30 300 XI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) voor het jaar 2006

nr. 132
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 juli 2006

De VROM-raad heeft mij op 8 maart jl. het advies «Ruimte geven, ruimte nemen. Voorstellen ter verbetering van de uitvoering van het ruimtelijk beleid.» aangeboden. In de brief van 12 april 2006 verzoekt de griffier van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer om een reactie op het advies. Ik heb u per brief van 15 mei 2006 (VROM060415) laten weten dat ik u eind juni mijn reactie zou toezenden en dat deze reactie interdepartmentaal afgestemd zou zijn. Hierbij mijn reactie.

Het advies: Ruimte geven, ruimte nemen

Met de afronding van de besluitvorming over de Nota Ruimte in de Eerste Kamer is de ronde van de uitvoering van het nieuwe ruimtelijke beleid aangevangen. De raad constateert dat er hard is gewerkt aan nieuw instrumentarium en nieuwe verantwoordelijkheidsverdelingen om de uitvoering een impuls te geven. De raad constateert echter ook dat het sturingsprincipe «Decentraal wat kan, centraal wat moet.» vragen oproept en nog onvoldoende duidelijk maakt wat men bij de uitvoering van elkaar mag of moet verwachten. De raad adviseert meer duidelijkheid te geven over de ruimte die partijen krijgen en de ruimte die het Rijk zelf inneemt.

Het principe «centraal wat moet» wordt uitgewerkt in vijf punten: Neem de regie, geef duidelijkheid over de rijksagenda, ontwikkel nieuwe checks en balances, bewaak de continuïteit op de lange termijn en onderbouw de nieuwe sturingsfilosofie. Het principe «decentraal wat kan» wordt uitgewerkt in drie aanbevelingen: voorzie de decentrale overheden van instrumenten en middelen, ontwikkel expertise die past bij de nieuwe rollen en samenwerking, investeer in nieuwe verhoudingen.

Reactie op het advies

Ik ben blij met het advies en met het tijdstip waarop het is uitgebracht. Naar mijn mening is de Raad er goed in geslaagd om aan te geven op welke punten de uitvoering van het ruimtelijk beleid versterkt kan worden. Het advies vormt voor mij een stimulans om de voorgenomen uitvoeringsacties nader te beschouwen en eventueel aan te passen of te versterken. Ik zal de aanbevelingen gebruiken in de voorbereiding van de nieuwe Uitvoeringsagenda Nota Ruimte 2006–2008, die ik in september 2006 aan de Kamer zal aanbieden. De ontwikkeling van de tweede versie van de Uitvoeringsagenda is momenteel in volle gang. Ik geef u daarom voorbeelden en een vooruitblik op enkele acties.

Met de Nota Ruimte heeft het kabinet gekozen voor een sturingsfilosofie, waarbij het Rijk ruimte geeft aan medeoverheden voor ontwikkeling en uitvoering van een eigen ruimtelijk beleid, in samenwerking met marktpartijen en maatschappelijke organisaties, «decentraal wat kan». «Centraal» moet wanneer een nationaal of internationaal belang op het spel staat waarvoor rijkssturing nodig of wenselijk is. Deze sturingsfilosofie sluit aan op de huidige maatschappelijke context, zoals de raad constateert. Ik ben blij dat de raad deze nieuwe sturingswijze positief waardeert.

Ik begin, overeenkomstig mijn motto, met de aanbevelingen voor «decentraal wat kan».

Decentraal wat kan

«Decentraal wat kan» betekent ruimte geven aan decentrale overheden. Het betekent ook dat het rijk de decentrale overheden met instrumenten en middelen zodanig ondersteunt, dat zij de nieuwe taken en verantwoordelijkheden waar kunnen maken. Terecht merkt de Raad op dat er nog onduidelijkheid bestaat bij decentrale overheden en andere partijen over wat kan en wat moet. Deze signalen hebben mij ook bereikt. Daarom heb ik met het IPO en de VNG afgesproken om na te gaan wat er concreet nodig is voor de nadere invulling en borging van het begrip basiskwaliteit uit de Nota Ruimte, overigens nadrukkelijk zonder in elkaars verantwoordelijkheden te treden. Verder inventariseer en bespreek ik met IPO en VNG de verwachte knelpunten in de uitvoeringspraktijk ten aanzien van de verdeling van verantwoordelijkheden, functieverandering in het buitengebied, bouwen voor de eigen bevolkingsaanwas en bouwen in bestaand gebied. De hieruit resulterende voorstellen neem ik mee in de nieuwe Uitvoeringsagenda Nota Ruimte.

De VROM-raad adviseert de decentrale overheden te voorzien van instrumenten en middelen. Ik vind dit een belangrijk punt. Hieronder ga ik in op de wijze waarop de ondersteuning met wettelijke instrumenten (Wro en grondbeleid), met vermindering van regels, met decentralisatie van financiële middelen en met kennis en kunde wordt aangepakt.

Nieuwe Wro en grondbeleid

De ontwikkeling van nieuwe wettelijke instrumenten zoals de nieuwe Wro, de Grondexploitatiewet is voortvarend opgepakt en er wordt hard gewekt aan de vereenvoudiging van de Wet voorkeursrecht gemeenten. De nieuwe Wro is 23 februari jl. in de Tweede Kamer aangenomen. De Grondexploitatiewet is in behandeling. De komende tijd bezie ik of de kostensoortenlijst bij de Grondexploitatiewet nog aanpassing verdient voor regionale projecten. De Kamer zal worden geïnformeerd over de uitkomsten van dit proces. Eventuele andere knelpunten in de toepassing van het grondbeleidsinstrumentarium bespreek ik met IPO en VNG. De uitkomsten hiervan vindt u terug in de Uitvoeringsagenda in september.

Verminderen van regels

Verbetering van het instrumentarium voor decentrale overheden betekent ook het verminderen, stroomlijnen en bundelen van regelgeving en beroepsprocedures. Ik hecht hieraan veel waarde omdat meer ruimte ontstaat op plan- en uitvoeringsniveau voor een goede besluitvorming en bovendien een versnelling bereikt wordt. In het kader van de herijking heb ik een aantal belangrijke projecten in gang gezet, waaronder de omgevingsvergunning (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), de vermindering van het aantal milieuvergunningspichtige bedrijven en het stroomlijnen en verminderen van algemene regels voor inrichtingen (het project 8.40 AmvB’s). Deze projecten besparen circa 220 000 vergunningen per jaar en een fors bedrag aan administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

Financiële middelen

Bij decentralisatie van verantwoordelijkheden horen financiële middelen. De VROM-raad is van mening dat financieringsstromen via de FES-gelden en via het ISV, ILG en BDU onvoldoende basis vormen voor langetermijninvesteringen van decentrale overheden wegens het beperkte volume en de vijfjaarslooptijd.

Het kabinet acht de bestaande middelen voor de rijksdoelen, die middels de genoemde drie budgetten worden gerealiseerd, op dit moment nog toereikend. Zeker indien deze middelen worden aangevuld met middelen op lokaal en regionaal niveau, waar immers ook (mede-)verantwoordelijkheden op dit terrein liggen. Wel zijn er mogelijkheden voor verdere verbetering in het hanteren van minder regels bij subsidie-budgetten en het nader op elkaar afstemmen van de verschillende rijksbudgetten voor bijvoorbeeld groene doelen e.d. De deregulering in bestaande rijksregelingen en de inwerkingtreding van het Investeringsbudget voor het Landelijk Gebied (ILG) per 1 januari 2007 zijn daar voorbeelden van. In het kader van ILG stelt de Dienst Landelijk Gebied aan decentrale overheden uitvoeringscapaciteit ter beschikking.

In de toekomst, voor de periode na 2010, moet rekening worden gehouden met complexere en omvangrijker opgaven in bijvoorbeeld de stedelijke vernieuwing. Naar aanleiding van een eerste behoefteraming komt naar voren dat rekening moet worden gehouden met een forse investeringsimpuls in stedelijke vernieuwing en flankerende sociaal-economische maatregelen. Er is zowel een publieke als een private investeringsopgave om de kwaliteit van de steden op peil te houden, ook in de periode na 2010. De ervaring leert dat van deze opgave tien tot twintig procent onrendabel is. Het grootste deel hiervan zal voor rekening van woningcorporaties komen. Een aanvullende rijksbijdrage is nodig om de noodzakelijke investeringen van partijen op gang te brengen en te houden. Om een goed inzicht in de behoefte te krijgen zal een uitwerking van de ramingen plaatsvinden. In mijn brief over de visie op de woningmarkt van juni 2006 laat ik u weten dat u dit najaar de visie op de toekomst van de stedelijke vernieuwing toegezonden krijgt.

Tot nog toe ontbreekt ook een meer structurele voorziening voor integrale gebiedsontwikkeling die – aanvullend op sectorale investeringen – de effecten van deze sectorale investeringen kan vergroten. Ik streef ernaar om tot een structurele regeling te komen voor rijksbetrokkenheid bij integrale gebiedsontwikkeling en zal mij daar de komende maanden voor inzetten.

Ondersteuning met kennis en kunde

Ik ben het van harte eens met de raad dat een versterking van kennis en kunde nodig is die past bij de nieuwe rollen en samenwerking. Daarbij gaat het onder meer om de kwaliteit van het lokaal en regionaal bestuur en het ambtelijk apparaat. Het ontbreken van kennis met name bij kleine gemeenten vind ik een serieus probleem, dat ik graag aan wil pakken. Ik ga dit in overleg met IPO en VNG oppakken.

De veranderende verhoudingen tussen overheid, markt en maatschappelijke partijen vragen om andere rollen, kennis en vaardigheden, zoals de VROM-raad terecht opmerkt. Ik wil daarom actief bijdragen aan een verdere versterking van de kennisinfrastructuur en zal concrete projecten actief blijven ondersteunen.

De website Ruimteforum (www.ruimteforum.vrom.nl) blijkt de verschillende overheden een succesvol platform te bieden om kennis en vaardigheden te delen op het gebied van ruimtelijke ordening.

Samen met de provincies organiseert VROM regionale bijeenkomsten over het drieluik: de Nota Ruimte, de nieuwe Wro en Grondbeleid. Ter gelegenheid daarvan verschijnt de katern «Ruimte voor ontwikkeling», waarin vooral voor (kleinere) gemeenten de mogelijkheden van dat drieluik worden belicht.

Voor de nieuwe Wro is een intensief traject voor de invoeringsbegeleiding uitgestippeld en rond grondbeleid is een stimuleringsprogramma opgezet dat de decentrale overheden, o.a. via cursussen wijst op de beschikbare mogelijkheden en instrumenten.

In de afgelopen jaren zijn door VROM verschillende activiteiten georganiseerd, op bestuurdersniveau (masterclasses met marktpartijen, Adviescommissie Gebiedsontwikkeling) én op medewerkersniveau (ondersteuning projectleiders van de 14 Voorbeeldprojecten). De Agenda Gebieds-ontwikkeling voor 2006 (van rijk, IPO, VNG, NEPROM, en NIROV), bevat opnieuw een diversiteit aan acties, gericht op het ontwikkelen van kennis op wetenschappelijk niveau (praktijkleerstoel aan TU Delft) tot coaching-on-the-job bij concrete projecten.

De Raad signaleert dat bij overheden vaak vergeefs gezocht wordt naar deskundigen in ontwerp en projectmanagement. Versterking van expertise over kwaliteitsbeleid- en instrumentarium stimuleert het Rijk met het Actieprogramma Ruimte en Cultuur (ARC; coördinatie OCW en VROM) en de Kwaliteitsagenda Landschap (LNV en VROM). Het ARC bundelt het architectuur- en Belvederebeleid en richt zich op versterking van de culturele factor bij ruimtelijke ontwikkelingen. Daarbij gaat het zowel om versterking van de ontwerpkwaliteit als om een zorgvuldige en ontwikkelingsgerichte omgang met het (gebouwde) cultureel erfgoed. Het ARC bevat een scala aan acties, waaronder uitvoering van 13 voorbeeldprojecten, toevoeging van doelen en budgetten aan ISV en ILG en inzet van instrumenten op het gebied van stimuleren, faciliteren & kennisontwikkeling, waaronder financiering van architectuur- en erfgoedinstellingen, de subsidieregelingen Architectuur en Belvedere en het werkprogramma van het projectbureau Belvedere.

Investeren in nieuwe verhoudingen

Bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid zijn zowel overheden als marktpartijen, maatschappelijke organisaties en burgers betrokken. In het bijzonder in gebiedsontwikkelingsprojecten hangt daarom veel af van een goede samenwerking tussen alle betrokken partijen. Ik ben het met de raad eens dat aandacht hebben voor de onderlinge relaties van groot belang is. Integrale gebiedsontwikkeling en de individuele projecten daarbinnen vergt een speciale aanpak. We hebben daar de afgelopen jaren actief aan bijgedragen in de voorbeeldprojecten gebiedsontwikkeling. Het rijk heeft een eigen verantwoordelijkheid die ik onder meer invul door intensief bij te dragen aan de versterking van de kennisinfrastructuur voor gebiedsontwikkeling, zoals ik hierboven ook heb aangegeven en zoals in de Uitvoeringsagenda concreet zal worden uitgewerkt.

