30 300 VIII
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2006

nr. 8
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 oktober 2005

Op 12 april 2005 (Kamerstuk 2004–2005, 29 800 VIII, nr. 187) heb ik u de Hoofdlijnenbrief voor de jaren 2006/2007 toegezonden waarin de beleidsvoornemens bekend zijn gemaakt over de onderwijsondersteuning in het kader van de Wet SLOA. In de Hoofdlijnenbrief is in hoofdstuk twee een samenvatting gegeven van de evaluatie van de Wet SLOA , die in 2004 is uitgevoerd. Ik heb u in de aanbiedingsbrief bericht dat, in het vervolg daarop, een beleidsreactie naar de Kamer wordt gezonden waarin mijn voornemens voor de Wet SLOA naar aanleiding van de evaluatie bekend zullen worden gemaakt. Deze brief heeft tot doel hier in te voorzien.

Sector BVE

Voor de drie sectoren PO, VO en BVE zijn de uitgangspunten hetzelfde, namelijk het wettelijk kader van de SLOA. Een verschil is echter dat de ontwikkelingen op het gebied van vraagsturing en marktwerking in de BVE-sector zich in een ander stadium bevinden dan in de andere twee sectoren. Dit vloeit voort uit mijn in Koers BVE aangekondigd voornemen om de budgetten te bundelen en de daadwerkelijke vraagsturing en financiering via de instellingen te laten lopen. Ik verwijs u naar de voornemens voor het innovatiebeleid beroepsonderwijs die onderdeel zullen uitmaken van de beleidsreactie op de voorstellen van de werkgroep Dynamisering Beroepsonderwijs van het Innovatieplatform onder leiding van de heer Leijnse. Deze zal u binnenkort worden aangeboden. De wijze waarop de SLOA-middelen voor de BVE-sector in de toekomst worden ingezet, zal hierbij aansluiten.

Sectoren PO en VO

De resultaten van de evaluatie van de Wet SLOA zijn destijds onder meer tot stand gekomen door de organisatie van een aantal ronde tafelconferenties (Kamerstuk 2004–2005, 29 800 VIII, nr. 187) waarin de betrokkenen in de gelegenheid waren om hun mening te geven over de toekomst van de Wet-SLOA. Drie belangrijke hoofdpunten kwamen hieruit naar voren:

1. Het overgrote deel van de innovatieve middelen gaat rechtstreeks naar de onderwijsinstellingen en wordt daarmee vraaggestuurd. Daarnaast vinden scholen en hun vertegenwoordigers het belangrijk om een beperkt landelijk budget voor innovatie te behouden dat tot doel heeft sector ondersteunende innovaties aan te jagen die het afzonderlijk vermogen van scholen te boven gaan. Ik ga daarbij uit van een regeling per sector om dit budget aan de ondersteunende instellingen ter beschikking te stellen.

2. De sector laat zich bijstaan door een programmaraad die in overleg met het onderwijsveld de inzet van dat budget bepaalt. De raad maakt hier een onderscheid naar de doelen voor de kortere en langere termijn.

3. De landelijke onderwijsondersteunende instellingen versterken en regelen onderling hun samenwerking.

In vervolg op deze conferenties is met betrokkenen op hoofdlijnen overlegd hoe de toekomstige invulling van de Wet SLOA het beste kan worden verwezenlijkt. In het onderstaande wordt hier nader op ingegaan. Hierbij is van wezenlijk belang dat scholen meer eigen verantwoordelijkheden hebben. Dit met het doel de schoolloopbaan van de leerlingen maximaal te ondersteunen. Bij de activiteiten die worden uitgevoerd in het kader van de Wet SLOA is het wenselijk dat het veld meer zeggenschap krijgt over de invulling er van. Zo kan worden bewerkstelligd dat er meer vraagsturing vanuit het veld optreedt en onderwijsondersteunende projecten nauw aansluiten bij de wensen en behoeften van scholen aan schooloverstijgende activiteiten.

Ad. 1. Binnen de SLOA-bekostiging zijn drie mantels herkenbaar waarvoor de hoogte van de subsidiëring afzonderlijk is bepaald. Het gaat hier om innovatieve, denktank- en overige middelen. De vraagsturing en marktwerking waarvan in het voorgaande sprake is heeft thans betrekking op de innovatieve middelen, het is de bedoeling om in de toekomst ook meer vraagsturing en marktwerking mogelijk te maken wat betreft de denktankmiddelen. De overige middelen die zijn gereserveerd voor de humanistische vorming, het Nationaal Info-Centrum Leermiddelen, de centrale examens en het kortlopend veldonderzoek blijven beschikbaar voor de doelen waarvoor zij thans zijn bestemd. In het laatste geval worden op verzoek van scholen en instellingen specifieke onderzoeksvragen gesteld waarbij voor de beantwoording research moet worden verricht door gespecialiseerde (wetenschappelijke) instellingen.

Ik heb het voornemen om de denktank- en de innovatiemiddelen samen te voegen tot één budget waaruit innovatieve en RenD-activiteiten kunnen worden bekostigd. Dit komt ter beschikking van de instellingen die op basis van de Wet SLOA subsidies ontvangen, echter onder programmatische aansturing van de sector. De sectororganisatie kan gaandeweg ook een beroep doen op andere instellingen en de daarbij behorende financiering die hij geschikt acht voor de uitvoering van ondersteuningsactiviteiten. Ik zie deze aanvullende marktwerking als een middel om het ondersteuningsaanbod aan scholen te vergroten en langs die weg vraagsturing te versterken onder verantwoordelijkheid van de sector.

Ad.2. Ik heb een proces in gang gezet dat moet leiden tot een grotere autonomie van de scholen. Sterke, autonome instellingen brengen hun gezamenlijk belang op verschillende terreinen op sectorniveau tot uiting. De sector krijgt in toenemende mate een belangrijke taak bij de verdere ontwikkeling van PO en VO. De vormgeving en positionering van een programmaraad is onderdeel van het hierboven genoemde proces van sectorvorming.

Een programmaraad kan het bovenschoolse belang van ondersteuningsactiviteiten aangeven en waar nodig in een herkenbare vorm ter kennis brengen aan de onderwijsondersteunende instellingen. De Hoofdlijnenbrief, die u jaarlijks krijgt toegezonden, zal in de nabije toekomst een product zijn dat door de sector wordt opgesteld waarna, conform de wettelijke voorschriften, jaarlijkse vaststelling voor 1 april door mij zal plaatsvinden, waarna deze brief aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden.

Van de sector wordt verwacht dat hij in overleg met betrokkenen bij mij voor alle ondersteuningsinstellingen gezamenlijk één plan indient waaruit blijkt welke activiteiten er op basis van de Hoofdlijnenbrief worden uitgevoerd. Het plan wordt door mij zonodig aangevuld met activiteiten die voortvloeien uit politiek-maatschappelijke prioriteiten.

Ad 3. De onderwijsondersteunende instellingen hebben inmiddels het initiatief genomen om een convenant op te stellen dat een hechtere samenwerking zal bevorderen in de lijn van de opvattingen die tijdens de ronde tafelconferenties werden geformuleerd.

Ik zal in de komende periode verder overleggen met de vertegenwoordigers van het onderwijsveld in de drie sectoren als mede met de ondersteuningsinstellingen om op basis van bovengenoemde uitgangspunten nadere afspraken te maken over de programmatische invulling van de Hoofdlijnenbrief 2007–2008.

Daarbij zullen ook de praktische kanten alsmede de noodzakelijke randvoorwaarden in kaart worden gebracht. Gegeven de bovenvermelde hoofdlijnen van beleid zal ik in het begin van 2006 uw Kamer een uitwerking van de uitkomsten doen toekomen als sluitstuk en afronding van het bovengenoemde evaluatieve traject.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

Naar boven