30 300 VIII
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2006

nr. 10
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 5 oktober 2005

De commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap naar aanleiding van de brief van 24 juni 2005 inzake de kabinetsvisie over de toekomst van de publieke omroep (Kamerstuk 29 800 VIII, nr. 234).

De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 28 september 2005. Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Aptroot

De adjunct-griffier van de commissie,

Boeve

Inleiding

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft mij vragen voorgelegd over mijn brief d.d. 24 juni 2005 inzake de kabinetsvisie over de toekomst van de publieke omroep (Kamerstuk 29 800 VIII, nr. 234). Hierbij doe ik u toekomen de antwoorden op deze vragen.

De commissie heeft besloten een indeling van vragen naar fractie te maken. Ik heb deze indeling gevolgd. Bij vergelijkbare vragen van fracties, heb ik niet verwezen naar eerder gegeven antwoorden, maar in dat geval de beantwoording herhaald. Op die manier krijgt iedere fractie een volledig antwoord op haar vragen.

Verder heeft u mij bij brief van 12 september jl. (05-OCW-B-073) verzocht om binnen drie weken na 16 september 2005 de kabinetsreactie op het WRR-advies kenbaar te maken.

De kabinetsvisie Met het oog op morgen... De publieke omroep na 2008 is reeds gebaseerd op het advies Focus op functies, voor zover het de aanbevelingen over de publieke omroep betreft. De kabinetsreactie op die delen heeft de Kamer derhalve op 24 juni 2005 (05-OCW-B-073) reeds ontvangen.

In Met het oog op morgen... behandel ik mede op grond van het advies Focus op functies de volgende zaken: ontwikkelingen in het medialandschap en het mediagebruik, de rol van de overheid bij het beschermen van publieke waarden en publieke functies, en het belang van een publieke omroep daarbij. Tot slot heeft het kabinet zich bij de hervorming van de organisatie van de publieke omroep mede laten inspireren door het «gemengd en open bestel» van de WRR (p. 177–179). Voor zover de Kamervragen verband houden met het WRR-rapport zijn ook deze in dat licht beantwoord.

Het WRR-advies reikt echter verder dan de rol van de publieke omroep. De WRR bepleit te komen tot een andere grondslag en vormgeving van het mediabeleid in brede zin. En hij doet een zestal specifieke aanbevelingen over mediaconcentratie, de kwaliteit van de journalistiek, en het toezicht door het Commissariaat voor de Media, de OPTA en de NMA. Gelet op de breedte van het advies heb ik tijd nodig om ook op deze onderdelen tot een afgewogen reactie te komen. Bij brief van 5 september jl. (kamerstuk 29 800 VIII, nr. 260) heb ik de Kamer met reden al laten weten, dat de kabinetsreactie op deze delen van het WRR-advies, in het voorjaar van 2006 verwacht mag worden.

Vragen en antwoorden

De leden van de CDA-fractie hebben de volgende vragen:

1

Tijdens het rondetafelgesprek van de Kamer over de publieke omroep op 5 september jl. werd met name door het Commissariaat voor de Media gewezen op mogelijke (juridische) problemen bij de uitoefening van het toezicht. Hoe oordeelt u over de zorg die naar voren werd gebracht en wat is een mogelijke oplossingsrichting?

Het Commissariaat voor de Media heeft gewezen op de uitvoerings- en handhavingsaspecten die bij de uitwerking van de visie van het kabinet zorgvuldig aandacht verdienen. Ambtelijk is daar ook al met het Commissariaat over gesproken. Het Commissariaat, alsook de publieke omroep, zal nauw bij de uitwerking betrokken worden. De functies zijn onderdeel van een nieuwe taakomschrijving die meer helderheid schept over de taak van de publieke omroep: nieuws, opinie en debat, cultuur, educatie en andere informatie. Functies moeten niet verward worden met programma's en programmagenres. De publieke omroep kan een breed palet aan programma's en genres brengen. Programma's en programmagenres kunnen verschillende functies tegelijk dienen. Eenduidige indeling is hoe dan ook een lastige opgave. Een goede uitvoering kan geschieden op basis van een adequaat systeem dat in overleg met het Commissariaat en de publieke omroep wordt afgesproken en via een door de publieke omroep te ontwikkelen methode voor de opbouw van de programmaschema's. Dit is een zaak van de raad van bestuur. De overheid behoort niet over de inhoud van programma's en de programmering te gaan, dus ook niet te bepalen welk programma welke functie dient. Ten aanzien van de scheiding tussen publieke en private (commerciële) activiteiten van licentiehouders, zullen in overleg met het Commissariaat voldoende waarborgen geregeld worden die een goed toezicht mogelijk maken. Daarbij zal ook gekeken worden naar andere beleidsterreinen waar sprake is van publiekprivate activiteiten en de recente visie van de Algemene Rekenkamer «Publiek ondernemerschap. Toezicht en verantwoording bij publiekprivate arrangementen», (Kamerstukken II, vergaderjaar 2004/05, 30 220, nr. 1–2, dd. 08/09/2005).

2

Samenwerking tussen publieke omroep(en) en andere mediabedrijven moet in de toekomst mogelijk zijn. Op welke wijze wordt een strikte scheiding tussen publiek en privaat gegarandeerd?

De afbakening van de verschillende activiteiten van licentiehouders is een kwestie die in de uitwerking de volle aandacht zal krijgen, mede vanwege het feit dat ook de Europese regelgeving eist dat er geen onduidelijke vermenging van publieke en private activiteiten ontstaat. Het Commissariaat voor de Media heeft daar ook op gewezen en er is al ambtelijk met het Commissariaat over gesproken. Met name waar het gaat om de scheiding tussen publieke en private activiteiten zal niet kunnen worden volstaan met enkele administratieve voorschriften. Organisatorische, juridische en administratieve scheiding van activiteiten biedt mogelijkheden om het goed te regelen. Dat betekent dat licentiehouders een aparte onderneming moeten oprichten voor opdrachten van de raad van bestuur in functie C, voor opdrachten van derden en voor andere eigen activiteiten die losstaan van de uitvoering voor de publieke taak.

3

Kan een prognose worden gegeven van de te verwachten inkomsten van de Stichting Ether Reclame (STER), waarbij rekening wordt gehouden met de meest recente ontwikkelingen in het medialandschap, de«marktaandelen» én de conjuncturele ontwikkelingen?

Bij de mediabegrotingsbrief voor 2006 zal een eerste prognose kunnen worden gegeven van de te verwachten inkomsten van de Stichting Ether Reclame (STER), waarbij rekening wordt gehouden met de meest recente ontwikkelingen in het medialandschap, de marktaandelen en de conjuncturele ontwikkelingen. De daling van reclame-inkomsten is onderhevig aan recente ontwikkelingen in de (reclame-) markt, digitale ontwikkelingen en de positie van de publieke omroep hierin. Het is nog niet duidelijk op welk niveau het marktaandeel van de publieke omroep zich zal stabiliseren met de toetreding van de nieuwe marktpartij Talpa. Daarvoor zijn de ontwikkelingen nog te vers, maar desalniettemin wel negatief. De raad van bestuur heeft inmiddels een prognose gemaakt waarbij het marktaandeel flink daalt, met een bijbehorende daling aan reclame-inkomsten van circa € 70 miljoen. Daarnaast is een daling van € 15 miljoen per 2008 opgenomen vanwege de afschaffing van reclame rondom kinderprogrammering. Ter compensatie van dit laatste effect en als gedeeltelijke compensatie voor de te verwachten reclamedaling op de korte termijn, verhoog ik het totale percentage reclamezendtijd van de huidige 6,5% tot de wettelijk toegestane 10%. Voorts ligt er een opdracht voor de publieke omroep als geheel om een programmatisch antwoord te vinden op de ontwikkelingen in het medialandschap.

4

Op welke wijze wordt het zogenaamde «jeugdblok» gefinancierd en welke licentiehouders zijn bij de invulling betrokken?

Jeugd- en jongerenprogrammering wordt gefinancierd uit het jaarlijks reguliere budget voor de landelijke publieke omroep, bestaande uit de rijksomroepbijdrage en de reclame-inkomsten. Bij het multimediaal jongerenoffensief gaat het om programma-aanbod in alle drie de functies. NOS-RTV en de licentiehouders leveren vervolgens elk vanuit hun budget een bijdrage aan een deel van de programmering voor jeugd en jongeren. De raad van bestuur kan voor jeugd- en jongerenprogrammering in functie C middelen ter beschikking stellen.

5

Is het waar dat de rechten op programma's door licentiehouders dienen te worden overgedragen aan de Raad van Bestuur? In hoeverre vormt dit een belemmering voor het maatschappelijk ondernemen van de licentiehouders?

Uitgangspunt is dat de raad van bestuur eindverantwoordelijke wordt voor de uitvoering van de taakopdracht van de landelijke publieke omroep. De raad van bestuur moet er voor zorgen dat aan het publiek een pluriform, samenhangend en aantrekkelijk totaalaanbod wordt gepresenteerd, gebruikmakend van alle beschikbare platforms en distributiekanalen. Dat aanbod moet door zijn kwaliteit en uitstraling herkenbaar afkomstig zijn van de publieke omroep. De raad van bestuur moet vanuit die verantwoordelijkheid kunnen beschikken over het materiaal dat voor die publieke taak is geproduceerd en grip hebben op wat er verder mee gebeurt. Anders is het niet mogelijk een crossmediaal programmabeleid uit te voeren en de eenheid in programmering te bewaken. Dat hoeft niet op voorhand een belemmering te zijn voor het maatschappelijk ondernemen door licentiehouders. Er zullen net als nu in onderling overleg goede afspraken gemaakt moeten worden over de rechten op programma's en het (her)gebruik van het materiaal.

De leden van de PvdA-fractie hebben de volgende vragen:

1

Welke onderdelen van de afspraken van de fractievoorzitters waren voor u «onacceptabel» toen u er voor het eerst kennis van nam?1

In het verkeer tussen kabinet en kamer is het kabinetsstandpunt relevant. Ik wil op deze plaats verwijzen naar de antwoorden op de door het lid Van Dam gestelde kamervragen (Kamerstukken II, 2004/05, aanhangsel van de Handelingen 2188), alsmede naar de antwoorden op de kamervragen van het lid Halsema (Aanhangsel van de Handelingen II, 2004/05, 2204)

2 en 3

Heeft u kennisgenomen van de kritiek van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), onder meer geuit tijdens het bovengenoemde rondetafelgesprek van de Kamer op 5 september jl., dat de functie-indeling uit het WRR-advies «Focus op functies. Uitdagingen voor een toekomstbestendig mediabeleid» (OCW0500139) niet bedoeld is als organisatiemodel en dan ook niet zo gebruikt moet worden? Wat vindt u van die kritiek van de WRR?

Bent u van plan de kritiek van de WRR ter harte te nemen en de plannen op basis van de kritiek aan te passen?

Het kabinet heeft bij het Paasakkoord reeds de functiebenadering van de WRR gevolgd. Zoals het kabinet stelt in het plan Met het oog op morgen is deze nieuwe benadering in essentie een analytisch instrument, een nieuwe zienswijze voor overheidsbeleid op mediagebied. Geïnspireerd door het WRR-advies, heeft het kabinet bepaald dat de publieke omroep drie functies moet vervullen: (1) nieuws, (2) opinievorming en maatschappelijk debat en (3) specifieke informatie en educatie en kunst en cultuur. In zijn rapport Focus op functiesgeeft de WRR aan voor de vormgeving van de publieke omroep te denken aan een «gemengd en open model» waarbij de organisatorische uitwerking per functie verschillend is:

– de nieuwsfunctie dient bij een onafhankelijke nationale organisatie te worden belegd;

– de functie opinievorming is gebaat bij deelname van meerdere ideële omroeporganisaties;

– de overige publieke functies lenen zich voor concurrentie om programmaopdrachten (van de publieke omroep).

Het kabinet heeft er voor gekozen deze driedeling organisatorisch en financieel binnen de publieke omroep te beleggen. Ook hiervoor heeft het kabinet zich door de WRR laten inspireren, maar een eigen keuze gemaakt in de uiteindelijke uitwerking in het kabinetsplan.

4

«Veel programma's zijn mengvormen en vervullen meerdere functies tegelijk». Hoe verhoudt uw uitspraak zich tot de functie-indeling? Past die functie-indeling dan wel bij de realiteit van de programma's? Mag uit deze uitspraak worden geconcludeerd dat programma's de grenzen van de functie-indeling mogen overstijgen?

De functies zijn onderdeel van een nieuwe taakomschrijving die meer helderheid schept over de taak van de publieke omroep: nieuws, opinie en debat, cultuur, educatie en andere informatie. Functies moeten niet verward worden met programma's en programmagenres. De publieke omroep kan een breed palet aan programma's en genres brengen. Programma's en programmagenres kunnen verschillende functies tegelijk dienen. Op basis van een goed systeem, dat in overleg met het Commissariaat en de publieke omroep wordt afgesproken, en via een door de publieke omroep te ontwikkelen methode voor de opbouw van de programmaschema's kan tot een goede uitvoering worden gekomen. Dat kan ik niet regelen. De overheid behoort ook niet over de inhoud van programma's en de programmering te gaan, dus ook niet te bepalen welk programma welke functie dient.

5

Mag de Nederlandse Omroep Stichting (NOS) nog een opiniërend programma maken na 2008?

Voor het kabinet staat centraal dat de nieuwsvoorziening onafhankelijk en intern pluriform is en dat de licentiehouders via opinie en debat kleur bekennen en kleur geven aan de programmering van de publieke omroep. Intern pluriform betekent dat op programmaniveau de diversiteit aan meningen weerspiegeld moet worden. Ik verwijs daarvoor ook naar het advies van de Raad voor cultuur Pluriform Nieuws. Het kabinet vindt het – met de WRR – verder van belang dat er voor de functie opinievorming en maatschappelijk debat, meerdere discussiepodia zijn waarop een verschillend geluid kan klinken. In de uiteindelijke programmering zullen de functies uitwerken als globale categorieën van programma's. Zij geven richting aan de taak en rolverdeling binnen de publieke omroep.

6

Onderschrijft u nog altijd de conclusie van de visitatiecommissie dat omroepen zich moeten committeren aan de doelstellingen van de netten en zenders waarop ze als hoofdbespeler actief zijn?

De visitatiecommissie heeft onderzocht wat er wel en niet goed gaat bij de uitvoering van de taakopdracht van de publieke omroep. Een van de conclusies van de visitatiecommissie was dat er onvoldoende gezamenlijke doelstellingen en concrete, afrekenbare afspraken zijn op de te onderscheiden netten en zenders. Ik heb die bevindingen onderschreven en op basis daarvan per 1 september jongstleden wettelijke maatregelen getroffen die moeten leiden tot een betere samenwerking onder strakke regie van de raad van bestuur, met name op de netten en zenders. Dit zal de komende tijd van cruciaal belang zijn, wil de publieke omroep zich als factor van betekenis handhaven. Een en ander speelt in de context van het huidige bestel en de huidige organisatie, die voor een belangrijk deel nog zijn opgebouwd rond de netten en zenders. In het model voor de lange termijn staat de crossmediale aanpak centraal: de publieke omroep zal op alle verschillende platforms aanwezig zijn met een kwalitatief hoogwaardig en pluriform aanbod. De verantwoordelijkheid daarvoor komt eenduidig bij de raad van bestuur te liggen. Die bepaalt het beleid en de strategie en hij draagt zorg voor een samenhangende programmering. Licentiehouders zijn daarbij betrokken, via hun adviescollege en via de productie van pluriform programma-aanbod. De publieke omroep is niet langer georganiseerd vanuit de gedachte dat de omroepverenigingen op een vast net verblijven. Er zullen op basis van «de kijker en luisteraar centraal» netprofielen worden bepaald. Deze vormen het kader voor de plaatsing van de programma's van de licentiehouders.

7

Acht u het waardevol dat omroepen zich momenteel door middel van de geld-op-schema methodiek committeren aan gezamenlijke afspraken voor het netcharter? Wilt u die methodiek vasthouden?

De geld-op-schema methode is een hele verbetering wat betreft de coördinatie van de programmering op de netten. Het systeem maakt het mogelijk om tot een beter uitzendschema te komen, waarbij voor iedereen vooraf duidelijk is wat programmatisch inhoudelijk nodig is, wat verwacht wordt en wat het kost. Het vormt de concrete dagelijkse uitwerking van de gezamenlijk afspraken over doelstellingen, beleid en inspanningen die thans op de netten worden gemaakt. Dit is in het huidige model een goede werkwijze. Het organisatiemodel voor de lange termijn is echter niet meer opgehangen aan alleen netten en zenders. Straks gaat het om een goed, samenhangend en aantrekkelijk aanbod over meerdere distributiekanalen, waarbij niet de interne organisatie maar de kijker leidend is voor de keuze van de netprofielen. Het net blijft een belangrijke organisatorische eenheid, maar de programmering is gericht op een samenhangende programmering op de drie tv-netten als geheel. Het is straks aan de raad van bestuur om tot goede procedures te komen. Ik sluit niet uit dat deze gelijkenis zal vertonen met de geld-op-schema-methode. Maar nogmaals, het is aan de raad van bestuur.

8

Hoe verhoudt de inhoudelijke autonomie en de waarborgen voor gelijkwaardige plaatsing die licentiehouders krijgen voor de programma's in de functie opinievorming en maatschappelijk debat zich tot de wenselijkheid dat licentiehouders zich committeren aan doelstellingen van netten en zenders?

De netbenadering zal in het model voor de lange termijn niet langer een bepalend stempel drukken op de organisatie en de programmering. De centrale opdracht van de publieke omroep zal voortaan zijn: het verzorgen van een uitgekiende programmamix over de diverse platforms (televisienetten, radiozenders, internetsites, etc) heen, op basis van de geformuleerde doelstellingen en strategie van de publieke omroep als geheel. Committment vindt plaats op het niveau van de doelstellingen van het geheel. Licentiehouders leveren daar hun bijdrage aan door de productie van opiniërende, identiteitsbepalende programma's. Ik zie daarbij geen conflict met de programmatische autonomie van licentiehouders. Licentiehouders hebben via de publieke omroep een forum waarop zij zich vanuit hun maatschappelijke identiteit kunnen laten zien in programma's die zorgen voor duiding van maatschappelijke fenomenen en gebeurtenissen. Zij bepalen daarbij de vorm en inhoud van de programma's. De raad van bestuur programmeert zodanig dat tot een pluriform totaalaanbod wordt gekomen. Die belangen liggen in elkaars verlengde en de raad van bestuur zal er, net als nu, via zorgvuldige en transparante procedures voor zorgen dat vraag en aanbod op elkaar zijn afgestemd. Als eerder gezegd, verwacht ik dat hij daarbij voortborduurt op bestaande werkwijzen, zoals de geld-op-schema methode.

9

Hoeveel procent van de zendtijd tussen 16.00 uur en 24.00 uur wordt na implementatie van het kabinetsvoorstel (naar uw schatting) gevuld met programma's uit de functie opinievorming en maatschappelijk debat?

De indeling van zendtijd en de samenstelling van het uiteindelijke programma-aanbod is de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur. In de wet zal worden vastgelegd dat de raad van bestuur zorgvuldige en transparante procedures zal hanteren die waarborgen dat licentiehouders in elk geval op de algemene basiszenders een gelijkwaardige positie hebben. Gelijkwaardig niet alleen ten opzichte van elkaar, maar ook ten opzichte van andere programma's. Het gaat hier om een kwalitatieve opdracht aan de raad van bestuur. De wet zal niet langer vaste aanspraken vastleggen op minimale hoeveelheden zendtijd. Dat past niet meer in de organisatie die ik voorsta. Niet alleen omdat de netbenadering wordt losgelaten, maar ook omdat juist de verstarrende werking van al te gedetailleerde regulering mede oorzaak is van de tekortkomingen die in het visitatierapport worden gesignaleerd. Licentiehouders zullen verplicht worden in elk geval een nader te bepalen minimum en maximum hoeveelheid uren programmering te produceren.

10

Kunt u uiteen zetten op welke wijze de publieke omroep kan voorzien in een herkenbaar aanbod per net, indien een substantieel deel van de programmering in uw woorden «over de schutting» kan worden gekieperd bij de Raad van Bestuur?

