30 300 VIII
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2006

nr. 59
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 november 2005

Inleiding

Aangescherpte profielen, meer drama, meer nieuwe programma’s en nieuwe themakanalen. De publieke omroep stelt ons in de meerjarenbegroting veel moois in het verschiet voor 2006. Dat zal niet vanzelf gaan: de publieke omroep verkeert in een turbulent medialandschap. En hij moet daarop een antwoord geven in aansturing en programmering in een stelsel met een ingewikkelde interne organisatie. Mijn wetswijzigingen naar aanleiding van het visitatierapport zorgen voor meer slagkracht, maar voor de lange termijn is een meer ingrijpende hervorming nodig, zoals voorgesteld in het kabinetsplan Met het oog op morgen.

Voor de komende drie jaar geldt: tijdens de verbouwing gaat de verkoop door. Deze mediabegroting staat in het teken van verslechterde financiële prognoses. De opgave is een neerwaartse spiraal, van afnemende inkomsten, kwalitatief mindere programma’s, minder kijkers en luisteraars en een versmalling van de publieke omroep, te voorkomen. Ook in de nieuwe marktsituatie dient de publieke omroep een hoog ambitieniveau te houden. Het dit jaar in maart ingediende concessiebeleidsplan geeft hier blijk van. Ik erken dat het veel vraagt van de creativiteit en efficiency in het bestel om de voorgestelde plannen nu ook daadwerkelijk te realiseren. De prioriteitendiscussie die de publieke omroep de komende maanden voert, acht ik onvermijdelijk in het licht van de meest recente financiële ramingen.

Om het budget voor 2006 op een voldoende niveau te houden zal de Publieke Omroep de programmareserves inzetten. Daarnaast dient de programmering op en over de netten zodanig vorm te worden gegeven dat het bereik wordt geoptimaliseerd. De landelijke Publieke Omroep zal het tij moeten keren door een onderscheidend publiek aanbod en vernieuwende programma’s te bieden. Tegelijkertijd ondersteunt het Kabinet zoveel als wettelijk mogelijk de zoektocht van de publieke omroep naar alternatieve geldbronnen en exploitatie van de rechten. Ik geef vorm aan deze ondersteuning middels twee onderzoeken. Het eerste onderzoek naar mogelijke alternatieve financieringsbronnen, is reeds aangekondigd in mijn lange termijn visie Met het oog op morgen. Verder zal ik samen met de minister van Economische Zaken onderzoeken hoe reclame als financieringsbron ingezet kan worden in nieuwe markttoepassingen in de omroep- en telecomsector. En niet in de laatste plaats zal ik de totale reclamezendtijd verhogen van 6,5% naar 10%.

Opbouw van de begrotingsbrief

In de rijksbegroting (beleidsartikel 15, media) zijn in hoofdlijnen de doelstellingen van het mediabeleid weergegeven. In deze brief geef ik in hoofdstuk 1 een overzicht van het financiële kader voor de periode 2006–2010. In dit kader zijn de meest recente ramingen opgenomen en de gevolgen daarvan voor de budgetten van de Publieke Omroep en omroepgerelateerde instellingen en voorzieningen. Dit jaar heeft de Ster, gezien de onzekere ontwikkelingen, geen prognose voor de jaren na 2006 afgegeven. Om toch een meerjarig beeld te kunnen schetsen heb ik de prognose van de Ster voor 2006 doorgetrokken naar volgende jaren. In een aparte paragraaf ga ik in op de monitoring van de bezuinigingen. In hoofdstuk 2 bespreek ik de ontwikkelingen bij de publieke omroep, de relatie tussen de korte termijn en mijn visie op de toekomst van de publieke omroep, de prestatieafspraken, integriteitcode en de nieuwe diensten. In hoofdstuk 3 ga ik in op een drietal actuele thema’s. Allereerst geef ik mijn visie op de toekomst van het Stimuleringsfonds Nederlandse culturele omroepproducties aan de hand van de evaluatie van dit fonds door de Raad voor Cultuur. En verder komen de thema’s film en media en geweld aan de orde. Ten slotte geef ik in hoofdstuk 4 een toelichting op de media-instellingen die rechtstreeks door mij worden gefinancierd.

Het Commissariaat voor de Media heeft mij conform artikel 100 van de Mediawet bij brief van 1 november 2005 de meerjarenbegroting van de landelijke Publieke Omroep 2006–2010 toegezonden, voorzien van zijn opmerkingen (bijlage 2 en 3)1. Deze meerjarenbegroting bevat de programmavoornemens 2006–2010, de beleidsvoornemens nieuwe media en een financiële begroting. Daarnaast wordt zowel programmatisch als financieel verantwoording afgelegd over 2004. De Raad voor cultuur heeft bij brief van 1 november zijn advies over de programmatische aspecten van het meerjarenplan van de landelijke Publieke Omroep aan mij aangeboden (bijlage 4)1.

Bij brief van 1 november ontving ik van het Commissariaat de meerjarenbegroting van Radio Nederland Wereldomroep (RNWO) voorzien van de opmerkingen conform artikel 108a van de Mediawet (bijlage 5 en 6)1.

Inhoudsopgave blz.

1Financieel kader4
1.1Mediabudget4
 De rijksomroepbijdrage4
 De verwachte Steropbrengsten4
 De verwachte rentebaten op de omroepreserve6
 Totaal verwacht mediabudget6
1.2Het beleid ten aanzien van de uitgaven6
 De algemene omroepreserve (AOR)7
1.3Landelijke Publieke Omroep8
 Financiële verantwoording9
 Fonds omroepreserve van de raad van bestuur (FOR)9
 Budget landelijke publieke omroep9
 Vaststelling budget10
 Na 200611
1.4Voortgang bezuinigingen rijksbegroting11
 De uitvoering van de bezuinigingen11
 Taakstelling Rijksbegroting 200512
 Voortgang bezuiniging € 64 miljoen, landelijke publieke omroep12
 Monitoring realisatie van bezuinigingen door de landelijke Publieke Omroep13
   
2Ontwikkeling Publieke Omroep16
2.1Inleiding16
 Visie op de toekomst van de Publieke Omroep16
 Prestatieafspraken16
 Culturele diversiteit17
 Integriteitcode18
 Financiële verslaglegging en transparantie18
2.2Ontwikkelingen televisie19
 Aandeel en bereik19
 Voornemens 200619
2.3Ontwikkelingen radio20
 Aandeel en bereik20
2.4Nieuwe diensten21
 Internet, themakanalen en cross media21
   
3Film, Stimuleringsfonds en bescherming jeugdigen23
3.1Film23
3.2Evaluatie stimuleringsfonds23
3.3Media en geweld27
   
4Ontwikkelingen en voornemens van de andere media-instellingen28
4.1Radio Nederland Wereldomroep (RNWO)28
4.2Regionale en lokale omroep28
4.3MTNL en FunX28
4.4Muziekcentrum van de Omroep (MCO)29
4.5Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (Beeld en Geluid)29
4.6Nederlands Omroepproductie Bedrijf (NOB)29
4.7Bedrijfsfonds voor de Pers30
4.8Budget subsidies mediabeleid30

1 FINANCIEEL KADER

1.1 Mediabudget

De rijksomroepbijdrage

2006 is het derde jaar van bezuinigingen op de publieke omroep. De bezuinigingen bestaan uit een korting van 5% op de rijksomroepbijdrage, vastgelegd in het Hoofdlijnenakkoord, en een efficiency korting, vastgelegd in het strategisch akkoord. Hierdoor wordt de wettelijke rijksomroepbijdrage over de periode 2004–2007 verlaagd met de volgende reeks: € 40 miljoen in 2004, € 60 miljoen in 2005, € 70 miljoen in 2006 en € 80 miljoen in 2007. De bezuinigingen zijn in de Mediawet vastgelegd.

Naast bovenstaande bezuinigingen is in het onderdeel Media van de Rijksbegroting 2005 aangegeven dat in het kader van het terugdringen van het financieringstekort van de overheid met ingang van 2006 een structurele additionele bezuiniging op de landelijke publieke omroep wordt doorgevoerd van € 11 miljoen euro. Zoals ik in mijn begrotingsbrief 2005 heb aangegeven kan deze korting gevonden worden in een besparing op de distributiekosten. In paragraaf 1.4, onderdeel «Taakstelling Rijksbegroting 2005» ga ik hier verder op in. Daarnaast is voor het jaar 2006 een incidentele taakstelling opgelegd van € 10 miljoen. Deze taakstelling komt ten laste van de algemene omroepreserve. Een toelichting op deze bezuinigingen geef ik in paragraaf 1.4.

De rijksomroepbijdrage wordt jaarlijks op basis van een in de Mediawet vastgelegde indexeringssystematiek geïndexeerd. De systematiek is in 2005 middels het wetsvoorstel «Aanpassing van de indexering van de Rijksomroepbijdrage» aangepast. De nieuwe systematiek betekent dat:

a. voor de begroting 2006 en verdere jaren wordt gerekend met de huishoudenprognose 2006 (CBS) en de consumenten prijsindex voor 2006 (CPB).

b. eerst de bezuinigingen worden verwerkt alvorens genoemde indexeringen toe te passen.

In de begroting 2005 is de rijksomroepbijdrage reeds op basis van bovenstaande systematiek geïndexeerd.

Ter bepaling van het reële uitgavenkader 2006–2010, geef ik hieronder de rijksbijdrage exclusief en inclusief de indexering voor de prijsstijging. De prijsstijgingen zijn conform de voornoemde wetswijziging geraamd op basis van de cpi en realisatie (t) op 1,0% in 2006, 1,0% in 2007, 1,0% in 2008, 1,0% in 2009 en 1,0% in 2010. Verder is vanaf 2006 het beschikbare budget voor regionale omroep uit de rijksomroepbijdrage gehaald en overgeheveld naar het budget van het Ministerie van Binnenlandse Zaken (Provinciefonds). Dat levert de volgende reeksen op voor de periode 2006–2010.

In € miljoen20062007200820092010
Rijksbegroting (niet geïndexeerd)566571575580585
Rijksomroepbijdrage media (geïndexeerd)571582593604615

De verwachte Steropbrengsten

De tijd van jaarlijkse stabiele reclameontvangsten van circa € 200 miljoen lijkt voorbij te zijn. Het verlies van de eredivisie sportrechten en de toetreding van een nieuwe mediapartij Talpa hebben een negatief effect op het bereik en de marktpositie van de publieke omroep en daarmee op de reclameontvangsten. Voor het mediabudget komt hiermee een belangrijke inkomstenbron (reclame maakt circa 25% van het totale budget uit) onder druk te staan.

De raad van bestuur Publieke Omroep heeft een prognose gemaakt waarbij het marktaandeel van de publieke omroep daalt, met een bijbehorende daling aan reclame-inkomsten oplopend tot circa € 70 miljoen over de komende paar jaar. Het is echter nog niet zeker op welk niveau het marktaandeel van de publieke omroep zich zal stabiliseren, daarvoor zijn de ontwikkelingen nog te recent. Ook kan het programmatisch antwoord van de publieke omroep het dalende marktaandeel nog keren. Desalniettemin zijn de vooruitzichten voor het reclamedeel van het jaarlijkse mediabudget wel zeer zorgelijk te noemen. Ik zal deze ontwikkelingen nauw volgen en de consequenties voor de mediabegroting en de programmering van de publieke omroep jaarlijks met de raad van bestuur bespreken. Een neerwaartse spiraal van afnemende reclame-inkomsten, kwalitatief mindere programmering en vervolgens verdere afkalving van een brede publieke omroep acht ik niet gewenst.

Ter gedeeltelijke compensatie van de reclameontvangsten op korte termijn heb ik mede daarom een algemene maatregel van bestuur ingediend ter verhoging van het totale percentage reclamezendtijd voor de Ster van de huidige 6,5% tot de wettelijk toegestane 10%. Deze uitbreiding gebeurt door een betere spreiding van reclame over dag- en nachtprogrammering, waardoor de kijker er niet veel van zal merken. De publieke omroep kent bovendien geen programmaonderbrekende reclames. Dat wordt gezien als een hoog programmatisch goed. Aan deze bepaling verander ik niets.

Niet alleen het marktaandeel op zich is van belang voor reclame-inkomsten, maar ook de digitalisering en convergentie in het medialandschap is van invloed. Ik zal bovendien, tezamen met de minister van Economische Zaken, onderzoeken hoe reclame als financieringsbron zich gaat ontwikkelen in relatie tot deze digitalisering en daarmee nieuwe markttoepassingen in de omroep- en telecomsector als geheel. De resultaten verwachten wij over een half jaar beschikbaar te hebben.

