30 300 XV
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2006

nr. 37
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 december 2005

Tijdens het wetgevingsoverleg over de SZW-begroting 2006 hebben de Staatssecretaris en ik toegezegd dat de Tweede Kamer vóór de begrotingsbehandeling een brief ontvangt met informatie over:

• de betekenis van inkomens- en koopkrachtplaatjes;

• de verhouding tussen de Nederlandse en Europese definitie van sluitendheid en hiaat;

• de omvang en besteding van UWV-budgetten: kwaliteitsbudget, transformatiebudget en frictiebudget;

• de relatie tussen arbeidsparticipatie vrouwen en kinderopvang;

• de arbeidsparticipatie van etnische minderheden;

• gemeentelijk minimabeleid in relatie tot fictief budget bijzondere bijstand.

Met deze brief voldoe ik, mede namens de Staatssecretaris, aan die toezegging.

Betekenis van inkomens en koopkrachtplaatjes

Hiervoor verwijs ik naar de als bijlage bij deze brief gevoegde brochure1

Verhouding tussen Nederlandse en Europese definitie van sluitendheid en hiaat

Uit de evaluatie van de Sluitende Aanpak 1999 2003 is gebleken dat de ambitie van Nederland met de sluitende aanpak hoger is dan de ambitie in andere Europese lidstaten (Kamerstukken II, 2003–2004, 23 972, nr. 71). Dat komt door de selectie aan het begin van de werkloosheid. Personen die via de Kansmeter van het CWI in fase 2 tot en met 4 geïndiceerd worden, krijgen bij aanvang van de werkloosheid een aanbod voor een reïntegratietraject door UWV of gemeenten. De bemidddeling door het CWI van fase 1 geïndiceerden worden vooralsnog niet in het «aanbod» meegeteld in de berekening van de sluitende aanpak. In een aantal andere landen is dat wel het geval.

In mijn brief van 2 juni 2004 (Kamerstukken II, 2003–2004, 23 972, nr. 71) bent u geïnformeerd over de ontwikkeling van de Nederlandse definitie van het begrip «aanbod», dat mede in ontwikkeling was door de introductie van casemanagement en de A/B-routering. Er is toen aangegeven dat zal worden bezien welke dienstverlening van CWI ook onder het begrip «aanbod» kan vallen. Vervolgens heb ik u tijdens het algemeen overleg over de Sluitende Aanpak van 30 september 2004 toegezegd om voortaan bij de Sluitende Aanpak de Europese definities te hanteren. Dat betekent, dat naast de aangeboden trajecten (inclusief zorg- en inburgering) door gemeenten en UWV ook bemiddelingsgesprekken door CWI bij de Sluitende Aanpak inbegrepen worden (Kamerstukken II, 2003–2004, 23 972, nr. 73). De cijfers worden dan beter vergelijkbaar met andere landen.

Met de introductie van de Statistiek Registratie Gemeenten (die vanaf 2005 door alle gemeenten wordt bijgehouden) worden alle trajecten, dus ook zorg- en inburgeringstrajecten als «aanbod» geregistreerd. Die trajecten zullen voor het eerst terug te vinden zijn in de sluitende aanpak cijfers 2005 (in het Departementaal Jaarverslag 2005).

Momenteel wordt onderzocht of bemiddelingsgesprekken door CWI kunnen worden meegenomen in het sluitende aanpakcijfer. Over het resultaat van dit onderzoek zult u worden geïnformeerd in het Kwartaalbericht Arbeidsmarkt December 2005.

Omvang en besteding UWV-kwaliteitsbudget, transfomatiebudget en frictiebudget

In vervolg op mijn toezegging tijdens het wetgevingsoverleg om de Kamer te informeren over de omvang en besteding van UWV-budgetten (kwaliteitsbudget, transformatiebudget en frictiebudget) verwijs ik u hiervoor graag naar de brief die ik u op 2 december jl. heb doen toekomen (kenmerk UB/A/2005/93 216). In deze brief wordt een uitgebreid overzicht gegeven van de financiële gegevens met betrekking tot UWV voor de periode 2002–2005. De aan UWV toegekende budgetten voor transformatie en kwaliteitsverbetering vloeien voort uit de afspraken die in het najaar van 2001 gemaakt zijn met betrekking tot de meerjarige budgetontwikkeling van UWV. Deze budgetten worden onder meer ingezet voor het uniformeren van werkprocessen en ICT-stelsels en het omvormen van UWV tot een organisatie waarin de klant centraal staat. Het budget voor frictiekosten is bestemd ter dekking van de kosten sociaal plan en leegstand, welke voortvloeien uit de omvangrijke krimp van de UWV-organisatie in de periode 2005–2009. Daarnaast worden in 2006 de transformatieactiviteiten vanuit het budget voor frictiekosten gefinancierd. Middels de jaarplannen en de kwartaal- en jaarverslagen van UWV wordt u periodiek geïnformeerd over de inzet van genoemde budgetten door UWV.

Relatie arbeidsparticipatie vrouwen en kinderopvang

De vraag die gesteld is was «Kan de Minister toelichten hoe de streefcijfers ten aanzien van het aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvang zich verhouden tot de streefcijfers ten aanzien van de arbeidsparticipatie van vrouwen?»

