30 300 XIII
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 2006

nr. 66
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 januari 2006

Bij de start van de Technologische Top Instituten (TTI’s) in 1996 was voorzien in een tussentijdse evaluatie (u aangeboden bij brief van 7 februari 2002, EZ-02-99, met vervolg op 20 december 2002, 28 600 XIII nr. 49) en een eindevaluatie in 2005. Bijgaand bied ik u aan het rapport «Evaluation Leading Technological Institutes» waarin verslag wordt gedaan van deze eindevaluatie.1

Om de conclusies en aanbevelingen hiervan in perspectief te zetten roep ik eerst de oorspronkelijke doelstellingen van het instrument TTI in herinnering. Vervolgens ga ik in op de uitkomsten van de evaluatie per doelstelling. Ik beschrijf de conclusies die ik daaraan verbind voor de financiering van de vier sinds 1997 door EZ ondersteunde TTI’s: NIMR-metalen, WCFS-voeding, DPI-polymeren en Telematica Instituut. Tot slot ga ik in op de rol die Technologische Top Instituten kunnen spelen in de programmatische aanpak volgens het Vernieuwde EZ-instrumentarium.

1. Doelstellingen TTI’s

In 1996 zag EZ de TTI’s als middel om wetenschappelijke excellentie op een coherent onderzoeksgebied, relevant voor het bedrijfsleven, te stimuleren. Door het publieke onderzoek op zulke gebieden te concentreren en de invloed van het bedrijfsleven op het vaststellen van de onderzoeksagenda te vergroten, zou het bedrijfsleven strategische kennis vergaren waarmee de innovatiecapaciteit en daarmee de concurrentiepositie wordt verstevigd.2

De laatste jaren is in aanvulling hierop tevens nadruk komen te liggen op de toepassing van de ontwikkelde kennis door bedrijven en de internationale inbedding en kennispositie van de TTI’s. Bij de eindevaluatie zijn de prestaties van de TTI’s afgemeten aan de oorspronkelijke (sub)doelen, maar is ook gekeken of ze bijdragen (kunnen) leveren aan toepassing en internationale aantrekkingskracht.

De tussentijdse evaluatie 2001 concludeerde dat de TTI’s goed op weg waren om topinstituut te worden. Het wetenschappelijk niveau van het onderzoek werd positief beoordeeld, evenals het niveau van de aangetrokken wetenschappers. De beoogde kruisbestuiving tussen bedrijfsleven en kennisinstellingen was goed op gang gekomen. Internationalisering, kennisoverdracht naar derden en prestatie-indicatoren waren nog voor verbetering vatbaar.

2. Uitkomsten eindevaluatie 2005

Algemeen

Het TTI-programma heeft de start en ontwikkeling van vier succesvolle TTI’s mogelijk gemaakt, die elk op hun eigen wijze in hun eigen (sterk verschillende) omgeving aan de genoemde doelstellingen een positieve bijdrage hebben geleverd. De TTI’s hebben zich echter (nog) niet ontwikkeld tot de beoogde «international centres of excellence». De vertaling van nieuwe kennis naar grotere concurrentiekracht is sterk afhankelijk van het absorbtievermogen van deelnemende bedrijven. Een kritische succesfactor is commitment van alle deelnemers voor de tijdsduur die overeenkomt met de soort onderzoeksprogramma’s.

Effect op innovatie- en concurrentievermogen van het bedrijfsleven

De kennisbasis van deelnemende bedrijven is versterkt. Bij de meer toegepaste onderzoeksprojecten is het concurrentievermogen vergroot. Bij langere termijn onderzoek is een rechtstreeks verband met nieuwe opties tot concurrentievoordeel van bedrijven waarschijnlijk, hoewel tot op heden nog moeilijk direct aantoonbaar. Het bedrijfsleven maakt gretig gebruik van de pool van onderzoekers die in een TTI-programma zijn getraind op het verbinden van wetenschap en toepassing.

De doelstelling om bedrijven de gegenereerde kennis ook direct te laten vertalen in nieuwe producten, diensten of processen heeft de laatste jaren meer nadruk gekregen. Dit blijkt niet vanzelf te gaan, een gerichte inspanning daartoe van de TTI’s is nodig. NIMR en TI hebben hier de laatste jaren meer werk van gemaakt, ook naar niet-deelnemers toe; bij WCFS en DPI is deze inspanning beperkter.

Effect op de kennisinfrastructuur

De TTI-programma’s hebben een positieve bijdrage geleverd aan fundamenteel onderzoek dat meer rekening houdt met industriële behoeften. De multidisciplinaire aanpak van de TTI’s krijgt veel waardering. Focus en massa zijn bij voedings-, metalen- en polymerenonderzoek toegenomen, bijvoorbeeld door een betere taakverdeling tussen instellingen onderling.

Netwerkeffecten

Niet alleen relaties tussen kennisinstellingen en bedrijven, maar ook tussen bedrijven onderling zijn verstevigd. De duurzaamheid van de netwerken is wel afhankelijk van de blijvende «premie» die de overheid zet op samenwerking in de vorm van een substantiële overheidsbijdrage aan het onderzoeksprogramma.

Internationalisatie

In de mate van internationale oriëntatie (o.a. deelname aan EU-programma’s, aandeel buitenlandse onderzoekers, buitenlandse deelnemers) verschillen de TTI’s onderling. Zo hanteert DPI een actieve strategie om buitenlandse partners te werven en is TI en in mindere mate WCFS deelnemer aan verschillende EU-projecten.

Efficiency

De TTI’s slagen erin met een geringe overhead grote netwerken van mensen en organisaties te mobiliseren om samen onderzoek te doen. Zij hebben een goede projectorganisatie opgebouwd.