Het aandeel van functie B betreft eenderde, slechts enkele procenten meer dan nu. Programmering en netprofielen worden vastgesteld door de raad van bestuur. Het ligt in de verwachting dat de verschillende omroepen de plannen met elkaar afstemmen, omdat zij daar een duidelijk gezamenlijk belang hebben. Op basis hiervan worden de door de licentiehouders aangeboden programma's geplaatst. Het organisatiemodel voor de lange termijn is overigens niet meer opgehangen aan alleen netten en zenders. Straks gaat het om een goed, samenhangend en aantrekkelijk aanbod over meerdere distributiekanalen.

11, 12 en 13

Heeft u kennisgenomen van de kritiek van het Commissariaat voor de Media, dat tijdens het eerdergenoemde rondetafelgesprek op 5 september jl. naar voren bracht dat zij het niet uitgesloten acht dat er zich problemen zullen voordoen bij het mediawettelijk toezicht op de naleving van de publieke taak, indien de voorgestelde functionele indeling wordt gehanteerd als leidend principe om de organisatie van de publieke omroep in te richten? Wat vindt u van die kritiek van het Commissariaat voor de Media?

Bent u van plan de kritiek van het Commissariaat voor de Media ter harte te nemen en de plannen op basis van de kritiek aan te passen?

Hoe moet het Commissariaat voor de Media beoordelen of een programma terecht in een bepaalde functie is ingedeeld?

Het Commissariaat voor de Media heeft gewezen op de uitvoerings- en handhavingsaspecten die bij de uitwerking van de visie van het kabinet zorgvuldig aandacht verdienen. Ambtelijk is daar ook al met het Commissariaat over gesproken. Het Commissariaat, alsook de publieke omroep, zal nauw bij de uitwerking betrokken worden. De functies zijn onderdeel van een nieuwe taakomschrijving die meer helderheid schept over de taak van de publieke omroep: nieuws, opinie en debat, cultuur, educatie en andere informatie. Functies moeten niet verward worden met programma's en programmagenres. De publieke omroep kan een breed palet aan programma's en genres brengen. Programma's en programmagenres kunnen verschillende functies dienen. Net als in de huidige situatie zal er een indelingssystematiek nodig zijn. Een goede uitvoering kan geschieden op basis van een adequaat systeem dat in overleg met het Commissariaat en de publieke omroep wordt afgesproken.

Ten aanzien van de scheiding tussen publieke en private (commerciële) activiteiten van licentiehouders, zullen in overleg met het Commissariaat voldoende waarborgen geregeld worden die een goed toezicht mogelijk maken. Daarbij zal ook gekeken worden naar andere beleidsterreinen waar sprake is van publiekprivate activiteiten en de recente visie van de Algemene Rekenkamer «Publiek ondernemerschap. Toezicht en verantwoording bij publiekprivate arrangementen, (Kamerstukken II, vergaderjaar 2004/05, 30 220, nr. 1–2, dd.08/09/2005).

14

Welke sanctiemogelijkheden krijgt het Commissariaat voor de Media om het programmeren van een programma binnen de verkeerde functie te bestraffen?

Het Commissariaat zal aan de hand van een indelingssystematiek achteraf beoordelen of het budget door licentiehouders ook daadwerkelijk daarvoor is gebruikt en niet voor andere doeleinden. Als dat laatste het geval is, dan beschikt het Commissariaat net als nu over sanctiemogelijkheden in de vorm van terugvordering van het ten onrechte uitgegeven geld en eventueel een bestuurlijke boete.

15

Herinnert u zich uw uitspraak d.d. 18 november 2003: «Mijn belangrijkste conclusie is dat een experiment met reclamevrije jeugdprogrammering niet zinvol is. Het vermindert nauwelijks de blootstelling van kinderen aan reclame, het effect van een dergelijk experiment is niet wetenschappelijk verantwoord inzichtelijk te maken in verband met de vele andere invloeden waaraan een kind wordt blootgesteld en het leidt tot een geschatte inkomstenderving van 15 miljoen per jaar. Wanneer een (tijdelijk of duurzaam) verlies aan reclame-inkomsten niet wordt gecompenseerd, zal het televisieaanbod voor kinderen verschralen.» (Kamerstuk 29 200 VIII, nr. 82) Kunt u voor alle elementen uit deze uitspraak aangeven in hoeverre de feitelijke situatie nu anders is dan in november 2003?

Ja. De standpunten zoals verwoord in mijn reactie op de motie Kant (Kamerstukken II, 2003/04, 29 200 VIII, nr. 82) blijven in de context van het voeren van een experiment overeind. Het voornemen in het kabinetsplan Met het oog op Morgen tot het invoeren van reclamevrije kinderprogrammering op de publieke omroep betreft geen experiment. Met dit voornemen wordt tegemoet gekomen aan geluiden vanuit de samenleving waarin ouders de wens hebben uitgesproken om ervoor te kunnen kiezen dat hun kinderen naar voor hen bedoelde programma's kijken zonder daarbij geconfronteerd te worden met reclameboodschappen. Op grond van deze maatschappelijke wens is de politieke keuze gemaakt om hieraan te voldoen. Het kabinet heeft begroot dat deze maatregel, zonder compensatie, tot een inkomstenverlies van ongeveer € 15 miljoen zal leiden. In dat geval is een verschraling van de programmering – en dus ook kinderprogrammering – via het totaalbudget een aannemelijk maar ongewenst gevolg. Om deze ontwikkeling te vermijden heeft het kabinet daarom in het plan de inkomstenderving gecompenseerd door het maximum aan totale reclamezendtijd (per jaar) te verhogen van de huidige 6,5% naar 10%.

16

Is het waar dat een verdere verlaging van het budget van de publieke omroep onvermijdelijk ten koste gaat van de kwaliteit en het bereik van de publieke omroep en dus ten koste van zijn publieke functies in de samenleving? Klopt het dat een derving van reclame-inkomsten niet zal worden gecompenseerd? Kan daar uit worden geconcludeerd dat u accepteert dat kwaliteit en bereik en derhalve de publieke functies van de omroep achteruit gaan indien de omroep onvoldoende reclamegelden genereert? Waarom koppelt u de uitvoering van publieke functies aan de verdiencapaciteit van de publieke omroep in de advertentiemarkt?

Het is waar dat de efficiencybesparingen als gevolg van de bezuinigingen op de rijksomroepbijdrage hun grens hebben bereikt. Verdere verlaging van het budget leidt tot bezuinigingen op het programmabudget. Het klopt dat een derving van reclame-inkomsten niet wordt gecompenseerd, met uitzondering van het benutten van de huidige wettelijke grens van 10% reclamezendtijd. Daarnaast wordt ook het toestaan van het verwerven van andere vormen van externe inkomsten verbeterd. Gemengde financiering is gangbaar in andere Europese landen. Bij het behoud van reclame tellen meerdere overwegingen. Voorop staan effecten voor de burger. Wordt de reclame afgeschaft, dan moet de rijksbijdrage omhoog en zal ook de burger via belastingen meer gaan betalen. Hij krijgt daarvoor geen beter en gevarieerder publiek aanbod terug. Winnaars zij de aandeelhouders van commerciële omroepen. Zij zullen de vrijkomende ruimte op de reclamemarkt incasseren, in de vorm van meer winst of uitbreiding met nieuwe, niet per se hoogwaardige kanalen.

17

Bent u voornemens de derving van reclame-inkomsten niet te compenseren vanaf het moment dat het plan realiteit wordt, te weten 1 september 2008, of geldt dit voornemen ook al voor de periode tot 2008? Kunt u in het laatste geval aangeven hoe de publieke omroep de derving van reclame-inkomsten tot 2008 moet opvangen?

De derving van reclame-inkomsten compenseer ik gedeeltelijk door de wettelijk toegestane grens van 10% reclamezendtijd te laten benutten. Hiertoe heb ik een algemene maatregel van bestuur voorbereid, die al op de korte termijn van kracht kan gaan. De publieke omroep kan de derving van reclame-inkomsten in het eerstkomende jaar opvangen door de inzet van de programmareserves van de omroepen. Indien in latere jaren tot 2008 de daling verder gaat of bestendigt, zal de publieke omroep hierop zijn meerjarenbegroting en programmaplannen moeten aanpassen. Uiteraard zal ik deze ontwikkeling nauwgezet volgen, zodat voorafgaand aan de periode 2008 een passende prestatieovereenkomst kan worden gemaakt.

18

Onderkent u dat de directe relatie tussen ledenaantal en budget leidt tot een continue wedloop om leden, aangezien ledenwinst van de ene omroep automatisch leidt tot relatief verlies bij de andere?

De voorstellen beogen niet om een continue wedloop om leden te veroorzaken. Die wedloop wordt getemperd doordat het principe van een vijfjaarlijkse ledentelling wordt gehandhaafd. Bovendien verdwijnen de getalsdrempels en komt er een meer gedifferentieerde staffel voor in de plaats. De staffel kan verder een impuls geven aan licentiehouders die mogelijk willen fuseren.

19

Wordt behalve budget ook zendtijd toegekend op basis van het ledental? Of mag een licentiehouder zelf uitmaken hoeveel zendtijd hij vult met het toegekende budget?

Nee, er wordt geen zendtijd toegekend op basis van ledentallen. In het nieuwe bestel beschikken licentiehouders niet over eigen zendtijd. De verdeling van de zendtijd berust bij de raad van bestuur. Die moet er via zorgvuldige en transparante procedures voor zorgen dat de programma's van licentiehouders een gelijkwaardige plaats krijgen in de uitzendschema's. Tegenover het recht op een budget staat voor licentiehouders de plicht om een bepaalde hoeveelheid uren programma's te maken. De minimale en maximale omvang zal op basis van de wet worden bepaald.

20

Zijn er grenzen aan de autonomie van licentiehouders in functie B?

Bij de bepaling van vorm en inhoud van de programma's zijn licentiehouders volledig autonoom. Niettemin is het in het belang van de licentiehouders zelf, met het oog op een zo goed mogelijk resultaat voor hun kijkers, luisteraars en leden, hun productiebeleid af te stemmen op het programmabeleid dat voor de diverse platforms van de publieke omroep als geheel is geformuleerd. Voorts verwijs ik naar het antwoord op vraag 10.

21

Aan wat voor wettelijke waarborgen denkt u als het gaat om de interne pluriformiteit van nieuws? Hoe wilt u een gelijkwaardige en onpartijdige behandeling van alle standpunten in de wet verankeren?

In de wet zal de eis worden opgenomen dat de nieuwsvoorziening onafhankelijk, objectief, evenwichtig en waarheidsgetrouw is en voldoet aan de hoogste ethische en journalistieke eisen. Voorts zal ik in de wet bepalen dat de raad van bestuur zodanige organisatorische voorzieningen treft dat redactionele onafhankelijkheid en zelfstandigheid gewaarborgd zijn en dat continuïteit in de nieuwsvoorziening zeker is gesteld. Het vaststellen van een redactiestatuut en de hantering van journalistieke gedragscodes zullen daar in elk geval ook onderdeel van moeten uitmaken. Dergelijke waarborgen zijn ook van toepassing op de wijze waarop in België de VRT uitvoering geeft aan de publieke omroepopdracht. De Raad voor cultuur heeft op 19 september jongstleden geadviseerd over waarborgen voor onafhankelijkheid en pluriformiteit. Ik zal de suggesties van de Raad voor cultuur bij de verdere uitwerking in het wetsvoorstel betrekken.

22

Waarom zijn wettelijke waarborgen voor de pluriformiteit van de nieuwsvoorziening noodzakelijk? Schiet de NOS momenteel tekort in haar rol als objectieve, onafhankelijke journalistieke organisatie?

Het gaat hier om waarborgen die in zijn algemeenheid behoren te gelden ten aanzien van het verzorgen van nieuws en die onlosmakelijk zijn verbonden met de publieke taakopdracht. Zij behoren dus een plaats te hebben tussen de algemene kwalitatieve eisen die aan de uitvoering van de publieke taakopdracht mogen worden gesteld, zoals dat in alle landen met een moderne democratie en een publieke omroep het geval is. De overheid neemt daarmee niet de verantwoordelijk over, maar stimuleert en ondersteunt juist om die verantwoordelijkheid vorm te geven.

23 en 24

Heeft u ervan kennisgenomen dat in het eerdergenoemde rondetafelgesprek op 5 september jl. de buitenproducenten, de omroepverenigingen en de raad van bestuur de systematiek van de functie cultuur, educatie en andere informatie onwerkbaar achten? Wat vindt u ervan dat alle betrokkenen bij dit onderdeel van het plan, het onderdeel afwijzen?

Hoe beoordeelt u de kritiek van de raad van bestuur?

Een belangrijk deel van de kritiek is gebaseerd op eigen inschattingen en interpretaties van het kabinetsplan. Met name uitvoeringsaspecten vormen onderwerp van nadere, zorgvuldige uitwerking. In deze uitwerking zullen de geuite zorgen worden betrokken.

25

Welk percentage van de totale, door de NOS verzorgde zendtijd, is het afgelopen jaar verzorgd door onafhankelijke producenten? Welk deel van de taken van de NOS kunnen na 2008 worden uitbesteed aan onafhankelijke producenten? Welk deel van functie C dient derhalve na 2008 te worden uitbesteed bij onafhankelijke producenten?

In 2004 heeft NOS-RTV 3,3% van haar zendtijd besteed aan onafhankelijk product. Voor de Europese verplichting worden programmaonderdelen in de genres informatie, sport, spel en reclame uitgezonderd. Vooralsnog is dit ook na 2008 het geval. De verplichte uitbesteding vloeit voort uit de Richtlijn Televisie Zonder Grenzen die een verplichting bevat voor 10% zendtijd of budget. Deze richtlijn wordt momenteel herzien. De implementatie van de herziene richtlijn leidt mogelijk tot wijzigingen in dit beleid. Vanaf 2008 moet de raad van bestuur waarborgen, ongeacht de functie-indeling, dat 25% van de zendtijd van de landelijke publieke omroep gevuld wordt met programma's gemaakt door onafhankelijke producenten. Dit is inclusief de mogelijk vrijwillig gekozen inzet van buitenproducenten door licentiehouders.

26

Hoe wordt aan de verplichte uitbesteding bij onafhankelijke producenten vormgegeven gedurende de overgangstermijn voor functie C?

Vanaf 2008, en dus ook tijdens de overgangsjaren, moet de raad van bestuur waarborgen dat 25% van de relevante zendtijd van de landelijke publieke omroep gevuld wordt met programma's gemaakt door onafhankelijke producenten. Indien daarvoor specifieke regels moeten worden gesteld gedurende de overgangsprocedure, dan zal dat gebeuren.

27

Hoeveel geld is er de afgelopen vier jaar uitgegeven aan sport bij de NOS? Hoeveel inkomsten heeft de STER verworven rondom sportuitzendingen? Hoe verhouden zich de uitgaven aan sport tot de inkomsten uit reclame rond sport?

Het door de NOS aan sportrechten bestede bedrag bedroeg de afgelopen vier jaar gemiddeld € 55 miljoen per jaar. In 2004 heeft de Ster € 80 á 90 miljoen verworven dankzij het sportaanbod van de NOS. Zo'n € 60 miljoen hiervan zijn directe inkomsten van de reclameblokken rondom de sportuitzendingen. Het restant komt voort uit een sterkere onderhandelingspositie van de Ster in de markt mede dankzij het sportaanbod. Op deze manier genereren sportprogramma's ook indirect inkomsten. Zoals blijkt uit de genoemde uitgaven en inkomsten betreffende sportuitzendingen, houden deze elkaar in evenwicht

28 en 29

Hoe groot zijn naar verwachting de STER-inkomsten dit jaar? Wat is de verhouding tussen de STER-inkomsten dit jaar en de omvang van functie C, prijspeil 2005, te weten 206 miljoen?

Onderschrijft u de stelling van de raad van bestuur dat functie C grotendeels afhankelijk is van reclame-inkomsten?

De STER-inkomsten bedragen naar verwachting dit jaar € 184 miljoen. Alle functies worden gefinancierd uit de reclameopbrengsten en rijksomroepbijdrage. De STER-inkomsten dienen ter bekostiging van de totale mediabegroting. In het kabinetsplan is aangegeven dat bij tegenvallende ontwikkelingen rondom reclame-inkomsten de derving niet uit publieke middelen wordt gecompenseerd. De functies nieuws en opinie en debat zullen in geval van bezuinigingen als gevolg van dalende reclame-inkomsten relatief worden ontzien. De verminderde inkomsten zullen vanaf 2008 grotendeels in aanbod met de functie cultuur, educatie en andere informatie en in het sportaanbod worden opgevangen. Tot 2008 kunnen dalingen in reclame-inkomsten over het gehele budget voor landelijke publieke omroep worden opgevangen. Ik onderschrijf de stelling dat functie C grotendeels afhankelijk is van reclame-inkomsten niet. Het betreft een algemene inkomstenbron, voor het geheel van de mediabegroting.

30

Kunt u garanderen dat in de functie «cultuur, educatie en andere informatie» voldoende aandacht wordt gegeven aan enerzijds kinder-programmering en anderzijds zwaardere kunstprogramma's? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?

In de nieuwe structuur zal de raad van bestuur verantwoordelijk zijn voor een goed gecoördineerd en ambitieus kinder- en cultuuraanbod, waarin ook «moeilijke» kunst zit en waar plaats is voor experimentele en gedurfde programmering. Er is zorg over de kunstprogrammering. Die zou het kind van de rekening kunnen worden als de reclame-inkomsten dalen, terwijl nieuws en opinie en maatschappelijk debat een zekere bescherming genieten. Mijn uitgangspunt is en blijft natuurlijk een evenwichtig programmapakket in alle functies. Als het plan onbedoelde negatieve effecten heeft dan wil ik kijken hoe we die kunnen voorkomen.

In het kabinetsstandpunt is een jongerenoffensief aangekondigd, waarmee een samenhangend en aansprekend aanbod voor jongeren gestalte moet krijgen. Dit is overigens niet beperkt tot alleen functie C, maar geldt voor het aanbod in alle functies en op de diverse platforms. In de prestatieovereenkomst zal de budgettaire inzet bepaald worden.

31

In de kabinetsvisie worden de budgetten voor de NOS en de licentiehouders gesteld op 140 miljoen en 129 miljoen, prijspeil 2005. Betekent de toevoeging «prijspeil 2005» dat de bedragen de komende drie jaar meestijgen met de indexatie?

De toevoeging prijspeil 2005 betekent inderdaad dat voor de komende drie jaar de indexatie hierop van toepassing is en dat de bedragen meestijgen. Het betreft geen definitieve vaststelling van het budget vooruitlopend op 2008. Als gevolg van reclamederving kan het totale budget van de publieke omroep de komende jaren dalen. De percentages zoals deze zijn vastgesteld in het kabinetsplan vormen de basis voor de vaststelling van de budgetten vanaf 2008, de gemelde bedragen zijn een weergave van de situatie zoals die zou zijn opgetreden in 2005.

32

Kunt u voorbeelden geven van publieke omroepen in andere landen waar amusementsprogramma's die niet tegelijkertijd een nieuwsfunctie, een opiniërende functie of een culturele, educatieve of informatieve functie vervullen, zijn verboden? Zo ja, welke bereik- en kijktijdaandelen realiseren die publieke omroepen? Zo neen, hoe beoordeelt u dat gegeven?

Voor zover te overzien bestaan daarvan in Europa geen voorbeelden. In de kabinetsvisie is ook geen sprake van een verbod op bepaalde amusementsprogramma's, maar wordt gesteld dat amusement als vorm behouden zal blijven, onder de voorwaarde dat het programma ten minste één van de publieke functies vervult. In feite wordt daarmee eerder een positieve verplichting ingevoerd: namelijk dat programma's aan bepaalde publieke doelstellingen en kwaliteitseisen voldoen. Dat is Europa-breed gezien geen vreemde verplichting. In het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld is de bedoeling van de regering om – als onderdeel van de aanscherping van de taakopdracht van de BBC – in het nieuwe BBC Charter op te nemen dat alle diensten van de BBC aan vijf onderscheiden publieke doelstellingen moeten bijdragen (BBC Green Paper, «A strong BBC, independent of government», maart 2005). Het kabinet ziet de voorwaarde, dat vermaak als vorm blijft bestaan maar wel aan één van de publieke functies moet bijdragen, als een aanscherping van de publieke taakopdracht, vergelijkbaar met de geplande aanscherping in het Verenigd Koninkrijk.

