nr. 143
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 september 2006
Hierbij stuur ik u het rapport «Uniform uit de kast», dat
in mijn opdracht door het Sociaal en Cultureel Planbureau is opgesteld.1 Dit rapport betreft het tweede vervolg-onderzoek homoseksualiteit
bij de krijgsmacht en is uitgevoerd om twee redenen. Ten eerste bestond de
behoefte om zeven jaar na het eerste vervolgonderzoek in 1999 opnieuw een
meting te doen naar de homoacceptatie binnen de krijgsmacht. Ten tweede sluit
dit onderzoek aan op een breder SCP-onderzoek naar de acceptatie van homoseksualiteit
onder de Nederlandse bevolking, «Gewoon doen. Acceptatie van homoseksualiteit
in Nederland».
Het onderzoek voor «Uniform uit de kast» was opgebouwd uit
drie delen. Allereerst is een schriftelijke vragenlijst gestuurd naar een
steekproef van 4000 personen van het defensiepersoneel. De respons hierop
was 40% en daarmee is sprake van een representatieve onderzoekspopulatie.
Ten tweede is deze schriftelijke vragenlijst nog extra uitgezet bij 4 operationele
eenheden. Door middel van het klassikaal enquêteren is er voor gezorgd
dat deze specifieke groep voldoende vertegenwoordigd is in de onderzoeksresultaten.
Dit met oog op de specifieke opdracht de acceptatie van homoseksualiteit bij
de operationele eenheden nader te beschouwen.
Tot slot zijn twintig personen geïnterviewd, die behoren tot de groep
homoseksueel defensiepersoneel. Het resultaat hiervan is eveneens opgenomen
als hoofdstuk 9 in het eerdergenoemde rapport naar de acceptatie van homoseksualiteit
in Nederland.
Het rapport «Uniform uit de kast» geeft een genuanceerd beeld
van de acceptatie van homoseksualiteit bij Defensie. Er is sprake van een
brede acceptatie (90%) van homoseksuelen in algemene zin.
Een vergelijking in de tijd en een vergelijking met de Nederlandse bevolking
leveren vrijwel dezelfde resultaten op. Het merendeel van het defensiepersoneel
en van de Nederlanders vindt homoseksualiteit in deze zeer algemene zin aanvaardbaar.
Hoewel de gekozen onderzoeksmethode anders was dan in het eerste vervolgonderzoek
uit 1999, is de acceptatie van homoseksualiteit door de jaren
gelijk is gebleven of zelfs iets is toegenomen. Wat betreft de opvattingen
over gelijke rechten en antidiscriminatie komen de uitkomsten overeen met
die van de Nederlandse bevolking. Gemiddeld genomen heeft het defensiepersoneel
een positieve houding tegenover homo-seksualiteit in de naaste omgeving, een
beeld dat bevestigd wordt in de gehouden interviews. Wel hebben vrijwel alle
geïnterviewden negatieve ervaringen opgedaan. Uit het onderzoek blijkt
verder dat defensiepersoneel, evenals de Nederlandse bevolking, moeite heeft
met de zichtbaarheid van homoseksualiteit en kan eenderde geen waardering
opbrengen voor aandacht voor homoseksualiteit.
Verder valt op dat er verschillen bestaan binnen het defensiepersoneel
als het gaat om de acceptatie van homoseksualiteit. Jong defensiepersoneel
is gemiddeld iets negatiever. Mannen zijn negatiever dan vrouwen en operationeel
personeel is negatiever over homoseksualiteit. De onderzoekers merken op dat
het onduidelijk is wat de oorzaak is van dit laatste gegeven en dat het kan
samenhangen met de wijze waarop de gegevens van deze groep zijn verzameld.
Opleidingsniveau of rang en functieniveau blijken niet van invloed te zijn
op de houding tegenover homoseksualiteit.
De onderzoekers hebben ook onderzoek gedaan naar de kennis van het beleid,
de bekendheid met het diversiteitonderwijs en de voorbeeldfunctie van leidinggevenden.
Het blijkt dat juist het defensiepersoneel dat relatief negatiever tegenover
homoseksualiteit staat, niet goed op de hoogte is met het beleid van Defensie
over homoseksualiteit. De bekendheid van de klachtenprocedure kan worden verbeterd
en diversiteit is nog niet structureel in het onderwijs is ingebed. De opvattingen
van leidinggeven wijken niet af van het gemiddelde defensiepersoneel. Wel
is gebleken dat het voorkomen van ongewenst gedrag, beschikbaarheid van hulpverlening
en klachtenregelingen in de opleidingen van leidinggevenden nader geconcretiseerd
moeten worden.
Ik onderschrijf dan ook de aanbeveling uit het rapport dat er niet zozeer
een noodzaak is tot vernieuwing van het beleid, maar wel tot intensivering
van de diverse aspecten daarvan. Grotere bekendheid van het beleid van Defensie
door middel van gerichte communicatie en voorlichting kan daartoe bijdragen.
De verbeteringen in het zogenaamde facetonderwijs binnen de initiële
en loopbaanopleidingen, waarbinnen homoseksualiteit een thema is, zijn door
mij al in gang gezet. In de notitie Diversiteitsbeleid defensie, welke zal
verschijnen voor het einde van dit jaar, zullen de resultaten van dit onderzoek
eveneens worden meegenomen.
De Staatssecetaris van Defensie,
C. van der Knaap