30 300 XI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) voor het jaar 2006

nr. 96
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 8 maart 2006

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 en de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit2 hebben op 8 februari 2006 overleg gevoerd met minister Dekker van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over:

– de brief van de minister van VROM d.d. 29 november 2005 met reactie op de motie Veenendaal c.s. en de ouderenregeling recreatiewoningen (30 300 XI, nr. 69);

– de brief van de minister van VROM d.d. 15 december 2005 over de brief van gemeente Heel inzake recreatiewoningen (VROM-05-1110);

– de lijst van vragen en antwoorden over permanente bewoning recreatiewoningen d.d. 1 februari 2006 (30 300 XI, nr. 87);

– de brief van de minister van VROM d.d. 1 februari 2006 met aanbieding van het rapport «Uitvoering van het beleid voor recreatiewoningen» over recreatiewoningen (30 300 XI, nr. 88).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Mevrouw Veenendaal (VVD) merkt op dat de minister na oktober 2005 beleid op het terrein van bewoning van recreatiewoningen heeft geformuleerd met als uitgangspunt dat permanente bewoning zou worden gelegaliseerd, of dat er een persoonsgebonden beschikking kon worden afgegeven. Gemeenten zouden in ieder geval duidelijk moeten maken welk beleid zij ten aanzien van het wonen in recreatiewoningen voerden en op welke wijze zij hadden gehandhaafd. In de praktijk is gebleken dat er nogal wat gemeenten waren die op dat terrein weinig hadden gedaan. Omdat er opeens veel aandacht was voor die problematiek en er onderzoek naar werd gedaan, gingen veel gemeenten opeens tot handhaving over. Veel mensen die al vijf, tien of zelfs vijftien jaar in recreatiewoningen hadden gewoond, werden daarvan helaas de dupe. Mevrouw Veenendaal heeft daarom een jaar geleden een motie ingediend. Zij is namelijk van mening dat mensen opeisbaar een persoonsgebonden beschikking moeten kunnen krijgen, mits zij kunnen aantonen dat zij er niet van op de hoogte waren dat zij niet permanent in een recreatiewoning mogen wonen en indien zij zijn opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie van gemeenten die niet kunnen aantonen dat zij steeds een handhavingsbeleid hebben gevoerd. In de motie wordt 31 oktober 2003 als peildatum genoemd. Het zou goed zijn om een wettelijke regeling in het leven te roepen om de opeisbaarheid te garanderen.

Wat is het verschil tussen 365 dagen recreëren en een jaar in die recreatiewoning wonen? Mensen moeten in de woning kunnen wonen waarin zij recreëren.

Mevrouw Veenendaal heeft vernomen dat veel parkbeheerders moeite hebben om hun recreatiewoningen te verhuren en dat er dus veel van dat soort huizen leeg staan. Er kan dus niet een tekort aan dergelijke woningen zijn. Toegezegd is dat er onderzoek zal worden gedaan naar de recreatiedruk, de leegstand en het eventuele tekort aan recreatiewoningen. Zij is benieuwd naar de uitkomst daarvan. De woningen van commerciële parken kunnen inderdaad als recreatiewoning worden beschouwd. Die worden namelijk niet langer aan een bepaald gezin of aan een bepaalde persoon verhuurd dan enkele weken. In geval van particulier eigendom ligt dat natuurlijk anders.

Mevrouw Veenendaal is er voorstander van dat 65-plussers in alle gemeenten van Nederland in recreatiewoningen kunnen wonen. Zij heeft van de Recreatieondernemers in Nederland (RECRON) begrepen dat veel woningen in oude parken onbewoond zijn. Misschien is het mogelijk om in die afgesloten parken voor ouderen recreatiewoningen te koop of te huur aan te bieden, zodat zij daar beschermd kunnen wonen.