33

Onderschrijft u dat amusement innovatief kan zijn? Zo ja, past amusement dat innovatief is binnen de kerntaken van de publieke omroep?

Innovatief is als programmakenmerk van een andere orde dan het voldoen aan bepaalde publieke functies. Innovatief zegt eerder iets over het format dan over de inhoud. Een innovatief amusementsprogramma als vorm om bij te dragen aan een van de publieke functies is uiteraard een wezenlijk onderdeel van het programmapakket van de publieke omroep.

34

Wilt u de raad van bestuur door middel van prestatieafspraken afrekenen op inspanningen of op resultaten? Hoe moet het multimediaal offensief voor jongeren in dat kader gezien worden?

De inzet van het instrument prestatieovereenkomst is nieuw en zal de komende tijd zijn plaats moeten vinden binnen de huidige constellatie in Hilversum. In de komende drie jaar moet ervaring worden opgedaan en daarbij past dat de prestatieovereenkomst vooralsnog geformuleerd is als inspanningsverplichting. Inspanningsverplichtingen zijn niet vrijblijvend en niet zonder belang. De publieke omroep wordt gedwongen zijn doelen scherp te stellen en committeert zich aan de afgesproken inzet. Afrekenen op inspanningen betekent dat de omroep in elk geval publiekelijk verantwoordt welke inspanningen zijn verricht om het afgesprokene na te komen, waarom dat eventueel niet is gelukt en wat de strategie wordt om dat te verbeteren. Na 2008 kunnen de afspraken ambitieuzer geformuleerd worden en zal ook ingezet worden op bindende afspraken.

35

Wordt het licentiehouders toegestaan samen te werken met de NOS, om in gezamenlijkheid programma's te maken, zoals bijvoorbeeld de gezamenlijke uitzendingen bij ingrijpende gebeurtenissen? Zo ja, wilt u wettelijk voorschrijven in welke gevallen mag worden samengewerkt of worden daar geen wettelijke restricties aan verbonden? Zo neen, welk probleem wordt er opgelost door die samenwerking te gaan verbieden?

De functie-indeling geeft richting aan de taak en de rolverdeling binnen de publieke omroep. In die taakverdeling is de nieuwsvoorziening, waaronder de verslaggeving bij belangrijke gebeurtenissen die van belang zijn voor de samenleving, de primaire taak van de NOS. Te allen tijde dient voor de kijker/luisteraar helder te zijn wie de afzender is. Incidentele samenwerking, bijvoorbeeld bij ingrijpende gebeurtenissen, kan vanzelfsprekend plaatsvinden. Structurele samenwerking bij reguliere verslaggeving is niet wenselijk met het oog op de noodzaak van een eenduidige afzender voor de kijker.

36

Is de nieuwe Raad van Toezicht al in functie? Zo ja, op welke wijze zijn de leden van de Raad geworven en geselecteerd? Zo neen, waarom niet?

De raad van toezicht van de NOS bestaat sinds 1 september jongstleden uit onafhankelijke leden. Voor de werving van leden van de raad van toezicht wordt op dit moment een zorgvuldige en transparante procedure gevolgd. Deze procedure is zo ingericht dat op goede wijze recht gedaan wordt aan de beoogde onafhankelijkheid van de nieuwe raad van toezicht. Door middel van advertenties in enkele landelijke dagbladen zijn de vacatures en de voor de vervulling daarvan vereiste capaciteiten publiekelijk bekend gemaakt. Een onafhankelijke adviescommissie, bestaande uit drie leden, is ingesteld om mij te adviseren over de benoeming van de voltallige raad van toezicht1. Een extern wervingsbureau zal ten dienste van de adviescommissie de wervingsactiviteiten uitvoeren en de adviescommissie ondersteunen. Ik heb de adviescommissie gevraagd vóór 1 november aanstaande met een advies te komen. Tot die tijd is een viertal kroonleden van de oude raad van toezicht bereid gevonden tijdelijk de raad van toezicht te vormen. Afspraak is dat zij terugtreden op het moment dat nieuwe leden kunnen worden benoemd.

37

Is het waar dat voor de Raad van Toezicht personen met een functie in het openbaar bestuur (zoals burgemeesters of Commissarissen van de Koningin) op voorhand zijn uitgesloten?

In artikel 18a van de Mediawet zoals dat per 1 september jongstleden is komen te luiden is inderdaad bepaald dat het lidmaatschap van de raad van toezicht, naast andere strijdigheden, niet te combineren is met het lidmaatschap van het parlement, een provinciaal bestuur of een lokaal bestuur of een betrekking bij een ministerie of onder de ministeriële verantwoordelijkheid vallende bedrijven en instellingen. In verband met de mogelijke medeverantwoordelijkheid voor regionale en lokale omroep van de door u genoemde bestuurders, acht ik dit onverenigbaar.

38

Welke criteria hanteert u voor de selectie van leden van de Raad van Toezicht?

Voor de raad van toezicht wordt gezocht naar personen met grote bestuurlijke kennis en ervaring uit het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. In de raad van toezicht zullen verschillende deskundigheden – waaronder financiële, juridische, media-inhoudelijke en bedrijfsmatige expertise – vertegenwoordigd zijn. De leden dienen onafhankelijk te zijn van publieke en commerciële omroepen en daaraan verwante bedrijven, de overheid en politiek. Voor de leden geldt dat zij in ieder geval beschikken over strategisch denkvermogen en bestuurlijke kennis. Ruime bestuurlijke ervaring, affiniteit met media en de landelijke omroep en ervaring met maatschappelijke en complexe vraagstukken is noodzakelijk. Verder wordt ondernemerschap en ervaring met veranderingsprocessen verlangd. De leden van de raad van toezicht dienen het belang van de landelijke omroep en koppelen daarbij hun specifieke deskundigheid aan voldoende inzicht in de belangen en achtergronden van de betrokken organisaties en de maatschappelijke context waarin de publieke omroep opereert. Het is voorts de taak van de leden om een goede balans te vinden tussen hun toezichthoudende taak en het vervullen van een klankbordfunctie voor de raad van bestuur.

39

Hoe dient de Raad van Bestuur vast te stellen of er lacunes optreden in het totale palet van programma's in functie B en het derhalve geoorloofd is om die lacunes te vullen? Indien de raad van bestuur een aanvullend programma wenst in verband met de pluriformiteit, wie kan zij dat programma dan laten produceren?

Het is de taak van de raad van bestuur om uitvoering te geven aan de publieke taakopdracht en te zorgen voor een totaalaanbod waarin de verschillende interesses en meningen aan bod komen. Vanuit die opdracht zal de raad van bestuur voortdurend oog moeten hebben voor de pluriformiteit van het aanbod. Hij zal daarvoor instrumenten moeten gebruiken en ontwikkelen, bijvoorbeeld kijk- en luisteronderzoek, de kwaliteitskaart en een nieuwsmonitor. Een evenwichtig totaalaanbod wordt concreet uitgewerkt in programmaschema's, waarin plaats is voor programma's in alle genres die de pluriformiteit aan interesses, opvattingen, stijlen en smaakvoorkeuren weerspiegelen en waarbij ook gelet wordt op relevant bereik onder het algemene publiek en onder de specifieke doelgroepen. Als blijkt op basis van onderzoek dat er op bepaalde onderdelen geen aanbod door licentiehouders wordt geleverd, kan de raad van bestuur die lacunes opvullen met aanvullende programma's, bijvoorbeeld door inschakeling van de interne voorziening of andere producenten.

40

Is het denkbaar dat de leden van een omroepvereniging diezelfde omroepvereniging in verschillende varianten oprichten en derhalve langs meerdere kanalen zendtijd en budget verkrijgen? Welke meerwaarde biedt die mogelijkheid voor de pluriformiteit van het aanbod?

Deze route biedt geen reëel uitzicht op extra budget. Elke aspirant-licentiehouder moet ten minste 50 000 leden/donateurs bijeenbrengen die bereid zijn hun betrokkenheid door het betalen van een contributie van € 2 per maand tot uitdrukking te brengen. Na vijf jaar moet elke aspirant-licentiehouder ten minste 5% van het totale ledenaantal van de licentiehouders gezamenlijk hebben. Dat komt bij de huidige ledentallen neer op 150 000. Vervolgens krijgt elke licentiehouder die aan deze drempelwaarde voldoet een budget dat via een staffel afhankelijk is van het aantal leden. Hoe hoger het aantal leden, hoe hoger het budget. Hiermee wordt splitsing ontmoedigd en fusie beloond.

41

Bent u van plan zelf de Nederlandse Programma Stichting (NPS) op te heffen? Zo ja, per wanneer?

De NPS is een privaatrechtelijke stichting. Op grond van statuten zal ik deze (doen) ontbinden met ingang van de wetswijziging in 2008.

42

Gaat u voorzien in een sociaal plan voor de medewerkers van de NPS die gedwongen moeten worden ontslagen als de NPS wordt opgeheven?

Ja, ik ga voorzien in een sociaal plan voor de NPS, vergelijkbaar met de maatregelen die ik getroffen heb voor de bezuinigingsoperatie op de rijksomroepbijdrage door het kabinet.

43

Is de NPS per 1 september 2008 haar positie in het bestel kwijt en moet ze derhalve al voor 2008 maatregelen nemen om zich daarop voor te bereiden of krijgt de NPS, net als de andere omroepen vanaf 2008 een overgangstermijn waarin ze de organisatie kan afbouwen?

De NPS zal, samen met de raad van bestuur toewerken naar de overgang per 1 september 2008. De NPS kan in die periode de organisatie afbouwen c.q. onder leiding van de raad van bestuur onderdelen integreren in de nieuwe organisatie rond de raad van bestuur. Mocht blijken dat een zorgvuldige overgang niet tijdig gerealiseerd kan worden, dan is het kabinet bereid daarvoor een oplossing te zoeken.

44

Bent u bereid de statuten van de NPS zodanig aan te passen dat de stichting voort kan bestaan, bijvoorbeeld als licentiehouder met donateurs?

Nee. De NPS in zijn huidige vorm zal worden ontbonden. Dit staat een eigen initiatief rondom de NPS niet in de weg.

45

Is de organisatiestructuur in bijlage 2, waarin de NPS per abuis was opgenomen, voor u een denkbare optie?

Bijlage 2 bij het kabinetsplan gaf aan dat de programmaproductie voor de functie cultuur, educatie en overige informatie in een concurrentiemodel wordt verzorgd door licentiehouders of buitenproducenten. Indien noodzakelijk voor de continuïteit kunnen programma's in functie C ook gemaakt worden door een interne voorziening bestaande uit nader te bepalen delen van de NPS. Zie verder het antwoord op vraag 43.

46 en 47

Welk probleem lost u op met de opheffing van de NPS?

Waarom heeft u noch de visitatiecommissie eerder gewezen op problemen met het bestaan van de NPS?

In Met het oog op morgen kiest het kabinet voor een geheel nieuwe organisatie van de publieke omroep, gebaseerd op een eenduidige taakverdeling. De verantwoordelijkheid voor de taak van de publieke omroep komt vanaf 2008 te liggen in één hand, namelijk de raad van bestuur. Onderlinge taakverdeling is gebaseerd op een indeling naar functies van de publieke omroep. NOS-RTV als interne werkmaatschappij is belast met de nieuwsvoorziening. Licentiehouders zijn belast met de functie opinie en maatschappelijk debat. De raad van bestuur draagt zorg voor de programmering in de functie cultuur, educatie en andere informatie. In dit model is geen behoefte aan een NPS die met aanvullende programmering is belast. Daarin kan de raad van bestuur zelf op verschillende wijzen (laten) voorzien. Daarom wordt de NPS opgeheven. In het huidige model is tien jaar geleden gekozen voor een splitsing van de Nederlandse Omroep Programma Stichting in een NOS en een NPS. De evaluatie van de NPS door de visitatiecommissie was gericht op het functioneren van de NPS in de huidige organisatie van de publieke omroep.

48

Moet de tekst over de toekomst van de NPS op pagina 31 van uw brief zo gelezen worden dat het de Raad van Bestuur verplicht wordt om de NPS-programma's die niet onder opinievorming en maatschappelijk debat vallen («waaronder bijvoorbeeld Klokhuis en Sesamstraat»), te blijven financieren en uitzenden? Zo ja, tot wanneer geldt die verplichting? Zo neen, op welke manier kunt u dan garanderen dat het voortbestaan van die programma's gewaarborgd is?

De raad van bestuur draagt volledige verantwoordelijkheid voor het totale pakket in de functie cultuur, educatie en overige informatie. De raad van bestuur zal vanuit die verantwoordelijkheid een afweging maken over alle programma's in deze functie. Het is mogelijk dat de NPS-programma's waarvan de continuïteit op de tocht zou kunnen komen te staan, overgaan naar de interne organisatie binnen de publieke omroep. Wel zal ik in het kader van de prestatieovereenkomst met de raad van bestuur afspraken maken voor het totaal van de programmering en enkele accenten daarin. Overigens is in het huidige bestel ook van geen enkel programma gegarandeerd dat het voor onbepaalde tijd kan voortbestaan.

49

Kunt u verduidelijken welke maatschappelijke behoefte wordt vervuld met de uitbreiding van de aan reclame te besteden zendtijd van 6,5% naar 10%?

Met de uitbreiding van de aan reclame te besteden zendtijd van 6,5% naar 10% wordt deels compensatie geboden voor gederfde inkomsten. Dit gebeurt door een betere spreiding van reclame over dag- en nachtprogrammering, waardoor de kijker er niet veel van zal merken. De uitbreiding is nodig om de kwaliteit en verscheidenheid van het programma-aanbod niet al zeer te laten lijden onder de dalende inkomsten.

50

Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de STER tijdens het eerdergenoemde rondetafelgesprek op 5 september jl. dat de uitbreiding van de reclamezendtijd nauwelijks zal leiden tot meeropbrengsten? Kunt u een schatting geven van de meeropbrengsten die kunnen worden gerealiseerd door de vergroting van de zendtijd voor de STER?

Ja, ik heb kennisgenomen van de uitspraken van de STER tijdens het rondetafelgesprek op 5 september jl. dat de uitbreiding van de reclamezendtijd nauwelijks zal leiden tot meeropbrengsten. Dit heeft vooral te maken met het feit dat er tegelijkertijd sprake is van een nieuwe marktpartij, Talpa, waarvan de effecten op de verdeling van de totale televisieadvertentiemarkt nog niet bekend zijn. Op basis van eerdere prognoses (eind vorig jaar) is berekend dat een inkomstenvermeerdering van € 30 miljoen tot de mogelijkheden zou behoren. Dit zal nu naar verwachting minder zijn, maar € 15 miljoen lijkt nog steeds haalbaar de komende jaren.

51

Hoe beoordeelt u de inschatting van de Raad van Bestuur dat de reclame-inkomsten de komende jaren fors terug zullen lopen?

Ook ik verwacht een daling. Er kan op dit moment echter nog geen exacte prognose worden gemaakt van de te verwachten inkomsten van de STER. De uiteindelijke daling van reclame-inkomsten is onderhevig aan recente ontwikkelingen in de (reclame-) markt, digitale ontwikkelingen en het antwoord dat de publieke omroep hierop weet te vinden in haar huidige samenwerking, strategie en programma's. Het is nog niet duidelijk op welk niveau het «marktaandeel» van de publieke omroep, met de toe-treding van de nieuwe marktpartij Talpa, zich zal stabiliseren. Daarvoor zijn de ontwikkelingen nog te vers. In ieder geval zal er een daling van € 15 miljoen plaatsvinden per 2008 vanwege de afschaffing van reclame rondom kinderprogrammering.

52

Welk advies geeft u de Raad van Bestuur om de terugloop van reclame-inkomsten tegen te gaan?

Een advies van mij aan de raad van bestuur is niet aan de orde. De raad van bestuur heeft de opdracht om tot resultaten te komen via aantrekkelijke programmering, ook voor een breed publiek. Dit aanbod leidt tot een positionering op en opbrengst uit de reclamemarkt. Voor het overige heb ik aangekondigd aanvullende mogelijkheden voor andere externe inkomsten te zullen onderzoeken.

53

Bent u het ermee eens dat de sterke afhankelijkheid van reclame-inkomsten de Raad van Bestuur niet prikkelt om in functie C programma's te selecteren die bedoeld zijn voor kleine of voor adverteerders onaantrekkelijke doelgroepen?

Nee. De raad van bestuur is gehouden de wettelijke taak uit te voeren en dus zowel grote als kleine publieksgroepen te bedienen.

54

Is het voor de Raad van Bestuur mogelijk om de tenders in functie C uit te schrijven voor een verzameling programma's in plaats van voor losse programma's?

Het is aan de raad van bestuur om te bepalen op welke wijze en onder welke voorwaarden inschrijving voor programma's wordt opengesteld. De inschrijvingsprocedure moet uiteraard voldoen aan vereisten van onder meer kenbaarheid en transparantie.

55

Bent u het ermee eens, dat voor zwaardere culturele producties, zoals speelfilms of documentaires, langere planningstermijnen noodzakelijk zijn? Is het voor de raad van bestuur mogelijk om tenders in functie C uit te schrijven met een lange looptijd, bijvoorbeeld meerdere jaren?

Bij het openstellen van de inschrijving kan de raad van bestuur rekening houden met de specifieke kenmerken van de beoogde programmering. Daarbij zal rekening gehouden moeten worden met de proportionaliteit van overeenkomsten voor een langere periode.

56, 57 en 58

Welk effect beoogt u met de verhoging van de minimale omroepcontributie van € 5,72 naar € 24 per jaar?

Heeft u kennisgenomen van het rapport van Bart's News Network (BNN) waaruit blijkt dat de jongere doelgroep massaal haar lidmaatschap op zal zeggen bij een dergelijke verhoging? Is dat het effect dat u beoogt? Zo neen, bent u bereid dit onderdeel van het plan te corrigeren?

Op welke wijze draagt de verhoging van de minimale contributie van omroepverenigingen bij aan de volgens velen tekort schietende representativiteit van het totale ledenbestand? Verwacht u dat lagere inkomensgroepen, jongeren en allochtonen vaker of minder vaak lid zullen worden?

Het kabinet hecht eraan dat de publieke omroep stevig verankerd is en blijft in de samenleving. Juist bij meningsvorming is de meerwaarde van externe pluriformiteit duidelijk: het geeft meer zekerheid dat uiteenlopende opvattingen en overtuigingen doorklinken in de programma's van de publieke omroep. Omroepen hoeven niet per definitie georganiseerd te worden naar geloofsovertuiging of ideologie. Op de door het kabinet voorgestelde manier wordt de mening van zoveel mogelijk burgers gehoord en gevormd, en kunnen ook jonge bewegingen met andere stijl en aanpak toetreden. De door het kabinet voorgestelde minimumbijdrage dient als bewijs voor serieuze betrokkenheid en draagt mede bij aan het verwerven van een substantieel eigen budget. Ik heb kennisgenomen van het rapport van BNN. Als door de hoogte van het bedrag – € 2 per maand – het onbedoelde effect zou optreden dat daardoor bepaalde groepen in de samenleving minder goed vertegenwoordigd zijn bij de licentiehouders terwijl ik de openheid juist groter wil maken, dan wil ik kijken hoe we dit kunnen voorkomen. De hoogte moet wel dusdanig zijn dat sprake is van een blijk van serieuze betrokkenheid bij de licentiehouder.

59

In welke boekhouding moeten licentiehouders de lasten van gebouwen, management en overhead opnemen? In de publieke of de commerciële boekhouding?

Volgens de toepasselijke (Europese) regelgeving zal er een kostentoerekening dienen plaats te vinden aan de publieke en private activiteiten op grond van een transparant waarderingssysteem.

60

Mogen personeelsleden van licentiehouders zowel werkzaam zijn voor programma's in functie B als voor programma's in functie C en programma's die voor derden worden geproduceerd?

Het zal duidelijk dienen te zijn voor welke van de verschillende activiteiten personeelsleden worden ingezet, zodat de personeelskosten op een juiste manier aan de verschillende activiteiten kunnen worden toegerekend. Een organisatorische scheiding tussen enerzijds de licentiehouder (alleen werkzaam ten behoeve van functie B) en anderzijds de «commerciële» poot van de organisatie biedt die duidelijkheid. De «commerciële» organisatie zal op «arms length» van de licentiehouder dienen te opereren.

61

Bent u van mening dat makers van culturele producties zeggenschap horen te hebben over het gebruik en de exploitatie van hun werk of dienen de makers in de ogen van het kabinet hun rechten over te dragen aan de publieke omroep?

Hierover zullen door de raad van bestuur en de makers van culturele producties steeds afspraken moeten worden gemaakt. Dat is overigens nu ook al het geval waar een culturele productie door een omroeporganisatie wordt uitbesteed. Daarbij dient steeds een evenwicht te worden gevonden tussen het, via het verwerven van rechten, voldoende uitvoering kunnen geven aan de publieke taakopdracht en de mogelijkheden van de makers voor gebruik en exploitatie van hun werk.

62, 63 en 64

Mag een licentiehouder een programma in eerste instantie uitzenden in functie B en later het programma aanbieden in functie C? Zo ja, worden daar voorwaarden aan verbonden? Zo neen, hoe gaat u dat verhinderen?

Mag een licentiehouder een programma in eerste instantie aanbieden in functie B en het later aanbieden op de commerciële markt? Zo ja, worden daar voorwaarden aan verbonden? Zo neen, hoe gaat u dat verhinderen?

Mag een licentiehouder of een buitenproducent een programma eerst produceren voor de publieke omroep in functie C en in een volgende jaargang voor een commerciële zender?

Uiteindelijk gaat het er om dat een volwaardige programmering tot stand wordt gebracht die voldoet aan de gestelde publieke opdracht. De raad van bestuur heeft hierbij het voortouw. Als er door het optreden van licentiehouders gaten ontstaan in de beoogde programmering kan de raad van bestuur daar op verschillende wijzen invulling aan geven. Licentiehouders produceren met publieke middelen materiaal voor functie B. Dit materiaal heeft dus een publieke functie en is daarvoor beschikbaar. Op basis van nadere afspraken tussen raad van bestuur en licentiehouders wordt bepaald of voor de publieke functies geproduceerd materiaal op andere manieren gebruikt kan worden.

65

Wilt u regels stellen aan de profilering van licentiehouders en producenten in functie C of laat zij het aan de raad van bestuur over om daarover met licentiehouders en producenten afspraken te maken?

In functie C worden aan licentiehouders en producenten geen profileringseisen gesteld.

66

Op welke wijze komt de prijs tot stand in functie C?

De prijs komt via een open, kenbare, transparante procedure op een marktconforme wijze tot stand, waarbij door de raad van bestuur voor de beste prijs/kwaliteitsverhouding zal worden gekozen.

67

Kan het gevolg van toepassing van het marktmechanisme in functie C zijn dat populaire programma's in prijs stijgen, aangezien de publieke omroep om die programma's feitelijk gaat concurreren met commerciële zenders?

Deze situatie is straks niet anders dan nu. Immers, nu wordt reeds gewerkt met buitenproducenten waar ook rechtenkwesties steeds punt van onderhandeling zijn.

68

Is het kabinet bereid de Auteurswet aan te passen, zodat programma's van de publieke omroep zonder meerkosten via meerdere distributiekanalen kunnen worden verspreid, waarbij te denken valt aan broadcasting en narrowcasting en on-demand distributie via internet?

Het kabinet ziet geen aanleiding de Auteurswet aan te passen.

69

Wat is de actuele planning voor wetgeving en implementatie van de plannen voor de publieke omroep?

De planning is om het wetsvoorstel begin 2006 aan de Raad van State aan te bieden. Ik streef ernaar het wetgevingsproces begin 2007 af te ronden. Dit stelt de publieke omroep in staat om zich gedurende anderhalf jaar voor te bereiden op de feitelijke implementatie per 1 september 2008.

De leden van de VVD-fractie hebben de volgende vragen:

1

Hoe oordeelt u over dat aspect van de digitalisering dat zendtijd voor ieder individu mogelijk maakt, bijvoorbeeld via podcasting? In hoeverre neemt die ontwikkeling volgens u de noodzaak weg voor een omroepbestel dat fungeert als podium voor meningen?

Door digitalisering neemt in de toekomst schaarste aan distributiekanalen af, maar in een klein en competitief taalgebied als Nederland blijft publieke media-inhoud schaars. Zendtijd voor ieder individu bijvoorbeeld via podcasting is een interessante ontwikkeling. Het neemt echter niet de noodzaak weg voor een omroepbestel dat fungeert als podium voor meningen. Met de WRR en Raad voor cultuur is het kabinet van mening dat de markt ook in de toekomst niet vanzelf goed voorziet in maatschappelijke functies. De onafhankelijkheid, pluriformiteit, toegankelijkheid en kwaliteit van het aanbod dient gewaarborgd te blijven. Individualisering en digitalisering doen daar niets aan af.

2

«Wat commercieel gemaakt kan worden afhankelijk blijft van de belangstelling van grote groepen en van kleinere groepen die interessant zijn voor adverteerders». Is op basis van die opvatting besloten de NOS op te dragen pas te bieden op sportrechten als er geen commerciële interesse voor het open net is getoond? Zo neen, waarom niet?

Onder de functie nieuwsvoorziening valt ook sportverslaggeving. NOS-RTV krijgt hiervoor een programmatisch mandaat en draagt eigen programmatische verantwoordelijkheid. Om hieraan uitvoering te kunnen geven zal NOS-RTV mee moeten kunnen (blijven) bieden op uitzendrechten. Als het gaat om de meer populaire sportevenementen bieden ook altijd commerciële omroepen mee. Het is niet zo dat NOS-RTV slechts mag bieden op uitzendrechten indien geen andere gegadigden zich melden. NOS-RTV behoudt een zelfstandige opdracht ten aanzien van sportverslaggeving onafhankelijk van het commerciële aanbod. De publieke omroep rekent aandacht voor sport nadrukkelijk tot haar maatschappelijke taak en verantwoordelijkheid. Bovendien is sport een belangrijk element in het streven van de publieke omroep om een breed publiek aan zich te binden. Ook is sport een middel om groepen te bereiken die de publieke omroep met andere programma's moeilijk bereikt.

3

Vindt u ondertiteling voor doven en slechthorenden van commerciële programma's een publieke functie? Wilt u de commerciële omroepen dwingen tot ondertiteling? Welke kosten moeten de commerciële omroepen maken in het geval zij verplicht zouden worden hun Nederlandstalige programma's te ondertitelen? Zijn er vanuit de Mediabegroting middelen beschikbaar om die kosten te dekken? Zo neen, waarom niet?

Er zijn anderhalf miljoen mensen in Nederland met een auditieve beperking. Ondertiteling zou om die reden niet alleen een zaak van de publieke omroep moeten zijn. Het kabinet is daarom van mening dat ook commerciële omroepen hier een eigen verantwoordelijkheid in hebben. Ik heb daar al een aantal malen overleg over gehad met de brancheorganisatie van commerciële omroeporganisaties VESTRA. De verplichting tot ondertiteling wordt op basis van de Mediawet in 2006 vastgelegd in een Algemene Maatregel van Bestuur. Deze Algemene Maatregel van Bestuur zal ook betrekking hebben op de commerciële omroepen die onder Nederlandse jurisdictie vallen. Ondertiteling kan beschouwd worden als een regulier onderdeel van de programmaproductie. De kosten voor ondertiteling variëren per type programma. Over het algemeen bedragen de ondertitelingskosten een paar procent van de kosten van een programma. Voor de commerciële omroepen zijn geen middelen vanuit de mediabegroting beschikbaar om deze kosten te dekken.

4

Gelden de bezwaren tegen een «Nieuw-Zeelands» model ook wanneer de overheid eisen zou stellen aan de time-slots waarop de «zwaardere programma's» worden uitgezonden, in die gevallen dat commerciële omroepen ervoor zouden kiezen dergelijke programma's met subsidie te vervaardigen?

Ja, dan gelden die bezwaren ook. In Nieuw Zeeland blijkt namelijk dat commerciële omroepen geen zwaardere programma's voor een klein publiek willen uitzenden in prime time. Zelfs niet met subsidie, omdat hun marktaandeel bij kijkers er zodanig door wordt ondergraven (direct en indirect) dat het nadelig is voor hun positie op de reclamemarkt en dus voor de winst. Het fonds dat de overheidssubsidies verdeelt, komt daardoor ook voor een dilemma te staan. Het zal ofwel genoegen moeten nemen met subsidiëring van kwetsbare producties buiten prime time. In dat geval behalen de programma's van het fonds een heel klein publiek, en komt het bestaansrecht van het fonds op het spel te staan, want alle belastingbetalers betalen er aan mee. De andere optie is dat het fonds zijn eisen bijstelt zodat hij ook subsidies kan geven aan lichtere genres. Dit heeft het fonds in Nieuw Zeeland gedaan, maar dat leidde weer tot de kritiek dat de subsidie ging naar programma's die wellicht ook zonder subsidie tot stand hadden kunnen komen, zoals binnenlandse soapseries. Kort en goed: een fonds dat commerciële omroepen subsidieert, komt uiteindelijk voor precies hetzelfde spanningsveld te staan als een publieke omroep, namelijk het spanningsveld tussen kwaliteit en bereik. In vergelijking tot een publieke omroep zijn er uiteindelijk meer nadelen dan voordelen. Ten eerste heeft een fonds veel hogere transactiekosten (richtlijnen en criteria voor aanvragen, beoordelingsprocedures, procedures voor beroep en bezwaar), ten koste van budget voor programmaproductie. Ten tweede is een fonds eerder vatbaar voor directe inhoudelijke bemoeienis door de overheid c.q. de politiek.

5

Op welke informatie baseert u de uitspraak dat «een publieke omroep een efficiënte manier is om publieke functies in de media vorm te geven?» Op basis van welke informatie constateert u dat een publieke omroep een efficiënter manier is om publieke functies in de media vorm te geven dan een fonds dat subsidies verdeelt, gegeven een digitale toekomst?

Met de WRR en de Raad voor cultuur is het kabinet van mening dat de markt ook in de toekomst niet vanzelf goed voorziet in alle maatschappelijke functies. Daarom blijft er een rol voor een sterke publieke omroep die hiervoor de beste garanties biedt. De risico's gelden eerst en vooral voor de functies nieuws, opinievorming en maatschappelijk debat, cultuur, educatie en andere informatie. In deze functies zijn onafhankelijkheid, pluriformiteit, toegankelijkheid en kwaliteit van het aanbod niet vanzelfsprekend. Evenmin is zeker dat burgers kennis nemen van waardevolle (publieke) inhoud. Weliswaar neemt de schaarste aan distributiekanalen af, maar in een klein en zeer competitieve taalgebied als Nederland blijft «publieke» media-inhoud schaars. Genres die duur zijn om te maken en die weinig publiek of een publiek bereiken dat voor adverteerders niet interessant is, hebben bij commerciële media geen prioriteit. Lang pionieren met innovatieve programmaconcepten zit er evenmin in. Wat commercieel gemaakt kan worden, blijft afhankelijk van de belangstelling van grote groepen en van kleinere koopkrachtige of koopgrage groepen die interessant zijn voor adverteerders. Men kan niet met hetzelfde resultaat publieke taken beleggen bij commerciële omroepen. Druk om winst te maken zal bij de commerciële omroep altijd leidend zijn (zie het bij vraag 4 beschreven voorbeeld).

6

Waarom is blijvende inzet van de algemene radio- en televisiezenders nodig voor het succes van digitale publieke kanalen?

De algemene radio- en televisiezenders houden voorlopig het grootste aandeel in de kijk- en luistertijd. Daarom zijn zij onmisbaar voor de promotie en zichtbaarheid van het bijzondere aanbod (cultuur, educatie, etc.) dat op digitale kanalen een tweede leven en verdieping krijgt.

7

Op welke wijze wordt gewaarborgd dat de digitale zenders van de publieke omroep een publieke – dus niet commerciële – functie vervullen? Is het bijvoorbeeld in de kabinetsplannen mogelijk dat de NOS start met een digitaal voetbalkanaal?

Kern van het kabinetsplan is dat de publieke omroep straks met inzet van diverse distributieplatforms – waaronder algemene en gespecialiseerde digitale zenders, internet – zijn publieke taak zal uitvoeren. Het totaalaanbod op de verschillende platforms moet voldoen aan de eisen die uit de taakopdracht van de publieke omroep voortvloeien. Dit betekent dat de platforms een publieke functie vervullen. De wijze waarop de diverse platforms worden ingezet en welke content op welke wijze wordt verspreid is een strategische keuze waar de raad van bestuur voor verantwoordelijk is. Dit betekent overigens niet een volledig blanco cheque. Op basis van het meerjarenbeleid zal iedere vijf jaar op voorstel van de publieke omroep het pakket van algemene en gespecialiseerde zenders worden bepaald. Dat voorstel zal natuurlijk wel onderbouwd dienen te worden, waarbij aangegeven wordt op welke wijze dit bijdraagt aan de uitvoering van de publieke omroep.

8

Op welke wijze wordt gewaarborgd dat gespecialiseerd aanbod voor doelgroepen een publieke functie vervult?

Onderdeel van de taakopdracht van de publieke omroep is het voorzien in aanbod voor specifieke doelgroepen. Op welke manier dat het beste kan gebeuren, is onderdeel van de strategische keuzes die de publieke omroep zelf maakt. Gespecialiseerd aanbod voor doelgroepen ter uitvoering van de taakopdracht zal altijd een publieke functie moeten hebben. Daar zal het Commissariaat voor de Media mede op toezien.

9

Hoe duidt u het publieke belang van een mogelijk landelijke radiozender voor jongeren en allochtonen, aangezien die doelgroep bij uitstek commercieel interessant is?

Uit luisteronderzoek blijkt dat jongeren en zeker jongeren met een allochtone achtergrond slecht bereikt worden door publieke radio. Vanuit de doelstelling van de publieke omroep om zoveel mogelijk burgers toegang te geven tot een onafhankelijke, pluriform en kwalitatief goed media-aanbod richt de publieke omroep zich ook op deze doelgroepen. Gezien onder meer het succes van het publieke radiostation FunX in de Randstad blijkt dat hier een behoefte bestaat, die door de markt tot dan toe overigens niet bediend werd. Ook landelijk ligt er ten aanzien van deze publieksgroepen een taak voor de publieke omroep, ongeacht of deze groep commercieel interessant is.

10

Past het een omroep die «zijn commerciële tegenstrevers niet hoort te imiteren» te bieden op sportrechten waarin ook commerciële omroepen interesse hebben?

Ook bij sportverslaggeving is er geen sprake van het imiteren van commerciële tegenstrevers. Vanuit haar functie dient NOS-RTV aandacht te besteden aan sport in brede zin, dat wil zeggen dat de publieke taak verslaggeving van zowel populaire als minder populaire sporten omvat. NOS-RTV maakt vanuit die taak een eigen afweging om wel of niet mee te bieden op uitzendrechten van sportevenementen. Die afweging is anders dan die van commerciële omroepen. De commerciële omroep kijkt naar het reclamerendement en of het strategisch voordeel leidt tot voldoende marktaandeel en winst. De publieke omroep kijkt naar de waarde van het evenement in de sportprogrammering en de publieke taak als geheel.

11

Vanaf wanneer wordt de subsidie voor de stichting «Reclame Rakkers» stopgezet?

De subsidie aan Reklame Rakkers is als projectsubsidie incidenteel toegekend. Het is dus een eenmalige subsidie.

12

Hoe komt u tot de conclusie dat een verlaging van het budget van de publieke omroep «onvermijdelijk ten koste van de kwaliteit en het bereik van de publieke omroep en dus ten koste van zijn publieke functies» gaat, mede gegeven het feit dat de publieke omroep op dit moment programma's uitzendt die volgens het kabinet niet behoren tot de noodzakelijke publieke functies en de commissie Rinnooy Kan (Briefnummer OCW0400356) eerder constateerde dat de publieke omroep niet efficiënt met zijn middelen omspringt?

De efficiencybesparingen die de publieke omroep kan realiseren hebben hun grens bereikt bij de invulling van de door het kabinet opgelegde bezuinigingen. Na het rapport van Rinnooy Kan zijn er derhalve nog aanzienlijke efficiencymaatregelen genomen. Verdere daling van het budget gaat ten koste van de programmering en daarmee van de prestaties die de publieke omroep kan leveren.

13

Welke rol ziet u nog voor programmaraden in een digitale context, indien blijkt dat in die context burgers zelf direct kunnen beslissen welke zenders zij willen ontvangen?

Het uitgangspunt is dat zolang de kabelexploitant een dominante positie heeft als infrastructuuraanbieder, de instrumenten die bij de liberalisering geïntroduceerd zijn, gehandhaafd blijven. De invloed van de consument op het aanbod van de kabelexploitant is daarbij gewaarborgd via de programmaraden die in elk geval adviseren over de samenstelling van het wettelijk minimumpakket. De ontwikkelingen staan echter niet stil. De kabelexploitanten breiden hun dienstenaanbod steeds meer uit. In de toekomst komt de functie van de programmaraden ter discussie naarmate het aanbod van zowel analoge als digitale zenders groeit en er sprake is van voldoende keuzevrijheid voor consumenten. Het ligt in de rede dat de invloed van consumenten blijft aansluiten op de groei en veranderingen van het aanbod. Het kabinet is daarom in gesprek met de programmaraden, de kabelsector, de programma-aanbieders en de Consumentenbond om te bezien hoe de effectiviteit van de consumenteninvloed zich verder zal moeten ontwikkelen. Uit de inmiddels gevoerde gesprekken met de betrokken partijen blijkt dat zij allen hechten aan een effectieve consumentinvloed en willen werken aan verbetering van het huidige systeem. Het overleg is nog gaande. In het najaar zal u over de uitkomst van dit overleg worden geïnformeerd.

14 en 15

Welk bedrag betaalt de publieke omroep op dit moment jaarlijks aan distributiekosten? Hoe worden deze kosten over de verschillende infrastructuren die voor de distributie worden gebruikt onderverdeeld?

Welk bedrag draagt de publieke omroep jaarlijks af aan Buma en de andere rechtenorganisaties voor de auteursrechtelijke openbaarmaking aan burgers, uitgesplitst in openbaarmaking via kabel, ether (Nozema en Digitenne), satelliet (Canal Digitaal) en internet?

Op dit moment beschik ik over de volgende informatie. In de meerjarenbegroting 2005 van de publieke omroep is opgenomen dat voor het jaar 2003 een bedrag van € 42,6 miljoen is gerealiseerd voor distributiekosten en rechtenafdracht. De landelijke publieke omroep betaalt op dit moment jaarlijks € 11 miljoen aan analoge etherdistributie en € 2,7 miljoen aan satellietdistributie.

16

Hoe wordt voorkomen dat met het vervallen van het onderscheid tussen hoofdtaak en neventaak een wettelijke basis wordt gecreëerd voor de huidige neventaken van de publieke omroep, waarvan de Europese Commissie heeft aangegeven te willen onderzoeken in hoeverre deze taken tot de openbare dienst behoren en dus met publiek geld zouden mogen worden gefinancierd?

In de wetgeving voor de lange termijn zal er een betere regeling komen ten aanzien van de verschillende activiteiten van de publieke omroep. Die verbetering betreft een duidelijker beschrijving en toedeling van taken aan de publieke omroep. De vragen van de Europese Commissie hebben betrekking op de onduidelijke taaktoedeling waar het gaat om neventaken. Het huidige systeem leidt er toe dat de publieke omroep in feite zelf de omvang van zijn publiek gefinancierde activiteiten kan bepalen. Het Commissariaat voor de Media toetst weliswaar deze activiteiten, maar dat is meer een kwalificatie achteraf dan een voorafgaande taaktoedeling. Dit systeem biedt naar het oordeel van de Europese Commissie te weinig duidelijkheid, met name voor andere marktpartijen, over de reikwijdte van de met publieke middelen gefinancierde activiteiten. In de nieuwe wetgeving zal een duidelijker taaktoedeling aan de publieke omroep worden opgenomen die tegemoet komt aan de zorgen van de Europese Commissie. Als onderdeel van de taakopdracht zal worden opgenomen dat de publieke omroep een pluriform aanbod via zowel klassieke radio- en televisiekanalen, als via andere distributiekanalen aan het publiek aanbiedt en alle activiteiten kan verrichten die daarvoor nodig zijn. Activiteiten die op dit moment nog als neventaak worden beschouwd, zoals themakanalen en internet, zullen dan als onderdeel van de taakopdracht aan de publieke omroep worden opgedragen. De precieze reikwijdte wordt vastgesteld op basis van de voorstellen die de publieke omroep in zijn beleidsplannen doet. Deze voorstellen zullen natuurlijk wel onderbouwd dienen te worden, waarbij aangegeven wordt op welke wijze deze bijdragen aan de uitvoering van de publieke functie.

17

Eén van de gespecialiseerde digitale zenders is bestemd voor (parlementair) nieuws. Parlementair nieuws is niet hetzelfde als een parlementair themakanaal dat de vergaderingen van Eerste Kamer, Tweede Kamer en Europees Parlement ongefilterd en rechtstreeks in de huiskamer kan brengen, zoals door het kabinet toegezegd te onderzoeken tijdens de behandeling van de mediabegroting 2005 (Kamerstuk 29 800 VIII, 132). Kunt u bevestigen dat het bewuste kanaal een portalkanaal wordt, waar de burger rechtstreeks de (belangrijkste) vergaderingen van de beide Kamers kan volgen?

Het voornemen bestaat om een parlementair digitaal themakanaal in te richten. Vergaderingen van de Tweede Kamer dan wel Eerste Kamer zullen naar verwachting met een beperkte duiding worden uitgezonden onder leiding van een onafhankelijke redactie die een zeer beperkte opdracht meekrijgt. Het zal mogelijk een plek krijgen binnen de bestaande initiatieven van de publieke omroep om digitale themakanalen in het leven te roepen. Een voorstudie hoe dit in te richten zal op korte termijn van start gaan.

18

Waarom is er niet voor gekozen bij verslaggeving van sport en evenementen buitenproducenten in te schakelen? Blijft de evenementenlijst in ongewijzigde vorm?

Sportprogrammering valt onder de functie nieuwsvoorziening omdat het ook hier gaat om actuele berichtgeving over en registratie van evenementen in binnen- en buitenland. Deze functie is het beste belegd bij NOS-RTV, die hiervoor een eigen programmatisch mandaat krijgt en beschikt over een organisatie met benodigde continuïteit, deskundigheid en onafhankelijkheid. In het kader van de sportverslaggeving kan, als dat efficiënt en effectief is, overigens wel gebruik worden gemaakt van buitenproducenten, maar dat is een keuze van NOS-RTV. De evenementenlijst, die per 31 december 2003 van kracht is, wordt om de vier jaar geëvalueerd. Die evaluatie kan leiden tot wijzigingen in de evenementenlijst. Overigens zijn op grond van de richtlijn Televisie Zonder Grenzen nieuws en sport uitgesloten als programmacategorieën waarvoor de verplichting inzake onafhankelijk product geldt.

19

Hoe wordt voorkomen dat de activiteiten van NOS-RTV concurreren met de dagbladsector en andere commerciële nieuwsmedia?

Het is nu eenmaal eigen aan het bestaan van diverse nieuwsmedia dat er concurrentie is. In dat speelveld levert de publieke omroep zijn eigen intrinsieke bijdrage aan onze democratie en cultuur, waaronder nieuwsvoorziening op alle platforms. Dat wordt overigens algemeen als een gewenste situatie beschouwd, waardoor pluriformiteit, kwaliteit, onafhankelijkheid etc. van de informatievoorziening worden bevorderd. Hij mag geen puur commerciële activiteiten verrichten die los staan van de publieke taak.

20

Hoe oordeelt u over de opzet van de BBC Trust? Zal een klachtenprocedure over onder andere de onpartijdigheid van het nieuws één van de onderdelen zijn van de waarborgen voor interne pluriformiteit?

De BBC Trust (dit is overigens slechts een werknaam en ook niet hetzelfde als het juridische begrip «trust») is de beoogde opvolger van de huidige «Board of Governors» van de BBC. De voorstellen van de Britse regering in het daarover in maart 2005 gepubliceerde «Green Paper», die dienen als voorbereiding voor de herziening van het 10-jarige Royal Charter (dat eindigt op 31 december 2006), beogen een duidelijker scheiding aan te brengen in de uitvoering van de publieke opdracht en het interne toezicht daarop. Ik wijs erop dat deze lijn bij de inwerkingtreding van de wijziging van de Mediawet per 1 september 2005 al bij de landelijke publieke omroep is ingezet (benoeming van onafhankelijke raadsleden door de Kroon, transparante benoemingsprocedure, voldoende afstand tussen uitvoering van beleid van de publieke omroep (raad van bestuur) en toezicht daarop (onafhankelijke raad van toezicht)). Het kabinet vindt dat er een waarborg moet komen voor een klachtenprocedure bij de publieke omroep. In navolging van het advies van de Raad voor cultuur over interne pluriformiteit zal het kabinet dan ook nagaan op welke wijze een klachtenprocedure geregeld dient te worden; door een opname in de wet of in de prestatieovereenkomst.

21

Welk maximum is er aan de hoeveelheid zendtijd die één licentiehouder kan verwerven?

Licentiehouders krijgen de plicht om met het budget een bepaalde hoeveelheid uren radio- en televisieprogramma's te maken, met een minimum en een maximum. De omvang daarvan zal bij de uitwerking in het wetsvoorstel vastgesteld worden.

22

Op welke wijze wilt u controleren dat licentiehouders in de open concurrentie met buitenproducenten in de derde functie geen gebruik maken van hun budget voor functie twee of materiaal dat zij met overheidsgeld hebben gemaakt?

Door het aanbrengen van een juridische en organisatorische scheiding tussen de licentiehouder en de «commerciële» poot die kan inschrijven voor door de raad van bestuur gevraagde producties. De publieke middelen mogen door de licentiehouder alleen worden ingezet voor de publieke taak. Indien er programmamateriaal door de licentiehouder aan de commerciële poot (of anderen) wordt geleverd, dient dat, conform ook de opvatting van de Europese Commissie, tegen marktconforme tarieven te gebeuren. Dit moet bovendien passen binnen de afspraken (over het gebruik van de rechten) die daarover met de raad van bestuur zijn gemaakt.

23

Op basis van welk toetsingskader besluit de raad van bestuur of er sprake is van een onvolledige weerspiegeling van het totale palet aan meningen en stromingen van de gehele bevolking?

Het is de taak van de raad van bestuur om uitvoering te geven aan de publieke taakopdracht en te zorgen voor een totaalaanbod waarin de verschillende interesses en meningen aan bod komen. Vanuit die opdracht zal de raad van bestuur voortdurend oog moeten hebben voor de pluriformiteit van het aanbod. Hij zal daarvoor instrumenten moeten gebruiken en ontwikkelen, bijvoorbeeld kijk- en luisteronderzoek, de kwaliteitskaart en een nieuwsmonitor. Een evenwichtig totaalaanbod wordt concreet uitgewerkt in programmaschema's, waarin plaats is voor programma's in alle genres die de pluriformiteit aan interesses, opvattingen, stijlen en smaakvoorkeuren weerspiegelen en waarbij ook gelet wordt op relevant bereik onder de diverse doelgroepen en onder het algemene publiek. Als uit onderzoek blijkt dat er op bepaalde onderdelen geen aanbod door licentiehouders wordt geleverd, kan de raad van bestuur die lacunes opvullen met aanvullende programma's, bijvoorbeeld door inschakeling van de interne voorziening of andere producenten.

24

Blijft in de overgangsjaren 2009, 2010 en 2011 de verplichting om 25% van de programma's uit te besteden aan onafhankelijke televisieproducenten bestaan? Zo ja, is deze 25% gekoppeld aan 25% van het budget?

Vanaf 2008, en dus ook tijdens de overgangsjaren, moet de raad van bestuur waarborgen dat 25% van de relevante zendtijd van de landelijke publieke omroep gevuld wordt met programma's gemaakt door onafhankelijke producenten. Indien noodzakelijk zullen hiervoor in de wet bepalingen worden opgenomen.

25

Hoe kan sprake zijn van open concurrentie als er een bepaling in de wet komt die een blijvende rol voor licentiehouders in functie drie zeker stelt?

Een blijvende bijdrage van licentiehouders in functie C is cruciaal. Zij hebben immers wortels in de samenleving en kunnen ook in deze functie bijdragen aan pluriformiteit van het programma-aanbod naar smaken, stijlen, waarden e.d. Er komt een bepaling in de wet om de rol van de licentiehouders in deze functie zeker te stellen. Zij zullen met hun programmavoorstellen op gelijke voet als andere producenten meedingen naar opdrachten van de raad van bestuur. De mate waarin de raad van bestuur daadwerkelijk producties van licentiehouders in het programma-aanbod afneemt, hangt natuurlijk af van de kwaliteit van de producties. Dat is voor licentiehouders niet anders dan voor andere producenten.

26

Welke maximale financiële reserves mogen licentiehouders in het nieuwe bestel beheren?

Aan de reservevorming in het nieuwe bestel zal nog nadere uitwerking worden gegeven, mede in verband met de lopende procedure bij de Europese Commissie over staatssteun. Inmiddels heeft de raad van bestuur publieke omroep een set van interne maatregelen genomen en criteria opgesteld om aan het aanhouden van programmareserves aan een maximum te binden. Het niveau van de eigen vermogens van de omroepen is sinds 1992 bevroren.

27

Waarom is niet besloten het budget voor het Stimuleringsfonds Nederlandse Cultureel Omroepproducties toe te voegen aan functie drie? Wat is in het nieuwe bestel de rol van de overige fondsen waaruit de publieke omroep middelen verwerft?

Het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Omroepproducties heeft een belangrijke functie in de productie van dure en kwetsbare programma's die een extra stimulans nodig hebben binnen de programmering van de publieke omroep. Het kabinet acht het wenselijk dat er voor dergelijke programma's een apart fonds met een autonoom budget blijft bestaan en ziet dan ook na 2008 een aparte rol voor het Stimuleringsfonds weggelegd.

Het andere fonds waar omroepen gebruik van maken is het Coproductiefonds Binnenlandse Omroep. Dit is een intern fonds van de publieke omroep. Of het in deze vorm blijft voortbestaan hangt mede af van de raad van bestuur zelf, die zal moeten besluiten hoe de interne voorziening voor de culturele programmering vorm zal krijgen. Wellicht krijgt dit fonds een licht aangepaste rol.

28

De verplichting om 25% van de programma's uit te besteden aan onafhankelijke televisieproducenten blijft bestaan. Welke garanties liggen er voor buitenproducenten ook in de functies een, twee en drie programma's te mogen leveren? Is de 25% gekoppeld aan 25% van het budget? Zo neen, waarom niet?

Vanaf 2008 moet de raad van bestuur waarborgen dat 25% van de zendtijd van de landelijke publieke omroep gevuld wordt met programma's gemaakt door onafhankelijke producenten. Lidstaten zijn op grond van de Richtlijn Televisie Zonder Grenzen vrij om te kiezen voor een zendtijd- of een budgetverplichting. Van de Europese verplichting worden programmaonderdelen informatie, sport, spel en reclame uitgesloten. De verplichting zal daarom vooral in functie B en C worden gerealiseerd.

29

Blijft de Concertzender bestaan? Zo ja, hoe strookt dat met uw mening dat de omroep «zijn commerciële tegenstrevers niet hoort te imiteren»?

De Concertzender is ingevolge de wens van de Tweede Kamer opgenomen in het publieke aanbod en draagt bij aan de uitvoering van de publieke taak. Het onderscheidende aanbod, zowel ten opzichte van Radio 4 als ten opzichte van commerciële klassieke zenders, was hiervoor de reden.

30

Komen in de toekomst alleen verenigingen en stichtingen in aanmerking voor een licentie die aangeven uitsluitend actief te willen zijn in de omroepsector? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe kan u dit rijmen dat nieuwe licentiehouders uitsluitend omroeporganisaties moeten zijn en bestaande licentiehouders zich juist ook met andere zaken mogen gaan bezighouden door economisch te gaan ondernemen?

De eis die aan alle licentiehouders wordt gesteld is dat zij uitsluitend of hoofdzakelijk tot doel hebben bij te dragen aan de verwezenlijking van de taakopdracht van de publieke omroep door middel van het produceren van publieke inhoud. Er is daarbij geen verschil tussen bestaande en nieuwe licentiehouders. De bestaande omroepen hebben immers ook als hoofddoelstelling de verwezenlijking van de publieke omroepopdracht (artikel 14 Mediawet). In een multimediaal landschap zullen licentiehouders zich kunnen ontwikkelen tot multimediale organisaties. In het kader van maatschappelijk ondernemen zullen zij activiteiten kunnen ontplooien en samenwerken met derden vanuit een oogpunt van publiek belang en dienstverlening aan het publiek. Deze activiteiten moeten dus in het verlengde liggen van de publieke taakuitoefening en de eventuele baten daaruit moeten terugvloeien naar de publieke taak. Dat een licentiehouder een publieke taak uitvoert staat er niet aan in de weg dat hij ook economisch commercieel onderneemt, mits in alle gevallen maar volstrekt helder is in welke hoedanigheid hij optreedt en er geen ondoorzichtige vermenging van private en publieke activiteiten en middelen optreedt. Met andere woorden: in de uitoefening van de publieke taken is een licentiehouder gericht op die publieke taak en houdt hij zich niet met andere dingen bezig. Voor zover hij andere dingen doet, zijn deze strikt organisatorisch, juridisch en administratief gescheiden. Die keuze dient elke licentiehouder voor zichzelf te maken.

31

Waarom is er niet voor gekozen de bijdrage voor leden en donateurs verplicht aan het programmabudget toe te voegen? Hoe kan het bewijs van serieuze betrokkenheid van burgers worden geleverd, indien licentiehouders voor de bijdrage van € 24 per jaar diensten aan leden en donateurs mogen bieden? Hoe wordt voorkomen dat voor deze diensten geen gemeenschapsgeld wordt ingezet?

Het hebben van voldoende leden en donateurs vormt de belangrijkste legitimatie van een licentiehouder. Een betekenisvolle contributie vormt hierbij het bewijs van een serieuze betrokkenheid. Een licentiehouder moet in de gelegenheid zijn met de opbrengst van de contributies daadwerkelijk aan ledenbinding te doen. Daarom is het verstandig de besteding van deze middelen, evenals de wijze waarop met de achterban contact wordt gehouden, aan de vrijheid van de licentiehouder over te laten. Dat moet natuurlijk wel in verhouding staan met de doelstelling om de bijdrage als blijk van serieuze betrokkenheid te beschouwen.

32

U wilt dat omroepverenigingen economisch gaan ondernemen, zolang de activiteiten in het verlengde van de publieke taak liggen. Aan welke concrete activiteiten denkt u? Geldt het economisch ondernemen alleen voor omroepgerelateerde activiteiten of ook voor andersoortige activiteiten die in het verlengde van de publieke functie liggen?

In de brief aan de Kamer heeft het kabinet onderscheid gemaakt tussen maatschappelijk ondernemen en economisch ondernemen. Het maatschappelijk ondernemen moet liggen in het verlengde van de publieke taak van een licentiehouder en de inkomsten moeten terugvloeien naar de publieke taak. Met economisch ondernemen worden de andere private activiteiten bedoeld (zoals inschrijven op door de raad van bestuur gevraagd audiovisueel (programma)materiaal en zelf produceren ten behoeve van de markt). Deze activiteiten dienen te worden ondergebracht in een aparte organisatie die op «arms length» staat van de licentiehouder.

33

Op welke wijze wilt u controleren dat licentiehouders voor commerciële activiteiten geen gebruik maken van materiaal dat zij met overheidsgeld hebben gemaakt? Hoe gaan de omroepen de financieringsstromen (gemeenschapsgeld en marktgeld) scheiden? Hoe wordt kruissubsidiëring voorkomen? Wie gaat daarop toezien en op basis van welke criteria? Op welke wijze is zo'n systeem in overeenstemming met de Europese regels voor staatssteun en concurrentievervalsing?

Zie het antwoord op vraag 22. Het Commissariaat voor de Media oefent, net als nu al het geval is bij het toezicht op nevenactiviteiten, het toezicht uit. Zolang publieke middelen alleen voor de publieke taak worden ingezet, de inkomsten uit de commerciële exploitatie van de publieke taak (door het kabinet maatschappelijk ondernemen genoemd) terugvloeien naar de publieke taak en de levering aan een gelieerde commerciële onderneming of andere derden op marktconforme wijze geschiedt, is dit in overeenstemming met de Europese regels zoals gehanteerd door de Europese Commissie.

34

Hoe wordt voorkomen dat licentiehouders de qua potentieel publieksbereik meest interessante formats aan commerciële omroepen zullen aanbieden indien licentiehouders mogen meedingen naar opdrachten van commerciële omroepen?

Een licentiehouder zal als maatschappelijke onderneming met een bepaalde doelstelling publieke programmering willen maken. De intentie dient daarop gericht te zijn. Daarnaast mag de van de licentiehouder afgesplitste commerciële onderneming meedingen naar opdrachten van commerciële omroepen, maar ook naar opdrachten van de raad van bestuur – net als anderen.

35

Welke veranderingen treden er op in de rechtensituatie als producent en omroep concurrenten zijn geworden, met name in die situaties waarin bestaande rechten gezamenlijk bij producent en omroep liggen?

In de huidige situatie worden er al afspraken gemaakt over de rechten op (her)gebruik tussen de omroep die een opdracht verleent en de producent die deze uitvoert. Dit zal in de nieuwe situatie niet veranderen. In deze afspraken zal voor de raad van bestuur het uitgangspunt zijn dat hij zijn publieke taakopdracht kan realiseren, en voor de producent zal het uitgangspunt zijn dat hij ruimte heeft voor exploitatie. Beide partijen dienen in deze zelf een evenwicht te vinden.

36

Is over dit plan inmiddels al overleg geweest met de Europese Commissie? Zo ja, wat was daarvan de uitkomst?

Nee, er is nog geen overleg geweest met de Europese Commissie. Dit zal plaatsvinden na de uitwerking van de kabinetsvisie in het wetsvoorstel. Alleen dan kan zinvol met de Europese Commissie worden gesproken en afgestemd.

37

Blijft het de omroep in het nieuwe bestel toegestaan de website «tvgids.nl» met omroepmiddelen te bekostigen? Zo ja, hoe strookt zoiets met het voornemen van het kabinet het initiatiefwetsvoorstel Örgü en Bakker tot wijziging van de Mediawet (regeling verstrekking programmagegevens) (Kamerstuk 29 680) te steunen en met de opvatting van het kabinet dat een omroep «zijn commerciële tegenstrevers niet hoort te imiteren»?

In de kabinetsvisie draagt de raad van bestuur de verantwoordelijkheid voor het totaalpakket aan diensten dat wordt aangeboden aan het publiek. De raad van bestuur zal de elektronische programmagids «tvgids.nl» in dat kader beoordelen. Bij die beoordeling is het aanbod van commerciële aanbieders niet leidend. De raad van bestuur gaat uit van zijn eigen taakopdracht. Het aanbieden van een elektronische programmagids staat geheel niet in de weg aan het, tegen redelijke vergoeding, vrijkomen van programmagegevens voor uitgevers. Het zou de omgekeerde wereld zijn de publieke omroep te verbieden de eigen programmagegevens te exploiteren, omdat een derde dat ook zou willen doen. Overigens volgt de Europese Commissie bij de beoordeling van de proportionaliteit van de publieke financiering de lijn dat de publieke omroep zijn publieke taak commercieel exploiteert zodat de inkomsten terugvloeien naar de uitvoering van de publieke taak.

38

De bestaande wettelijke kaders voor zendtijd voor reclame zullen worden uitgebreid. Overweegt het kabinet ook de wetgeving met betrekking tot commercials en sponsoring bij commerciële omroepen te verruimen, tot bijvoorbeeld de niveau's van de Luxemburgse wetgeving? Zo neen, waarom niet.

De bepalingen in de Mediawet met betrekking tot reclame en sponsoring bij commerciële omroepen vloeien voort uit de Europese Richtlijn «Televisie zonder Grenzen». Ten behoeve van een gelijk speelveld tussen de commerciële omroepen die onder Nederlandse jurisdictie vallen en omroepen die niet onder Nederlandse jurisdictie vallen maar wel op de Nederlandse markt zijn gericht, zal ik bezien of de wijze van implementatie aanpassing behoeft.

39

U heeft eerder toegezegd de toenemende mogelijkheden van internet met betrekking tot de toekomst van de Wereldomroep te betrekken bij de lange termijnvisie over de publieke omroep (Kamerstuk 29 800 VIII, nr. 132). In deze visie staat nu alleen dat er een onderzoek gaat worden verricht naar de toegevoegde waarde van de programma's van de Wereldomroep. U komt daarmee uw toezegging niet na. Waarom is het onderzoek nog niet in gang gezet?

Ik heb toegezegd dat ik de consequenties van de opkomst en het gebruik van internet voor de functie van de Wereldomroep in kaart zal brengen. In de lange termijn visie heb ik een onderzoek aangekondigd, dat verder gaat dan dit internetaspect en ook verder gaat dan «de toegevoegde waarde van de programma's van de Wereldomroep», zoals de VVD-fractie lijkt te veronderstellen. De procedure van het onderzoek is in gang gezet. Het onderzoek omvat drie onderwerpen:

1. Teneinde de toegevoegde waarde van het programma-aanbod van de Wereldomroep te kunnen bepalen, dient het anderstalige programma-aanbod per uitzendgebied te worden vergeleken met het aanbod van andere lokale, regionale, nationale en internationale content-aanbieders.

2. Om de meest efficiënte distributiemethode te kunnen bepalen dient – per gebiedsdeel – in kaart te worden gebracht waar voldoende internetvoorzieningen zijn (gerelateerd aan het bereik) alsmede of, en zo ja op welke termijn, internetuitzendingen (in het bijzonder webcasting en webradio) radio- en televisie-uitzendingen via traditionele distributiemethode zouden kunnen vervangen.

3. Mede ten behoeve van onderzoeksvraag 1 en 2, dient het onderzoek een analyse te bevatten van de exacte activiteiten van de Wereldomroep per gebiedsdeel, inclusief de financiële kosten per activiteit.

40

U gaf in mei 2004 (Kamerstuk 29 200 VIII, nr. 142) aan dat twee van de drie traditionele kerntaken van de wereldomroep wat u betreft prioriteit hebben: het informeren van Nederlandstaligen in het buitenland en het verstrekken van onafhankelijke informatie in landen met een informatieachterstand. De derde taak, het verspreiden van een realistisch beeld over Nederland in het buitenland, acht u van minder belang. Een jaar later wil het kabinet niet aan de taken van de Wereldomroep tornen. Welke taken heeft de Wereldomroep volgens het kabinet?

Het kabinet heeft zijn opvatting over de kerntaken van de Wereldomroep en de prioriteiten die daarbinnen moeten worden aangebracht, niet gewijzigd. De Wereldomroep dient de Nederlandstaligen in het buitenland te informeren, hij dient landen met een informatieachterstand te voorzien van onafhankelijke informatie en hij dient een realistisch beeld van Nederland te verspreiden in het buitenland. Mijn prioriteiten liggen bij de eerste twee genoemde taken van de Wereldomroep.

41

In welke mate leggen de drie kernthema's van de Wereldomroep beslag op de begroting van de Wereldomroep? Welke besparing levert het afzien van één of meerdere van de taken van de Wereldomroep op?

Het al dan niet afstoten van taken van de Wereldomroep is een beleidsmatige keuze. Het maken van deze keuze is pas aan de orde als de resultaten van het onderzoek bekend zijn. Deze moeten meer duidelijkheid verschaffen over de kosten die met de drie kerntaken gemoeid zijn. Op grond van het jaarverslag en de jaarrekening van de Wereldomroep is een voorlopige en globale berekening uitgevoerd. Uit deze berekening kwamen de volgende uitkomsten naar voren. Het informeren van Nederlandstaligen in het buitenland vraagt 40 procent van het budget (ongeveer € 18 miljoen). De verstrekking van onafhankelijke informatie in landen met een informatieachterstand vergt 34 procent van het budget (ongeveer € 15 miljoen). De verspreiding van een realistisch beeld van Nederland in het buitenland vraagt tot slot om 26 procent van het budget (ongeveer € 11 miljoen). Overigens is het niet zo dat het afstoten van een bepaalde kerntaak zou leiden tot een volledige besparing van het daaraan toegeschreven bedrag omdat het bij deze kosten gaat om algemene programmaverzorging, distributiekosten, en directe kosten.

42

Is overwogen een gedeelte van het budget voor de nieuwsvoorziening te oormerken ten behoeve van samenwerking met de niet-lokale publieke omroep? Zo neen, waarom niet?

Dit is niet overwogen. Samenwerking – ook in de nieuwsvoorziening – geschiedt op redactionele afwegingen. Het aangaan van samenwerkingsverbanden tussen landelijke en niet-landelijke omroep juich ik toe, maar het is aan de betrokken partijen hier invulling aan te geven.

De leden van de SP-fractie hebben de volgende vragen:

1

Op welke wijze zal de financiering van de gespecialiseerde digitale kanalen plaatsvinden?

De publieke omroep zal straks zijn middelen ter uitvoering van de publieke taakopdracht spreiden over algemene en gespecialiseerde kanalen, aansluitend bij de digitale ontwikkelingen. Gespecialiseerde digitale kanalen die gebruikt worden in het kader van de uitvoering van de publieke omroepopdracht kunnen gefinancierd worden met de voor die taak bestemde publieke middelen. Daarnaast zal onderzocht worden in hoeverre het publiek kan bijdragen door betaling voor gespecialiseerd aanbod.

2

Welke concrete oplossingen of eventuele extra financieringen biedtMet het oog op morgen voor het probleem dat u signaleert, dat technische ontwikkelingen het op reclame gebaseerde financieringsmodel van omroepen in gevaar brengt?

In Met het oog op morgen wordt aangekondigd, dat het kabinet zal onderzoeken welke extra financieringsvormen passen bij de publieke omroep, in het licht van verschuivingen in de keten van audiovisuele productie, distributie en consumptie. In het bijzonder zal ook onderzoek worden gedaan naar de rol van reclame in het licht van technische ontwikkelingen.

3

Mogen licentiehouders en/of omroepverenigingen in de toekomst buitenlandse programma's met een sterk amuserende functie, zoals komedies, licht drama, detectives en speelfilms, uitzenden, nu amusement als functie verdwijnt?

Amusement verdwijnt als doel op zich (als functie) maar blijft wezenlijk als vorm (als genre) om de publieke functies te helpen realiseren. Programma's en programmagenres kunnen verschillende functies dienen. De variëteit is groot en ik kan en wil dat daarom niet strikt regelen. Eenduidige indeling is hoe dan ook een lastige opgave. Een goede uitvoering kan geschieden op basis van een adequaat systeem dat in overleg met het Commissariaat en de publieke omroep wordt afgesproken en via een door de publieke omroep te ontwikkelen methode voor de opbouw van de programmaschema's. Dit is een zaak van de raad van bestuur. De overheid behoort niet over de inhoud van programma's en de programmering te gaan, dus ook niet te bepalen welk programma welke functie dient.

4

Mag amusement als dienstbare vorm, in bijvoorbeeld een sandwichformule, worden uitgezonden?

Amusement als vorm (als genre) om de publieke functies te helpen realiseren kan op ieder moment worden uitgezonden.

5

Waarop is de zekerheid gebaseerd dat de inkomstenderving van 15 miljoen euro wordt gecompenseerd door het maximum aan totale reclamezendtijd per jaar te verhogen?

Hoewel door het toetreden van een nieuwe marktpartij, Talpa, het niet zeker is hoe de reclamemarkt zich in een nieuw evenwicht zal stabiliseren, is er op basis van eerdere prognoses ( eind vorig jaar) berekend dat een inkomstenvermeerdering van € 30 miljoen tot de mogelijkheden zou behoren. Dit zal nu naar verwachting weliswaar minder zijn, maar € 15 miljoen lijkt nog steeds haalbaar.

6

Wordt in het huidige voorstel de reclamezendtijd rond alle kinderprogramma's op de publieke omroep weggenomen of geldt dit alleen voor het programmablok «Zappelin»?

Het plan stelt voor om alle kinderprogrammering gericht op minderjarigen tot 12 jaar bij de publieke omroep reclamevrij te maken.

7

Op grond van welke argumenten en welke berekening is het bedrag van een minimale financiële bijdrage van € 2 per maand tot stand gekomen en welke organisaties of personen zijn geconsulteerd om tot dit bedrag te besluiten?

Het kabinet hecht eraan dat de publieke omroep stevig verankerd is en blijft in de samenleving. Het hebben van voldoende leden en donateurs vormt de belangrijkste legitimatie van een licentiehouder. Het bedrag is gebaseerd op een quick scan onder andere ideële organisaties. Hieruit is naar voren gekomen dat veel lidmaatschappen in die orde van grootte gangbaar zijn, zonder dat daar substantiële tegenprestaties of voordelen tegenover staan.

8

Maakt de raad van bestuur feitelijk zelf de keuze uit de programmavoorstellen of zullen de leden van de raad van bestuur een redactie of een werkmaatschappij aanstellen?

De raad van bestuur is als besturend orgaan van de NOS formeel verantwoordelijk zowel voor het beleid als voor de dagelijkse gang van zaken en werkzaamheden van de NOS. Zoals in elke grote organisatie – bijvoorbeeld de omroepdiensten in ons omringende landen – bestaat de verantwoordelijke top uit een relatief klein gezelschap dat zich vooral toelegt op beleidsvorming, strategiebepaling en organisatie. Verder moet de raad van bestuur de werkprocessen intern goed organiseren en daar ook de nodige flexibiliteit in aanbrengen. Voor het uitvoeren van het dagelijkse werk aan samenstelling van programmaschema's, coördinatie, inkoop, productie etc. zijn vakmensen nodig die een creatieve geest en verstand van programmeren hebben. Hoe de werkorganisatie precies wordt ingericht is de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur.

9

Op welke wijze wordt de gescheiden financiële huishouding gecontroleerd en kunt u een overzicht geven van de bijkomende kosten van dit bureaucratisch controle systeem en de wijze waarop dit gefinancierd zal worden?

Op basis van de Europese Transparantierichtlijn moeten publieke omroeporganisaties nu reeds een administratieve scheiding aanbrengen tussen inkomsten en kosten van de publieke taak en inkomsten en kosten van nevenactiviteiten. Daartoe zijn regels opgenomen in het Handboek Financiële Verantwoording (een ministeriële regeling op grond van de Mediawet en het Mediabesluit) en in de richtsnoeren die het Commissariaat voor de Media hanteert bij het toezicht. Door een juridische en organisatorische scheiding aan te brengen zal de administratieve scheiding automatisch worden gerealiseerd. Hoe een en ander er uiteindelijk komt uit te zien en of dit leidt tot bijkomende kosten hangt af van de nadere uitwerking.

10

Mag de interne werkmaatschappij die verantwoordelijk is voor het nieuws zich tevens bezig houden met duiding en kunt u de criteria geven van het begrip duiding?

Voor het kabinet staat centraal dat de nieuwsvoorziening onafhankelijk en intern pluriform is en dat de licentiehouders via opinie en debat kleur bekennen en kleur geven aan de programmering van de publieke omroep. Intern pluriform betekent dat op programmaniveau de diversiteit aan meningen weerspiegeld moet worden. Ik verwijs daarvoor ook naar het advies van de Raad voor cultuur Pluriform Nieuws. Het kabinet vindt het – met de WRR – verder van belang dat er voor de functie opinievorming en maatschappelijk debat, meerdere discussiepodia zijn waarop een verschillend geluid kan klinken. In de uiteindelijke programmering zullen de functies uitwerken als globale categorieën van programma's. Zij geven richting aan de taak en rolverdeling binnen de publieke omroep.

11

Wordt krachtens de Mediawet ook geregeld dat radioprogramma's van de licentiehouders tussen 16.00 en 24.00 uur worden uitgezonden?

Bij of krachtens de wet zal worden bepaald dat de programma's van licentiehouders een gelijkwaardige plaats op de radio- en televisienetten krijgen. Voor televisie kan daarbij worden uitgegaan van het tijdvak 16.00 uur tot 24.00 uur. Bij radio gaat het vooral om de herkenbaarheid in de continue programmering van de diverse zenders. De raad van bestuur bepaalt de uitzendtijdstippen door plaatsing van de programma's in het uitzendschema.

12

Kunt u heldere criteria geven van het begrip opinie en kan de staatssecretaris aangeven wie in de toekomst, binnen de publieke omroep, de grenzen van het begrip opinie bepaalt en kan de raad van bestuur in de toekomst programma's van licentiehouders weigeren, omdat ze niet zouden voldoen aan die eisen?

Voor het eerste deel van de vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 10.

De functies zijn onderdeel van een nieuwe taakomschrijving die meer helderheid schept over de taak van de publieke omroep: nieuws, opinie en debat, cultuur, educatie en andere informatie. Functies moeten niet verward worden met programma's en programmagenres. De publieke omroep kan een breed palet aan programma's en genres brengen. Programma's en programmagenres kunnen verschillende functies dienen. Eenduidige indeling is hoe dan ook een lastige opgave. Een goede uitvoering kan geschieden op basis van een adequaat systeem dat in overleg met het Commissariaat voor de Media en de publieke omroep wordt afgesproken.

13

Op grond van welke toetsbare en concrete criteria en cijfers zal de raad van bestuur bepalen of de omroepverenigingen en het aanbod niet de gehele bevolking en de daarbij behorende meningen en stromingen blijken te weerspiegelen?

Het is de taak van de raad van bestuur om uitvoering te geven aan de publieke taakopdracht en te zorgen voor een totaalaanbod waarin de verschillende interesses en meningen aan bod komen. Vanuit die opdracht zal de raad van bestuur voortdurend oog moeten hebben voor de pluriformiteit van het aanbod. Hij zal daarvoor instrumenten moeten gebruiken en ontwikkelen, bijvoorbeeld kijk- en luisteronderzoek, de kwaliteitskaart en een nieuwsmonitor. Een evenwichtig totaalaanbod wordt concreet uitgewerkt in programmaschema's, waarin plaats is voor programma's in alle genres die de pluriformiteit aan interesses, opvattingen, stijlen en smaakvoorkeuren weerspiegelen en waarbij ook gelet wordt op relevant bereik onder de diverse doelgroepen en onder het algemene publiek. Als op basis van onderzoek blijkt dat er op bepaalde onderdelen geen aanbod door licentiehouders wordt geleverd, kan de raad van bestuur die lacunes opvullen met aanvullende programma's, bijvoorbeeld door inschakeling van de interne voorziening of andere producenten.

14

Welke werkmaatschappijen worden bedoeld in de passage over radio?

Bedoeld zijn de interne werkmaatschappijen onder verantwoordelijkheid van de raad van bestuur, te weten de werkmaatschappij ten behoeve van de nieuwsvoorziening en ten behoeve van cultuur, educatie en andere informatie.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben de volgende vragen:

1

Kunst en cultuur op de publieke omroep wordt door oprekking van de definitie van kunst en de kijkcijferdruk nu al naar de randen van de nacht gedrongen. Zijn de conclusies van het rapport «Cultuureffectrapportage: de kabinetsvisie op de publieke omroep getoetst op de gevolgen voor het kunst- en cultuuraanbod in Nederland» van Berenschot (2005) gemaakt op verzoek van Kunsten 92, waarin wordt gewaarschuwd voor grote gevolgen van de nieuwe plannen voor het publieke stelsel waar?

Ik deel de conclusie van het Berenschot-rapport niet. De conclusies zijn gebaseerd op een groot aantal aannames die niet kloppen. In het plan van de publieke omroep probeer ik juist goede waarborgen te creëren voor een volwaardige plaats van kunst en cultuur in het totale aanbod van de publieke omroep.

2

Bent u bereid ter waarborg van aandacht voor cultuur de programmavoorschriften in de Mediawet te handhaven, de definities voor kunst en cultuur aan te scherpen en de vigerende minimumpercentages ook na 2008 te laten bestaan?

In het nieuwe model wordt de publieke taak, waaronder kunst en cultuur, via alle platforms aangeboden. Daarbij past het niet meer om alleen voor een bepaalde vorm van aanbod (de algemene programma's) programmavoorschriften op te leggen. In de nieuwe structuur zal de raad van bestuur verantwoordelijk zijn voor een goed gecoördineerd en ambitieus kunst- en cultuuraanbod, waarin ook «moeilijke» kunst zit en waar plaats is voor experimentele en gedurfde programmering.

3 en 4

Erkent u de relatie tussen het streven naar hoge reclame-inkomsten – en dus hoge kijkcijfers – en de selectie van daarbij meest kansrijke programma's in de «prime-time»-tijdvakken?

Levert reclame op televisie en radio in directe zin een bijdrage aan de kwaliteit van het programma-aanbod, of dient reclame enkel om inkomsten te verwerven? Betekent dit niet dat het afschaffen van reclame meer programmeervrijheid biedt, leidt tot meer variatie en meer kwaliteit van het totaal aanbod van de publieke omroep?

De publieke omroep programmeert op basis van «de kijker en luisteraar centraal». Die moet een goede, aantrekkelijke en evenwichtige programmering aangeboden krijgen. De publieke omroep staat dus voor goede programma's voor een breed publiek. Als dat hoge kijkcijfers en dus hoge reclame-inkomsten oplevert, is dat een gevolg, geen doel op zich. Ik merk op dat reclame een volwaardige bron van inkomsten voor de publieke omroep is. Het afschaffen daarvan zonder compensatie zal niet tot meer, maar juist minder programmeervrijheid, variatie en kwaliteit van het aanbod leiden.

5

Hoe verenigt u uw visie en de nadruk op de profilering van licentiehouders met de visie van het rapport «Omzien naar de omroep» van de commissie onder leiding van Rinnooy-Kan (Briefnr. OCW0400356) waarin wordt geadviseerd juist sterke netprofielen te creëren?

Herprofilering geschiedt straks niet meer vanuit de belangen van omroeporganisaties, maar met het oog op de kijker/luisteraar. Die moet een goed en herkenbaar totaalaanbod geboden worden waarin de kwaliteit en herkenbaarheid van de publieke omroep als geheel voorop staat. De visitatiecommissie constateerde een paradox; hoe meer gedeelde verantwoordelijkheid omroepverenigingen dragen, hoe minder zij kleur bekennen en hoe minder het totale resultaat. De kabinetsvisie is erop gericht die paradox op te lossen. In het model voor de lange termijn staat de crossmediale aanpak centraal: de publieke omroep zal op alle verschillende platforms aanwezig zijn met een kwalitatief hoogwaardig en pluriform aanbod. De verantwoordelijkheid daarvoor komt eenduidig bij de raad van bestuur te liggen. Die bepaalt het beleid en de strategie en hij draagt zorg voor een samenhangende programmering. Licentiehouders zijn daarbij betrokken, via hun adviescollege en via de productie van pluriform programma-aanbod. De publieke omroep is niet langer georganiseerd vanuit de gedachte dat de omroepverenigingen op een vast net verblijven. Er zullen op basis van «de kijker en luisteraar centraal» netprofielen worden bepaald. Deze vormen het kader van de plaatsing van de programma's van de licentiehouders.

6

U kiest in uw plannen voor de focus op functies. Veel betrokken partijen, waaronder het Commissariaat voor de Media, stellen vast dat deze functiescheiding, bijvoorbeeld tussen nieuws en opinie, niet in praktijk te realiseren is. Er bestaat een risico op tal van juridische procedures over programma's, de vraag of programma's wel of niet gemaakt, dan wel uitgezonden mogen worden. Hoe wilt u deze grens in de praktijk vaststellen?

Het Commissariaat voor de Media heeft gewezen op de uitvoerings- en handhavingsaspecten die bij de uitwerking van de visie van het kabinet zorgvuldig aandacht verdienen. Ambtelijk is daar ook al met het Commissariaat over gesproken. Het Commissariaat, alsook de publieke omroep, zal nauw bij de uitwerking betrokken worden. De functies zijn onderdeel van een nieuwe taakomschrijving die meer helderheid schept over de taak van de publieke omroep: nieuws, opinie en debat, cultuur, educatie en andere informatie. Functies moeten niet verward worden met programma's en programmagenres. De publieke omroep kan een breed palet aan programma's en genres brengen. Programma's en programmagenres kunnen verschillende functies tegelijk dienen. Eenduidige indeling is hoe dan ook een lastige opgave. Een goede uitvoering kan geschieden op basis van een adequaat systeem dat in overleg met het Commissariaat en de publieke omroep wordt afgesproken en via een door de publieke omroep te ontwikkelen methode voor de opbouw van de programmaschema's. Dit is een zaak van de raad van bestuur. De overheid behoort niet over de inhoud van programma's en de programmering te gaan, dus ook niet te bepalen welk programma welke functie dient.

Ten aanzien van de scheiding tussen publieke en private (commerciële) activiteiten van licentiehouders, zullen in overleg met het Commissariaat voldoende waarborgen geregeld worden die een goed toezicht mogelijk maken. Daarbij zal ook gekeken worden naar andere beleidsterreinen waar sprake is van publiekprivate activiteiten en de recente visie van de Algemene Rekenkamer «Publiek ondernemerschap. Toezicht en verantwoording bij publiekprivate arrangementen (Kamerstukken II, vergaderjaar 2004/05, 30 220, nr. 1–2, dd. 08/09/2005).

7

Nederland heeft naar Europese maatstaven een heel goedkope publieke omroep. Is dit vanwege de relatief grote efficiëntie van de Nederlandse publieke omroep of is dit vooral vanwege de relatie tussen budget en kwaliteit van het aanbod van de publieke omroepen?

In de internationale vergelijking is het budget dat ter beschikking wordt gesteld aan de landelijke publieke omroep relatief laag. Daarmee is dus het bedrag dat de burger – via de overheid – betaalt voor de programma's lager dan in het merendeel van de Europese landen. Tegelijkertijd is de pluriformiteit van het aanbod in termen van genres relatief groot. Dit dwingt de Nederlandse publieke omroep om efficiënt te werken.

8

U stelt vast dat uw plannen budgetneutraal zijn, toch erkent u de mogelijkheid van dalende reclame inkomsten die dan niet gecompenseerd zullen worden door de overheid. Wel kan de omroep kiezen voor meer reclame. Is het waar dat dit per saldo minder tijd betekent voor inhoudelijke programma's en dat dit dus minder kwaliteit in brede zin betekent?

Natuurlijk, tijd besteed aan reclame kan niet ergens anders aan besteed worden. De verruiming van de reclamezendtijd tot het wettelijk toegestane percentage van 10% vindt echter vooral plaats door reclame beter te spreiden over de gehele dag en nacht, zodat de effecten voor de totale programmering gering zijn.

9

U sluit niet uit dat reclame inkomsten zullen dalen. Deze inkomstenderving zal niet worden gecompenseerd. Onderkent u het gevaar dat het gewicht dat bij de publieke omroep wordt toegekend aan kijktijdaandelen (marktaandelen) leidt tot programmaproductie en uitzendschema's waarmee meer en meer het belang van vergroting van reclame-inkomsten wordt gediend? Zo ja, welke instrumenten geeft u de publieke omroep om deze tendens te voorkomen en de ruimte voor kwaliteit te waarborgen?

Zie het antwoord op de vragen 3 en 4.

De derving van reclame-inkomsten compenseer ik gedeeltelijk door de wettelijk toegestane grens van 10% reclamezendtijd te laten benutten in plaats van de huidige praktijk van 6,5% te handhaven. De publieke omroep kan de derving van reclame-inkomsten in het eerstkomende jaar opvangen door de inzet van de programmareserves van de omroepen. Voor het overige heb ik aangekondigd aanvullende mogelijkheden voor andere externe inkomsten te zullen onderzoeken.

10

Zal het nieuwe transparante systeem voor toewijzing van zendtijd, met name voor televisieprogramma's, in het nieuwe publieke bestel uit gaan van de behaalde kijkcijfers in de vorm van kijktijdaandelen (marktaandelen) of wordt het bereik in vooraf geformuleerde doelgroepen en de waardering daarin bepalend (zie bijvoorbeeld het voorgestelde «mandje van de WRR»)? Moet een dergelijk systeem niet expliciet in de Mediawet worden vastgelegd?

De verantwoordelijkheid voor de indeling van programmaschema's en de plaatsing van programma's ligt bij de raad van bestuur. Die zal daarvoor een goed en helder systeem vaststellen. De programma's van de publieke omroep dienen zoveel mogelijk bereik te hebben, zowel onder een breed publiek als onder specifieke doelgroepen. Dat betekent dat in de systematiek doelgroep, bereik en waardering een rol zullen spelen. Op die manier is duidelijk wat de kwaliteitseisen zijn. Ik ben niet voornemens de indelingssystematiek in de wet te regelen. Daarmee zou ik treden in het professionele programmeringproces en mij inhoudelijk gaan bemoeien met de programmering. Bovendien haalt een wettelijke regeling de flexibiliteit eruit, wat tegengesteld zou zijn aan het streven om juist zo veel mogelijk wettelijke verstarring te voorkomen.

11 en 12

Veel culturele programma's, waaronder speelfilms en documentaires, kunnen alleen worden gestimuleerd en gerealiseerd wanneer meerjarenafspraken over financiering ervan kunnen worden gemaakt. Dit wordt door onzekerheid over toekomstige reclame inkomsten steeds moeilijker. Hoe wordt in uw voorstellen de ruimte voor financiering van genoemde producties gewaarborgd?

Op welke wijze wordt gewaarborgd dat bij een percentage van 25% cultuur, waarvan 12,5% kunst is, een budget beschikbaar blijft dat de kwaliteit van deze programma's kan verzekeren? Hoe regelt u dat programma's over kunst en cultuur ook verzekerd zijn van een passend deel van de zendtijd tussen 18.00 en 23.00 uur?

Zie het antwoord op vraag 2.

13 en 14

Is het denkbaar dat, gezien de korte tijd die rest voor de ingrijpende wijzigingen, het belang van het behoud van bestaande kennis en creatief kapitaal, de NPS niet per 2008 in het geheel direct wordt opgeheven, maar dat er voor een gefaseerde afbouw van taken en organisatie gekozen wordt na 2008, zodat de kansen beter zijn voor het over nemen door licentiehouders, werkmaatschappijen of producenten van NPS-programma's en mogelijk ook bestaande deskundigheid die nu binnen de NPS bestaat?

Wat is de inhoudelijke motivatie om de NPS op te heffen?

In Met het oog op morgen kiest het kabinet voor een geheel nieuwe organisatie van de publieke omroep gebaseerd op een eenduidige taakverdeling. De verantwoordelijkheid voor de taak van de publieke omroep komt vanaf 2008 te liggen in één hand, namelijk de raad van bestuur. Onderlinge taakverdeling is gebaseerd op een indeling naar functies van de publieke omroep. NOS-RTV als interne werkmaatschappij is belast met de nieuwsvoorziening. Licentiehouders zijn belast met de functie opinie en maatschappelijk debat. De raad van bestuur draagt zorg voor de programmering in de functie cultuur, educatie en andere informatie. In dit model is geen behoefte aan een NPS die met aanvullende programmering is belast. Daarin kan de raad van bestuur zelf op verschillende wijzen (laten) voorzien. Daarom wordt de NPS opgeheven. In het huidige model is tien jaar geleden gekozen voor een splitsing van de Nederlandse Omroep Programma Stichting in een NOS en een NPS. De evaluatie van de NPS door de visitatiecommissie was gericht op het functioneren van de NPS in de huidige organisatie van de publieke omroep. De NPS zal, samen met de raad van bestuur toewerken naar de overgang per 1 september 2008. De NPS kan in die periode de organisatie afbouwen c.q. onder leiding van de raad van bestuur onderdelen integreren in de nieuwe organisatie rond de raad van bestuur. Mocht blijken dat een zorgvuldige overgang niet tijdig gerealiseerd kan worden, dan is het kabinet bereid daarvoor een oplossing te zoeken.

De leden van de LPF-fractie hebben de volgende vragen:

1

Wat is uw definitie van «puur pretentieloos amusement»?

Puur pretentieloos amusement is amusement dat niet de pretentie heeft bij te dragen aan de functies van de publieke omroep. Amusement als doel op zich (als functie) verdwijnt dus. Amusement blijft echter wezenlijk als vorm (als genre) om de publieke functies te helpen realiseren.

2, 3 en 4

Welke adviezen van de WRR uit het rapport «Focus op functies» (Briefnr. OCW0500139) heeft u overgenomen?

Welke adviezen heeft u van de commissie Rinnooy Kan overgenomen?

Welke adviezen van de Raad voor cultuur heeft u overgenomen?

De kabinetsvisie Met het oog op morgen is gebaseerd op het advies Focus op Functies van de WRR, in het bijzonder de aanbevelingen over de publieke omroep. Verder heeft het kabinet onder meer gebruik gemaakt van advies van de Raad voor cultuur (De publieke omroep voorbij, maart 2005) en het rapport van de visitatiecommissie Rinnooy Kan. Op diverse plekken in het kabinetsstandpunt wordt aan deze adviezen gerefereerd. U zult invloeden van de adviezen met name herkennen in de functiebenadering (welke ook uitgangspunt was van het Paasakkoord) en in de analyse van veranderingen in het medialandschap, in het mediagebruik en in de maatschappij. Het kabinet is met de WRR en de Raad voor cultuur van mening dat de markt ook in de toekomst niet vanzelf goed voorziet in alle maatschappelijke functies. Daarom blijft er een onmisbare rol voor een publieke omroep. Het WRR-advies is een belangrijke inspiratiebron geweest voor de uiteindelijke uitwerking van de analyse in de hoofdlijnen voor een nieuwe publieke omroep. Het kabinet onderscheidt een drietal publieke functies, belegt deze ook organisatorisch binnen de publieke omroep en draagt de eindverantwoordelijkheid voor het geheel op aan de raad van bestuur. De visitatiecommissie pleitte in zijn advies overigens óók voor eenduidige leiding en voor het oplossen van de paradox tussen eigen identiteit en onderlinge samenwerking.

5

Kan «comedy» als film- of tv-genre ook tot «cultuur» gerekend worden?

De functies zijn onderdeel van een nieuwe taakomschrijving die meer helderheid schept over de taak van de publieke omroep: nieuws, opinie en debat, cultuur, educatie en andere informatie. Functies moeten niet verward worden met programma's en programmagenres. De publieke omroep kan een breed palet aan programma's en genres brengen. Programma's en programmagenres kunnen verschillende functies tegelijk dienen. Op basis van een goed systeem, dat in overleg met het Commissariaat en de publieke omroep wordt afgesproken, en via een door de publieke omroep te ontwikkelen methode voor de opbouw van de programmaschema's kan tot een goede uitvoering worden gekomen. Dat kan ik niet regelen. De overheid behoort ook niet over de inhoud van programma's en de programmering te gaan, dus ook niet te bepalen welk programma welke functie dient.

6

Is «opinie & achtergrond» als functie wel te scheiden van de functie «nieuws»?

Voor het kabinet staat centraal dat de nieuwsvoorziening onafhankelijk en intern pluriform is en dat de licentiehouders via opinie en debat kleur bekennen en kleur geven aan de programmering van de publieke omroep. Intern pluriform betekent dat op programmaniveau de diversiteit aan meningen weerspiegeld moet worden. Ik verwijs daarvoor ook naar het advies van de Raad voor cultuur Pluriform Nieuws. Het kabinet vindt het – met de WRR – verder van belang dat er voor de functie opinievorming en maatschappelijk debat, meerdere discussiepodia zijn waarop een verschillend geluid kan klinken. In de uiteindelijke programmering zullen de functies uitwerken als globale categorieën van programma's. Zij geven richting aan de taak en rolverdeling binnen de publieke omroep.

7

De concurrentie op de Nederlandse audiovisuele markt neemt toe. Waarom moeten de Nederlandse omroepen volgens u ook nog eens met elkaar gaan concurreren?

In de derde functie zal creatieve en journalistieke concurrentie centraal staan. Zo ontstaan kansen voor makers buiten het bestel en worden alle programmamakende organisaties geprikkeld tot de beste kwaliteit voor de beste prijs. Dit biedt volgens het kabinet de benodigde waarborgen voor kwaliteit en verscheidenheid van het aanbod en een goed bereik onder de gehele bevolking. Concurrentie leidt ook tot een prikkel om efficiënt te werken. En tenslotte krijgt innovatie, een belangrijk aspect in deze functie, zo de ruimte.

8

Is het besluit om «derden» als licentiehouder tot het bestel toe te laten (mede) ingegeven door de constatering op pagina 8 dat «zogenoemde «lichte» gemeenschappen die deelterreinen van het leven bestrijken en waar mensen gemakkelijk in en uit stappen» de toekomst zijn? En hoe verhoudt zich die constatering tot de wens van dit kabinet dat de omroepen zich weer meer op hun identiteit concentreren?

Burgers zijn geen lid meer voor het leven en hun inzet voor een ideële organisatie is afhankelijk van de ruimte in hun agenda. De invloed van exclusieve, alomvattende gemeenschappen is afgenomen. Niettemin is er nog steeds een vitaal maatschappelijk middenveld, maar dat verandert van karakter. Lidmaatschap wordt vervangen door donateurschap. Nieuw zijn zogenoemde «lichte» gemeenschappen die deelterreinen van het leven bestrijken en waar mensen gemakkelijk in- en uitstappen.

Het kabinet hecht eraan dat de publieke omroep stevig verankerd is in de samenleving. Het is zijn opdracht de veelvormigheid en veelkleurigheid van de samenleving te reflecteren en verschillende stromingen met elkaar te verbinden. In de digitale context ontstaan nieuwe kansen voor communities met de publieke omroep als uitvalsbasis. Daarom worden ook na 2008 ideële omroeporganisaties toegelaten. Nieuw is dat naast verenigingen met leden, ook stichtingen met donateurs een licentie kunnen krijgen. Dat past bij variërende vormen van burgerparticipatie in deze tijd. Het kabinet realiseert zich terdege dat hiermee de garantie op een brede maatschappelijke representativiteit niet gegarandeerd kan worden omdat de ene groep zich immers beter organiseert dan de andere. Daarom is juist geregeld dat de raad van bestuur aanvullende programma's kan laten maken, wanneer dat nodig blijkt voor de pluriformiteit.

9

Hoe gaat u stimuleren dat de vele immigranten die zich nu op de zenders uit hun land van herkomst oriënteren, naar Nederlandse zenders gaan kijken?

De publieke omroep heeft de taak een breed en gevarieerd aanbod te verzorgen, gericht op zowel een breed publiek als op specifieke doelgroepen, waaronder jongeren en minderheden. In de toekomst wordt het de opdracht van de publieke omroep om over het totale aanbod rekenschap te geven van het multiculturele karakter van de samenleving. Dit maakt ook deel uit van de prestatieovereenkomst en het kan vorm krijgen door een multimediale aanpak specifiek gericht op bepaalde doelgroepen, in het bijzonder een multimediaal jongerenoffensief. Momenteel zijn de landelijke publieke omroep en BNN samen met de lokale publieke radiozender FunX bezig activiteiten te ontplooien op de kabel. Dit in navolging van de programmering van FunX in de Randstad, die zich met een vernieuwende mix van muziek en informatie op de groep randstedelijke stadsjongeren met een minderhedenachtergrond richt. Dergelijke samenwerkingsverbanden kunnen ook kansen bieden aan de landelijke publieke omroep om publieks- en bereiksdoelen te realiseren.

10

«Het kabinet zet in op een grotere bijdrage van commerciële omroepen aan publieke belangen». Met welke instrumenten doet het kabinet dat?

Het kabinet noemt in het bijzonder een drietal onderwerpen: bescherming van de menselijke waardigheid (integriteit), ondertiteling voor doven en slechthorenden, en het (laten) bewaren van programma's als deel van onze nationale geschiedenis. Het eerste instrument dat hierbij past is overleg. Verder biedt zelfregulering, eventueel wettelijke ingekaderd (co-regulering), mogelijkheden. Voor ondertiteling is verder reeds een Algemene Maatregel van Bestuur in voorbereiding.

11

U wijst het beleggen van publieke taken bij commerciële omroepen af. Is het denkbaar dat in de toekomst (incidenteel) de overheid een programma (bijvoorbeeld zendtijd voor politieke partijen of een overheidscampagne) bij een commerciële omroep zal uitzetten?

In het kader van de overheidscommunicatie maakt de rijksoverheid gebruik van diverse media. Sinds 1 januari 2005 zijn op dit terrein nieuwe regels van de Minister-President voor coproductie in werking. Binnen die regels is het mogelijk met commerciële omroepen samen te werken. Deze praktijk bestaat overigens reeds meer dan tien jaar.

12

Waarom is volgens u vermaak als functie geen onderwerp van overheidszorg? Vindt u dat de commerciële omroepen vermaak van voldoende kwaliteit leveren? Als amusement als genre «meehelpt om andere functies te realiseren», geeft u daarmee aan dat amusement ondergeschikt is aan de andere functies. Gaat dit niet voorbij aan het feit dat mensen veelal tv kijken om zich te vermaken en bemoeit dit kabinet zich dan niet teveel met de inhoud?

De WRR constateert dat voor wat betreft vermaak het medialandschap als geheel in een voldoende pluriform en toegankelijk aanbod voorziet. Het ruime aanbod van commerciële aanbieders is naar het oordeel van de WRR voldoende reden om de noodzaak van een publiek gefinancierd aanbod in twijfel te trekken. Daarbij erkent de WRR overigens dat het aanbod van vermaak door de publieke omroep een positief effect kan hebben op de kwaliteit en aard van het aanbod van commerciële aanbieders. Het kabinet volgt in Met het oog op morgen de redenering van de WRR dat vermaak als functie geen onderwerp van overheidszorg hoeft te zijn. Het gaat om de meerwaarde van de publieke omroep voor de burgers. De nieuwe taakopdracht schept daar helderheid over. Amusement verdwijnt als doel op zich (als functie), maar blijft wezenlijk als vorm (als genre) om de publieke functies te helpen realiseren. Daarmee erkent het kabinet het feit dat mensen ook televisie kijken om zich te vermaken.

13

Hoe moet volgens u de Publieke Omroep de moeilijk te bereiken doelgroepen jongeren en allochtonen bereiken?

Zie antwoord vraag 9.

14

«Het aanbod moet onderscheidend zijn, «publiek» van karakter en daardoor gemiddeld wat serieuzer en zwaarder». Hoe denkt u daarmee de gemiddelde «RTL4-kijker» of «SBS6-kijker» aan de publieke omroep te binden?

Even los van de vraag of er zoiets bestaat als een gemiddelde RTL4- of SBS6-kijker, gaat het erom dat de publieke omroep een aantrekkelijk alternatief biedt waar de kijker of luisteraar voor kan kiezen. De publieke omroep behoort in zijn aanbod ook spraakmakende kwaliteitsprogramma's op te nemen die een hoog bereik onder de gehele bevolking halen.

15

Het totaal aantal huishoudens is toegenomen sinds 1992, het totale ledental van de publieke omroepen is afgenomen. Het lidmaatschap van huishoudens is gedaald van 60,5% naar 46,2%. De maatschappelijke representativiteit van omroepverenigingen is afgenomen. Waarom blijft het kabinet dan kiezen voor externe pluriformiteit?

Zie antwoord vraag 8.

16

Bent u van mening dat de programmagegevens moeten worden vrijgegeven? Zo ja, in welke mate?

Ik ondersteun het initiatiefwetsvoorstel van VVD en D66 dat dient om de programmagegevens vrij te geven voor uitgevers die programmabladen willen maken, echter met de aantekening dat omroepen niet kunnen en moeten worden verplicht om hun programmagegevens «om niet» ter beschikking stellen aan derden. De Europese Commissie gaat er van uit dat de publieke omroep met de commerciële exploitatie van de publieke taak op een marktconforme wijze eigen inkomsten verwerft die terugvloeien naar de uitvoering van de publieke taak.

17

Hoe wordt de «paradox tussen eigen identiteit en onderlinge samenwerking» met dit plan opgelost?

De visitatiecommissie constateerde een paradox; hoe meer gedeelde verantwoordelijkheid omroepverenigingen dragen, hoe minder zij kleur bekennen en hoe minder het totale resultaat. De kabinetsvisie is erop gericht die paradox op te lossen. In het model voor de lange termijn staat de crossmediale aanpak centraal: de publieke omroep zal op alle verschillende platforms aanwezig zijn met een kwalitatief hoogwaardig en pluriform aanbod. De verantwoordelijkheid daarvoor komt eenduidig bij de raad van bestuur te liggen. Die bepaalt het beleid en de strategie en hij draagt zorg voor een samenhangende programmering.

18

Er zal steeds meer crossmedia programmering komen. Dat kost geld. Hoe moet de publieke omroep dat gaan betalen bij een kostenneutrale hervorming per 2008?

