nr. 11
AMENDEMENT VAN HET LID DE KROM
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel I wordt na onderdeel A een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
Aa
Artikel 27, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel d komt te luiden:
d. een afnemer recht heeft te worden aangesloten op het dichtstbijzijnde
punt in het net, met dien verstande dat een afnemer die een aansluiting op
het net wenst met een aansluitwaarde groter dan 1 MVA, wordt aangesloten op
het dichtstbijzijnde punt in het net waar capaciteit beschikbaar is;.
2. Onderdeel f komt te luiden:
f. een afnemer, niet zijnde een afnemer die een aansluiting op het
net wenst met een aansluitwaarde groter dan 1 MVA, recht heeft op een standaardaansluiting.
Toelichting
Op enkele plaatsen in de Elektriciteitswet 1998 is sprake van regels omtrent
de aansluiting op het elektriciteitsnet en met name het onderscheid tussen
het recht op een standaardaansluiting tegen een gereguleerd tarief van de
netbeheerder en het recht op een openbaar aan te besteden aansluiting. De
grenswaarden die in de desbetreffende artikelen worden genoemd, zijn echter
niet onderling consistent en leiden bij bepaalde aansluitingen, met name bij
grootschalige decentrale opwekking in de periferie van het net, tot vreemde
kostenverschuivingen.
Ten eerste: aansluitingen tussen 1 MVA en 10 MVA, alsmede de «bijzondere
aansluitingen» op grond van art. 16c, lid 2, hebben zowel recht op een
standaardaansluiting tegen een gereguleerd tarief als op een openbaar aan
te besteden aansluiting. Aangezien het gereguleerde tarief gebaseerd is op
de kosten van de gemiddelde aansluiting in een categorie, zal
dat leiden tot de situatie dat de aansluitingen die goedkoper te realiseren
zijn dan gemiddeld, in het vrije domein worden gerealiseerd en de relatief
duurdere aansluitingen tegen het gereguleerde tarief (cherry picking). Met
als gevolg dat deze relatief dure aansluitingen mede worden gefinancierd uit
andere opbrengsten van de netbeheerder.
Ten tweede: de genoemde grens van 10 MVA tot welke men recht heeft op
een standaardaansluiting op het dichtstbijzijnde punt in het net, veronderstelt
dat dergelijke aansluitingen normaal gesproken ook ingepast kunnen worden.
Pas boven de 10 MVA geldt de aanvullende clausule «... waar capaciteit
beschikbaar is». In de praktijk blijkt dat echter niet altijd het geval
te zijn. Met name in het geval dat op relatief grote schaal decentrale opwekkers,
zoals windparken, op de periferie van het net moeten worden aangesloten. In
dat geval geldt dat de netbeheerder aanzienlijk moet investeren in het net
om de opgewekte vermogens kwijt te kunnen. Om deze investeringskosten zelf
niet te hoeven dragen, maakt de afnemer gebruik van de genoemde 10MVA-grens
en deelt zijn windpark op in mootjes van minder dan 10 MVA, zodat hij niet
de werkelijke kosten hoeft te betalen van een grote aansluiting en de bijbehorende
netverzwaringen, maar alleen de kosten van enkele standaardaansluitingen.
De meerkosten die de netbeheerder heeft, kan deze op geen enkele manier verhalen
op de veroorzaker (de exploitant van het windpark), want elektriciteitsproducenten
betalen geen transporttarief, en moeten dus gedekt worden door verhoging van
de transporttarieven van de overige afnemers.
Beide gesignaleerde problemen kunnen worden opgelost door dit amendement,
dat regelt dat het recht op een standaardaansluiting hard gekoppeld wordt
aan het niet hebben van het recht op een openbaar aan te besteden aansluiting.
Daarmee wordt direct de gesignaleerde cherry picking onmogelijk gemaakt.
Door de grens voor een standaardaansluiting op 1 MVA te stellen, wordt tevens
het oneigenlijke opknippen van bijvoorbeeld grote windparken in verschillende
kleinere «standaardaansluitingen» tegengegaan. Immers, een windpark
kan moeilijk opgeknipt worden in mootjes die kleiner zijn dan een individuele
windturbine (een individuele windturbine heeft tegenwoordig een vermogen van
ruim meer dan 1 MW).
De Krom