De heer Verdaas (PvdA) spreekt van een slepende kwestie. Het zou goed zijn als de overheid haar verlies accepteerde en erkende dat het beleid op dit terrein niet werkt. Zij zou het lef moeten hebben om schoon schip te maken. De heer Verdaas vindt dan ook dat de motie-Veenendaal over de persoonsgebonden beschikking moet worden uitgevoerd.

De minister wil wat de bewoning van recreatiewoningen betreft zo veel mogelijk aan de gemeenten overlaten. Het zou beter zijn als zij het lef had om centralistisch te sturen. Het is immers alleen mogelijk om schoon schip te maken door tegen de gemeenten te zeggen dat het uitgangspunt van de regering en de Kamer is om te werken met een opeisbare gedoogbeschikking. Misschien is het mogelijk om een wettelijke basis te leggen om de gedoogbeschikking aan te vragen. In dat geval is de gemeente ook aan zet om een uitspraak te doen maar dan heeft de burger iets in handen waarmee hij, indien nodig, juridische stappen kan ondernemen.

Niet alleen de bewoners hebben het zwaar te verduren gehad. Uit gesprekken met wethouders en gedeputeerden blijkt dat zij zich in de steek gelaten voelen omdat er gebrekkige handhavingsmogelijkheden zijn. Zij menen dat zij de dupe zijn van het feit dat de rijksoverheid op dit punt vooralsnog geen duidelijkheid geeft.

Wat voegt de brief van de minister over onder andere de ouderenregeling toe aan eerdere brieven?

Mevrouw Van Gent (GroenLinks) is voorstander van het opstellen van duidelijke regels voor het gebruik en de bewoning van recreatiewoningen. Veel problemen die te maken hebben met permanente bewoning van recreatiewoningen zijn ontstaan als gevolg van de woningnood waarvan in Nederland sprake is. Niet alleen ouderen wonen in recreatiewoningen, maar ook mensen die gescheiden zijn en jongeren die geen betaalbare woning kunnen vinden. Het is belangrijk om een oplossing te vinden voor het probleem van de woningnood, maar dat dient niet te gebeuren door permanente bewoning van recreatiewoningen toe te staan. In april 2005 heeft mevrouw Van Gent een motie ingediend die door de meerderheid van de Kamer werd ondersteund. Die motie behelst dat provincies en gemeenten hun plancapaciteit inzetten voor het oplossen van het probleem van de tekorten in de reguliere woningvoorraad. Zij dringt er bij de minister op aan om daaraan meer aandacht te besteden.

Naar haar oordeel voert de minister de motie-Veenendaal van april 2005 wel degelijk uit. Het lijkt haar niet bezwaarlijk om het beleid ten aanzien van permanente bewoning van recreatiewoningen aan de gemeenten over te laten. Veel zaken zijn immers al gedecentraliseerd. Het is een kwestie van vertrouwen schenken. Veel gemeenten hebben inmiddels aangegeven van welke regeling zij uit zullen gaan en welke acties zij zullen ondernemen. De gemeenten die dat nog niet hebben gedaan, dienen dat alsnog zo snel mogelijk te doen. Desnoods moet de minister die gemeenten onder druk zetten.

Zij merkt vervolgens op dat het belangrijk is om te voorkomen dat makelaars en anderen recreatiewoningen in parken aanbieden zonder de toekomstige bewoners ervan op de hoogte te stellen dat het niet is toegestaan om permanent in die woningen te verblijven. Om dat te bewerkstelligen, kan sinds kort een beroep worden gedaan op de Wet op de economische delicten (WED).

Tot slot merkt mevrouw Van Gent op dat zij zich in de door de minister voorgestelde ouderenregeling kan vinden. De vraag is wel op welke wijze de benodigde zorg aan die mensen moet worden verleend. De ouderenregeling zou goed zijn om de woningnood enigszins te lenigen, maar de vraag is of de minister die mensen zal verplichten om hun huidige woning te verkopen of om de huur daarvan op te zeggen op het moment dat zij een persoonsgebonden gedoogbeschikking krijgen De minister heeft natuurlijk niet de garantie dat zij dat inderdaad zullen doen. Ligt het probleem daadwerkelijk bij de ouderen en biedt het instellen van die ouderenregeling een oplossing?