Opgemerkt wordt dat het hier gaat over twee streefcijfers van twee verschillende onderwerpen. De arbeidsparticipatie van vrouwen is een van de indicatoren bij de doelstelling «wegnemen van factoren die de arbeidsparticipatie belemmeren» van artikel 22 (activerend arbeidsmarktbeleid). Het aantal huishoudens dat gebruik maakt van formele kinderopvang is een van de indicatoren bij de doelstelling «zorgdragen voor een stelsel van toegankelijke en verantwoorde kinderopvang» van artikel 25.

De algemene doelstelling van artikel 25 is «bevorderen dat werknemers arbeid en zorg kunnen combineren» waarbij het erom gaat dat werknemers die arbeid en zorg wíllen combineren daarbij ondersteund worden. Met het behalen van deze doelstelling zal ook een bijdrage worden geleverd aan de verhoging van de arbeidsparticipatie van (met name) vrouwen. Het faciliteren van het combineren van arbeid en zorg van werknemers die dat willen is ook een doel op zich. Daarbij is kinderopvang een belangrijk maar niet het enige instrument dat het combineren van arbeid en zorg ondersteunt. Vandaar dat er aparte doelstellingen bestaan voor arbeidsparticipatie vrouwen, het combineren van arbeid en zorg en het gebruik van kinderopvang. Waarbij de focus van de doelstelling met betrekking tot het gebruik van kinderopvang gericht is op de effecten van de invoering van de Wet kinderopvang per 1 januari 2005. De Wet kinderopvang beoogt de financiële toegankelijkheid van formele kinderopvang te waarborgen. Het streven is dan ook het aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvang tenminste gelijk te houden in vergelijking met de situatie voor de inwerkingtreding van de wet.

Arbeidsparticipatie etnische minderheden

Hieronder wordt nader ingegaan op de ontwikkeling van de arbeidsparticipatie van niet westerse allochtonen in vergelijking met westerse allochtonen en autochtonen.

Centrale constatering is dat op langere termijn bezien de arbeidsmarktpositie van niet-westerse allochtonen verbeterd is, maar dat er (vanwege de conjuncturele ontwikkeling) in de laatste jaren een «dip» is opgetreden. In de periode 1994–2001 steeg de netto-participatie van niet-westerse allochtonen van 37 naar 50 procent, tegenover een stijging onder autochtonen van 58 naar 67 procent. In de periode 2001–2004 gevolgd door een daling met 2,6 respectievelijk 0,9 procentpunt.

Het jaar 2004 is het laatste jaar waarover cijfers beschikbaar zijn. Deze wijzen uit dat in dat jaar de netto-participatiegraad van de totale doelgroep niet-westerse allochtonen 47,5 procent bedraagt. Dit is laag ten opzichte van autochtonen (66,5 procent) en westerse allochtonen (62 procent).

Binnen de totale groep van niet-westerse allochtonen is er een grote diversiteit. Onderstaande tabel geeft een beeld.

Tabel 1. Bevolking 15–64 jaar naar herkomst en arbeidspositie, 2004

kst-30300-XV-37-1.gif

1 Polen, Hongarije, Tsjechië en Slowakije.

Bron: SZW, op basis van CBS (Enquête beroepsbevolking)

Binnen de «overige niet-westerse allochtonen» behoren Marokkanen tot de groepen met de laagste netto-participatie. Dit lage niveau wordt voor een groot deel veroorzaakt door de lage arbeidsparticipatie van vrouwen in deze bevolkingsgroep (28%)

Wordt gekeken naar mutaties dan blijkt in 2004 de netto arbeidsparticipatie van autochtonen met 0,8 procentpunt te zijn gedaald ten opzichte van 2003. Onder niet-westerse allochtonen bedroeg de daling van de arbeidsparticipatie 1,1 procentpunt en onder westerse allochtonen 1,3 procentpunt. Vooral de arbeidsparticipatie van Marokkaanse mannen (– 7,6 procentpunt) en Antilliaanse/Arubaanse vrouwen (– 4,7 procentpunt) nam af. De arbeidsdeelname van Turkse (+ 3,5 procentpunt) en Surinaamse vrouwen (+ 2,3 procentpunt) nam juist toe, zie tabel 1.

Tabel 1. Netto-participatiegraad en werkloosheidspercentage naar etnische herkomst, 2003–2004

kst-30300-XV-37-2.gif

Bron: CBS (Enquête beroepsbevolking).

Gemeentelijk minimabeleid in relatie tot fictief budget bijzondere bijstand

Tijdens het begrotingsonderzoek heb ik toegezegd te zullen nagaan of er informatie is over omvang van het totale gemeentelijke minimabeleid in relatie tot de omvang van het fictieve budget bijzondere bijstand.

Dergelijke informatie is thans niet beschikbaar is, aangezien gemeenten op grond van de WWB hierover geen informatie hoeven te verstrekken en de Monitor Gemeentelijke Armoedebeleid is beëindigd. Gemeenten rapporteren in het kader van de SZW-begroting slechts over de uitgaven bijzondere bijstand uit hoofde van artikel 35 WWB. Voor de uitgaven bijzondere bijstand ad artikel 35 WWB alsmede de ontwikkeling van het fictieve budget bijzondere bijstand verwijs ik kortheidshalve naar de brief van 22 november jl. over antwoorden op kamervragen over de begroting 2006. In de antwoorden op de vragen 191 tot en met 195 wordt hierop ingegaan.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven