30 300 XII
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (XII) voor het jaar 2006

nr. 67
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 9 augustus 2006

De commissie voor Verkeer en Waterstaat1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Verkeer en Waterstaat over de brief van de van de minister inzake het rapport «Quick scan prestatiebestekken» van Rijkswaterstaat (Kamerstuk 30 300 XII, nr. 39).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 8 augustus 2006. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Atsma

De griffier van de commissie,

Roovers

1

In hoeverre wordt voor de verschillende soorten opdrachten (wegonderhoud, baggerwerk, e.d.) gewerkt met verschillende prestatiecontracten? Op welke wijze komen daarbij de verschillende omstandigheden en uitgangspunten in deze opdrachten tot uiting?

Voor verschillende werkcategorieën maakt RWS gebruik van verschillende modellen prestatiecontracten:

– een model voor het vaste onderhoud van wegen (met uitzondering van asfaltonderhoud);

– een model voor het vaste onderhoud van vaarwegen (met uitzondering van baggeren);

– een model voor het vaste onderhoud van technische installaties langs wegen (verlichting, signalering e.d.);

– een model voor baggerwerken;

– een model voor het periodieke onderhoud van asfaltverhardingen (overlagingen).

De modellen voor vast onderhoud beschrijven, door middel van prestatie-eisen, een bepaald onderhoudsniveau dat door de aannemer moet worden gehandhaafd. Bij baggerwerken en asfaltonderhoud moet de aannemer eerst een bepaald niveau realiseren en vervolgens instandhouden resp. garanderen. Het modelcontract wordt door RWS altijd projectspecifiek gemaakt afhankelijk van omvang, aard en omgevingsinvloeden van het betreffende project.

2

Kunt u aangeven of de verschillende regionale directies anders omgaan met het inzetten en toepassen van prestatiecontracten? Zo neen, kunt u uitsluiten dat die verschillen er zijn? Zo ja, hoe beoordeelt u die verschillende praktijken?

Rijkswaterstaat hanteert als standaard de uniforme modellen voor prestatiebestekken. Tussen regionale diensten kunnen echter verschillen bestaan ten aanzien van de toepassing daarvan vanwege projectspecifieke omstandigheden. Daarnaast worden de modellen doorontwikkeld de praktijk. Modellen worden periodiek geactualiseerd. Vooral bij contracten voor vast onderhoud, die een looptijd hebben tot 5 jaar, kan dit betekenen dat er (regionale) verschillen ontstaan.

3

Is bij de prestatiecontracten het uitgangspunt dat degene die een bepaald risico het beste kan dragen ook degene is die dat risico draagt? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt zich dit dan tot een geval waarin de uitvoerder van een werk en niet de overheid verantwoordelijk is voor het traject van vergunningverlening? Is dat een standaard verantwoordelijkheid van de overheid? Zo nee, waarom niet?

Bij prestatiecontracten wordt het uitgangspunt gehanteerd dat degene die een bepaald risico het beste kan beheersen, dat risico ook moet dragen. Dit uitgangspunt wordt ook gehanteerd m.b.t. vergunningen. Per project wordt vastgesteld welke contractpartij welke vergunningen zal aanvragen.

4

Is de voorbereidingstijd om tot een offerte te kunnen komen, een klacht uit de praktijk, niet te kort? Hoe beoordeelt u het gegeven dat door verschillende offrerende partijen de benodigde basisinformatie verzameld moet worden terwijl een deel van die informatie bij RWS aanwezig is en niet wordt gedeeld met offrerende partijen? Is dat niet inefficiënt? Leidt een dergelijke situatie uiteindelijk tot een hogere prijs?

Op basis van een quick scan die door Rijkswaterstaat is uitgevoerd is gebleken dat de voorbereidingstijd voor het uitbrengen van een offerte in veel gevallen te kort is. In verband daarmee zijn offertetermijnen inmiddels verlengd.

In het kader van een aanbesteding wordt aan inschrijvers die informatie verstrekt die nodig is om een goede inschrijving te kunnen doen. Tijdens genoemde quick scan is geconstateerd dat Rijkswaterstaat terughoudend is geweest met het verstrekken van beschikbare informatie. In overleg met marktpartijen wordt onderzocht welke informatie inschrijvers nodig hebben. Dat een gebrek aan informatie tot hogere inschrijvingsprijzen leidt, is niet gebleken.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Dijksma (PvdA), Hofstra (VVD), ondervoorzitter, Atsma (CDA), voorzitter, Van Gent (GL), Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Depla (PvdA), Mastwijk (CDA), Duyvendak (GL), Koopmans (CDA), Gerkens (SP), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Haverkamp (CDA), Boelhouwer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Hermans (LPF), Dezentjé Hamming (VVD), Van Hijum (CDA), Roefs (PvdA), Van der Sande (VVD), Lenards (VVD), Knops (CDA), Krähe (PvdA), Vacature (algemeen) en Vacature (LPF).

Plv. leden: Samsom (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Hessels (CDA), Özütok (GL), Smeets (PvdA), Vacature (algemeen), Slob (CU), Waalkens (PvdA), Van Winsen (CDA), Halsema (GL), Jager (CDA), Vergeer (SP), Van Haersma Buma (CDA), Bakker (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Van Dam (PvdA), Van Beek (VVD), Dubbelboer (PvdA), Van den Brink (LPF), Oplaat (VVD), Buijs (CDA), Van Dijken (PvdA), Szabó (VVD), Aptroot (VVD), Ten Hoopen (CDA), Heemskerk (PvdA) en Herben (LPF).

Naar boven