Mevrouw Gerkens (SP) is voorstander van een uniforme en zo eenvoudig mogelijke aanpak. In de eerste plaats dient er een fatsoenlijke regeling te komen voor de oude gevallen. In de tweede plaats moet het lek worden gedicht dat het mogelijk maakt dat er nieuwe gevallen van permanente bewoning van recreatiewoningen komen. In de derde plaats is het van belang dat er voldoende sociale huurwoningen worden gebouwd in de gebieden die nu als het ware op slot zitten.

Zij pleit voor een generaal pardon in de vorm van een persoonsgebonden gedoogbeschikking voor alle gevallen van voor 31 oktober 2003. Een en ander moet dus niet afhankelijk zijn van de omstandigheden en evenmin van de historie van de betreffende gemeente. De motie-Veenendaal is minder verstrekkend. Daarin wordt uitgegaan van de mogelijkheid om een persoonsgebonden gedoogbeschikking aan te vragen in gemeenten die aantoonbaar niet duidelijk zijn geweest over hun handhavingsbeleid en die evenmin consequent hebben gehandeld. Het nadeel van een generaal pardon is dat enkele bewoners die willens en wetens de regels aan hun laars hebben gelapt, daarvan eveneens voordeel hebben. Mevrouw Gerkens kan op dit moment echter geen andere regeling bedenken die op eenvoudige wijze is uit te voeren en die voor de gedupeerden een oplossing biedt.

In de praktijk blijkt dat het lek nog steeds niet is gedicht. Het Nederlands Research Instituut voor Recreatie en Toerisme (NRIT) heeft in opdracht van de belangenvereniging Vrij Wonen een onderzoek gedaan waaruit blijkt dat de markt voor toeristisch verhuur stagneert. Duidelijk is dat recreatiewoningen in eigendom in hoge mate oneigenlijk worden bewoond. Hoe is het mogelijk dat er toch nog steeds toestemming wordt gegeven voor het realiseren van nieuwbouw?

In de gebieden die nu op slot zitten, moeten voldoende betaalbare huurwoningen worden gerealiseerd. Daarmee zal de betaalbaarheid gedurende een langere periode hoogstwaarschijnlijk gegarandeerd zijn. Zij pleit dus voor een sociaal gericht woningbouwprogramma dat de verzekering moet geven dat ook de woningzoekende met een bescheiden inkomen een huis kan vinden in de omgeving waar hij geboren en getogen is. Is de minister het daarmee eens? Zo ja, hoe wenst zij dat met de betreffende gemeenten te regelen?

Mevrouw Gerkens pleit tot slot voor een betere rechtsbescherming van langkampeerders. Dat is namelijk een effectieve strategie om de transformatie van campings naar bungalowparken voor permanente bewoning tegen te gaan. Waarom is er de afgelopen vijf jaar op dat terrein niets gebeurd?

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA) beschouwt de beleidsbrief van 2003 als ijkpunt. Daarin staat dat er onder strikte voorwaarden moet worden gelegaliseerd, dat onder voorwaarden persoonsgebonden beschikkingen moeten worden afgegeven en dat het belangrijk is om te handhaven. De meeste gemeenten hebben inmiddels een beleidskeuze gemaakt. Meer dan 50% heeft gekozen voor het afgeven van persoonsgebonden beschikkingen. Er zijn ook gemeenten die niet duidelijk zijn geweest over hun handhaving en die evenmin consequent hebben gehandeld. Ook zijn er gemeenten die stilzwijgend hebben gedoogd en die de verkeerde volgorde hebben gehanteerd. Laatstgenoemde gemeenten hebben eerst gehandhaafd en vervolgens hebben zij zich afgevraagd welke oplossingen er zijn.

Zij pleit ervoor dat gemeenten doelmatig gebruikmaken van artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Zij roept de minister op om in het bestuurlijk overleg met gemeenten te blijven aansturen op een goede benutting van de mogelijkheden om de problemen op het terrein van de permanente bewoning op te lossen.

Ten aanzien van de ouderenregeling merkt zij op dat decentraal beleid niet mag worden vervangen door centraal beleid, omdat dat in strijd is met het uitgangspunt van de decentrale bestuursverantwoordelijkheid waarvoor is gekozen, evenals met de sturingsfilosofie van de minister. Mevrouw Schreijer-Pierik is geen voorstander van een wettelijk generaal pardon voor één groep bewoners, omdat dit ten opzichte van de andere bewoners niet rechtvaardig is. De regeling mag niet leiden tot extra vertraging van de uitvoering van het beleid dat al is ingezet. Zij mag evenmin resulteren in een onevenredige handhavings- en uitvoeringslast voor de gemeenten.

Het doet haar goed dat de minister heeft gekozen voor een tijdelijke regeling binnen de randvoorwaarden van het geldende beleid voor een beperkte categorie gemeenten. Als de ouderenregeling selectief wordt toegepast, is het voor gemeente weliswaar mogelijk om te sturen maar dat zal niet in voldoende mate het geval zijn. Wat is de mening van de minister daarover? Mevrouw Schreijer-Pierik beschouwt de ouderenregeling als een tijdelijke passende verruiming van het gedoogbeleid. Die regeling heeft tot doel om verandering te brengen in de gespannen situatie in een aantal recreatieparken en om een oplossing te vinden voor het probleem van de permanente bewoning van recreatiewoningen.

Tot slot vraagt mevrouw Schreijer-Pierik hoe succesvol de gemeentelijke handhaving in de praktijk is. Zij verwijst dan met name naar de problemen die zich in 2003 hebben voorgedaan. Wat is het landelijk beleid ten aanzien van de bewijsvoering?

De heer Hermans (LPF) is ook van mening dat de motie-Veenendaal onverkort moet worden uitgevoerd. Kan de minister aangeven of en zo ja, wanneer dat alsnog zal gebeuren? Het is belangrijk om die motie eerst in beleid om te zetten en vervolgens na te gaan op welke manier problemen op het terrein van permanente bewoning van recreatiewoningen in de toekomst kunnen worden voorkomen.

Het is onacceptabel om mensen op basis van leeftijd uit hun recreatiewoning te zetten, temeer omdat zij daar in veel gevallen permanent wonen met gedoogsteun van de gemeente.

Burgers die bewust de regels hebben overtreden door permanent in hun recreatiewoning te verblijven, moeten alsnog vertrekken. Bewoners die in een gemeente wonen die heeft gedoogd en die inconsequent heeft gehandhaafd, moeten in hun recreatiewoning kunnen blijven, mits zij al vóór 31 oktober 2003 in dat huis zijn getrokken. Door de zogenaamde uitsterfconstructie zal het probleem op den duur worden opgelost, namelijk door verkoop of door het overlijden van de eigenaar van de recreatiewoning.

De heer Van der Staaij (SGP) heeft begrepen dat het beleid van de minister, dat door veel gemeenten en provincies wordt uitgevoerd, zijn vruchten begint af te werpen. Dat beleid houdt in dat er onder voorwaarden wordt gelegaliseerd, dat het afgeven van persoonsgebonden beschikkingen mogelijk is en dat er wordt gehandhaafd. Het overgrote deel van de gemeenten heeft inmiddels de noodzakelijke beleidskeuzes gemaakt, zorggedragen voor duidelijkheid voor de burgers en een peildatum bekendgemaakt. Die peildatum kan in het geval van bijzondere omstandigheden overigens variëren. Het aantal recreatiewoningen dat permanent wordt bewoond, is fors gedaald. Er is een gering aantal gemeenten dat als achterblijver moet worden bestempeld. De heer Van der Staaij pleit voor maximale inspanningen om die gemeenten en provincies verder onder druk te zetten. Hij kan zich vinden in de manier waarop de minister de motie-Veenendaal wil uitvoeren. Voorstander van een generaal pardon is hij niet.