Met de Nota Ruimte geef ik, binnen de kaders van deze nota, de ruimte aan medeoverheden voor de ontwikkeling van een eigen ruimtelijk beleid. Ik doe dat niet zonder meer. Ik stel instrumenten, middelen en raad en daad beschikbaar. De raad doet ook aanbevelingen met betrekking tot wat centraal moet. Op deze aanbevelingen geef ik hieronder mijn reactie.

Centraal wat moet

Ik ben het met de raad eens dat het principe «centraal wat moet» verdere verduidelijking en invulling behoeft. Laat ik beginnen met mijn regierol op Europees niveau.

Regie op Europees niveau

Europa neemt een steeds belangrijker plaats in in het netwerk van de ruimtelijke ordening. Ik deel de constatering van de raad dat Europese regelgeving soms onnodig de uitvoering van ruimtelijke projecten vertraagt. Daarom adviseert de raad de minister van VROM de regie te voeren op ruimtelijk relevante regelgeving. Ik wil bevorderen dat bij het ontwikkelen van Europees beleid meer rekening wordt gehouden met de ruimtelijke impact van het Europees sectorbeleid en voel mij door de raad gesteund in het voornemen hiermee actief aan de slag te gaan. Het ministerie van VROM is daarvoor na een ingrijpende reorganisatie ook beter toegerust.

Binnen het Ministerie van VROM gaan we werken aan systematische monitoring van Europese regelgeving en beleidsvorming met ruimtelijke impact en opereer ik gezamenlijk met mijn collega staatssecretaris Van Geel in Brussel als het gaat om beleid met ruimtelijke consequenties voor Nederland. Een goed voorbeeld daarvan is de Europese Richtlijn voor de luchtkwaliteit. Samen met staatssecretaris Van Geel zet ik mij in voor een goede balans tussen ruimtelijke ontwikkeling en een schone lucht. Niet alleen nationale wetgeving wordt hierop geënt. Ook in Europa zet VROM zich in voor een sterker communautair bronbeleid, zodat Europees beleid zo effectief mogelijk gevoerd wordt en zo min mogelijk vertraging oplevert voor de ruimtelijke ontwikkeling en de besluitvorming daarover.

Regie sectorale regelgeving: Stroomlijnen regels en toetsen

Ik reken het ook tot mijn taak om binnen het kader van de sturingsfilosofie actief te werken aan deregulering en stroomlijning van regels en toetsen, zodat de afwegingsstructuur opnieuw transparant en meer kordaat wordt.

Met betrekking tot het verder dereguleren en stroomlijnen van regels en toetsen, werk ik samen met mijn collega van LNV op interdepartementaal niveau aan de integratie van toetsen ruimtelijke planvorming. Op korte termijn wordt een digitaal handboek Omgevingsrapportage uitgebracht, waarin alle regels en toetsverplichtingen voor de medeoverheden overzichtelijk bijeen zijn gebracht, en worden toetsen periodiek bezien op nut en noodzaak. Op de langere termijn streef ik naar een integrale omgevingstoets.

Regie en duidelijkheid over rijksagenda

De Raad constateert dat de minister van VROM de regie moet voeren en meer duidelijkheid moet geven over de ruimtelijk relevante agenda van het rijk. Zij noemt daarbij ook de toevoeging van lange termijnvraagstukken aan de agenda.

Als regisseur van de Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur neem ik deze aanbeveling zeer ter harte. Mijn voornemen voor de komende periode is om deze regierol op de Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur nader in te vullen.

Het kabinet realiseert zich dat voor een succesvolle uitvoering van ruimtelijk beleid een andere manier van werken nodig is dan voorheen, ook op interdepartementaal niveau. De Nota Ruimte vormt het integrale kader voor de meer sectorale beleidsnota’s als de Nota Mobiliteit, Pieken in de Delta en de Agenda Vitaal Platteland, en illustreert daarmee de nieuwe werkwijze en aanpak.