Aanbevelingen

De onderzoekers doen de volgende aanbevelingen:

– EZ continueert volgens plan de subsidie voor de lopende programma’s van de vier TTI’s t/m 2007;

– Een nieuw TTI-programma moet de sterke punten vasthouden;

– Internationalisering behoeft meer expliciete aandacht van alle partners;

– Valorisatie van kennis hoort in het business plan van elk TTI.

3. Conclusies voor het EZ-beleid

Bij gelegenheid van het verschijnen van de tussentijdse evaluatie bestond nog de gedachte dat de TTI’s op termijn zonder structurele overheidssubsidie konden functioneren. Uit de eindevaluatie blijkt dat substantiële programmafinanciering van de rijksoverheid nodig blijft, zij het dat die ook beneden de 50% kan liggen. De aanname dat de TTI-formule het mogelijk maakt om de strategische kennisbasis en daarmee het innovatief vermogen van de deelnemende bedrijven te versterken, blijkt geldig. Duidelijk is wel dat het resultaat sterk afhankelijk is van de absorptiecapaciteit van die bedrijven. Voor deelnemers waarbij die capaciteit laag is zijn aanvullende inspanningen nodig. Het TTI-instrument heeft zijn waarde bewezen en ik wil deze vorm van meerjarige publiek-private onderzoeksprogrammering dan ook blijven steunen. Dat laat onverlet dat ik enkele aanpassingen wil doorvoeren in de ondersteuning van de TTI’s conform de aanbevelingen. Bovendien moet de toekomst van de TTI’s worden bezien in het bredere kader van de vernieuwing van het EZ-instrumentarium.

Subsidies aan de afzonderlijke TTI’s

In 2002 heeft EZ zich verbonden aan een tweede periode van vier jaar, met een uitloop van twee jaar indien de eindevaluatie positief zou uitvallen. De vier TTI’s hebben hun plannen naar verwachting uitgevoerd en ik besluit dan ook om voor de jaren 2006 en 2007 de subsidie op globaal het huidige niveau te handhaven.

Aanpassingen van het instrument

Naast de focus op langjarig strategisch-industrieel onderzoek is er duidelijk behoefte aan de mogelijkheid vervolgonderzoek te verrichten dat meer toepassingsgericht is. Ook willen partijen meer doen aan de daarbij behorende kennisoverdracht. Ik kom aan die behoefte tegemoet door drie categorieën onderzoek subsidiabel te maken: fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek en préconcurrentiële ontwikkeling. Deze categorieën komen overeen met die uit het EU-steunkader voor Onderzoek en Ontwikkeling; de bijbehorende maximale subsidiepercentages zijn van toepassing.

Het vereiste dat bedrijven en kennisinstellingen op een gelijkwaardige manier financieel participeren wordt op een administratief minder belastende manier doorgevoerd; de bedrijven moeten tenminste een bepaalde minimumbijdrage leveren.

De ruimte om het meedoen aan internationale programma’s extra te stimuleren is beperkt door het O&O-steunkader, extra ondersteuning van 10% blijft onveranderd mogelijk. De mogelijkheid voor toetreding van buitenlandse partners (zowel bedrijven als kennisinstellingen) wordt geformaliseerd.

Positie TTI-instrument op langere termijn

Het instrument TTI heeft zijn waarde bewezen. Het kan dan ook een prima rol vervullen in de nieuwe programmatische aanpak gericht op geselecteerde thema’s, zoals ik die vorig jaar in het kader van de Vernieuwing van het EZ-instrumentarium aan de Kamer heb aangekondigd. De essentie van deze aanpak (keuzes maken, vraagsturing, maatwerk, focus en massa, internationaal onderscheidende programma’s) verhoudt zich uitstekend tot het TTI-model. Als partijen in het veld, bij de ontwikkeling van programma’s binnen gekozen thema’s, aantonen dat een knelpunt voor innovatie kan worden opgelost door meerjarige publiek-private onderzoekssamenwerking, dan kan daarvoor een TTI of TTI-achtige constructie worden ingericht.

Beslissingen over voortzetting van de bestaande dan wel het starten van nieuwe TTI’s zal ik in dat kader nemen. Ik zie dan ook af van een nieuwe tenderprocedure apart voor TTI’s (zoals bij de tussentijdse evaluatie aangekondigd voor 2005).

Subsidies aan de bestaande TTI’s op langere termijn

Voor de bestaande TTI’s betekent deze inbedding in de programmatische aanpak dat zij hun functie kunnen blijven vervullen, mits en voorzover zij aansluiten bij de gekozen innovatiethema’s. Bovendien moet zo’n meerjarig publiek-privaat onderzoekstraject een logisch en noodzakelijk onderdeel zijn van het uit te voeren programma.

Budget

Met ingang van de EZ-begroting 2007 zal geen afzonderlijke post meer zijn opgenomen voor subsidie aan TTI’s. De begrotingsmiddelen voor de TTI’s gaan op in de middelen voor de programmatische aanpak (de Omnibusregeling). Vooruitlopend op de integrale vormgeving van de subsidieregels in de Omnibus heb ik de subsidievoorwaarden voor Programmatische Samenwerking neergelegd in de Subsidieregeling IOP-TTI-module van de experimentele Kaderregeling subsidies innovatieprojecten (Staatscourant 2005, 221, pag. 11). Ook via andere financiële stromen als Smartmix (gaat van start in 2006) en FES kan subsidie voor door TTI’s uit te voeren programma’s worden verworven. Maar ook dan zal aansluiting bij de programmatische aanpak een belangrijk criterium zijn.

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Op weg naar Technologische topinstituten, EZ, 1996.

Naar boven