na toepassing van artikel 9a, artikel 9b en artikel 9c, tweede lid.

E. In het tweede en derde lid van artikel 12a wordt «artikel 9a» vervangen door: artikel 9c.

ARTIKEL XV

In artikel 8, onderdeel e, van de Wet belastingen op milieugrondslag vervalt «, indien de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 40 000 kubieke meters per jaar».

ARTIKEL XVI

De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:

A. Aan artikel 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:

7. Voor de toepassing van de belastingwet en de daarop berustende bepalingen wordt een Europese coöperatieve vennootschap gelijkgesteld met een Europese naamloze vennootschap met dien verstande dat bij algemene maatregel van bestuur voor de toepassing van de in die algemene maatregel van bestuur genoemde bepalingen de rechtsvorm gelijkgesteld kan worden met een coöperatie.

B. Aan artikel 30f, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: De eerste volzin is niet van toepassing met betrekking tot inkomstenbelasting ter zake van te conserveren inkomen als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, uitgezonderd te conserveren inkomen dat is ontstaan door toepassing van artikel 3.58, eerste lid, of artikel 3.64, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

C. Aan artikel 30i wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Indien revisierente wordt berekend met betrekking tot inkomstenbelasting die betrekking heeft op inkomsten die in aanmerking zijn genomen op grond van de artikelen 3.83, eerste of tweede lid, 3 133, tweede lid, onderdelen h of j, 3 136, eerste lid, of 7.2, achtste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt bij de toepassing van het derde lid artikel 30f, eerste lid, tweede volzin, buiten aanmerking gelaten.

D. Artikel 47a, derde lid, komt te luiden:

3. Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing indien het in die leden bedoelde niet binnen het Rijk gevestigde lichaam of de in die leden bedoelde natuurlijke persoon is gevestigd onderscheidenlijk woont in een staat waarmee in de relatie met Nederland een wederkerige regeling bestaat die voorziet in inlichtingenuitwisseling met betrekking tot de belasting voor de heffing waarvan de inspecteur de gegevens, inlichtingen of gegevensdragers nodig heeft. Door Onze Minister worden de in dit lid bedoelde staten aangewezen.

ARTIKEL XVII

De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:

A. Aan artikel 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt een Europese coöperatieve vennootschap gelijkgesteld met een Europese naamloze vennootschap.

B. Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vijfde lid, eerste volzin, en achtste lid, eerste volzin, wordt «uitstel van betaling voor de duur van tien jaar voor belastingaanslagen» vervangen door: uitstel van betaling voor belastingaanslagen.

2. In het vijfde en achtste lid wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd, luidende: Het in de eerste volzin bedoelde uitstel wordt verleend tot uiterlijk het begin van het tiende jaar na afloop van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft.

C. Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «artikel 25, derde, achtste, negende, elfde of zeventiende tot en met negentiende lid» vervangen door: artikel 25, derde, vijfde, zesde, achtste, negende, elfde of zeventiende tot en met negentiende lid.

2. Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Indien het krachtens artikel 25, vijfde, zesde of achtste lid, verleende uitstel wordt beëindigd, wordt invorderingsrente berekend vanaf 1 september van het jaar waarin zich een handeling of omstandigheid voordoet op grond waarvan het uitstel wordt beëindigd.

3. In het vijfde lid wordt de eerste volzin vervangen door de volgende twee volzinnen:

De invorderingsrente wordt enkelvoudig berekend. Behoudens in de situatie van het tweede lid, tweede volzin, wordt de invorderingsrente berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn.

ARTIKEL XVIII

De Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt vervangen door:

1. De bepalingen van deze wet strekken ten behoeve van de nakoming van verplichtingen die voortvloeien uit richtlijnen van de Raad van de Europese Unie en uit andere regelingen van internationaal en interregionaal recht tot het verlenen van wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen, alsmede renten daarover en bestuursrechtelijke sancties en boeten die daarmee verband houden.

2. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Deze wet is niet van toepassing bij het verlenen van wederzijdse bijstand op het gebied van rechten bij invoer en rechten bij uitvoer met inbegrip van de belasting bij invoer, genoemd in artikel 22 van de Wet op de omzetbelasting 1968, en van accijns bij invoer, genoemd in artikel 62 van de Wet op de accijns.

B. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt «van de in artikel 1 bedoelde belastingen» vervangen door: van belastingen.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

f. richtlijn 2003/48/EG: richtlijn nr. 2003/48/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (Pb EU L 157).

3. Onder aanduiding van de bestaande tekst als eerste lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Een wijziging van richtlijn 2003/48/EG gaat voor de toepassing van deze wet gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

C. Artikel 3 vervalt.

D. Afdeling 1 vervalt.

E. In artikel 4a, derde lid, wordt «staten, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel i, van de richtlijn nr. 2003/48/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (Pb EU L 157)» vervangen door: Mogendheden, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel i, van de richtlijn 2003/48/EG.

F. Artikel 4b wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. een icbe, of een daarmee vergelijkbare instelling voor collectieve belegging gevestigd in een van de Mogendheden of afhankelijke of geassocieerde gebieden, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de richtlijn 2003/48/EG, waarbij voor de Zwitserse Bondsstaat als vergelijkbare instelling voor collectieve belegging uitsluitend wordt aangemerkt een Zwitsers beleggingsfonds als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel c, onder (iv), en onderdeel d, onder (iv), van de overeenkomst van 26 oktober 2004 tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat (Pb EU 2004, L 385) waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in richtlijn 2003/48/EG;.

2. Het tweede lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. een instelling voor collectieve belegging die niet is gevestigd in een van de lidstaten, dan wel in een van de Mogendheden of afhankelijke of geassocieerde gebieden, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de richtlijn 2003/48/EG.

G. In artikel 4c, derde lid, wordt «de richtlijn nr. 2003/48/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (Pb EG L 157)» vervangen door: de richtlijn 2003/48/EG.

H. In artikel 4d, tweede lid, onderdeel a, wordt «de richtlijn nr. 2003/48/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (Pb EG L 157)» vervangen door: de richtlijn 2003/48/EG.

I. De aanhef van artikel 4l komt te luiden:

De bevoegde functionaris verstrekt op verzoek van de uiteindelijke gerechtigde aan deze binnen twee maanden bij beschikking een verklaring met daarin de volgende gegevens:.

J. In artikel 5, eerste lid, wordt «van een van de in artikel 1 bedoelde belastingen» vervangen door: van een in artikel 1 bedoelde belasting, alsmede renten of bestuursrechtelijke sancties of boeten die daarmee verband houden.

K. In artikel 7a, tweede lid, wordt «inzake de heffing van een belasting als bedoeld in artikel 1» vervangen door: inzake de heffing van een belasting als bedoeld in artikel 1 alsmede renten of bestuursrechtelijke sancties of boeten die daarmee verband houden.

L. In artikel 12 wordt «van de in artikel 4 bedoelde belastingen» vervangen door: van de in artikel 1 bedoelde belastingen, alsmede renten daarover of bestuursrechtelijke boeten die daarmee verband houden,.

M. In artikel 13, eerste lid, onderdeel c, wordt «van de in artikel 4 bedoelde belastingen» vervangen door: van een in artikel 1 bedoelde belasting, alsmede voor de renten daarover of bestuursrechtelijke sancties of boeten die daarmee verband houden.

N. In artikel 15, eerste lid, wordt «van de in artikel 4 bedoelde belastingen» vervangen door: van de in artikel 1 bedoelde belastingen, alsmede renten daarover of bestuursrechtelijke sancties of boeten die daarmee verband houden.

ARTIKEL XIX

In artikel 31 van de Wet werk en bijstand wordt in het tweede lid, onderdeel c, «de kinderkorting, de aanvullende kinderkorting en de jonggehandicaptenkorting» vervangen door: de kinderkorting en de jonggehandicaptenkorting.

ARTIKEL XX

Aan artikel 6, eerste lid, van de Werkloosheidswet wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

f. die een vrijwilliger is als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, die uitsluitend vergoedingen of verstrekkingen als bedoeld in dat lid ontvangt met een gezamenlijke waarde van ten hoogste € 150 per maand en € 1 500 per kalenderjaar.