Ik voel mij door de raad gesteund in het voornemen de integrale ruimtelijke invalshoek te versterken. Op interdepartementaal niveau zet ik mij daarvoor actief in, echter niet in alle gevallen in de vorm van een enkelvoudige regierol van de minister van VROM. De combinatie van vaak uiteenlopende verantwoordelijkheden leidt tot een gezamenlijke regie, waarbij centraal staat dat de gezamenlijke invalshoek sectoroverstijgend is. Het «ruimte en water»-dossier is in dit verband voorbeeldig vanwege de intensieve samenwerking tussen departementen, andere overheden en maatschappelijke partijen. In dit dossier wordt bij veiligheid ruimtelijke kwaliteit betrokken en bij regionale watervraagstukken een integrale ruimtelijke invalshoek.

Op rijksniveau heb ik drie nieuwe instrumenten ingezet, die de rijkscoördinatie van het ruimtelijk beleid aanzienlijk versterken.

Ten eerste de Uitvoeringagenda Nota Ruimte. Deze geeft het kabinet en de Tweede Kamer elke twee jaar inzicht in de voortgang van de uitvoering en de rijksinzet voor het ruimtelijk beleid. De Uitvoeringsagenda is voor mij een belangrijke en goede stap voorwaarts met betrekking tot de coördinatie van het ruimtelijk beleid. Bovendien biedt de Uitvoeringagenda de Kamer, decentrale overheden en andere partijen inzicht in de rijksinzet.

Dat geldt ook voor de programma-aanpak die in deze agenda is opgenomen. In de programma’s wordt zorg gedragen voor samenhangende besluitvorming over een aantal belangrijke rijksprojecten, waaronder het Groene Hart. Door de benoeming van vier programmabewindslieden wordt de eenheid in de uitvoering van het rijksbeleid versterkt waar dat nodig is. Nog dit jaar wil ik toewerken naar onomkeerbare besluiten binnen alle programma’s, waarmee ook zichtbaar wordt dat de programma-aanpak werkt.

Met de oprichting van het gemeenschappelijk ontwikkelingsbedrijf (GOB) versterk ik daarnaast de rijksbetrokkenheid en -coördinatie in die gebieden en projecten waar het rijk gronden in bezit heeft. Door het stroomlijnen en effectiever maken van de rijksinzet wordt een gecoördineerde rijksinzet en bundeling van kennis op projectniveau bereikt. Ik heb u hierover in september van het vorige jaar geïnformeerd.

Via de Uitvoeringsagenda, de programma-aanpak en de instelling van het GOB wil ik duidelijkheid geven over de aard van de rijksbetrokkenheid bij gebiedsontwikkeling en projectrealisering. Die betrokkenheid kent vele mogelijke vormen, bijvoorbeeld beschikbaar stellen van expertise, aanpassing van wet- en regelgeving, coördinatie van sectorinvesteringen en financiële ondersteuning. De nieuwe agenda is nog volop in ontwikkeling. In september bied ik u het overzicht van concrete acties en middelen aan.

Lange termijnvraagstukken

Een van de langere termijnvraagstukken waar ik mij voor inzet is het klimaatbestendiger maken van de ruimtelijke inrichting van Nederland. VROM ontwikkelt i.s.m. o.a.V&W, LNV en EZ en met de decentrale overheden (IPO, VNG, UvW) (o.m. in reactie op motie Lemstra) een «Adaptatieprogramma Klimaat en Ruimte». De Minister President, de Minister van VROM en de Staatssecretarissen van VROM en V&W hebben tijdens de conferentie «Omgaan met bestuurlijk Nederland» (29 november jl.) het belang van dit programma onderstreept. Met het adaptatieprogramma is het klimaatbeleid verbreed. Naast mitigatie wordt nu ook ingezet op het aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering (adaptatie). Thema’s die in het programma een plaats krijgen zijn waterbeheer, veiligheid, transport, elektriciteitsvoorziening, natuurbeheer en volksgezondheid. In de Nationale Adaptatie Agenda 2007–2014 die in het voorjaar van 2007 verschijnt, wordt aangegeven welke activiteiten uitgevoerd moeten worden om de ruimtelijke inrichting van Nederland niet alleen op papier maar ook in de praktijk klimaatbestendig te maken. Daarbij zal in eerste instantie ingegaan worden op de lopende en voorgenomen investeringen voor de middellange termijn (tot 2040). In tweede instantie zal in beeld worden gebracht welke additionele investeringen nodig zijn voor de lange termijn (2100).

