30 300 XV
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2006

30 034
Bevordering van het naar arbeidsvermogen verrichten van werk of van werkhervatting van verzekerden die gedeeltelijk arbeidsgeschikt zijn en tot het treffen van een regeling van inkomen voor deze personen alsmede voor verzekerden die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen)

30 118
Regels omtrent de invoering en financiering van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen alsmede met betrekking tot de intrekking van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen)

nr. 91
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 februari 2006

Bij de behandeling van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) (Handelingen der TK, nr. 97 blz. 5841–5869 en 5904–5929) en van de begroting 2006 van mijn ministerie in de Tweede Kamer (Handelingen der TK, nrs. 33 en 34 blz. 2270–2324 en blz. 2334–2354) is gesproken over de sociale activering voor personen die in het kader van de Wet WIA als volledig duurzaam arbeidsongeschikt zijn aangemerkt. Bij deze kom ik mijn toezegging na om u, naar aanleiding van de motie Koşer Kaya (Kamerstukken 30 300 XV, nr. 71), vóór 1 maart 2006 te informeren over de wijze waarop het UWV deze personen informeert over de mogelijkheden die er voor hen zijn voor sociale activering.

Onder het begrip «sociale activering» kunnen verschillende activiteiten worden verstaan met een verschillend doel en met verschillende actoren en doelgroepen. Te onderscheiden is sociale activering als eerste stap op weg naar regulier werk en maatschappelijke ondersteuning als bevordering van de maatschappelijke participatie in het algemeen.

Sociale activering als eerste stap op weg naar werk kan in opdracht van het UWV worden ingezet voor personen met een uitkering voor wie de verwachting bestaat dat inschakeling in betaalde arbeid op termijn aan de orde is. Dit kan het geval zijn voor personen met een uitkering zoals een WAO- of WGA-uitkering of met een WAJONG-uitkering bij wie sprake is van een resterende verdiencapaciteit of van niet duurzame volledige arbeidsongeschiktheid. Het UWV kan daarom voor deze mensen sociale activering als eerste stap op weg naar werk inzetten door middel van inkoop bij de gemeenten. Dit is voor deze personen ook al bestaande praktijk. Deze praktijk zal ook worden gecontinueerd.

Dit is anders bij personen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet WIA. Het UWV heeft bij personen aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering (IVA) is toegekend op grond van hoofdstuk 6 van de WIA, bij de claimbeoordeling geconstateerd dat zij geen relevante verdiencapaciteit hebben en duurzaam en volledig arbeidsongeschikt zijn. Bij sociale activering voor cliënten van het UWV met deze uitkering zal het daarom alleen gaan om bevordering van maatschappelijke participatie in het algemeen. Activiteiten gericht op bevordering van inschakeling in regulier werk zullen immers niet meer aan de orde zijn.

Sociale activering als bevordering van de maatschappelijke participatie anders dan ter verkrijging van reguliere arbeid is een taak voor de gemeenten op grond van de Welzijnswet 1994 en, na inwerkingtreding ervan, de Wet maatschappelijke ondersteuning. Het welzijnsbeleid volgens de Welzijnswet is er op gericht de ontplooiingsmogelijkheden van mensen te vergroten en hun zelfredzaamheid alsmede hun deelname aan de samenleving te stimuleren om te voorkomen dat mensen in een achterstandspositie geraken en om personen in een achterstandspositie mogelijkheden te bieden om hun positie te verbeteren. De Wet maatschappelijke ondersteuning biedt de gemeenten de mogelijkheden om, veel meer dan nu het geval is, een samenhangend lokaal beleid op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, wonen en welzijn én op aanpalende terreinen te voeren. De gemeente zal, binnen een richtinggevend wettelijk kader, de ruimte krijgen en verantwoordelijkheid moeten nemen om beleid te voeren.