De heer Van der Staaij heeft bedenkingen tegen de ouderenregeling, omdat niet alleen onder de senioren sprake is van schrijnende gevallen. Met een dergelijke regeling zijn starters en mensen die gescheiden zijn, niet geholpen. Kan leeftijdsdiscriminatie met een dergelijke ouderenregeling niet in het geding zijn indien er niet een duidelijke objectieve rechtvaardiging is? Is het door de minister genoemde argument van doorstroming op de woningmarkt wel goed genoeg? Waarom wil de minister voor senioren een uitzondering maken en waarom kan of wil zij dat voor andere categorieën niet doen?

De gemeenten moeten in overleg met de provincie bepalen of permanente bewoning al dan niet wordt gelegaliseerd en of er een gedoogbeschikking zal worden afgegeven. Dat neemt niet weg dat het Rijk en de Kamer moeten zorgdragen voor maximale druk op de ketel, al moeten zij uiteraard enige afstand in acht nemen.

Antwoord van de minister

De minister verwijst naar de cijfers in het rapport van de VROM-inspectie. Zij constateert dat de meeste gemeenten inmiddels voor een mix van beleidsmaatregelen hebben gekozen. De gemeenten die nog niet hebben gereageerd, hebben over het algemeen niet te maken met permanente bewoning van recreatiewoningen of zij hebben daarmee slechts in zeer geringe mate te maken. Haar conclusie is dat haar beleidslijn ertoe heeft geleid dat de meeste gemeenten de noodzakelijke stappen hebben gezet. De gemeente is in geval van permanente bewoning van een recreatiewoning het bestuursorgaan dat uitspraak moet doen. Gemeenten waren al in staat om in schrijnende gevallen een persoonsgebonden beschikking af te geven en zij zijn dat op basis van het huidige beleid nog steeds. In de tijd is die altijd beperkt, omdat er voor betrokkenen een aanmoediging moet zijn om naar de reguliere woningmarkt te gaan.

De kern van de motie-Veenendaal is dat de persoonsgebonden beschikking opeisbaar is. Het is dan zowel voor de gemeente als voor betrokkene van belang om duidelijk te maken wat het voortraject is. Het grote voorrecht van de Nederlandse democratie is dat gemeenten zelf hun lijn kunnen bepalen. Inherent daaraan is dat niet iedere gemeente voor dezelfde beleidslijn zal kiezen. Om de opeisbaarheid te garanderen, noodzaakt de motie-Veenendaal ertoe om een wettelijke regeling in het leven te roepen. De minister twijfelt eraan of dat de goede weg is, omdat een dergelijke regeling voor een steeds kleinere groep van belang zal zijn. Daarbij komt dat er sprake is van een tijdelijke situatie. Dat maakt het lastig om tot een goede wettelijke regeling te komen. Het is wel mogelijk om een wettelijke basis te leggen om de gedoogbeschikking aan te vragen. Zij is bereid om na te gaan of bijvoorbeeld artikel 10 van de WRO kan worden aangescherpt om dit te bewerkstelligen. Binnen drie weken verwacht zij daarover duidelijkheid te hebben en vervolgens zal zij de Kamer over de uitkomst informeren. Nadrukkelijk wijst zij erop dat er sprake is van een tijdelijke situatie om de huidige problemen op te lossen en dat overeind blijft dat de gemeenten moeten beslissen.