Verdeling verantwoordelijkheden

Ik ben het met de VROM-raad eens dat het rijk niet alleen instrumenteel, organisatorisch en fysiek ruimte moet scheppen voor anderen, maar dat het rijk ook duidelijk moet maken wat zijn taak is en waar zijn verantwoordelijkheid ligt. De Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur in de Nota Ruimte geeft daar een ruimtelijk beeld van. Daarin is ook aangegeven welke verantwoordelijkheid het rijk hierin heeft. Aansluitend daarop is de verdeling van verantwoordelijkheden tussen rijk, provincies en gemeenten nogmaals bekrachtigd in het bestuurlijke afsprakenkader «De Nota Ruimte, ieder zijn rol» dat in december vorig jaar is ondertekend.

De Minister van BZK zal dit najaar een visie op het middenbestuur aan beide kamers zenden. Daarin is de bestuurlijke organisatie in de Randstad, in relatie tot de inhoudelijke opgaven in deze regio, bijzonder van belang. Samen met mijn collega van BZK, en in nauw overleg met de zogenaamde Holland Acht, zoek ik naar effectieve en transparante bestuurlijke oplossingen.

Checks, balances en kwaliteitsborging

Ik ben het met de raad eens dat het systeem van checks and balances moet worden aangepast aan de nieuwe verdeling van verantwoordelijkheden tussen partijen en het veranderende ruimtelijk krachtenveld. VROM werkt daarom aan een nieuw en samenhangend systeem van monitoring, evaluatie, en toezicht, waarmee de uitvoering van het ruimtelijk beleid kan worden gevolgd. In dit systeem van checks en balances wordt zichtbaar hoe de kwaliteitsborging is geregeld, in het bijzonder wat het rijk kan doen wanneer anderen onvoldoende invulling geven aan bijvoorbeeld basiskwaliteit. In het kader van de Uitvoeringsagenda zal tweejaarlijks hierover worden gerapporteerd.

In het systeem wordt allereerst zicht geboden op de voortgang van rijksacties. Daarnaast wordt in een gezamenlijk evaluatieprogramma met provincies en gemeenten de doorwerking van het beleid naar decentrale overheden tegen het licht gehouden en worden de knelpunten in de uitvoering in beeld gebracht. Door het RPB en het MNP wordt tenslotte de mate van doelbereiking gemonitoord. Op basis van deze informatie kan het beleid en de uitvoering ervan worden bijgestuurd. Dat betekent dat ik een instrument in handen heb waarmee ik betrokken partijen kan aanspreken op hun verantwoordelijkheden en waarmee deze partijen de minister van VROM kunnen aanspreken op haar verantwoordelijkheden.

In de nieuwe Wro is het Rijk niet meer expliciet betrokken bij de voorbereiding van het decentrale ruimtelijke beleid of bij de voorbereiding van provinciale verordeningen. Wil het rijk de doorwerking in de gaten houden dan dient dit te gebeuren in het voorbereidingsproces via o.a. interbestuurlijke afstemming. Ik voer hiertoe frequent overleg met vertegenwoordigers van andere overheden, waarin de wederzijdse prestaties onderwerp van bespreking zijn.

In het kader van de woningbouwafspraken is bijvoorbeeld ook een andere wijze van subsidiëren gehanteerd, waarbij de inzet van financiële middelen direct gekoppeld is aan de gerealiseerde woningbouwprestaties. («premie op prestaties»)

Het rijk kan vooraf sturen door het stellen van regels aan provinciale verordeningen bij AmvB. Daarnaast blijven er mogelijkheden om te interveniëren, zoals het indienen van zienswijzen, het geven van aanwijzingen en door het rijk zelf vast te stellen bestemmingsplannen.

Burgerparticipatie

De VROM-raad adviseert te investeren in de nieuwe verhoudingen. Een stevige gedachte-uitwisseling en samenwerking tussen overheid, markt en samenleving vind ik zeer belangrijk voor de ontwikkeling van een kwalitatief goed ruimtelijk beleid én voor een effectieve uitvoering. VROM werkt aan een duurzame kwaliteit van de leefomgeving. Daarvoor zijn ingrijpende (inter)nationale maatschappelijke veranderingen (of transities) nodig. Deze veranderingen zijn alleen mogelijk met de steun en inzet van bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen, maar ook met de steun van burgers. Beleid dat aangrijpt op wat de burger beweegt is realistischer, efficiënter en dus effectiever. Het houdt immers rekening met de opvattingen, wensen, verwachtingen, irritaties en klachten van burgers. Burgers zullen het beleid daardoor beter waarderen en de regels die eruit voortvloeien eerder naleven. Aansluiten bij wat burgers beweegt is een prioriteit van het kabinet. Daarom heeft VROM een intensief programma «Burgerparticipatie» opgezet. Dit programma ondersteunt bijvoorbeeld projecten op het gebied van gezondheid, leefomgevingkwaliteit, duurzaam consumeren, afval, externe veiligheid, transitiebeleid en het actieprogramma Duurzame Ontwikkeling.