Ook de Ster schetst een somber scenario voor 2006 en verder. Belangrijke factoren die van invloed zijn op de dalende reclame-inkomsten zijn de leeftijdsopbouw van de kijkers en luisteraars van de publieke omroep en het kijktijd- en luisteraandeel. De Ster hanteert voor 2006 een kijktijdaandeel voor de doelgroep 13 jaar en ouder van 32,5% en een luistertijdaandeel voor de doelgroep 10 jaar en ouder van 28,8%. Deze percentages zijn beduidend lager dan de inschattingen over 2005. Naast het verlies van kijktijdaandeel verandert de samenstelling van de kijkers en luisteraars van de publieke omroep. Door de toename van steeds meer relatief ouder publiek (boven de 49) dalen de reclame-inkomsten op de televisiemarkt, ook bij onveranderd kijktijdaandeel. De Ster heeft haar verwachtingen voor 2005 en 2006 wederom neerwaarts bijgesteld. Ik acht het van het grootste belang dat de publieke omroep ook attractief blijft voor mensen tot 49 jaar. Het gewenste brede bereik van de publieke omroep zorgt op deze wijze ook voor voldoende opbrengsten uit reclame.

Ik volg de ramingen van de Ster en houd rekening met de lagere verwachtingen voor de reclameopbrengst. Voor het jaar 2006 raamt de Ster een daling van € 51 miljoen ten opzichte van de eerder in de meerjarenbegrotingen gepresenteerde verwachte inkomstencijfers. De Steropbrengsten komen hierdoor in 2006 nog € 5 miljoen lager uit dan die van 2005 en worden geprognosticeerd op € 174 miljoen, ondanks dat 2006 met het WK voetbal een evenementenjaar is. De Ster heeft gezien de onzekere ontwikkelingen geen prognose voor de jaren na 2006 afgegeven.

In € miljoen200520062007200820092010
Raming Ster179174pmpmpmpm
Rijksbegroting209225217231226pm
Verschil– 30– 51pmpmpmpm

De verwachte rentebaten op de omroepreserve

Voor het jaar 2006 worden de rentebaten op de omroepreserve geraamd op € 0,9 miljoen. Dit is ruim € 1 miljoen lager dan vorig jaar werd geraamd. Over 2005 bedroeg de raming nog € 3 miljoen. De rentebaten staan onder druk als gevolg van de lage stand van de omroepreserve, de rentestand en de overdracht van de reserve in 2006 in het kader van het geïntegreerd middelenbeheer (schatkistbankieren). Voor 2007 en later worden de rentebaten geraamd op € 0,9 miljoen. De renteopbrengsten worden ingezet als subsidies mediabeleid ten behoeve van incidentele activiteiten en tijdelijke projecten. Aangezien de hoogte van de opbrengsten 2006 in vergelijking met de verwachte opbrengsten 2005 fors gedaald zijn, ben ik gedwongen enkele meerjarige subsidies, die voorheen uit deze opbrengsten betaald werden, uit de reguliere middelen te betalen. In paragraaf 4.8 ga ik verder in op de consequenties van het aantal te subsidiëren projecten en de hoogte van de betreffende subsidies. Deze projecten worden jaarlijks beoordeeld (zie ook bijlage 8 bestedingsplan subsidies mediabeleid).

Totaal verwacht mediabudget

Het totale mediabudget daalt ten opzichte van 2005 als gevolg van de bezuinigingen, de verminderde reclame inkomsten en de lagere renteopbrengsten. Voor het meerjarig totaalbeeld zijn de reclame-inkomsten op het door de Ster geschatte niveau 2006 doorgetrokken naar volgende jaren. Vanwege het lage saldo van de algemene omroepreserve ben ik genoodzaakt een gedeelte van de onvoorziene daling aan reclame-inkomsten in 2005 ten laste van het mediabudget 2006 te brengen. Hierdoor neemt het totale mediabudget 2006 eenmalig met € 14 miljoen af.

Voor de periode 2006–2010 is op basis van bovenstaande ramingen van de rijksbijdrage media, reclameopbrengsten en rentebaten, het volgende totale budget voor media beschikbaar:

In € miljoen20062007200820092010
Rijksbijdrage media geïndexeerd571582593604615
Steropbrengsten (niveau 2006)174174174174174
Rentebaten11111
Correctie budget i.v.m. daling Ster– 14nnbnnbnnbnnb
Totaal beschikbaar mediabudget732757768779790

In bijlage 1 treft u de bedragen aan zoals die zijn opgenomen in de rijksbegroting 2006 met daarnaast de cijferopstelling aan de hand van de meest recente inzichten, zoals weergegeven in deze brief. De wijzigingen ten opzichte van de op 20 september 2005 ingediende rijksbegroting 2006 zullen worden verwerkt in de eerste suppletore wet 2006, die volgend voorjaar aan de Kamer wordt aangeboden.

1.2 Het beleid ten aanzien van de uitgaven

Volgend jaar wordt, conform de ramingen van het CPB voor 2006 (cpi), een accres van 1,0% uitgekeerd aan de media-instellingen. Voor de periode 2006–2010 wordt eveneens een accres van 1,0% gehanteerd.

Op grond van bovenstaande uitgangspunten en rekening houdend met de uitvoering van de bezuinigingen zoals hiervoor toegelicht, ontstaat het volgende beeld van de uitgaven, dat wordt afgezet tegen het beschikbare mediabudget. Het positieve of negatieve exploitatiesaldo valt toe of wordt onttrokken aan de algemene omroepreserve, voor zover de stand dit toelaat. Ik kan daarom met ingang van 2006 de daling van reclame-inkomsten voor het eerst niet meer ten laste van de omroepreserve te brengen. Ik licht mijn besluit hieronder toe. De totale uitgaven in 2007 zijn gebaseerd op de uitgaven 2005 aangepast met de bezuinigingen en de index.

In € miljoen20062007200820092010
Beschikbaar mediabudget732757768779790
Totale uitgaven742808816824833
Exploitatiesaldo– 10– 51– 48– 45– 42

De algemene omroepreserve (AOR)

Het Commissariaat voor de Media heeft de algemene omroepreserve ultimo 2004 vastgesteld op € 94,7 miljoen. Voor 2005 is vervolgens een negatief exploitatieresultaat opgenomen van € 4,9 miljoen als correctie op de eerdere prognoses van reclameontvangsten en het saldo van inkomsten en uitgaven op de Mediabegroting. Deze daling en de kosten voor de sociale plannen als gevolg van de bezuiniging uit het Hoofdlijnenakkoord op de media-instellingen zijn in mindering gebracht op de AOR, zoals beschreven in mijn mediabegrotingsbrief over 2005. De neerwaartse bijstelling van de reclame-inkomsten hoefde op dat moment nog niet te worden doorbelast aan de instellingen, die uit de mediabegroting bekostigd worden of aan de landelijke publieke omroep.

Nu de werkelijk te verwachten reclameontvangsten voor 2005 en 2006 verder dreigen tegen te vallen (€ 30 miljoen voor 2005 en € 51 miljoen voor 2006), is het niet meer mogelijk deze tegenvallers ten laste van de AOR alleen te brengen. Het totale bedrag dat in 2005 ten laste van de AOR gebracht zou moeten worden bedraagt dan € 34,9 miljoen in plaats van de verwachte € 4,9 miljoen en is daarmee te omvangrijk. De AOR vervult immers meerdere functies: de financiering van de rekeningcourantverhouding met de Ster; het opvangen van incidenteel sterk teruglopende reclame-inkomsten en de reservefunctie in geval van liquidatiekosten bij omroepen. Gebruikelijk is dat bij incidenteel tegenvallende reclame-inkomsten in het eerste jaar de AOR dekking biedt en in het tweede jaar het Fonds Omroepreserve (FOR). Dit raakt dan verder geen andere media-instellingen. Echter niet eerder is een situatie ontstaan waarbij gedurende een langere periode een dergelijke – naar het zich laat aanzien structurele – achteruitgang in reclameontvangsten wordt geraamd. Voor 2005 kan ik de reclame-inkomstendaling derhalve slechts voor de helft ten laste van de AOR brengen. Eind 2005 wordt dan een historisch laag niveau van de AOR van € 60 miljoen bereikt. Dit bedrag is beduidend lager dan de € 91 miljoen die de commissie van der Zwan1 heeft vastgesteld als minimaal benodigd bedrag.

De verwachte reclamedaling in 2006 kan nu niet meer ten laste van de AOR worden gebracht en moet worden opgevangen door de publieke omroep zelf. Als gevolg hiervan zullen de overige reserves van de publieke omroep betrokken moeten worden bij zowel de gedeeltelijke opvang van de reclame-inkomstendaling van 2005 als de gehele daling van 2006 om het niveau van het budget voor uitgaven op peil te houden.

Inzet van reserves beogen echter incidentele tegenvallers op te vangen. Ik ben mij er van bewust dat het niet structureel mogelijk, maar ook niet wenselijk is om de daling van de reclame-inkomsten uit de AOR op te vangen. Bij aanhoudende structurele daling van de reclame-inkomsten in 2007 en volgende jaren zal een daadwerkelijke bezuiniging op de media-uitgaven dan ook niet te voorkomen zijn. Ik zal dan genoodzaakt zijn alle uitgaven op de totale mediabegroting opnieuw af te wegen en niet alleen die van de landelijke publieke omroep. Immers uit de reclame-inkomsten worden ook andere instellingen gefinancierd. Dit is een zorgelijk scenario voor de kwaliteit en het niveau van het totaal aan publieke media-uitingen, zoals door het kabinet voorgestaan en voor de brede programmering van de publieke omroep in het bijzonder.

De inzet vanuit de AOR

In mijn mediabegrotingsbrief 2005 heb ik aangegeven met een bijdrageregeling te komen voor de sociale plannen van de media-instellingen waarop het Kabinet in 2005 bezuinigd heeft. Dat is gebeurd voor het MCO en het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (Beeld en Geluid). Deze instellingen ontvangen over 2005 de hiervoor noodzakelijke bedragen, op basis van de door het Commissariaat voor de Media gecontroleerde en goedgekeurde sociale plannen. Het betreft € 13 miljoen voor het MCO en € 0,5 miljoen voor Beeld en Geluid. Ik houd mij aan deze afspraak. Voor 2005 en volgende jaren zal ik allereerst het niveau van de AOR op peil moeten houden om de rekening-courant verhouding met de Ster te kunnen garanderen. Reden hiervoor is dat opbrengsten pas gedurende het jaar binnenkomen, terwijl uitgaven aan de media-instellingen en publieke omroep al bij het begin van het jaar starten. Hiervoor ga ik uit van een richtbedrag voor de ondergrens van € 60 miljoen, op basis van het huidige gebruikelijke betalingsritme en ervaringsgegevens. Overige sociale plannen van publieke omroepen zullen als gevolg hiervan in 2006 vooralsnog pro memorie worden opgenomen en tot uitkering komen indien de ruimte binnen de AOR hiertoe weer aanwezig is. In 2006 zal de AOR mede als gevolg van de in de mediabegrotingsbrief 2005 opgelegde bezuiniging van € 10 miljoen dalen naar € 50 miljoen. Dit is onvermijdelijk. Hiermee kan de AOR niet meer ingezet worden voor de opvang van de dalende reclame-inkomsten. Ik acht deze stand nog wel voldoende voor de financiering van de rekening-courant verhouding met de Ster.

In € miljoen20052006
Beginstand94,560
Beschikbaaroverdracht PO (FOR)00
Beginstand na overdracht94,560
Sociaal plan/overgangskosten– 13,5PM
Verwacht exploitatie lopende jaar– 4,9PM
Incidentele bezuiniging AOR – 10
Tegenvallende STER– 16,1 
Eindstand6050

1.3 Landelijke Publieke Omroep

Het Commissariaat voor de Media ziet toe op de naleving van de wettelijke bepalingen en houdt financieel toezicht. Over de hoofdlijnen van zijn programmabeleid en de besteding van de middelen legt de Publieke Omroep jaarlijks verantwoording af. In de meerjarenbegroting 2006–2010 wordt teruggeblikt op 2004 en vooruitgekeken naar 2006 en verder, zowel in financiële als in programmatische zin.