Haar voorkeur gaat uit naar de ouderenregeling zoals die door haar is voorgesteld. Uit onderzoek blijkt namelijk dat de ouderen het meest de dupe zijn geworden van de onduidelijkheid en de onzekerheid. Een deel van die groep is daardoor zelfs in de problemen terechtgekomen. Het is uiteraard wel aan de gemeenten om te bepalen of zij de ouderenregeling gaan toepassen. Senioren zullen met die specifieke regeling niet worden bevoorrecht. Gemeenten kunnen in schrijnende gevallen immers altijd een persoonsgebonden beschikking afgeven. Zij heeft begrepen dat de Kamer desondanks geen voorstander is van het treffen van een regeling voor een specifieke groep en zal daarom afzien van het instellen van een ouderenregeling.

De minister zegt toe dat de VROM-inspectie haar ronde zal afmaken, dat zij voor de zomer van 2006 met gemeenten die het laten afweten in overleg zal treden en dat zij hen duidelijk zal maken dat er een uitspraak moet komen. Dat is ook van groot belang voor de burgers die willen weten waaraan zij toe zijn. Zij zal de Kamer in het najaar van 2006 over de uitkomst van de tweede inspectieronde en over het bestuurlijk overleg met de betreffende gemeenten informeren. De minister is er absoluut geen voorstander van om de gemeenten een aanwijzing te geven, omdat dat als een heel zwaar middel wordt beschouwd en daarvan een negatieve werking uitgaat. Zij zal er ook voor zorgen dat de VNG haar taak op een goede manier uitvoert.

De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het gemeentelijk beleid en hun planvorming. Als gemeenten van mening zijn dat er ruimte is om recreatiewoningen te laten bouwen, is het niet de taak van de minister om die bouw tegen te houden. Het plaatsen van borden met de mededeling dat mensen recreatiewoningen kunnen kopen om daarin permanent te wonen, is illegaal. Begin 2004 heeft zij daarover gesproken met de Nederlandse Vereniging van Makelaars (NVM). Het is de taak van de gemeenten om te handhaven en in de bestemmingsplannen op te nemen waar mensen kunnen recreëren.

Na 2008 zullen gemeenten harder moeten werken om de bestemmingsplancapaciteit vast te stellen met de intentie om de woningbouw de garantie te geven dat met het werk kan worden doorgegaan.

Er is wel degelijk een verschil tussen 365 dagen wonen in een recreatiewoning en een jaar recreëren. Als mensen recreëren, gedragen zij zich op een andere manier dan in een woonsituatie en ook in het benutten van de ruimte zijn verschillen waar te nemen.

Er zijn reeds twee onderzoeken gedaan naar de leegstand en de recreatiedruk, namelijk door het Economisch Instituut voor Bouwnijverheid (EIB) en door het Ruimtelijk Planbureau. Het NRIT heeft daarnaar recent nogmaals onderzoek gedaan. De uitkomst van laatstgenoemd onderzoek wijkt niet af van die van de zojuist genoemde onderzoeken. Het lijkt de minister dan ook overbodig om een en ander over te doen.

Het is mogelijk om in geval van leegstand beschermd wonen voor ouderen in recreatiewoningen in parken toe te staan. Het is aan de gemeente om wat dat betreft actie te ondernemen en om na te gaan of die mogelijkheid alleen aan ouderen dient te worden geboden. Voor het bieden van de benodigde zorg aan ouderen in een dergelijke situatie is de gemeente verantwoordelijk.

De minister laat de gemeenten niet in de steek. Zij eist echter wel dat de gemeenten zich aan de afspraken houden en dat zij die taken uitvoeren waarvoor zij verantwoordelijk zijn. In het democratische proces is het bovendien van belang dat zij verantwoording afleggen over hun handelwijze. Door de digitalisering van bestemmingsplannen krijgen de burgers veel meer inzicht in de mogelijkheden en daarmee ook meer zekerheid.

Gemeenten behoren te voldoen aan datgene wat het ruimtelijk beleid voorschrijft. Als zij willen dat er een recreatiepark wordt gerealiseerd, dient dat uiteraard ook te worden geëxploiteerd. Het is belangrijk om wat dat betreft niet overhaast te werk te gaan en goed na te gaan wat de mogelijkheden zijn.

De minister is het ermee eens dat het van belang is om zorg te dragen voor voldoende betaalbare huurwoningen. Daarom biedt zij met de nota Ruimte vooral voor starters in met name kleinere dorpen de mogelijkheid om goed te beginnen.

In de Wet op de openluchtrecreatie waren zaken voor langkampeerders geregeld, maar die wet is in 2005 ingetrokken. De vraag van mevrouw Gerkens over de langkampeerders zal schriftelijk worden beantwoord.

Toezeggingen:

– De minister zal onderzoeken of een wettelijke basis gecreëerd kan worden voor het doen van een aanvraag voor gedoogbeschikkingen, bijvoorbeeld via een aanscherping van artikel 10 van de WRO. De minister zal de Kamer hierover binnen drie weken berichten.

– De minister van VROM zal de komende maanden verdere actie ondernemen richting gemeenten die nog achterblijven bij het vaststellen en kenbaar maken van beleid, bestaande uit:

1. gerichte actie door de inspectie;

2. voor de zomer 2006 aan tafel roepen bij de minister (bestuurlijk overleg).

  In het najaar van 2006 zal de minister de Kamer hierover rapporteren. In deze rapportage zal ook inzichtelijk worden gemaakt welke gemeenten ondanks de gerichte inspanning nog steeds achterblijven bij het vaststellen en kenbaar maken van het beleid.

– De minister zal schriftelijk reageren op de situatie van de langkampeerders, mede in het licht van de inmiddels ingetrokken Wet op de Openlucht Recreatie (WOR).

De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Buijs

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Schreijer-Pierik

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Van Halen


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Duivesteijn (PvdA), Hofstra (VVD), Buijs (CDA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GroenLinks), Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van As (LPF), Van Bochove (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Koopmans (CDA), Gerkens (SP), Spies (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Fierens (PvdA), ondervoorzitter, Timmer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA), Samsom (PvdA), Hermans (LPF), Veenendaal (VVD) en Lenards (VVD).

Plv. leden: Crone (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Mastwijk (CDA), Ormel (CDA), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD), Dubbelboer (PvdA), Hessels (CDA), Van den Brink (LPF), Knops (CDA), Vos (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Vietsch (CDA), Vergeer (SP), Sterk (CDA), Haverkamp (CDA), Koşer Kaya (D66), Boelhouwer (PvdA), Verbeet (PvdA), Balemans (VVD), Waalkens (PvdA), Van Heteren (PvdA), Roefs (PvdA), Varela (LPF), Oplaat (VVD) en Van der Sande (VVD).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Vos (GroenLinks), Buijs (CDA), Van Beek (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), voorzitter, Atsma (CDA), Oplaat (VVD), Mosterd (CDA), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Verbeet (PvdA), Van den Brink (LPF), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Ormel (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Koopmans (CDA), Eerdmans (LPF), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Koomen (CDA), Boelhouwer (PvdA), Douma (PvdA), Dubbelboer (PvdA), Kruijsen (PvdA) en Lenards (VVD).

Plv. leden: Slob (ChristenUnie), Vendrik (GroenLinks), Spies (CDA), Dezentjé Hamming (VVD), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Hofstra (VVD), Samsom (PvdA), De Krom (VVD), Duivesteijn (PvdA), Herben (LPF), Van Heteren (PvdA), Van Lith (CDA), Van Gent (GroenLinks), Van Bochove (CDA), Van As (LPF), Van der Laan (D66), Gerkens (SP), Jager (CDA), Timmer (PvdA), Depla (PvdA), Fierens (PvdA), Verdaas (PvdA), Örgü (VVD) en Veenendaal (VVD).

Naar boven