De faciliteiten op grond van het gemeentelijke beleid ter bevordering van de maatschappelijke participatie van de inwoners staan ter beschikking van alle inwoners van de gemeente. Deze zijn dus ook beschikbaar voor inwoners met een IVA-uitkering. Zij kunnen, net als andere inwoners, deelnemen aan welzijnsactiviteiten en gebruik maken van de welzijnsfaciliteiten die binnen de gemeenten worden geboden zoals buurthuiswerk, wijk- en buurtgerichte activiteiten ter bevordering van de sociale cohesie, vrijwilligerswerk en sportactiviteiten. Voor het gebruik hiervan zijn zij dus niet afhankelijk van het UWV. De gemeenten kunnen thans ook op grond van het welzijnsbeleid in de Welzijnswet 1994, dan wel op grond van het voorzieningenbeleid in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) middelen en voorzieningen inzetten voor vervoer van en naar (vrijwilligers)activiteiten of aanpassingen van de plaats waar (vrijwilligers)activiteiten worden verricht. Na inwerkingtreding van de Wet maatschappelijke ondersteuning kunnen deze middelen en voorzieningen vanuit die wet worden verstrekt. De gemeenten beschikken over financiële middelen voor de uitvoering van dit beleid. De financiering geschiedt namelijk via het Gemeentefonds. De nadere uitwerking van het beleid en de uitvoering van de maatschappelijke ondersteuning is een verantwoordelijkheid en taak van de gemeenten, vanaf de inwerkingtreding ervan, binnen het kader van de Wmo.

Het UWV stelt bij de claimbeoordeling vast of een werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Tot deze categorie wordt ook toegelaten de werknemer met een geringe kans op herstel. Indien de werknemer als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is aangemerkt, dan is vastgesteld dat er geen reëel benutbare mogelijkheden zijn op de arbeidsmarkt. Als dat het geval is, zal hij in aanmerking komen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering (IVA) op grond van de Wet WIA. Het UWV zal geen activiteiten ondernemen en ook niet behoeven te ondernemen om terugkeer naar de arbeidsmarkt te bevorderen. In artikel 30, eerste lid en vijfde lid, onderdeel b, van de Wet SUWI is daarom geregeld dat het UWV niet tot taak heeft de bevordering van arbeidsinschakeling van personen met een IVA-uitkering. Om die reden is ook sociale activering met als uiteindelijk doel het bevorderen van de kansen op inschakeling in reguliere arbeid voor deze personen niet aan de orde. Het UWV heeft daarom geen taak bij sociale activering van personen met een IVA-uitkering.

In het gesprek van UWV met de cliënt zal niet alleen de onmogelijkheid tot werken, maar zullen ook overige omstandigheden van de cliënt aan de orde komen, zoals activiteiten in het dagelijkse leven. Indien het gesprek met de cliënt daartoe aanleiding geeft, komt ook het maatschappelijk functioneren van de cliënt aan de orde. Daarbij wordt de cliënt geïnformeerd over de mogelijkheden die gemeenten en de door hen gesubsidieerde of in stand gehouden instellingen kunnen bieden ter ondersteuning van de maatschappelijke participatie. De medewerker van het UWV kan daarop de cliënt desgewenst verwijzen naar de gemeente of gemeentelijke instelling. De regiokantoren kennen de gemeenten die binnen hun werkgebied liggen. De cliënt kan hiertoe natuurlijk ook zelf stappen ondernemen, en kan dit ook al doen voordat er een beslissing is genomen over de mogelijke aanspraak op IVA-uitkering.

Het is vervolgens aan de gemeenten of de gemeentelijke instelling om de cliënten die door het UWV naar de gemeente worden verwezen, te informeren over de mogelijkheden die binnen de gemeente worden geboden, opdat de cliënt optimaal keuzes kan maken uit het gemeentelijke voorzieningenaanbod. De financiering van de activiteiten is voor deze personen niet anders dan voor andere inwoners van de gemeente.

Uiteraard is thans nog niet bekend hoeveel mensen aan wie een IVA-uitkering wordt toegekend daaraan voorafgaand of daarna een beroep willen doen op gemeentelijke voorzieningen ter ondersteuning bij maatschappelijke participatie. Ook is nog niet bekend hoeveel van deze personen daarvoor bij of na de claimbeoordeling behoefte hebben aan informatie van het UWV over de mogelijkheden van de gemeenten bij maatschappelijke ondersteuning en aan doorverwijzing door het UWV naar de gemeenten.

Hier is voor het UWV sprake van een nieuwe procedure die met ingang van dit jaar is ingevoerd in verband met de inwerkingtreding van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Met de nieuwe werkwijze voor deze groep cliënten is daarom nog geen ervaring opgedaan. Het UWV ontwikkelt nog een flyer ten behoeve van de cliënten over mogelijkheden tot maatschappelijke ondersteuning. Het UWV zal in het Algemeen ketenoverleg (AKO) dit onderwerp aan de orde stellen om te bezien hoe verzoeken voor sociale activering het beste door gemeenten kunnen worden opgepakt.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

Naar boven