Financiële verantwoording

De Publieke Omroep stelt op basis van de financiële verantwoordingen van de afzonderlijke omroepen een eigen overkoepelend jaarverslag op. De verantwoording over 2004 wordt door de Publieke Omroep nog besproken met het Commissariaat voor de Media. Ik ben nog in afwachting van de uitkomsten van dit overleg. Op grond van de verantwoording in de meerjarenbegroting blijkt dat de Publieke Omroep in 2004 een exploitatieresultaat heeft behaald van € 11,1 miljoen. Dit resultaat wordt voornamelijk veroorzaakt door een forse dividenduitkering uit een deelneming van Publieke Omroep en een onderbesteding als gevolg van vertraging in de uitvoering van het Digitaal Platform. Het exploitatieresultaat voor de gezamenlijke omroepen (exclusief Publieke Omroep) is negatief € 2,9 miljoen. De directe kosten televisie zijn in het evenementenjaar 2004 (EK voetbal en Olympische zomerspelen) hoger dan in een jaar dat dit niet het geval is, zoals 2003. Daarnaast is door een verschuiving in de programmamix het aantal uren Nederlands drama in 2004 circa 750 uur meer dan in 2003, waar deze uren nog ingevuld werden met relatief goedkoop buitenlands drama. De directe kosten bij radio zijn als gevolg van de bezuinigingen op dit platform aanzienlijk gedaald van € 97 miljoen in 2003 naar € 90,9 miljoen in 2004. Ik constateer verder, dat de indirecte kosten over de totale publieke omroep met 18% zijn gedaald ten opzichte van 2003 als gevolg van de uitgevoerde bezuinigingsmaatregelen.

Uit de beschikbare budgetten en besteding blijkt dat voor 2005 tot en met 2007 en volgende jaren een exploitatietekort wordt verwacht. Het Commissariaat voor de Media merkt op dat de publieke omroep de eigen inkomsten voorzichtig ramen. Gedurende het jaar kunnen de eigen inkomsten hoger uitvallen dan begroot, hetgeen een te verwachten exploitatietekort kan nuanceren. Per saldo worden de verwachte exploitatietekorten ten laste van de voornoemde reserves van de omroepen gebracht.

Fonds omroepreserve van de raad van bestuur (FOR)

Sinds 1998 wordt het overschot op het vaste deel van de algemene omroepreserve overgedragen aan het Fonds omroepreserve van de publieke omroep. Het FOR heeft als primaire doel het versterken van programma’s op radio en televisie. Als gevolg van de dalende Sterinkomsten en de uitputting van de AOR in verband met sociale plannen, kan in 2006 en de toekomstige jaren vooralsnog niets worden overgedragen van de AOR aan het FOR.

De publieke omroep zet in 2006 nog ruim 9 miljoen in voor de grote sportevenementen als het WK voetbal in Duitsland en de Olympische Winterspelen in Italië. Hiermee is de FOR volledig uitgeput. Aangezien de FOR naar verwachting in de komende jaren vanuit de algemene omroepreserve ook niet kan worden aangevuld, is er vanuit deze reserve vooralsnog geen ruimte meer voor verdere aanvulling van het programmabudget.

Budget landelijke publieke omroep

In bijlage 3 van de meerjarenbegroting van de Publieke Omroep wordt een overzicht gegeven van de aanvraag van de budgetten voor radio, televisie en nieuwe diensten. De raad van bestuur stelt voor om het budget voor de landelijke publieke omroep voor 2006 vast te stellen op € 642,4 miljoen. Het budget van 2005 is daartoe verlaagd met het bezuinigingsaandeel voor de Publieke Omroep in 2005 van € 19 miljoen, verhoogd met een aanvraag voor additioneel budget nieuwe media van € 11 miljoen en vervolgens geïndexeerd met de meerjarige raming van OCW voor de consumentenprijsindex uit de mediabegrotingsbrief 2005, te weten 1,33%. De recentere raming van het CPB voor de consumentenprijsindex voor 2006 bedraagt echter slechts 1%. Daarnaast heeft de Publieke Omroep rekening gehouden met de opvang van een deel van de daling van reclame-inkomsten in 2006 van € 26 miljoen door hun reserves in te zetten.

In het Tussentijds Concessiebeleidsplan van de Publieke Omroep en de Meerjarenbegroting is het belang aangegeven van handhaving van de activiteiten op de reguliere platforms als radio en televisie op het huidige niveau en van uitbreiding van de investeringen in nieuwe media. Dit teneinde ook in de toekomst een factor van betekenis te kunnen blijven in de Nederlandse samenleving. Het kabinet onderschrijft dit. Als bijlage 9 bij deze mediabegrotingsbrief stuur ik mijn reactie op het tussentijds concessiebeleidsplan aan de raad van bestuur.

Ik ben blij met het voorstel van de raad van bestuur Publieke Omroep om de reserves van de NOS en de programmareserves van de omroepen dit jaar in te zetten om zodoende de programmatische inspanning, die juist in deze tijd zo belangrijk is, op kwalitatief niveau te houden. De verdeling en aanwending van deze reserves voor de verschillende doeleinden, zoals in het meerjarenplan zijn opgenomen, volg ik derhalve.

Budget nieuwe diensten

De meerjarenbegroting van de Publieke Omroep zet in op een verhoging van het budget voor nieuwe media in 2006 van € 15 miljoen, waarvan € 4 miljoen gefinancierd wordt door de inzet van eigen vermogen van de Publieke Omroep. Op dit moment kan ik nog niet ingaan op een verhoging van het nieuwe mediabudget vanwege de rijksbijdrage, wetende dat ik in dat geval binnen het totaal beschikbare financiële kader zou moeten korten op de reguliere platforms. De infrastructurele investeringen die de afgelopen jaren zijn ingezet door de Publieke Omroep zal ik in samenwerking met het Nederlands Omroepproductie Bedrijf (NOB) en Beeld en Geluid continueren via de financiering van de zogenaamde «Beheertaken». Deze investeringen krijgen een structureel karakter en kunnen niet meer uit Fonds Omroepreserve of overige incidentele bijdragen uit de mediabegroting worden gegarandeerd. De publieke omroep heeft omroepbreed in een digitaal platform het digitale productie-, uitzend- en archiefproces ontwikkeld. Dit wordt per begin 2006 operationeel met een gezamenlijke digitale voorziening met aansluiting van de omroepen en het archief van Beeld en Geluid.

Dit is de basis voor de uitbouw van het nieuwe dienstenbeleid in de toekomst. Een uitgebreide business case begin 2003 en actualisatie in 2005 hebben bovendien aangetoond dat met een dergelijke voorziening omroepbreed efficiënter kan worden gewerkt. De investering is ook vanuit dat perspectief nuttig en noodzakelijk. In overleg met Publieke Omroep heb ik besloten om de (beheertaak) budgetten voor het NOB en Beeld en Geluid structureel te verhogen met een totaalbedrag van € 6 miljoen met ingang van 2006. Deze verhoging valt binnen de kaders van het totale mediabudget.

Vaststelling budget

Helaas ben ik, zoals eerder aangegeven, genoodzaakt de rijksbijdrage voor de landelijke publieke omroep lager vast te stellen, dan in hun budgetaanvraag is aangegeven. De belangrijkste reden hiervoor is de nog somberder verwachtingen over de reclame-inkomsten dan in het meerjarenplan van de Publieke Omroep als uitgangspunt is genomen. Een totaalbedrag van € 65 miljoen aan gedaalde reclame-inkomsten over 2005 (€ 14 miljoen) en 2006 (€ 51 miljoen) kan ik niet ten laste brengen van de algemene omroepreserve en zal daarmee incidenteel gekort worden op het door mij ter beschikking te stellen budget voor de landelijke publieke omroep in 2006.

Op grond van bovenstaande afwegingen stel ik het budget voor de landelijke Publieke Omroep, inclusief het geoormerkte bedrag voor nieuwe media van € 24,7 miljoen, vast op € 600 miljoen.

In €20052006
Totaal budget677 112 112600 401 000
waarvan geoormerkt: Ontwikkeling nieuwe diensten22 327 54924 729 000
   
Voorstel Publieke Omroep*: Inzet eigen programmareserves30 000 00060 000 000

* Meerjarenbegroting Publieke Omroep 2006–2010.

Het verschil tussen het budget van 2005 en 2006 wordt mede veroorzaakt doordat het budget 2006 met € 19 miljoen is verlaagd (€ 11 miljoen distributiekosten en € 8 miljoen regulier) als gevolg van de bezuinigingen. Verder is de daling van de reclame inkomsten verwerkt in het budget 2006 en is het budget aangepast met de index voor de prijsstijging. De Publieke Omroep heeft het budget o.a. aangevuld met inzet van programmareserves en eigen vermogen. In de meerjarenbegroting is aangegeven dat over 2005 € 30 miljoen en over 2006 € 60 miljoen wordt ingezet.

Na 2006

Indien de daling van de reclame-inkomsten ook na 2006 doorzet ben ik genoodzaakt opnieuw een integrale afweging te maken over de opvang van deze daling. Zowel de algemene omroepreserve, de FOR, de programmareserves als de programmareserves van de omroepen kunnen hiervoor niet meer worden ingezet. Ik acht het van het grootste belang niet in de neerwaartse spiraal van afnemende inkomsten, kwalitatief mindere programma’s, minder kijkers en luisteraars en een versmalling van de publieke omroep te komen.

Om deze spiraal te doorbreken zal ik (1) onderzoeken welke alternatieve financieringsbronnen er zijn voor de publieke omroep, (2) samen met de minister van Economische Zaken onderzoeken hoe reclame als financieringsbron ingezet kan worden in nieuwe markttoepassingen in de omroep- en telecomsector en (3) de totale reclamezendtijd verhogen van 6,5% naar 10%.

Ik verwacht van de publieke omroep dat alle creativiteit en inventiviteit wordt ingezet om de ambities te realiseren en het brede bereik te behouden.

1.4 Voortgang bezuinigingen rijksbegroting

De uitvoering van de bezuinigingen

In mijn brief over de mediabegroting 2004 ben ik uitvoerig ingegaan op de invulling van de totale bezuiniging van € 80 miljoen. De bezuinigingen worden proportioneel over de mediabegroting verdeeld om deze daarna beleidsrijk per onderdeel in te vullen. De verhouding tussen het deel van de landelijke publieke omroep en dat van de andere voorzieningen bedraagt, op basis van de mediabegroting 2003, 80/20. Dit betekent dat € 64 miljoen wordt ingevuld door de publieke omroep en € 16 miljoen wordt bezuinigd op de overige instellingen.

In € miljoen2004200520062007
Publieke Omroep39485664
Overige instellingen OCW1121416
Taakstelling rijksbegroting 2005  2111
Totaal40609191

Taakstelling Rijksbegroting 2005

In de Rijksbegroting 2005 is een extra bezuiniging op de mediabegroting opgelegd van € 11 miljoen structureel met ingang van 2006. In de mediabegrotingsbrief 2005 heeft het kabinet vastgesteld dat deze nieuwe bezuiniging, alsmede een incidentele bezuiniging van € 10 miljoen niet kon worden opgevangen in efficiëntieverbeteringen bij de publieke omroep. Het bedrag van € 10 miljoen wordt eenmalig rechtstreeks gekort op de Algemene omroepreserve.

Het kabinet heeft daarom voorgesteld om de bezuiniging van € 11 miljoen op te vangen door deze te realiseren op de distributiekosten van de publieke televisiekanalen via de (analoge) ether. Onder aanneming van de motie Atsma bent u met deze bezuiniging akkoord gegaan.

Op 6 oktober 2005 is de motie Bakker1 aangenomen. De boodschap van de Tweede Kamer ten aanzien van de switch off/over is duidelijk: digitalisering van de ether is van belang maar er moeten voldoende alternatieven zijn voor de burgers om de publieke omroep te kunnen blijven ontvangen.

Voor mijn standpunt inzake dit onderwerp verwijs ik naar mijn brief over de omschakeling van analoge ethertelevisie, die ik nog dit najaar naar de Kamer zal zenden.

Overige instellingen

In mijn brief2 aan de Tweede Kamer van 27 mei 2004 heb ik u geïnformeerd over de invulling van de bezuiniging van € 16 miljoen. In het daaropvolgende debat heeft u gereageerd op de inhoudelijke invulling van deze bezuinigingen en met name op de invulling bij het Muziekcentrum van de omroep (MCO). Dit heeft ertoe geleid dat ten behoeve van het MCO de Tweede Kamer een motie3 heeft aangenomen over de wijze van bezuinigen, de aansturing, het budget en het tempo van de bezuiniging. In een aparte brief4 heb ik op 12 november 2004 de Kamer hierover geïnformeerd. Dit geeft het volgende beeld:

Bezuiniging in € miljoen2004200520062007
MCO4,55,46,5
Wereldomroep2,33,34,45,5
Bedrijfsfonds voor de Pers2,32,32,32,3
Beheertaken NOB1111
Overige instellingen0,91,01,0
Totaal5,61214,116,3

De bezuinigingen in 2007 tellen op tot een bedrag van € 16,3 miljoen, daarmee wordt meer bezuinigd dan in 2004 met de Publieke Omroep is overeengekomen. Het overschot zal ik in 2007 inzetten ter dekking van onvoorziene extra uitgaven bij de betreffende instellingen.