Continuïteit en kwaliteit in de samenwerking overheid markt

Decentrale overheden en marktpartijen zetten het overgrote deel van alle ruimtelijke initiatieven, acties en ontwikkelingen in gang. Ik zie echter ook dat de samenwerking tussen overheid en markt soms nog moeizaam tot stand komt. De VROM-raad acht het van belang na te gaan op welke wijze continuïteit en kwaliteit op de lange termijn kunnen worden gewaarborgd. Het ontwikkelingsgerichte karakter van de Nota Ruimte, en in het bijzonder van de uitvoering ervan, zal bijdragen aan de kwaliteit van de ruimte. Voorwaarden zijn dat in een vroeg stadium aandacht wordt besteed aan draagvlak en de financiële haalbaarheid van plannen. Zo wordt voorkomen dat in een later stadium wordt ingeleverd op de beoogde kwaliteit. Democratische legitimatie is van belang om de kwaliteitsverbetering te kunnen bewerkstelligen. Creatieve ideeën moeten worden gestimuleerd en de vereiste gebiedskwaliteiten geëxpliciteerd. Dat alles vereist een sterke projectgerichte organisatie en een planproces waarbij alle belanghebbenden op tijd en op een goede manier zijn betrokken.

Bij verschillende ruimtelijke projecten is ervaring opgedaan met nieuwe samenwerkingsmodellen. Wieringerrandmeer, Bergse Haven en Op Buuren zijn daarvan interessante voorbeelden. Hierbij spelen kwaliteit en continuïteit een belangrijke rol. Deze praktijkervaringen worden door VROM en de andere partners van de Agenda Gebiedsontwikkeling 2006 uitgebreid verspreid. Voor de zomer zal de Reiswijzer Gebiedsontwikkeling en PPS worden gepubliceerd door VROM, NEPROM, IPO en FIN. Dit is een praktische handreiking voor mensen in de praktijk.

Sturingsfilosofie

De VROM-raad adviseert de sturingsfilosofie te onderbouwen en verder uit te werken. De beste uitwerking van de sturingsfilosofie is mijns inziens de wijze waarop de sturingsfilosofie nu op dit moment in de praktijk wordt vormgegeven door alle bij het ruimtelijk beleid betrokken partijen.

De invulling van de sturingsfilosofie roept soms vragen op ten aanzien van concrete onderwerpen of uitvoeringsacties. Zoals ik aan het begin van deze brief heb aangegeven, is dat het geval ten aanzien van de rol en taakverdeling tussen overheden op onderdelen van de basiskwaliteit. Zoals ik ook heb aangegeven ben ik met IPO en VNG in gesprek over wat concreet nodig is voor de nadere invulling en borging van het begrip basiskwaliteit uit de Nota Ruimte, zonder in elkaars verantwoordelijkheden te treden. De hieruit resulterende voorstellen neem ik mee in de nieuwe Uitvoeringsagenda Nota Ruimte.

De aanbevelingen van de VROM-raad zijn een welkome steun in de rug bij de acties die ik heb ingezet en nog ga inzetten om daadkrachtig uitvoering te geven aan het nieuwe ruimtelijke beleid.

In deze brief heb ik voorbeelden gegeven van de acties, die vorm geven aan een actieve regierol van de Minister van VROM op nationaal en internationaal niveau, die duidelijkheid scheppen over de rijksagenda, die decentrale overheden uitrusten met instrumenten, middelen en kennis die zij nodig hebben en die investeren in nieuwe verhoudingen tussen overheid, markt, maatschappelijke organisaties en burgers.

In de nieuwe Uitvoeringsagenda Ruimte die ik in september 2006 aan de Kamer zal sturen, wordt de kabinetsinzet voor de komende periode verder uitgewerkt. Daarnaast ga ik graag met de VROM-raad in gesprek om te bespreken waar nog nader advies kan worden gegeven.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker

Naar boven