ARTIKEL XXI

Aan artikel 6, eerste lid, van de Ziektewet wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

f. die een vrijwilliger is als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, die uitsluitend vergoedingen of verstrekkingen als bedoeld in dat lid ontvangt met een gezamenlijke waarde van ten hoogste € 150 per maand en € 1 500 per kalenderjaar.

ARTIKEL XXII

Aan artikel 6, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

f. die een vrijwilliger is als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, die uitsluitend vergoedingen of verstrekkingen als bedoeld in dat lid ontvangt met een gezamenlijke waarde van ten hoogste € 150 per maand en € 1 500 per kalenderjaar.

ARTIKEL XXIII

De Elektriciteitswet 1998 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 72aa, eerste lid, wordt de zinsnede «uit een tarief voor de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie» vervangen door: geheel of gedeeltelijk uit een tarief voor de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie.

B. De eerste volzin van artikel 72ab, eerste lid, komt te luiden:

Onze Minister stelt, na overleg met Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, voor elk kalenderjaar bij ministeriële regeling de hoogte van het tarief ten behoeve van de bekostiging van de subsidie en de uitvoeringskosten vast.

ARTIKEL XXIV

De Wet van 14 december 2000 tot wijziging van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, de Natuurschoonwet 1928, de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Coördinatiewet Sociale Verzekering, Stb. 551, wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel II, onderdeel A, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel 2 komt te luiden:

2. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. eigenaar:

1°. de eigenaar van een onroerende zaak die niet is bezwaard met het beperkt recht van vruchtgebruik of, behoudens in gevallen als bedoeld in het derde lid, dat van erfpacht;

2°. de vruchtgebruiker of, behoudens in gevallen als bedoeld in het derde lid, de erfpachter;.

2. Na onderdeel 2 wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

2a. In het eerste lid wordt na onderdeel b, onder verlettering van de onderdelen c en d tot d en e, een onderdeel ingevoegd, luidende:

c. economische eigendom: een samenstel van rechten en verplichtingen met betrekking tot een onroerende zaak, dat een belang bij die zaak vertegenwoordigt. Het belang omvat ten minste enig risico van waardeverandering en komt toe aan een ander dan de civiel-juridische eigenaar. De verlening van uitsluitend het recht op levering wordt niet aangemerkt als overdracht van economische eigendom;.

3. Onderdeel 3 komt te luiden:

3. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.

4. Aan het in onderdeel 4 opgenomen tweede lid, onderdeel a, wordt voor de puntkomma toegevoegd: , indien tussen de beide onroerende zaken een nauwe historische band bestaat.

5. Na onderdeel 4 wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

4a. Na het tot tweede lid vernummerde derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

3. Indien een onroerende zaak bezwaard is met het recht van erfpacht wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, in plaats van de erfpachter de hoofdgerechtigde van die onroerende zaak aangemerkt als de eigenaar, indien de hoofdgerechtigde aantoont dat bij de erfpachter geen economische eigendom van de onroerende zaak berust.

6. Onderdeel 5 komt te luiden:

5. In het vierde lid wordt «derde lid» telkens vervangen door: tweede lid.

B. In artikel II, onderdeel C, wordt na het eerste onderdeel een onderdeel ingevoegd, luidende:

1a. Het eerste lid, onderdeel c, 2°, wordt vervangen door:

2°. het beperkt recht van vruchtgebruik of, behoudens ingeval de hoofdgerechtigde nog steeds als eigenaar wordt aangemerkt op grond van artikel 1, derde lid, dat van erfpacht op de onroerende zaak is gevestigd of een zodanig recht op de onroerende zaak is geëindigd, waaronder begrepen de gevallen waarin de erfpachter door de toepassing van artikel 1, derde lid, niet langer als eigenaar wordt aangemerkt. Met de vestiging van het recht van erfpacht wordt gelijkgesteld de overdracht van economische eigendom aan een erfpachter die aanvankelijk op grond van artikel 1, derde lid, niet als eigenaar van de onroerende zaak werd aangemerkt;.

C. Artikel II, onderdeel D, komt te luiden:

D. In artikel 3a wordt «artikel 1, derde lid, onderdeel b» vervangen door: artikel 1, tweede lid, onderdeel b.

D. Na artikel II, onderdeel I, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

IA. Artikel 8a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel b, wordt vervangen door:

b. het recht van vruchtgebruik of, behoudens ingeval de hoofdgerechtigde nog steeds als eigenaar wordt aangemerkt op grond van artikel 1, derde lid, dat van erfpacht op de onroerende zaak vestigt, overdraagt of daarvan afstand doet, waaronder begrepen de gevallen waarin de erfpachter door de toepassing van artikel 1, derde lid, niet langer als eigenaar wordt aangemerkt.

2. In het tweede lid vervallen de laatste drie volzinnen.

E. In artikel X, vijfde lid, wordt «en H, eerste volzin,» vervangen door: , H, eerste volzin, en IA.

ARTIKEL XXV

Het Belastingplan 2004 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel IV, onderdeel A, wordt «1,15%, respectievelijk 8,70%» vervangen door: 2,10%, respectievelijk 9,40%.

B. In artikel VIII, onderdeel A, wordt «1,15%, respectievelijk 8,70%» vervangen door: 2,10%, respectievelijk 9,40%.

ARTIKEL XXVI

In artikel IV, onderdeel A, van de wet van 18 december 2003 tot wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen en de Wet inkomstenbelasting 2001 (implementatie spaarrenterichtlijn), Stb 2003, 531, wordt in artikel 4c, derde lid, de zinsnede «de richtlijn nr. 2003/48/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (Pb EG L 157)» vervangen door: de richtlijn 2003/48/EG.

ARTIKEL XXVII

Het Belastingplan 2005 wordt als volgt gewijzigd:

A. ARTIKEL XXXIA, tweede lid, wordt vervangen door:

2. Het eerste lid is slechts van toepassing indien een verzoek om een verklaring als bedoeld in artikel 3.37, eerste lid, respectievelijk 3.42b, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 voor 1 januari 2006 is ingediend.

B. Indien artikel VI, onderdeel B, van het Belastingplan 2005 op 1 januari 2006 nog niet in werking is getreden, komt dit onderdeel als volgt te luiden:

B. In artikel 5, eerste lid, onderdeel d, wordt «alsmede instellingen welke door Onze Minister hiermede zijn gelijkgesteld» vervangen door: alsmede andere instellingen, werkzaam in het belang van de volkshuisvesting of de monumentenzorg, welke door Onze Minister hiermede zijn gelijkgesteld.

ARTIKEL XXVIII

De Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel II, onderdeel A, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «onder vernummering van het zesde lid tot tweede lid» vervangen door: onder vernummering van het zesde lid tot derde lid.

2. In het vierde lid wordt «In het tot tweede lid vernummerde zesde lid» vervangen door «In het tot derde lid vernummerde zesde lid». Voorts wordt «in het tweede lid, onderdeel b,» vervangen door: in het derde lid, onderdeel b,.

B. Artikel II, onderdeel C, wordt vervangen door:

C. Artikel 19b wordt als volgt gewijzigd:

1. Na het vierde lid wordt, onder vernummering van het vijfde, zesde en zevende lid tot zesde, zevende en achtste lid, een lid ingevoegd, luidende:

5. Het eerste lid is niet van toepassing voorzover een in onderdeel b van dat lid bedoelde uitkering of afkoopsom wordt uitgekeerd als gevolg van een bij of krachtens artikel 32, vierde lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet toegestane afkoop van aanspraken, opgebouwd ten behoeve van pensioen in de periode voorafgaand aan de datum waarop de deelnemer of gewezen deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt.

2. In het tot zevende lid vernummerde zesde lid wordt «vierde lid» vervangen door: zesde lid.

C. Artikel V vervalt

D. Artikel XIII, onderdeel E, wordt vervangen door:

E. In afwijking in zoverre van artikel 19g, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat artikel op 1 januari 2006 luidt, kunnen voor werknemers die in een kalenderjaar pensioenaanspraken als bedoeld in artikel 19b, vijfde lid, afkopen, in dat kalenderjaar meer aanspraken ontstaan dan overeenkomt met 12 procent van het loon van het jaar, voorzover zulks het gevolg is van de aanwending van de afkoop van de pensioenaanspraken voor het opbouwen van een voorziening ingevolge een levensloopregeling met dien verstande dat de totale aanspraken aan het einde van het kalenderjaar door de in het kalenderjaar opgebouwde aanspraken een periode van extra verlof van 2,1 jaar niet te boven gaan.

ARTIKEL XXIX

Artikel 76, tweede lid, van de Wet op de accijns, zoals dit lid luidde op 31 december 2005, blijft van toepassing op de accijnszegels die overeenkomstig artikel 75 van de Wet op de accijns zijn aangevraagd vóór 1 januari 2006.

ARTIKEL XXX

1. Artikel 16a, tweede lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 is van overeenkomstige toepassing voor personenauto's als bedoeld in artikel XIII, onderdeel A, tweede lid, waarvoor vóór 1 januari 2006 een kenteken is toegekend dat nog niet is tenaamgesteld.

2. Voor een personenauto waarvoor vóór 1 juli 2006 een kenteken is toegekend dat nog niet is tenaamgesteld wordt de belasting berekend met inachtneming van artikel XIV, onderdeel B, dan wel indien van toepassing onderdeel C.

3. Artikel XIII, onderdeel A, tweede lid, vindt geen toepassing ten aanzien van personenauto's die vóór 1 januari 2006 in gebruik waren genomen.

4. Artikel XIV, onderdeel B, vindt geen toepassing ten aanzien van personenauto's die vóór 1 juli 2006 in gebruik waren genomen.

5. Voor een personenauto die volgens de vermelding in het kentekenregister behoort tot de energie-efficiëntieklasse A vindt het bij artikel XIV, onderdeel C, ingevoegde artikel 9c, tweede lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 geen toepassing indien de auto vóór 1 juli 2006 in gebruik was genomen, met dien verstande dat de belasting nihil bedraagt indien die auto na 31 december 2001 in gebruik was genomen.

6. Voor een personenauto die volgens de vermelding in het kentekenregister behoort tot de energie-efficiëntieklasse B vindt het bij artikel XIV, onderdeel C, ingevoegde artikel 9c, tweede lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 geen toepassing indien de auto vóór 1 januari 2006 in gebruik was genomen.

ARTIKEL XXXI

A. Overgangsrecht Algemene wet inzake rijksbelastingen (wijzigingen heffingsrente)

1. De wijzigingen ingevolge artikel XVI, onderdelen B en C, vinden toepassing met betrekking tot tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari 2001, voorzover op 1 januari 2006 met betrekking tot de inkomstenbelasting ter zake van te conserveren inkomen als bedoeld in artikel 30f, eerste lid, tweede volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, nog geen handeling of omstandigheid heeft plaatsgevonden op grond waarvan het op de voet van artikel 25, vijfde, zesde of achtste lid, van de Invorderingswet 1990 verleende of te verlenen uitstel van betaling van die belasting, kan worden beëindigd.

2. Geen heffingsrente wordt berekend over inkomstenbelasting die is verschuldigd:

a. ter zake van de vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen, waarbij artikel 20a, zesde lid, onderdeel i, artikel 48, vierde lid, laatste volzin, of artikel 49, vierde lid, tweede volzin, van de Wet inkomstenbelasting 1964, zoals dit luidde op 31 december 2000, toepassing heeft gevonden, dan wel geen beroep kon worden gedaan op de uitzondering van artikel 20a, zevende lid, van die wet in een situatie van overgang krachtens erfrecht of huwelijksvermogensrecht en de verkrijger een natuurlijk persoon is die niet in Nederland woonachtig is, of

b. door de toepassing van artikel 45c, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 zoals dit luidde op 31 december 2000.

3. Beschikkingen als bedoeld in artikel 30j, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen die betrekking hebben op inkomstenbelasting die is verschuldigd over te conserveren inkomen als bedoeld in artikel 30f, eerste lid, tweede volzin, van die wet of op inkomstenbelasting, bedoeld in het tweede lid, ter zake waarvan op 1 januari 2006 nog geen handeling of omstandigheid heeft plaatsgevonden op basis waarvan het uitstel kan worden beëindigd, vervallen van rechtswege.

B. Overgangsrecht Invorderingswet 1990 (wijzigingen invorderingsrente)

1. De wijzigingen ingevolge artikel XVII, onderdeel B, zijn van overeenkomstige toepassing op uitstel van betaling dat voor 1 januari 2006 is verleend op grond van artikel 25, vijfde of achtste lid, van de Invorderingswet 1990 of artikel 25, zevende lid, van de Invorderingswet 1990, zoals dit zevende lid luidde voor 1 januari 2001.

2. De wijzigingen ingevolge artikel XVII, onderdeel C, tweede lid, vinden voor het eerst toepassing op uitstel van betaling dat is verleend op grond van artikel 25, vijfde, zesde of achtste lid, van de Invorderingswet 1990 of op grond van artikel 25, zevende lid, van die wet, zoals dit lid luidde voor 1 januari 2001, en dit uitstel wordt beëindigd vanwege een handeling of omstandigheid die zich heeft voorgedaan op of na 1 januari 2006.

ARTIKEL XXXII

Artikel 27a van de Wet op de accijns vindt geen toepassing bij het begin van het kalenderjaar 2006 op de bedragen genoemd in artikel 27, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid.

ARTIKEL XXXIII

Bij ministeriële regeling kunnen de bedragen, genoemd in artikel X, onderdeel B, worden gewijzigd indien de uitkomst van de meldingsprocedure als voorzien in artikel 26, tweede lid, eerste alinea, van richtlijn 2003/96/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PbEG L 283), daartoe aanleiding geeft.

ARTIKEL XXXIV

Ingeval de samenloop van wetten die in 2005 in het Staatsblad zijn of worden gepubliceerd en wijzigingen aanbrengen in één of meer belastingwetten, niet of niet juist is geregeld, of als gevolg van die samenloop onjuistheden ontstaan in de aanduiding van artikelonderdelen, verwijzingen en dergelijke in de desbetreffende wetten, herstelt Onze Minister van Financiën dat bij ministeriële regeling.

ARTIKEL XXXV

1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2006, met dien verstande dat artikel I, onderdelen A, O, T, U, W, X, Y en Z, en artikel III, onderdelen H, K, L en M, eerst toepassing vinden nadat artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2006 is toegepast.

2. In afwijking van het eerste lid treden artikel I, onderdelen E en F, artikel IV, onderdeel B, en artikel IX, onderdeel A, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

3. In afwijking van het eerste lid treden artikel I, onderdelen B, C, G, H, I, J, K, BB, DD, artikel II, artikel V, onderdeel C, artikel VI en artikel XXVII, onderdeel A, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, met dien verstande dat artikel I, onderdeel BB, niet eerder in werking treedt dan op 1 januari 2007. Indien de uitkomst van de notificatie bij de Europese Commissie dit nodig maakt, kan bij koninklijk besluit de datum van 31 december 2005 in artikel I, onderdelen G en J, en de datum van 1 januari 2006 in artikel I, onderdelen B en C, en artikel XXVII, onderdeel A, worden gewijzigd.

4. Ingeval artikel IV, onderdeel B, van de Wet van 16 december 2004, houdende wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Overige fiscale maatregelen 2005), Stb. 654, vóór 1 januari 2006 in werking is getreden, werkt artikel IV, onderdeel A, terug tot en met die datum van inwerkingtreding.

5. In afwijking in zoverre van het eerste lid werkt artikel VIII, onderdeel A en onderdeel B, vierde lid, terug tot en met 6 juni 2003.

6. In afwijking van het eerste lid werkt artikel XVIII, onderdeel F, terug tot en met 1 juli 2005.

7. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XXVIII, onderdelen A en B, met terugwerkende kracht in werking op 31 december 2005.

8. In afwijking van het eerste lid treden artikel XVI, onderdeel A, en artikel XVII, onderdeel A, in werking met ingang van 18 augustus 2006.

ARTIKEL XXXVI

Deze wet wordt aangehaald als: Belastingplan 2006.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

De Minister van Financiën,

Naar boven