Voortgang bezuiniging € 64 miljoen, landelijke publieke omroep

In de meerjarenbegroting 2005–2009 wordt een nadere invulling gegeven van de bezuinigingen oplopend tot € 64 miljoen. De bezuinigingen voor 2006 tot en met 2007 dienen nog gerealiseerd te worden.

1. Efficiëntieverbeteringen in indirecte taken (€ 17,9 miljoen)

  De Publieke Omroep stelt voor te besparen op indirecte taken zoals bij ondersteunende afdelingen (€ 11 miljoen), huisvesting, ICT en diensten. Hierdoor zullen 142 ondersteunende fte’s verdwijnen.

2. Samenwerking rondom programma’s (€ 28,4 miljoen)

  Hiervoor worden de volgende maatregelen ingezet: het creëren van één aankoopafdeling voor fictie voor de gehele publieke omroep, verbeterde samenwerking van omroepen rondom een aantal genres bij televisie, radio- en televisiefaciliteiten, meer herhalingen bij televisie en efficiënte samenwerking op Internet.

3. Keuzes in het takenpakket (€ 10 miljoen)

  Binnen de radio en het Beste van Vlaanderen en Nederland worden keuzes gemaakt in het takenpakket. Zo worden Radio 4 en 747AM opnieuw geprofileerd. Uitgangspunt hierbij is dat met de reductie van de programmabudgetten de programmering niet wordt aangetast.

4. Overige besparingen (€ 10,6 miljoen)

  Tot slot worden besparingen opgevoerd die niet in het McKinsey onderzoek zijn genoemd. Dit betreft ondermeer het efficiënter maken van het productieproces, goedkopere programmafaciliteiten en het verhogen van de bezettingsgraad in onderdelen van het productieproces.

De publieke omroep heeft begroot om in totaal € 66,9 miljoen te besparen, € 64 miljoen euro wordt daarvan ingezet voor de taakstelling, het restant van 2,9 miljoen zal in 2007 worden geherinvesteerd in programma’s.

Monitoring realisatie van bezuinigingen door de landelijke Publieke Omroep

De monitoring van de bezuinigingen bij de publieke omroep heeft tot doel na te gaan of de bezuiniging wordt ingevuld volgens de lijnen van efficiëntieverbeteringen in de gehele organisatie en effectievere samenwerking van omroepen rondom programma’s. Uitgangspunt is dat de kwaliteit van de programmering zoveel mogelijk behouden blijft. Kijkers en luisteraars moeten zo weinig mogelijk van de bezuiniging merken. Met het Commissariaat voor de Media en de Publieke Omroep heb ik afspraken gemaakt hoe de realisatie van de bezuinigingen gevolgd zullen worden. Het eerste halfjaar van 2004 is proefgedraaid ten behoeve van een tussentijdse presentatie van de resultaten in de Mediabegroting 2005.

In de mediabegroting 2005 heb ik geconcludeerd dat de eerste tussentijdse rapportage vooral inzicht geeft in de plannen en nog te weinig concrete resultaten bevat. Naar het oordeel van het Commissariaat werd dit mede veroorzaakt door de korte periode en de benodigde aanlooptijd voor de te nemen besluiten. De Publieke Omroep heeft een tweede rapportage geleverd over de realisatie van de bezuinigingen in 2004.

Efficiëntieverbeteringen in indirecte taken (ad 1)

De efficiëntieverbeteringen in indirecte taken blijken eenvoudig te monitoren door te werken met het aantal daadwerkelijk in te leveren functies. Deze bezuiniging is te verifiëren aan de hand van daling van het kostenniveau en wordt vertaald in de sociale plannen van de omroepen. Van de 378 arbeidsplaatsen (ca. 10% van het totale aantal arbeidsplaatsen van de publieke omroep), die over vier jaar gepland zijn om af te stoten, zijn 142 plaatsen in de ondersteunende sfeer aangewezen. Hiermee wordt uiteindelijk in 2007 circa € 11 miljoen bespaard. De managementbezetting daalt met 13%. Daarnaast wordt bespaard op huisvesting, ICT en diensten. Verkleinen van het personeelsbestand en afstoten van panden kost tijd. Desondanks is er in 2004 een reductie van 206 fte gerealiseerd. Het betreft hier zowel programma-gebonden als niet-programmagebonden fte’s. Dit is een reductie van 5,5% van het totale personeelsbestand van de publieke omroep en ruim 54% van de beoogde reductie van 378 arbeidsplaatsen. De grootste reductie is terug te vinden in de groep medewerkers met een tijdelijk contract die niet-programmagebonden werkzaamheden verrichten. Het betreft hier een daling van 62 fte.

Hiernaast houdt de publieke omroep bij welke functies in de toekomst niet meer worden vervuld. In totaal zijn er in 2004 211 fte-functies vervallen. Het betreft hier alleen functies in het omroepbedrijf en dus geen verenigings-fte’s. Het aantal vervallen fte’s in indirecte taken over 2004 bedraagt 76. Mede als gevolg van de reductie in fte’s zijn de indirecte kosten gedaald ten opzichte van 2004. De indirecte kosten van de omroepen zijn gedaald met € 7 mln. Dit is een daling van 18%. De indirecte kosten bij de totale Publieke Omroep zijn € 8,1 mln. lager dan in 2003. Dit is een daling van 17%. De indirecte kosten bedragen ruim 10% van de totale kosten. In 2004 bedroeg dit nog ruim 12,5%.

Samenwerking rondom programma’s, keuzes in het takenpakket, overige besparingen (ad 2, 3 en 4)

De programmakosten betreffen jaarlijks circa 89% van de totale uitgaven van de publieke omroep. Door effectievere samenwerking rondom programma’s en in het productieproces zelf, zal volgens de plannen in de Meerjarenbegroting 20 052 009 van de Publieke Omroep € 49 miljoen (inclusief keuzes in takenpakket, ad 3) potentieel worden bespaard, waarvan € 26 miljoen in 2004. Dit is circa 3,5 % van de totale directe (programma) kosten in dat jaar. In het evenementenjaar 2004 is daarbij ruim € 45 miljoen aanvullend ingezet vanuit het FOR om de programmamix voor dit jaar kwantitatief en kwalitatief op het gewenste niveau te houden. Daarnaast hebben ook de individuele omroepen programmareserves ingezet, mede omdat activiteiten in een evenementenjaar incidenteel van aard zijn. De uitgaven aan de programmering zijn in het eerste half jaar 2004 niet gedaald ten opzichte van het jaar 2003. Op het oog is hier dus op basis van de financiële administratie geen bezuiniging te constateren.

In 2004 is een aantal bezuinigingsmaatregelen genomen. De fictieaankoop voor televisie is centraal ondergebracht bij de Publieke Omroep. Omroepbreed zijn er circa 50 aankopers (inclusief backoffice) boventallig verklaard. Hiervan zijn er 15 bij de Publieke Omroep in dienst getreden dan wel gedetacheerd vanuit de omroepen. In totaal worden er eind 2005 14 van de 21 radiostudio’s gesloten, waarmee op jaarbasis circa € 1,7 mln. wordt bespaard. In 2004 zijn 4 studio’s daadwerkelijk gesloten. Verder is het aantal muzieksamenstellers niet-specialistische muziek van Radio 2 beperkt door een bundeling van activiteiten. Hierdoor zijn 4,5 fte’s bij de omroepen vervallen en 2 fte’s centraal op Radio 2 bijgekomen. Door de stroomlijning en de verhoogde toegankelijkheid van de programmering kan Radio 4 circa € 2,7 mln. besparen. Om kosten te besparen zijn er meer herhalingen in het programmaschema opgenomen zonder dat de programmering noemenswaardig is aangetast. De Raad van Bestuur heeft in 2004 besloten binnen de eigen organisatie de postkamer en de drukkerij vrijwel volledig af te bouwen en de reproafdeling te verkleinen en samen te voegen met die van NOS RTV. Deze maatregel heeft een reductie van 13 fte opgeleverd.

Conclusie ten aanzien van de bezuinigingen

Ik ben verheugd te constateren dat de publieke omroep serieus invulling geeft aan de bezuinigingstaakstelling en dat hierbij de programmering zoveel als mogelijk wordt ontzien. De eerste concrete resultaten van de bezuinigingen zijn nu zichtbaar geworden. Er is een forse daling te zien in het aantal aanwezige fte’s en de indirecte kosten zijn met 17% afgenomen ten opzichte van 2003. Echter, het tempo waarin de besparingen op het personeel verloopt baart mij zorgen. De publieke omroep geeft aan dat personele reorganisaties processen zijn waarin zorgvuldig gehandeld moet worden. Hoewel ik het met deze opmerking eens ben, is één mogelijke consequentie van een vertraging dat de bezuinigingsdoelstellingen niet op tijd behaald worden. Zeker in het licht van de verdere verslechterde financiële situatie is het zaak dat de publieke omroep vaart houdt in de realisatie van de bezuinigingen. De rapportage over 2005 zal duidelijk moeten maken in hoeverre de vertraging effect heeft op het kostenniveau en hiermee op de bezuinigingsdoelstelling.

2 ONTWIKKELING PUBLIEKE OMROEP

2.1 Inleiding

Visie op de toekomst van de Publieke Omroep

Kijkend naar de toekomst van de publieke omroep, staat 1 september 2008 centraal. Indien beide Kamers het wetsvoorstel «toekomst van de publieke omroep» goedkeuren, dan zal het kabinetsplan Met het oog op morgen tot uitvoering moeten gaan komen. Voor de organisaties in het bestel is er een knip in de periode tot september 2008 en daarna.

Er is de komende jaren veel gaande. In de inleiding van deze mediabrief schreef ik dat het turbulente medialandschap veel vergt van de creativiteit en efficiency in het bestel. Er is een slagvaardige organisatie nodig om in deze tijden een hoogstaand en gevarieerd programma-aanbod op televisie, radio, Internet en crossmediaal voor alle burgers te kunnen blijven leveren. De commissie Rinnooy Kan constateerde vorig jaar dat er op dat vlak allerlei knelpunten zijn. Om die op korte termijn te verbeteren is op 1 september 2005 een wijziging van de mediawet ingegaan. Centraal daarin staat een meer eenduidige besturing van de publieke omroep en in het bijzonder een duidelijke visie op de programmering op de netten en de zenders. De nieuwe raad van toezicht, die ik zeer binnenkort hoop te kunnen voordragen voor benoeming, moet daar vanuit haar rol ook een bijdrage aan leveren.

Terwijl de werking van deze wet zich in de praktijk nog zal gaan bewijzen, wordt de kabinetsvisie op de toekomst van de publieke omroep omgezet in nieuwe wetgeving. In gesprekken met betrokken partijen merk ik dat er onduidelijkheid bestaat over de overgang naar 2008. Laat ik duidelijk zijn. Totdat de nieuwe wet in werking treedt, geldt de huidige mediawet. Wel is het mijn bedoeling om in de nieuwe wet een aantal bepalingen op te nemen die eerder in werking kunnen treden, teneinde een soepele overgang mogelijk te maken. De planning is dat op 1 januari 2007 het nieuwe wetsvoorstel is behandeld door beide kamers ten behoeve van inwerkingtreding per 1 september 2008, zodat de instellingen nog anderhalf jaar de tijd hebben om zich op de nieuwe situatie voor te bereiden.

De tijd staat ondertussen niet stil. De ontwikkelingen in de mediamarkt vragen meer dan ooit een publieke omroep die goede programma’s biedt en daarmee een groot en divers deel van de bevolking bereikt. Alleen dan kan het tij gekeerd worden. De raad van bestuur en de omroepen hebben die verantwoordelijkheid. De raad van bestuur kan door de recente wetswijzigingen ook meer sturen.

Er is door de raad van bestuur inmiddels een nieuw bestuurlijk en operationele planningsproces ontwikkeld, de zogenaamde geld op schemasystematiek. Dit zorgt voor grotere financiële en bedrijfsmatige transparantie, een resultaatgerichte aanpak en afrekenbare prestatieafspraken. Ik ondersteun die nieuwe werkwijze van de raad van bestuur.

In deze begrotingsbrief kijk ik terug op 2004 en vooruit naar 2006. In mijn brief aan de raad van bestuur over het tussentijds concessiebeleidsplan ga ik in op de beleidsmatige voornemens van de publieke omroep in de periode 2006–2010 (zie bijlage 9).

Prestatieafspraken

In de Mediabrief 2005 kondigde ik aan dat het kabinet voor de huidige erkenningentermijn een meerjarige prestatieovereenkomst met de publieke omroep wil sluiten, als onderdeel van het proces van kwaliteitsbewaking van de publieke omroep. De bedoeling is dat deze afspraken een prikkel vormen voor meer resultaatgerichte formulering van de beleidsvoornemens van de omroep en bijdragen aan de publieke verantwoording. De prestatieovereenkomst is als instrument in de beleidscyclus van de publieke omroep per september 2005 vastgelegd in de mediawet.

De raad van bestuur en ik zijn het eens over de wenselijkheid van een prestatieovereenkomst. In de Meerjarenbegroting geeft de publieke omroep zelf ook aan dat prestatieafspraken als instrument kunnen bijdragen aan een meer resultaatgerichte aanpak in het beleid van de publieke omroep. Ik heb met instemming vernomen dat het voornemen van een prestatieovereenkomst en het invoeren van omroepinterne prestatieafspraken al geleid heeft tot een aanscherping van doelstellingen in de Meerjarenbegroting.

Helaas is het op dit moment nog niet gelukt om overeenstemming met de publieke omroep te bereiken over de inhoudelijke invulling van de overeenkomst. De afgelopen maanden heb ik met de Publieke Omroep intensief overleg over gevoerd, waarbij aanvankelijk de ambities uit het Tussentijds Concessiebeleidsplan het uitgangspunt vormden. In de voorliggende Meerjarenbegroting en per brief van 23 september 2005 geeft de publieke omroep echter aan dat deze ambities vanaf 2007 niet meer gerealiseerd kunnen worden. De reden hiervoor is het geschetste financiële perspectief voor de komende jaren. De publieke omroep acht het daarom op dit moment onverantwoord om een prestatieovereenkomst met als uitgangspunt de ambities van het Tussentijds Concessiebeleidsplan aan te gaan.

Ik betreur het dat de prestatieovereenkomst door de ontstane onzekerheid vertraging oploopt, maar er zijn nu eenmaal twee partijen nodig voor het sluiten van een overeenkomst. Ik kan mij voorstellen dat de publieke omroep zich genoodzaakt ziet om zijn prioriteiten te herzien, maar dat staat mijns inziens het sluiten van een prestatieovereenkomst niet in de weg. De prestatieovereenkomst is immers bedoeld om een aantal essentiële prioriteiten uit het Tussentijds Concessiebeleidsplan uit te lichten en zeker te stellen. Ik erken echter dat in tijden van sombere financiële vooruitzichten, enig realisme ten aanzien van ambities op zijn plaats is. Tegelijkertijd heeft de publieke omroep ook in deze tijden publieke taken die extra waarborg verdienen. De prestatieovereenkomst kan naar mijn mening juist scherpte brengen in de te voeren prioriteitendiscussie. Ik heb de publieke omroep daarom gevraagd voortvarend met de prioriteitenstelling aan de slag te gaan. Mijn streven is om voor 1 januari 2006 alsnog te komen tot een prestatieovereenkomst voor de periode 2006–2008.

Culturele diversiteit

In de afgelopen jaren signaleerde de publieke omroep herhaaldelijk dat het bereik onder jongeren en minderheden nog steeds achterblijft. In de meerjarenbegroting staan verbeterpunten voor onder meer jongeren en jongeren van allochtone afkomst. Dit wordt breed ingezet, onder meer door specifieke «merken» te gebruiken en aan te sluiten bij het mediagebruik van deze groepen. Genoemd worden ambities op radio met Colorful en FunX, voor televisie – met als uitgangspunt «inclusiviteit» – liggen er doelstellingen die momenteel vertaald worden naar concrete actieplannen per net. Ik acht dit een blijvend punt van aandacht voor de landelijke publieke omroep. Ook onderschrijf ik het «inclusieve» karakter van de aanpak. Wel wijs ik specifiek op het belang om jongeren/ minderheden ook zichtbaar te maken in het kijk- en luisteronderzoek om inzichtelijk te krijgen wat de effecten zijn.

Integriteitcode

Per 1 januari 2006 treedt de Code goed bestuur en integriteit publieke omroep in werking. Deze code is opgezet volgens de principes van de Code-Tabaksblatt voor corporate governance. Sinds 1 september 2005 is de taak van de raad van bestuur om zorg te dragen voor een dergelijke code ook wettelijk verankerd. De code bestaat uit een zestal richtlijnen. De onderdelen van de Richtlijn ter bevordering van goed bestuur en toezicht hebben het karakter van aanbevelingen omdat deze diep ingrijpen in de verenigings- en stichtingsstructuur van de omroepinstellingen. De andere richtlijnen zijn minimumregelingen. Deze bestrijken de terreinen van bevordering van de integriteit, verslaglegging, ideële sponsoring, interactieve telefoondiensten, SMS, 0900-lijnen en mobiel Internet en tenslotte e-mailmarketing. Ook is er een klokkenluiderregeling opgesteld. Het is nu aan de omroepinstellingen om deze richtlijnen voor hun eigen organisatie nader invulling te geven. De Publieke Omroep stelt verder een commissie van onafhankelijke deskundigen in die toezicht zal gaan houden op de naleving van deze code. De heer Dijkstal zal deze commissie voorzitten. Met het voorgaande is uitvoering gegeven aan de wens die ik in november 2003 in mijn Mediabrief 2004 uitsprak. Ik beschouw de totstandkoming van deze code als een belangrijke stap voor het maatschappelijk functioneren van de landelijke publieke omroep. Vanaf volgend jaar zal de Publieke Omroep in zijn meerjarenbegroting verslag doen van de implementatie van de code.

Financiële verslaglegging en transparantie

Samen met de raad van bestuur van de Publieke Omroep en het Commissariaat voor de Media heb ik stappen gezet voor een verdere vergroting van de transparantie van de financiële verantwoording.

Het belangrijkste instrument daarvoor is de aanscherping en verbetering van het Handboek Financiële Verantwoording voor de publieke omroep. De aanpassing van het Handboek is in 2005 afgerond. Met de aanpassing wordt met name beoogd de inkomsten en uitgaven aan indirecte kosten scherp te onderscheiden van de kosten verbonden aan de programma’s. Begroting vooraf en verantwoording achteraf kunnen hierdoor eenduidiger over de gehele publieke omroep worden vergeleken en beoordeeld. Eén van de aanbevelingen van het Commissariaat voor de Media in het rapport «Externe financiering programma’s publieke omroep» is daarbij om de bijdragen van externe partijen eenduidig in de jaarrekeningen op te nemen. Deze aanbeveling is meegenomen in het herziene Handboek. Daarnaast is ook de toetsing van de rechtmatigheid meegenomen bij de aanpassing. Het herziene Handboek is begin 2005 in werking getreden. Hiermee is de financiële verantwoording over de jaren 2005 en verder geoptimaliseerd. De verantwoording over 2005 zal op basis van het gewijzigde Handboek de gewenste transparantie zijn gerealiseerd.

Aanvullend op deze basisinformatie over de rechtmatige besteding van middelen is de «geld op schema» methodiek van de raad van bestuur operationeel als sturing- en verantwoordingsinstrument voor de beoordeling van de doelmatigheid van het budget. Hiermee is het mogelijk een eenvoudig toegankelijk en uniform managementinformatiesysteem voor de gehele publieke omroep in te richten en te onderhouden. Daardoor kunnen gedurende het jaar binnen de publieke omroep de gemaakte keuzes duidelijker zichtbaar en bespreekbaar worden. Verder sluit de maatschappelijke verantwoording aan derden beter aan bij de gewenste transparantie.

Het Commissariaat voor de Media heeft de afgelopen decennia vanuit haar toezichthoudende rol jaarlijks een bedrijfstakonderzoek laten uitvoeren om ontwikkelingen van de werkelijke bestedingen over de jaren te kunnen volgen. Dit onderzoek is in 2005 in overleg tussen het Commissariaat voor de Media, de Publieke Omroep en OCW herijkt op basis van het nieuwe financiële handboek en de «geld op schema» informatie.

2.2 Ontwikkelingen televisie

Aandeel en bereik

Uit de terugblik van de Publieke Omroep blijkt dat 2004 voor de televisie in termen van bereik een relatief succesvol jaar is geweest. Daaraan hebben de sportprogrammering (Olympische Spelen en EK voetbal) en enkele evenementen veel bijgedragen. Er is ook veel in gang gezet op het terrein van de programmatische vernieuwing. Uit de meerjarenbegroting 2006 blijkt dat deze lijn in 2005 niet kan worden vastgehouden. De druk op de budgetten en vooral de toegenomen concurrentie op de Nederlandse televisiemarkt zijn daar debet aan. Door een betere aanpak van de programmering over programmanetten en de nieuwe werkwijze («geld op schema») tracht de raad van bestuur een antwoord te geven op deze ontwikkeling. Zoals ik in de mediabegrotingsbrief van vorig jaar heb aangegeven, acht ik het vooral van belang dat de publiek omroep zich richt op een groot en divers bereik onder de gehele bevolking en daarbij gerichte doelstellingen formuleert op het terrein van bijzondere doelgroepen, waaronder jeugd en allochtonen. In dat kader acht ik een verlaging van het gezamenlijk kijktijdaandeel van de publieke netten naar 33% welhaast onvermijdelijk. De veranderingen bij de sportprogrammering hebben een negatief gevolg voor het te behalen bereik. Echter de publieke omroep zou zich ervoor moeten inspannen een hoger bereik te halen dan 80% van de bevolking waar men zich nu op richt. Ik acht het de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur om de programmering op en over de netten zodanig vorm te geven dat het bereik wordt geoptimaliseerd. Wanneer meer netoverschrijdende programmering aan een beter bereik kan bijdragen, dient dit middel te worden ingezet. Juist in een tijd van onzekerheid zal de landelijke publieke omroep zijn veerkracht moeten tonen door met een onderscheidend publiek aanbod en vernieuwende programma’s een breed publiek te blijven aanspreken. Ik beoog om met passende prestatie-afspraken dat streven van een aantal ijkpunten te voorzien. De klassieke ijkpunten in de vorm van programmavoorschriften blijven daarbij de komende drie jaar bestaan. Uit de rapportage over 2004 blijkt dat daaraan ook ruimschoots is voldaan. Deze zijn in 2006 ook nog goed haalbaar. Het is verheugend dat in 2004 het aandeel ondertitelde programma’s is gestegen naar 67%. Daarmee is de publiek omroep goed op koers naar het doel van 100% in 2010.

Voornemens 2006

In mijn brief aan de raad van bestuur over het tussentijds concessiebeleidsplan (bijlage 9) ben ik in algemene zin ingegaan op de programmatische voornemens voor de komende jaren. Voor het jaar 2006 geldt de prestatie-overeenkomst die ik met de Publieke Omroep wil maken, als kader om mijn verwachtingen ten aanzien van de prestaties vast te leggen. Een belangrijk thema is daarbij de programmering van kunst en cultuur. Op dit terrein is de toename van het aantal uren Nederlandstalig drama verheugend. De totale hoeveelheid drama neemt echter af. Ik beschouw het advies van de Raad voor cultuur om door meer (buitenlands) drama de programmamix veelzijdiger te maken als waardevol. Met de Raad voor cultuur deel ik de zorg over de beschikbaarheid van voldoende middelen voor Zppelin. Het marktaandeel van Zppelin is afgenomen door het grote aanbod van commerciële zenders gericht op kinderen. Zppelin wil zijn positie als toonaangevend kindernet hervinden door de programmering te vernieuwen en aantrekkelijker te maken. Zppeling richt zich daarbij specifiek op bepaalde groepen binnen de leeftijd 3–12 jaar. Ik hoop dat dit een ommekeer brengt in het kijktijdaandeel en het bereik, met name onder de groep 8- tot 12-jarigen. Jongeren en jong volwassenen blijven als publieksgroep een speerpunt voor de publieke omroep en de uiteenlopende ambities op dit terrein laten dit ook zien. BNN heeft een positief effect op het bereik van de publieke omroep onder deze doelgroep, wat ook blijkt uit de toename van het ledental en uit de samenwerking van deze omroep met FunX. Juist omdat het moeilijk is voor de publieke omroep om het bereik onder deze doelgroep te verbeteren, is voortdurende inspanning van alle omroepinstellingen hier geboden.

2.3 Ontwikkelingen radio

Aandeel en bereik

Het programmabeleid van de vijf analoge radiozenders wordt uitgevoerd in de snelle ontwikkelingen van het radiolandschap zoals digitalisering, de opkomst van internetradio en de verschuivingen in de markt na de frequentieverdeling van 2003. Een heldere profilering van de vijf zenders is in dit gevarieerde landschap nog belangrijker dan voorheen. Om die reden heeft de publieke omroep in 2003 zijn programmabeleid op radio aangepast. Daarbij gaat het om een combinatie van het zinvol invullen van zenderprofielen en het zoeken naar nieuwe kanalen om specifieke publieksgroepen te bereiken (jongeren, allochtonen).

De publieke omroep heeft in de meerjarenbegroting van vorig jaar een aantal voornemens opgenomen die in de loop van 2004–2005 invulling hebben gekregen. Het profiel van Radio 4 is aangepast en ook de ochtendprogrammering van de Concertzender is gewijzigd, waardoor de zenders elkaar beter aanvullen. Verder wil de publieke omroep tieners en allochtone bevolkingsgroepen beter bereiken. In opdracht van BNN geeft FunX invulling aan het kabelnetwerk van Colorful radio (zie verder § 4.3). Zowel bij 747AM als bij Radio 4 is volgens plan een forse kostenreductie doorgevoerd. Tevens bestaat het voornemen om onderzoek te doen naar de wijze waarop verantwoord budget kan worden vrijgemaakt voor extra zenders ter invulling van «witte plekken» in het aanbod. Dit heeft deels invulling gekregen met het initiatief voor Colorful en FunX.

Radio 4 blijft in de ether

Er is onrust ontstaan over het voornemen van de Publieke Omroep om Radio 4 uit de ether te halen ten gunste van een «urban» jongerenzender. Zowel het Commissariaat als de Raad maken tegen dit voornemen bezwaar. Ik deel deze bezwaren en stel vast dat de Publieke Omroep inmiddels heeft laten weten dat een dergelijke operatie niet aan de orde is. Radio 4 blijft als klassieke muziekzender in de ether.

Luistertijdaandelen

Het luistertijdaandeel Radio blijft achter bij de verwachtingen. In de Meerjarenbegroting voor 2005 staat de ambitie om het luistertijdaandeel van de landelijke publieke omroep te verhogen van 31 procent in 2003 naar 32,5 procent in 2007. In de eerste helft van 2005 bedroeg het gezamenlijk luistertijdaandeel 28 procent.

In de MJB blikt de Publieke Omroep terug op de programmatische ontwikkelingen en luisteraandelen van de vijf landelijke radiozenders in 2004 en de eerste helft van 2005. Radio 1 doet het goed maar is conjunctuurgevoelig. Bij grote nieuwsitems stijgt de belangstelling. Radio 2 wordt eveneens onverminderd goed beluisterd. Radio 3FM kent de laatste jaren moeilijke periodes. Dit wordt veroorzaakt door de sterk toegenomen concurrentie tussen popzenders, mede ten gevolge van de frequentieverdeling in 2003 en met de prijsopdrijvende jacht op bekende DJ’s. Hier doet de publieke omroep overigens niet aan mee. Radio 1 en 3FM zijn bezig een jonger publiek aan zich te binden. De Raad voor Cultuur is tevreden dat 3FM een keuze heeft gemaakt voor een profiel als muziekzender. Deze keuze verheldert het profiel van 3FM waarin geaarzeld werd tussen muziekzender en jongerenzender.

Op Radio 4 wordt vanaf september 2004 een consistenter en toegankelijker muziekbeleid gevoerd, waardoor een groter publiek wordt bereikt en de kosten worden teruggebracht. De programmering overdag is meer gericht op een brede groep luisteraars, die langer blijven luisteren. ’s Avonds wordt ingezet op de wat jongere doelgroep van deze zender (35–50 jaar).

De kostenvermindering voor radio is met name op 747AM gerealiseerd. De programmering gericht op minderheden in de eigen taal van de NPS is vanwege de afnemende belangstelling omgevormd tot weekmagazines. De NPS geeft de minderhedentaak nu vorm door «urban» muziekuitzendingen gericht op een jongere allochtone doelgroep. De programmering van 747AM is momenteel sterk in beweging, met als doelstelling een aantrekkelijke programmering op te zetten waarin aan de diverse publieke taken recht wordt gedaan. De Raad voor Cultuur meent dat het geld van 747AM beter anders verdeeld kan worden. Een dergelijke drastische maatregel wijs ik af, want dat verdraagt zich niet met de brede wettelijke taak op radiogebied. Duidelijk is dat de programmering van 747AM indringende aandacht behoeft.

De publieke omroep handhaaft zijn ambities zowel voor het luistertijdaandeel als voor het weekbereik. Als doelstelling voor het weekbereik formuleert de publieke omroep een toename van 50% in 2003 naar 52% in 2005 en 55% in 2007. Ik onderschrijf dat de omstandigheden voor de publieke omroep niet gemakkelijk zijn, maar hecht eraan dat hij ook in een sterk concurrerende omgeving blijft streven naar een luistertijdaandeel van minimaal 31%. In 2003 behaalde de publieke omroep een luistertijdaandeel van ruim 31%, dat terugviel tot 28% in de eerste helft van 2005. De doelstellingen voor het weekbereik onderschrijf ik: het is van belang dat een substantieel deel van het publiek tenminste wekelijks in aanraking blijft met het aanbod van de landelijke publieke radiozenders.

2.4 Nieuwe diensten

Internet, themakanalen en cross media

In een multimediale omgeving hebben omroepen de mogelijkheid programmamateriaal zowel inhoudelijk als via verspreidingsvormen (platforms) toe te spitsen op verschillende publieksgroepen en op de variatie en verandering in mediagebruik. Het publiek kan naar gelang zijn interesse vervolgens kiezen op welke manier hij een programma wil bekijken. Vanaf 2008 zijn cross mediale productie en programmering de norm bij de publieke omroep. Audiovisuele (basis)producten worden in verschillende vormen en selecties en op meerdere momenten aangeboden. Het publiek krijgt een keuze uit algemene kanalen en themakanalen waarop hij zowel rechtstreeks als op aanvraag audiovisuele inhoud kan ontvangen, al dan niet verrijkt met tekst en interactie. De publieke omroep is inmiddels 10 jaar online en heeft in de tijd een positie opgebouwd als voorloper in het digitale domein. Diverse omroepen doen ook ervaring op met digitale themakanalen op verschillende platforms. Met oog op de cross-mediale toekomst is het nu noodzakelijk deze ervaringen om te zetten in een samenhangende programmering.

Op Internet stelt de publieke omroep zich de komende periode ten doel zijn toonaangevende positie te behouden en de hoge waardering voor zijn activiteiten bij het publiek te continueren. In 2005 is de publieke omroep gestart met een nieuwe waarderingsmeting per titel. Het komende jaar zal dit instrument worden ingezet om te sturen op de doelstellingen. Ook zal het bereik geanalyseerd worden zodat sturing mogelijk wordt op «witte vlekken» hierin en om aansluiting bij de beleving van de verschillende publieksgroepen te optimaliseren. De raad van bestuur heeft inmiddels voor de themakanalen een toetsingskader opgesteld, zodat de activiteiten van de omroepen ook op nieuwe platforms blijven bijdragen aan een samenhangend aanbod. Met dit toetsingkader kan de raad van bestuur het gevaar van versplintering van het aanbod dat het Commissariaat voor de Media signaleert, voorkomen. Het Commissariaat voor de Media toetst de aard van de nieuwe media-activiteiten en de wijze waarop deze bekostigd worden aan de wettelijke bepalingen1.

Voor de nieuwe media activiteiten geldt dat de meeste websites en themakanalen verbonden zijn aan een televisie en/of een radioprogramma. Daarnaast zijn zij bij uitstek ook geschikt voor innovatie met nieuwe vormen van journalistiek, culturele expressie, samenwerking met andere maatschappelijke organisaties en interactie met kijkers en luisteraars. Om de continuïteit van de ontwikkelingen te verzekeren, blijft het geoormerkte budget voor nieuwe media in ieder geval tot 2013 bestaan met een minimaal niveau van € 22 miljoen (prijspeil 2005). Dit budget moet vanaf 2008 ingezet worden voor alle functies: nieuws, opinie & debat en cultuur, kunst & educatie. De raad van bestuur bepaalt hoeveel middelen hij inzet voor specifieke algemene en gespecialiseerde televisiezenders, radiozenders, websites en gecombineerde toepassingen. Omroepen hebben de mogelijkheid om, naast het centrale nieuwe-mediabudget, uit hun eigen budget middelen in te zetten voor nieuwe-media-activiteiten op internet en themakanalen (in het bijzonder voor opinie en debat) en kunnen (cross-mediale) activiteiten ontwikkelen op gebied van kunst, cultuur en educatie.

3 FILM, STIMULERINGSFONDS EN BESCHERMING JEUGDIGEN

3.1 Film

Bij de mediabegrotingsbrief 2004 heb ik u geinformeerd over de kaders waarbinnen de publieke omroep het filmbeleid gestalte geeft. Ik heb de publieke omroep gevraagd om de uitwerking van een meerjarig omroepbreed beleid ten aanzien van speelfilm. Recent heeft de publieke omroep dit beleid aan mij gepresenteerd in zijn zogenoemde «filmnotitie». Dit beleid bouwt voort op de vorig jaar geschetste kaders. De hoofdpunten van dit plan zijn:

1) meerjarige zekerstelling van de participatie van de omroep in een vast aantal film- en Telefilmprojecten: 18 Nederlandse speelfilms (12 breed en 6 artistiek) en 6 Telefilms per jaar1;

2) vaststellen van een meerjarig speelfilmbudget van € 9 miljoen per jaar;

3) duidelijkere kaders voor participatie in speelfilms (aansluitend bij netprofielen) en duidelijker besluitvormingstraject;

4) stroomlijning van de aanvraagprocedure; instelling van het CoBO-fonds als het centrale «loket» voor buitenproducenten;

5) een vastere en meer herkenbare inbedding van film in de programmering.

Ik zie deze plannen als een duidelijke stap vooruit. De plannen bieden de gewenste meerjarige duidelijkheid over de inzet van de omroep op het terrein van film, iets waar jarenlang gebrek aan was. Vanwege de grote wederzijdse afhankelijkheid tussen de film- en omroepsector is deze helderheid des te belangrijker. Voor de huidige erkenningenperiode vormt het plan wat mij betreft een goede basis, waarmee de omroep voortvarend aan de slag zou moeten gaan.

Zoals aangekondigd zal ik voor het einde van dit jaar een Filmbrief uitbrengen, waarin ik mijn beleid ten aanzien van de filmsector voor de lange termijn uiteen zal zetten. Hierin zal ik ook apart ingaan op de relatie tussen film en omroep. Ik wil bekijken hoe deze relatie na 2008 geoptimaliseerd kan worden, zodat beide partijen elkaar – meer dan nu het geval isversterken. Dat zal ik uiteraard doen in de bredere context van de invulling van de culturele functie na 2008 bij de publieke omroep. In die filmbrief zal ik – in aansluiting op het advies van de Raad voor Cultuur op dit punt – tevens ingaan op de vereenvoudiging van de procedures van de financiering en besluitvorming rond speelfilmproducties.

3.2 Evaluatie stimuleringsfonds

In 2005 heeft de Raad voor Cultuur, conform Mediawet Artikel 170, lid 7, een evaluatie uitgevoerd van het functioneren en de doelmatigheid van het Stimuleringsfonds Nederlandse culturele omroepproducties in de periode 2001–2004. Deze evaluatie is u in juli dit jaar door de Raad toegestuurd. Volledigheidshalve voeg ik deze toe in bijlage 7.

In de aanvraag voor deze evaluatie heb ik de Raad gevraagd om twee vragen centraal te stellen:

1) in hoeverre heeft het Fonds in deze periode invulling gegeven aan zijn statutaire doelstelling, te weten: bijdragen aan de verhoging van de kwaliteit van de culturele programmering van de publieke omroep?

2) hoe doeltreffend zijn de prioriteiten geweest die het Fonds zichzelf in deze periode heeft gesteld (televisiedrama, kinder- en jeugdprogrammering, bevordering van documentair talent en het volume kwaliteitsdocumentaires, eCultuurprojecten en projecten van de regionale omroepen)?

Ik heb met grote belangstelling kennis genomen van de bevindingen van de Raad voor Cultuur. Over de kwaliteit van de gestimuleerde programma’s is de Raad kort; die is hoog. De Raad concentreert zich in de evaluatie primair op de procedurele kant van de stimulering door het Fonds. Een centraal aandachtspunt is de relatie van het Fonds tot de twee belangrijkste stakeholders: de onafhankelijke producenten en de publieke omroep. Op dat punt komt een gemengd beeld naar voren.

1. Relatie Fonds – onafhankelijke producenten

Het Fonds wordt volgens de Raad door onafhankelijke makers als een belangrijke partner gezien, een hoeder van het artistieke klimaat voor omroepproducties. Ik deel de indruk dat het Fonds met zijn verschillende activiteiten (flankerend beleid, debat, evaluatie van projecten) een belangrijke rol vervult als ondersteunende instelling voor onafhankelijke producenten (met name film-, drama- en documentaireproducenten), die op hun beurt een grote bijdrage leveren aan de culturele programmering van de publieke omroep. Het Fonds weet goed wat er in de onafhankelijke sector leeft en kan als schakel tussen die sector en de publieke omroep fungeren. Dat is van extra belang in die gevallen waar de banden tussen omroepverenigingen en culturele sector minder sterk zijn.

Ik zie op dit terrein een blijvende, waardevolle rol voor het Fonds, ook in het licht van de plannen voor na 2008. Daarin neemt de aanscherping van de banden tussen publieke omroep, culturele instellingen en de kunstwereld een belangrijke plek in.

2. Relatie Fonds – Publieke omroep

De Raad gaat uitgebreid in op de relatie tussen het Fonds en de publieke omroep, een onderwerp dat ik ook aansneed in mijn Mediabrief van vorig jaar. Er is sprake van een wederzijdse afhankelijkheid tussen de publieke omroep en het Stimuleringsfonds, maar de aansluiting tussen de werkwijze van het Fonds en de praktijk van de omroep is niet altijd even soepel. Dat draagt er volgens de Raad mede toe bij dat bepaalde stimuleringspogingen van het Fonds onvoldoende hun vruchten afwerpen. De Raad wijst er nadrukkelijk op dat het instandhouden van een optimale relatie de verantwoordelijkheid is van zowel Fonds als publieke omroep. De Raad constateert in dit verband ook dat het Fonds zijn beleid onvoldoende op dat van de publieke omroep kan afstemmen, vanwege het ontbreken van een omroepbrede visie op culturele programmering.

Ik stel vast dat het voor zowel omroep als Fonds van groot belang is om de wederzijdse afstemming te verbeteren. Daar zal de samenwerking in alle uiteenlopende genres uiteindelijk baat bij hebben.

Die afstemming wordt vergemakkelijkt als de publieke omroep een omroepbrede visie formuleert op culturele programmering.

Met de Raad ben ik optimistisch over de mogelijkheden om die afstemming tussen publieke omroep en Fonds op de korte termijn te verbeteren. De «nieuwe werkwijze» binnen de publieke omroep verhoogt de duidelijkheid over omroepbreed beleid ten aanzien van bepaalde genres al aanzienlijk. Voor kunst en cultuur heeft de omroep een netoverstijgend beleidskader geformuleerd. Daarnaast heeft de omroep recent zijn plannen voor een meerjarig drama- en filmbeleid gepresenteerd. De prestatieovereenkomst die ik met de publieke omroep zal sluiten, zal verder bijdragen aan de duidelijkheid. Ik ga ervan uit dat de publieke omroep en het Stimuleringsfonds – op basis van de wederzijdse plannen – actief het gesprek aangaan en in gesprek blijven. Flexibiliteit aan beide zijden om de eigen plannen waar nodig aan elkaar aan te passen, zou daarbij bevorderlijk zijn.

Financieringsfonds

De Raad is van mening dat het Fonds te vaak als financieringsfonds, in plaats van als stimuleringsfonds functioneert. Dat is vooral aan de orde bij programmacategorieën die een vaste plek behoren te hebben in de culturele programmering van de landelijke publieke omroep (registraties van opera en ballet, drama, documentaire). Wanneer het Fonds besluit om dergelijke programma’s niet meer te subsidiëren, wordt het voortbestaan daarvan bedreigd. Dat was bijvoorbeeld het geval bij televisieregistraties van opera- en balletvoorstellingen.

Subsidiëring door het stimuleringsfonds moet meer beteken dan alleen financiering. Ik vind daarbij wel enig pragmatisme op zijn plaats. De financiële vooruitzichten voor de publieke omroep zijn niet gunstig. De producties die mede met steun van het Fonds tot stand komen kenmerken zich onder andere door een lange ontwikkeltijd en hoge productiekosten. Dat geldt ook voor producties die inmiddels eigenlijk zonder steun van het Fonds tot stand moeten kunnen komen. De meerwaarde van de steun door het Fonds bestaat in deze tijden ook in een extra waarborg voor het behoud van deze producties. Daarnaast wijst het Fonds er in zijn reactie op de evaluatie van de Raad op dat het Fonds ook bij deze producties wel degelijk een kwalitatieve bijdrage kan blijven leveren. Een planmatiger aanpak van de culturele programmering door de publiek omroep zelf en een betere relatie tussen Fonds en Omroep zullen naar mijn oordeel het bezwaar van de raad voor cultuur doen verdwijnen.

Reactie op bevindingen van de Raad ten aanzien van specifieke prioriteiten

Ik zal hier niet apart stilstaan bij alle bevindingen van de Raad ten aanzien van de specifieke prioriteiten. Ten aanzien van het dramabeleid en het kinderprogrammabeleid van de omroep ligt de bal bij de publieke omroep. Via prestatie-afspraken wil ik aan die kant het nieuwe drama-beleid steunen en de kinderprogrammering een impuls geven.

– Nieuwe media/eCultuur

Ik deel het belang dat de Raad hecht aan flexibiliteit voor het Fonds in de omgang met nieuwe mediaprojecten. Om die reden heb ik dit jaar mijn goedkeuring verleend aan een statutenwijziging die het voor het Fonds mogelijk maakt om zijn beleid op dit terrein beter in te vullen. In het licht van de kabinetsvisie voor na 2008 neemt deze rol in belang toe. Ik ben wel van mening dat in deze projecten een link met een omroepvereniging van belang blijft de komende periode. Het is van groot belang dat de publieke omroep materiaal ontwikkelt voor nieuwe distributieplatforms en het Stimuleringsfonds kan bijdragen aan de kwaliteit daarvan. Ik wil wel bespreken met het Fonds of – met het oog op cross-mediale projecten – een uitzendverplichting nog wel de beste manier is om deze koppeling te garanderen.

– Regionale omroepen

Ik constateer dat de Raad positief oordeelt over de ondersteuning door het Fonds van culturele omroepproducties van regionale omroepen, die vanaf eind 2000 voor het eerst mogelijk werd. De Raad is te spreken over de samenwerking tussen regionale omroepen en het Fonds en geeft aan dat de steun van het Fonds hier een essentiële «mogelijkmaker» is van culturele producties. Dit toont aan dat de waarde van het Fonds verder strekt dan de landelijke publieke omroep alleen.

– Overige punten

Ik heb goede nota genomen van de opmerking van de Raad over het gebrek aan langdurige talentontwikkeling in de Nederlandse audiovisuele sector. Dat onderwerp zal ik betrekken in de Filmbrief die ik dit najaar naar de Kamer stuur. Daarin zal ik ook ingaan op de rol die het Stimuleringsfonds speelt in de stimulering van Nederlandse films.

Tot slot gaat de Raad in op de interne werkwijze van het Fonds en doet op dit terrein een aantal nuttige aanbevelingen, waaronder over de transparantie van het interne besluitvormingsproces. Deze aanbevelingen moeten in de eerste plaats door het Fonds zelf ter harte genomen worden. Bij brief van 23 september jl. heeft het Fonds mij meegedeeld dat te zullen doen.

Dotatie Stimuleringsfonds 2006

Het Stimuleringsfonds voert momenteel zijn meerjarige beleidsplan voor de periode 2005–2008 uit, dat door de Raad voor Cultuur en door mij positief is ontvangen. Het fonds heeft in 2004 het beleidsplan en de begroting 2005 ingediend. Deze zijn in verband met de bezuinigingen ambtelijk besproken. In reactie hierop heeft het Fonds bij brief van 24 januari 2005 een aangepast beleidsplan en begroting voor 2005 ingediend, maar er daarbij voor gezorgd dat de ambities uit het oorspronkelijke beleidsplan op hoofdlijnen werden gehandhaafd.

Vanwege de bezuinigingen op de Mediabegroting heb ik de gevraagde verhoging van het budget van het Fonds voor deze periode in mijn beschikking aan het Stimuleringsfonds d.d. 24 maart 2005 niet toegekend. Voor 2006 heb ik voor het Fonds hetzelfde budget gereserveerd als in 2005, met toevoeging van het jaarlijkse accres van 1,0%.

Conclusie

De evaluatie van de Raad biedt goede aanknopingspunten voor mijn beleid ten aanzien van het Fonds, zowel op de korte als op de lange termijn. Het oordeel van de Raad over het Stimuleringsfonds is overwegend positief, maar op een aantal – met name procedurele – terreinen is een verbeterslag te maken. Daarover zal ik met het Fonds in gesprek blijven. De evaluatie geeft mijns inziens geen aanleiding om mijn beleid ten aanzien van de inhoudelijke activiteiten van het Fonds op de korte termijn te wijzigen. Wat mij betreft kan het Fonds ook in 2006 daarom de plannen uit het meerjarenbeleidsplan continueren, met het door mij voor 2006 gereserveerde budget.

De Raad gaat ook in op positie van het Stimuleringsfonds na 2008, mede in reactie op de kabinetsvisie Met het oog op morgen. Ik proef hierbij een licht pessimisme, terwijl ik in het toekomstmodel juist goede mogelijkheden zie voor de culturele programmering.

Veel van de manco’s die de Raad constateert in de huidige samenwerking tussen Fonds en omroep hebben te maken met onvoldoende visie op een omroepbreed beleid voor culturele programmering. De kabinetsplannen zien er juist op toe dat één partij – de raad van bestuur – eindverantwoordelijkheid draagt voor de culturele functie en daartoe ook een inhoudelijke visie formuleert. In de kabinetsvisie is het uitgangspunt dat óók in dat model een Stimuleringsfonds een waardevolle rol behoudt als «buitenboordmotor», als extra prikkel voor de voor cultuur verantwoordelijke raad van bestuur. De evaluatie van de Raad voor Cultuur bevestigt mijn beeld dat het Fonds een uniek instrument is om zowel financieel als inhoudelijk gericht bij te dragen aan kwalitatief hoogwaardige culturele omroepproducties. Uit het debat over de kabinetsvisie na 2008 heb ik opgemaakt dat er een breed draagvlak is voor extra waarborgen voor dit soort programma’s.

Wel heeft het kabinet aangegeven dat reflectie nodig is op de werkwijze en prioriteiten van het Fonds, en dat de taakopdracht van het Fonds wellicht scherper moet worden geformuleerd. Daarnaast is een nieuw kader van samenwerking tussen Fonds en publieke omroep noodzakelijk. Dit zal ik bij de uitwerking van het wetsvoorstel voor de lange termijn betrekken.

3.3 Media en geweld

De evaluatie van het stelsel om de jeugd te beschermen tegen schadelijke beelden is begin 2004 met de Kamer besproken. Daarbij is gebleken dat naast tevredenheid op een aantal punten verbetering mogelijk is. Deze zijn opgenomen in het werkprogramma dat op 8 juli 2004 aan de Kamer is aangeboden1. De meeste acties die in dit werkprogramma zijn opgenomen, zijn inmiddels uitgevoerd. In een wereld waarin technologische ontwikkelingen snel gaan en jeugdigen op veel manieren en plekken geconfronteerd kunnen worden met schadelijke beelden, vind ik het van belang dat het werkprogramma daarbij blijft aansluiten.

In de mediabegrotingsbrief 2005 is aangekondigd dat er een commissie zal worden aangesteld. De Commissie jeugd, geweld en media heb ik, mede namens staatssecretaris van VWS, per 1 maart van dit jaar ingesteld om aanbevelingen te doen die tot verdere verbreding en verdieping zullen leiden van de inspanningen om schadelijke werking van audiovisuele producten op de jeugd tegen te gaan. De commissie zal medio november haar advies aan ons aanbieden. Het advies van de Commissie zal ik bezien in het kader van kabinetsplannen neergelegd in het Actieprogramma tegen Geweld van het Kabinet. Ik verwacht de Kamer in het eerste kwartaal van 2006 een bijgesteld werkprogramma te kunnen aanbieden.

4 ONTWIKKELINGEN EN VOORNEMENS VAN DE ANDERE MEDIA-INSTELLINGEN

4.1 Radio Nederland Wereldomroep (RNWO)

De Wereldomroep geeft uitvoering aan de bezuinigingstaakstelling die ik in 2004 heb opgelegd: het gaat in totaal om een structurele bezuiniging van € 5,5 miljoen, die per 2007 volledig moet zijn gerealiseerd.

Binnenkort start een onderzoek, dat antwoord dient te geven op de volgende vragen:

1) teneinde de toegevoegde waarde van het programma-aanbod van de Wereldomroep te kunnen bepalen, dient het anderstalig programma-aanbod per uitzendgebied te worden vergeleken met het aanbod van andere lokale, regionale, nationale en internationale contentaanbieders.

2) om de meest efficiënte distributiemethode te kunnen bepalen dient, per gebiedsdeel, in kaart te worden gebracht waar voldoende internetvoorzieningen zijn (gerelateerd aan het bereik) alsmede of en zo ja, op welke termijn, internetuitzendingen radio- en televisie-uitzendingen via traditionele distributiemethode zouden kunnen vervangen.

3) mede ten behoeve van de vragen 1 en 2 dient het onderzoek een analyse te bevatten van de exacte activiteiten van de Wereldomroep per gebiedsdeel, inclusief de financiële kosten per activiteit.

De resultaten van het onderzoek zal ik gebruiken bij de discussie over de toekomstige taakvervulling van de Wereldomroep.

4.2 Regionale en lokale omroep

In november 2004 heb ik mijn visie op lokale en regionale omroep bekend gemaakt. Aansluitend hierop hebben Tweede en Eerste Kamer het wetsvoorstel aanvaard dat een nieuwe financieringsstructuur voor de regionale publieke omroep regelt. Dit wetsvoorstel treedt op 1 januari 2006 in werking.

De landelijke publieke omroep wijst in het tussentijds concessiebeleidsplan op het belang van samenwerking met de regionale omroep. Daarbij is het uitgangspunt gelijkwaardigheid, synergie en waar mogelijk integratie van organisatieonderdelen. Ik ben een groot voorstander van samenwerking tussen de verschillende lagen binnen de publieke omroep.

4.3 MTNL en FunX

Met de grootstedelijke overheden voer ik een gezamenlijk mediabeleid gericht op de vier grote steden, gericht op nieuwkomers die vooral deel uitmaken van de randstedelijke bevolking. Dit bestaat uit het financieren van radio- en televisieproducties voor lokale en regionale publieke omroep die als uitgangspunt het interculturele karakter van de randstedelijke samenleving hebben. Het resultaat hiervan is de radiozender FunX en – voor televisie – de producent MTNL.

In 2005 heb ik met drie van de vier grote steden (Rotterdam viel af) voor een tweede termijn van vier jaar de afspraak gemaakt MTNL te financieren. De komende jaren zal MTNL een meer interculturele programmering in de Nederlandse taal gaan verzorgen. Deze moet zo bijdragen aan de integratie en versterking van de sociale cohesie in de steden. Naast de jaarlijkse bijdrage van OCW uit de omroepmiddelen van circa € 2,8 miljoen dragen de grote steden circa € 0,8 miljoen bij.

FunX is een stadszender voor multiculturele jongeren in de grote steden met een mix van plaatselijke informatie en muziek, toegesneden op deze publieksgroep. Het station is een initiatief van de vier lokale zendgemachtigden in de vier grote steden. Uit luisteronderzoek in 2004 en 2005 blijkt dat FunX door de beoogde publieksgroep zeer positief gewaardeerd wordt. In samenwerking met de vier grote steden financier ik FunX voor vier jaar (2003–2006). In 2006 bedragen de kosten circa € 1,8 miljoen. In de tweede helft van 2005 vindt een onafhankelijke evaluatie plaats naar het functioneren en bereik van FunX, waarna in 2006 een besluit over voortzetting zal worden genomen. FunX is inmiddels ook landelijk actief. In opdracht van BNN geeft het station invulling aan het kabelnetwerk van Colorful Radio. Ook werken NOS en FunX samen, onder meer met een nieuwsredactie in Rotterdam. Ik acht de bijdrage van FunX zeer waardevol voor de landelijke publieke omroep. De kennis bij FunX met betrekking tot jongeren met een minderhedenachtergrond is bruikbaar in een breder perspectief en voor de landelijke publieke omroep zeer nuttig.

4.4 Muziekcentrum van de Omroep (MCO)

De bezuinigingen op het Muziekcentrum van de omroep noodzaakten tot een herschikking van de symfonische ensembles, van drie naar twee orkesten en een flexibele inzet van orkestleden. Deze reorganisatie verloopt volgens plan. Ik constateer verheugd dat het MCO het seizoen 2005–2006 succesvol van start is gegaan in de nieuwe constellatie. De publieke omroep heeft een schets gemaakt voor een eenduidige artistieke aansturing vanuit de omroepen en de bestuurlijke inbedding. In de kabinetsvisie Met het oog op morgen heb ik mijn perspectief voor het MCO verwoord. In 2006 zal ik met de raad van bestuur en het MCO afspraken maken hoe gelet op dat toekomstbeeld de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het MCO uiteindelijk over zal gaan naar de raad van bestuur.

4.5 Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (Beeld en Geluid)

Het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid vervult een belangrijke rol in de digitalisering van het omroepproces. Digitale beschikbaarheid en ontsluiting van eerder uitgezonden beeld- en geluidsmateriaal maakt een efficiëntere werkwijze voor de gehele landelijke publieke omroep mogelijk. Het budget van Beeld en Geluid is daarom verhoogd met de structurele kosten van zijn aandeel in de Digitale voorziening. In het project Teleblik gaat Beeld en Geluid in samenwerking met Kennisnet en Teleac/NOT audiovisueel materiaal beschikbaar stellen voor gebruik in het basis- en voortgezet onderwijs. De Raad voor Cultuur heeft in zijn advies van 1 augustus 2005 aandacht gevraagd voor de staat van het filmmateriaal dat zowel bij Beeld en Geluid als bij het Nederlands Filmmuseum berust. In deze mediabegroting heb ik een voorziening getroffen om de conserveringsinspanning bij Beeld en Geluid in elk geval op hetzelfde niveau te houden als voorgaande jaren. Daartoe is de bijdrage die de Publieke Omroep verleende uit de rentebaten van de FOR overgeheveld naar het budget dat ik ter beschikking stel. Verder wordt 2006 een belangrijk jaar voor Beeld en Geluid. Dan wordt het nieuwe gebouw op het Mediapark in gebruik genomen waarin het publiek op een eigentijdse wijze met de collectie zal kunnen kennismaken.

4.6 Nederlands Omroepproductie Bedrijf (NOB)

Het NOB vervult een cruciale rol in het uitzendproces van de publieke omroep. Dit uitzendproces heeft de afgelopen jaren een digitaliseringslag doorgemaakt. Resultaat hiervan is o.a. de digitale voorziening waarbij zowel omroepen als het archief van Beeld en Geluid zijn aangesloten.

Het privatiseringsproces van het NOB nadert zijn afronding nu vrijwel alle bedrijfsonderdelen verkocht zijn. Alleen het bedrijfsonderdeel Cross Media is nog niet verkocht. Dit laatste onderdeel zal in 2006 naar verwachting verkocht worden. Hiermee is het meerjarige traject van privatisering en verkoop in delen afgerond. Een uitkering aan de Staat van de opbrengsten van verkoop, zal verdeeld over de jaren 2006 en verder plaatsvinden.

4.7 Bedrijfsfonds voor de Pers

In mijn brief aan de Kamer1 van 18 januari 2005 heb ik mijn visie op het toekomstig persbeleid uiteengezet. Gelet op de ontwikkelingen met name op de dagbladmarkt – teruglopende oplagen, opkomst van gratis kranten, dalende advertentie-inkomsten – is innovatie binnen de sector zelf noodzakelijk. Gelukkig wijzen vele initiatieven erop dat die noodzaak in de dagbladsector terdege wordt onderkend. Steun door de overheid, via het Bedrijfsfonds voor de Pers, moet terughoudend en bescheiden blijven en altijd op tijdelijke basis verleend worden teneinde de onafhankelijkheid van de pers niet in gevaar te brengen. Generieke maatregelen, zoals invoering van het BTW-nultarief en het verstrekken van gratis of goedkope abonnementen op kosten van de overheid, wijs ik af. Ik kies voor voortzetting van het bestaande steunregime, dat uit gaat van specifieke (gerichte) en tijdelijke steun. Het Bedrijfsfonds voor de Pers zal worden omgedoopt tot Stimuleringsfonds voor de Pers.

Het Bedrijfsfonds voor de Pers beschikt ultimo 2005 over een vermogen van € 10 miljoen. De afgelopen jaren gaf het Fonds gemiddeld € 1,7 miljoen per jaar uit. Het Fonds is derhalve in staat om de komende jaren zijn taak naar behoren uit te voeren.

4.8 Budget subsidies mediabeleid

Voor het jaar 2006 worden de rentebaten op de omroepreserve geraamd op € 0,9 miljoen. De rentebaten staan onder druk als gevolg van de lage rentestand, de overdracht van de reserve in 2005 in het kader van het geïntegreerd middelenbeheer (schatkistbankieren) en het feit dat de omroepreserve de komende jaren zal dalen door de tegenvallende Steropbrengsten en de uitkeringen voor de sociale plannen. Voor 2007 en later wordt rekening gehouden met een verdere daling van de rentebaten. De renteopbrengsten zijn via het budget subsidies mediabeleid beschikbaar ten behoeve van incidentele en tijdelijke projecten. De hoogte van de rentebaten is bepalend voor het aantal te subsidiëren projecten en de hoogte van de betreffende subsidies. Deze projecten worden jaarlijks beoordeeld (zie bijlage 8 Bestedingsplan subsidies mediabeleid). Gezien de dalende lijn van het budget is een herziening van budgetten en projecten nodig geweest. Daarbij was het noodzakelijk om de projecten ter ondersteuning van de programmaraden en conservering door het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid over te hevelen naar de algemene omroepmiddelen. Het betreft hier instellingen waarvan de activiteiten ook op grond van artikel 28 van de Mediawet uit omroepmiddelen kunnen worden bekostigd.

Tot slot

Uit deze brief blijkt dat 2006 geen gemakkelijk jaar wordt voor de publieke omroep. Het vraagt om inzet van alle beschikbare middelen, zowel financieel als programmatisch. Meer dan ooit geldt voor de publieke omroep dat eendrachtige samenwerking geboden is om de uitdagingen aan te gaan en op creatieve en aantrekkelijke wijze invulling te geven aan zijn missie: mooie en onderscheidende programma’s maken voor een breed en divers publiek.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. C. van der Laan

Mediabegroting 2006

Cijfermatige opstelling

 Rijks-begroting Begrotingsbrief
Bedragen in €2006Mutaties2006
Rijksbijdragen media565 725 0005 657 000571 382 000
Opbrengst radio- en tv-reclame225 000 000– 51 000 000174 000 000
Overige ontvangsten media2 000 000– 1 100 000900 000
Correctie budget ivm daling Ster 2005 – 13 900 000– 13 900 000
BESCHIKBAAR BUDGET MEDIA792 725 000– 60 343 000732 382 000
    
Raad voor Cultuur  261 000
    
Commissariaat voor de Media  3 750 000
OLON  467 000
Subsidies mediabeleid (div. art.)  900 000
Dotatie bedrijfsfonds voor de pers  0
Dotatie stimuleringsfonds  15 777 000
Dotatie filmfonds voor de omroep (Cobo)  6 174 000
Dotatie algemene omroepreserve  – 10 000 000
Subtotaal dotaties, bijdragen, etc.  17 068 000
    
Muziekcentrum van de omroep  28 834 000
Audiovisueel archiefcentrum  18 124 000
NOB uitzendgereed maken & uitzenden  20 831 000
Subtotaal beheertaken  67 789 000
    
Budget landelijke omroep  600 401 000
Bijdrage minderhedenprogrammering  3 740 000
Bijdrage Wereldomroep  43 123 000
Bijdrage regionale omroep  0
Bijdrage regionale televisie  0
Subtotaal vergoeding omroepinstellingen  647 264 000
TOTAAL UITGAVEN  732 382 000

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Rapport «Naar vermogen». Commissie Van der Zwan, d.d. 11 mei 1992.

XNoot
1

Motie Bakker kamerstukken II, 2005–2006, 30 300, nr. 44.

XNoot
2

Kamerstukken II, 2003–2004, 29 200 VIII, nr. 142.

XNoot
3

Motie Atsma/Bakker kamerstukken II, 2003–2004, 29 200 VIII, nr. 152.

XNoot
4

Kamerstukken II, 2004–2005, 29 200 VIII, nr. 124.

XNoot
1

Zie ook de antwoorden op de kamervragen van het lid Örgü over het themakanaal Avro Dier en Natuur.

XNoot
1

Dit is een hoger aantal dan in de MJB genoemd wordt. De publieke omroep heeft mij gemeld dat het aantal uit de filmnotitie het juiste aantal is.

XNoot
1

Kamerstukken II, 2003–2004, 29 326, nr. 4.

XNoot
1

Kamerstukken II, 2004–2005, 29 692, nr. 3.

Naar boven