Consequentie van de functie-indeling en crossmediale programmering is dat de middelen op een andere wijze dan tot nu toe worden ingezet. Crossmediale programmering hoeft overigens niet bij voorbaat meer te kosten. Verder zal het kabinet onderzoeken welke extra inkomstenbronnen passen bij de publieke omroep.

19

Wat bedoelt u met «samenhangende programmering voor jongeren rondom enkele herkenbare merken»? Zijn «merken» programma's of omroepen?

Het gaat erom dat de programmering van op jongeren gericht aanbod op een herkenbare wijze wordt gepresenteerd. Merken kunnen zowel programma's als omroepen zijn, of een combinatie van beide.

20

De raad van bestuur moet zorgdragen voor een ambitieuze culturele programmering. Deelt u de door vele organisaties geuite zorg dat bij teruglopende STER-inkomsten de culturele programma's als eerste zullen sneuvelen?

In het kabinetsplan is aangegeven dat bij tegenvallende ontwikkelingen rondom reclame-inkomsten de derving niet uit publieke middelen wordt gecompenseerd. De functies nieuws en opinie en debat zullen in geval van bezuinigingen als gevolg van dalende reclame-inkomsten worden ontzien. De verminderde inkomsten zullen vanaf 2008 grotendeels in aanbod met de functie cultuur, educatie en andere informatie en in het sportaanbod worden opgevangen. Tot 2008 kunnen dalingen in reclame-inkomsten over het gehele budget voor landelijke publieke omroep worden opgevangen. Ik onderschrijf de stelling dat functie C grotendeels afhankelijk is van reclame-inkomsten niet. Het betreft een algemene inkomstenbron, voor het geheel van de mediabegroting. In de nieuwe structuur zal de raad van bestuur verantwoordelijk zijn voor een goed gecoördineerd en ambitieus cultuuraanbod, waarin ook «moeilijke» kunst zit en waar plaats is voor experimentele en gedurfde programmering. Er is zorg over de kunstprogrammering. Die zou het kind van de rekening kunnen worden als de reclame-inkomsten dalen, terwijl nieuws en opinie en maatschappelijk debat een zekere bescherming genieten. Mijn uitgangspunt is en blijft natuurlijk een evenwichtig programmapakket in alle functies. Als het plan onbedoelde negatieve effecten heeft dan wil ik kijken hoe we die kunnen voorkomen.

21

Geen reclame rondom kinderprogramma's betekent een inkomstenderving van 15 miljoen euro. Dit moet worden gecompenseerd door meer reclamezendtijd rondom andere programma's te genereren. Hoe realistisch is het om te veronderstellen dat bedrijven deze reclamezendtijd zullen inkopen?

Door uitbreiding van de reclamezendtijd tot de wettelijke 10%, wordt het publieksbereik dat per reclamespot of pakket is vastgelegd met de adverteerder, sneller gerealiseerd. De inschatting dat ook die tijd verkocht kan worden, is dus reëel. Op basis van eerdere prognoses (eind vorig jaar) is berekend dat een inkomstenvermeerdering van € 30 miljoen tot de mogelijkheden zou behoren. Dit zal nu naar verwachting minder zijn, maar € 15 miljoen lijkt nog steeds haalbaar de komende jaren.

22

Als de kinderprogrammering reclamevrij wordt, kunnen de reclame-inkomsten in plaats van bij de publieke omroep terechtkomen bij de commerciële omroepen. Kinderen die naar commerciële omroepen kijken, zien zo dus nog meer reclame. Veel van deze kinderen komen uit kwetsbare sociale groepen. Heeft het reclamevrij maken van de kinderprogrammering dan niet juist een tegengesteld effect?

Met het voornemen voor een reclamevrije publieke kinderprogrammering wordt tegemoet gekomen aan geluiden vanuit de samenleving waarin ouders de wens hebben uitgesproken om ervoor te kunnen kiezen dat hun kinderen naar voor hen bedoelde programma's te kijken zonder geconfronteerd te worden met reclameboodschappen tussendoor. Ouders zullen een «veiliger» gevoel hebben wanneer hun kinderen naar de publieke omroep kijken. Zij kunnen daardoor een afweging maken waar zij hun kinderen naar laten kijken. Met dit voornemen wordt tegemoet gekomen aan geluiden vanuit de samenleving waarin ouders de wens hebben uitgesproken om ervoor te kunnen kiezen dat hun kinderen naar voor hen bedoelde programma's kijken zonder daarbij geconfronteerd te worden met reclameboodschappen. Op grond van deze maatschappelijke wens is de politieke keuze gemaakt om hieraan te voldoen. Het kabinet heeft begroot dat deze maatregel, zonder compensatie, tot een inkomstenverlies van ongeveer 15 miljoen zal leiden. In dat geval is een verschaling van de programmering – en dus ook kinderprogrammering – via het totaalbudget een aannemelijk maar ongewenst gevolg. Om deze ontwikkeling te vermijden heeft het kabinet daarom in het plan de inkomstenderving gecompenseerd door het maximum aan totale reclamezendtijd (per jaar) te verhogen van de huidige 6,5% naar 10%.

23

Wat verstaat u precies onder «stichtingen met donateurs» die ook een licentie kunnen krijgen? Kunnen politieke verenigingen ook een licentie krijgen als ze meer dan 50 000 leden hebben?

Bij stichtingen gaat het om rechtspersonen die opgericht zijn volgens de regels van het Burgerlijk Wetboek. De stichting is een rechtsvorm die geschikt is voor ideële organisaties die een maatschappelijk doel nastreven en die inkomsten aanwendt ter bereiking van dat doel en niet gericht is op persoonlijk of zakelijk gewin1. Stichtingen hebben geen leden, maar kunnen wel donateurs aan zich binden door een vaste bijdrage te vragen. Politieke verenigingen komen niet in aanmerking voor een licentie. Aan aanvragers van een licentie wordt de eis gesteld dat zij uitsluitend of hoofdzakelijk tot doel hebben bij te dragen aan de verwezenlijking van de taakopdracht van de publieke omroep. Politieke verenigingen hebben die doelstelling niet.

24

Waarom is gekozen voor een drempel van 50 000 leden of donateurs en niet voor bijv. 150 000 (zoals nu bij omroepen)?

De toegangseis is in beginsel niet veranderd. Voor de entree als aspirant-licentiehouder blijft de huidige drempel van 50 000 leden/donateurs gehandhaafd. Om na afloop van de termijn als aspirant te mogen blijven geldt thans de eis van 150 000 leden. Deze voorwaarde wordt flexibel gemaakt, namelijk 5% van het gezamenlijke aantal leden van alle licentiehouders. Dat zou op basis van de ledentelling in 2004 neerkomen op ruim 150 000 leden en bij de verwachte daling van de ledentallen daalt deze drempel evenredig mee. Ook voor de toekomst ziet het kabinet 50 000 als de minimale uitdrukking van serieuze betrokkenheid en maatschappelijk draagvlak.

25

U drukt «werkelijke betrokkenheid» van leden of donateurs uit in een lidmaatschap/donateurschap van € 24 per jaar. Wat is de onderbouwing van dit bedrag?

Het kabinet hecht eraan dat de publieke omroep stevig verankerd is en blijft in de samenleving. Het hebben van voldoende leden en donateurs vormt de belangrijkste legitimatie van een licentiehouder. Het bedrag is gebaseerd op een quick scan onder andere ideële organisaties. Hieruit is naar voren gekomen dat veel lidmaatschappen in die orde van grootte gangbaar zijn, zonder dat daar substantiële tegenprestaties of voordelen tegenover staan.

26

Hoe moet die «werkelijke betrokkenheid» praktisch tot uiting komen behalve in het betalen van € 24?

In het kader van het streven naar meer openheid van het bestel en deregulering wordt afgezien van het van overheidswege stellen van specifieke vormeisen aan de betrokkenheid van leden of donateurs, anders dan de vaststelling van een betekenisvolle wettelijke minimumbijdrage. Door de bijdrage als lid of donateur stelt men zich achter de doelstellingen van de organisatie zonder daar verder invloed op te willen uitoefenen. Het is verder aan de licentiehouders zelf om te bepalen op welke wijzen zij de betrokkenheid van hun leden of donateurs stimuleren.

27 en 28

Waarom mag de eigen identiteit van een ideële omroeporganisatie niet geuit worden in bijvoorbeeld culturele programma's of amusement?

Wat is de definitie van «opinievorming» en «maatschappelijk debat»? Kun je ook een opinie vormen of een maatschappelijk debat voeren via een satirisch programma of een talkshow?

Voor het kabinet staat centraal dat de nieuwsvoorziening onafhankelijk en intern pluriform is en dat de licentiehouders via opinie en debat kleur bekennen en kleur geven aan de programmering van de publieke omroep. Intern pluriform betekent dat op programmaniveau de diversiteit aan meningen weerspiegeld moet worden. Ik verwijs daarvoor ook naar het advies van de Raad voor cultuur Pluriform Nieuws. Het kabinet vindt het – met de WRR – verder van belang dat er voor de functie opinievorming en maatschappelijk debat, meerdere discussiepodia zijn waarop een verschillend geluid kan klinken. In de uiteindelijke programmering zullen de functies uitwerken als globale categorieën van programma's. Zij geven richting aan de taak en rolverdeling binnen de publieke omroep.

De functies zijn onderdeel van een nieuwe taakomschrijving die meer helderheid schept over de taak van de publieke omroep: nieuws, opinie en debat, cultuur, educatie en andere informatie. Functies moeten niet verward worden met programma's en programmagenres. De publieke omroep kan een breed palet aan programma's en genres brengen. Programma's en programmagenres kunnen verschillende functies tegelijk dienen. Op basis van een goed systeem, dat in overleg met het Commissariaat en de publieke omroep wordt afgesproken, en via een door de publieke omroep te ontwikkelen methode voor de opbouw van de programmaschema's kan tot een goede uitvoering worden gekomen. Dat kan ik niet regelen. De overheid behoort ook niet over de inhoud van programma's en de programmering te gaan, dus ook niet te bepalen welk programma welke functie dient.

29

Zijn de kabinetsplannen rondom commerciële activiteiten en maatschappelijk ondernemen door publieke omroepen en licentiehouders «Europa-proof»?

De Europese Commissie hanteert een aantal uitgangspunten voor de beoordeling van activiteiten van de publieke omroep:

– publieke middelen mogen alleen aangewend worden voor de publieke taak;

– de opbrengsten van de commerciële exploitatie van de publieke taak dienen terug te vloeien naar de publieke taak;

– het ter beschikking stellen van met publieke middelen geproduceerd materiaal aan derden dient marktconform te geschieden;

– stand-alone activiteiten van publieke omroeporganisaties (d.w.z. activiteiten die volledig los staan van de publieke taak) dienen strikt gescheiden te zijn van de (commerciële exploitatie van de) publieke taak.

Deze uitgangspunten zijn in acht genomen bij de opzet van het voorgestelde systeem. Bij de nadere uitwerking zal blijken of de regeling ook op detailniveau aan alle vereisten voldoet. Daarover zal op een gepast tijdstip overleg met de Europese Commissie worden gevoerd.

30

De budgetten zijn per functie vastgesteld. Functies lopen echter soms in elkaar over. Hoe star liggen die budgetten vast?

Bij de taakverdeling naar functies hoort een budgetverdeling naar functies. De kaders daarvoor zijn geschetst in het kabinetsplan. Er is budget voor de functie nieuws en sport, voor de functie opinie en maatschappelijk debat en voor de functie cultuur, educatie en andere informatie. De onderlinge verhoudingen tussen die budgetten ligt vast. Voorafgaand aan de start van het nieuwe stelsel zal op basis hiervan een nieuwe begroting worden opgesteld. Functies moeten niet verward worden met programma's en programmagenres. De publieke omroep kan een breed palet aan programma's en genres brengen. Programma's en programmagenres kunnen verschillende functies tegelijk dienen.

31

In hoeverre is een (vijfjaarlijkse) visitatiecommissie onafhankelijk als zij door de Raad van bestuur zelf wordt benoemd?

De visitatiecommissies worden niet ingesteld door de raad van bestuur, maar door de raad van toezicht. In de wet is bepaald dat de visitatiecommissie onafhankelijk is en dat bij de samenstelling acht geslagen wordt op voldoende representatie van het kijk- en luisterpubliek. Dat lijken mij goede waarborgen voor benoeming van een deskundige en onafhankelijke visitatiecommissies. De systematiek van vijfjaarlijkse evaluaties is afgekeken van het hoger onderwijs. Om een mogelijk misverstand te vermijden: de evaluatie die de publieke omroep minimaal eens in de vijf jaar uitvoert, is in de eerste plaats een evaluatie van en ten behoeve van de publieke omroep zelf. Om die reden is de opdracht om te evalueren ook bij de publieke omroep zelf gelegd en niet bij de minister. Natuurlijk wordt de evaluatie gebruikt om verbeteringen in beleid en wetgeving van de verantwoordelijke minister aan te brengen. Gezien de recente ervaringen met de (eerste) visitatie heeft dat ook bijzonder goed gewerkt.

32

Wordt het concessiebeleidsplan nog met de Kamer besproken voordat de staatssecretaris haar goedkeuring eraan verbindt?

Het concessiebeleidsplan dient door mij te worden goedgekeurd. Ik zal uiteraard mijn reactie op het concessiebeleidsplan aan de Kamer sturen en ik streef er naar uw Kamer de reactie tijdig voorafgaand aan de bespreking van de mediabegroting te doen toekomen.

33

«De huidige organisatiestructuur is zeer ingewikkeld omdat het deelbelangen van omroepen verenigt met het belang van het geheel», aldus het kabinet. Is de voorgestelde nieuwe organisatiestructuur niet nog veel ingewikkelder of in ieder geval net zo ingewikkeld?

De huidige organisatiestructuur is zowel bestuurlijk als programmatisch ingewikkeld. In het nieuwe stelsel liggen wat dat betreft de kaarten helder. Bestuurlijke en professionele verantwoordelijkheden worden eenduidige belegd bij de raad van bestuur en de rol en taakverdeling tussen de spelers binnen de landelijke publieke omroep worden helder geformuleerd en afgebakend. Doel is vooral dat er beter geprogrammeerd kan worden, waarbij de kijker en niet de interne organisatie centraal staat. Ook in het nieuwe model zullen afstemming en formele procedures nodig zijn. Dat is onvermijdelijk.

34

Hoe wordt voorkomen dat de raad van bestuur en de raad van toezicht een «ons-kent-ons» circuit wordt en worden bevolkt door oud-politici die een leuke functie moeten krijgen?

De procedure is zo ingericht dat op goede wijze recht gedaan wordt aan de beoogde onafhankelijkheid van de nieuwe raad van toezicht. Door middel van advertenties in enkele landelijke dagbladen zijn de vacatures en de voor de vervulling daarvan vereiste capaciteiten publiekelijk bekend gemaakt. Een onafhankelijke commissie, bestaande uit drie leden, is ingesteld om mij te adviseren over de benoeming van de voltallige raad van toezicht1. Een extern wervingsbureau zal ten dienste van de adviescommissie de wervingsactiviteiten uitvoeren en de adviescommissie ondersteunen. Ik heb de adviescommissie gevraagd vóór 1 november aanstaande met een advies te komen.

De procedure is dus open en transparant hetgeen de beste waarborg is tegen beïnvloeding door politiek en overheid. De raad van bestuur wordt benoemd door de raad van toezicht. Die is ook het beste in staat te beoordelen aan welke expertise en personen behoefte bestaat om de werkprocessen binnen de publieke omroep aan te sturen. Dus ook hier is bewust niet gekozen voor rechtstreekse benoeming door de overheid.

35

«In de digitale toekomst wordt de zender als organisatorische eenheid minder belangrijk» aldus het kabinet. Is het echter niet zo dat in de veelheid aan te kiezen zenders een duidelijke zenderprofilering voorlopig nog zeer belangrijk is?

Het profiel is ook in de toekomst zeer belangrijk om kijkers te binden. (Her)profilering geschiedt straks niet meer volledig met het oog op de kijker/luisteraar. Er moet een goed en herkenbaar totaalaanbod geboden worden waarin de kwaliteit en herkenbaarheid van de publieke omroep als geheel voorop staat. De visitatiecommissie constateerde een paradox; hoe meer gedeelde verantwoordelijkheid omroepverenigingen dragen, hoe minder zij kleur bekennen. Daardoor ontstaat een onduidelijkere netprofilering en zodoende een negatieve druk op het totale resultaat. De kabinetsvisie is erop gericht die paradox op te lossen. In het model voor de lange termijn staat de crossmediale aanpak centraal: de publieke omroep zal op alle verschillende platforms aanwezig zijn met een kwalitatief hoogwaardig en pluriform aanbod. De verantwoordelijkheid daarvoor komt eenduidig bij de raad van bestuur te liggen. Die bepaalt het beleid en de strategie en hij draagt zorg voor een samenhangende programmering. Licentiehouders zijn daarbij betrokken, via hun adviescollege en via de productie van pluriform programma-aanbod. De publieke omroep is niet langer georganiseerd vanuit de gedachte dat de omroepverenigingen op een vast net verblijven. Er zullen op basis van «de kijker en luisteraar centraal» netprofielen worden bepaald. Deze vormen het kader van de plaatsing van de programma's van de licentiehouders.

36

Als er nóg meer licentiehouders komen, wordt de bestuurlijke stroperigheid dan niet nóg groter?

Nee, de bestuurlijke stroperigheid wordt niet groter als er meer licentiehouders komen. De bestuurlijke structuur van de publieke omroep zal straks eenduidig en helder zijn en verandert niet bij de komst van meer licentiehouders. Zij hebben immers geen bestuurlijke verantwoordelijkheid in het nieuwe model.

37

«De nieuwsvorming is onafhankelijk van politieke en commerciële belangen». Vindt het kabinet dat dit op dit moment echt zo is en hoe waarborgt het kabinet dit in de toekomst, gezien het feit dat journalisten over het algemeen «progressief» zijn?

In de wet zal de eis worden opgenomen dat de nieuwsvoorziening onafhankelijk, objectief, evenwichtig en waarheidsgetrouw is en voldoet aan de hoogste ethische en journalistieke eisen. Voorts zal ik in de wet bepalen dat de raad van bestuur zodanige organisatorische voorzieningen treft dat redactionele onafhankelijkheid en zelfstandigheid gewaarborgd zijn en dat continuïteit in de nieuwsvoorziening zeker is gesteld. Het vaststellen van een redactiestatuut en de hantering van journalistieke gedragscodes zullen daar in elk geval ook onderdeel van moeten uitmaken. Dergelijke waarborgen zijn ook van toepassing op de wijze waarop in België de VRT uitvoering geeft aan de publieke omroepopdracht. De Raad voor cultuur heeft op 19 september jongstleden geadviseerd over waarborgen voor onafhankelijkheid en pluriformiteit. Ik zal de suggesties van de Raad voor cultuur bij de verdere uitwerking in het wetsvoorstel betrekken.

38

Als bij nieuwsvoorziening interne pluriformiteit volgens u mogelijk is, waarom vindt hij dat dan niet bij de andere programmagenres/functies?

Voor het kabinet staat centraal dat de nieuwsvoorziening onafhankelijk en intern pluriform is en dat de licentiehouders via opinie en debat kleur bekennen en kleur geven aan de programmering van de publieke omroep. Intern pluriform betekent dat op programmaniveau de diversiteit aan meningen weerspiegeld moet worden. Ik verwijs daarvoor ook naar het advies van de Raad voor cultuur Pluriform Nieuws. Het kabinet vindt het – met de WRR – verder van belang dat er voor de functie opinievorming en maatschappelijk debat, meerdere discussiepodia zijn waarop een verschillend geluid kan klinken. In de uiteindelijke programmering zullen de functies uitwerken als globale categorieën van programma's. Zij geven richting aan de taak en rolverdeling binnen de publieke omroep.

39

Is het in theorie mogelijk dat een stichting of vereniging op bijvoorbeeld boeddhistische grondslag een licentie verwerft, en dat er ook een boeddhistische 39f-omroep is? Hoe «gefragmenteerd» mag een hoofdstroming, bijvoorbeeld het christendom, in het totale omroepbestel voorkomen?

Het is mogelijk dat een stichting op boeddhistische grondslag of een stichting met een christelijke achtergrond een licentie verwerft. Die kan bestaan naast een 39-f zendgemachtigde met dezelfde signatuur en die een aparte wettelijke grondslag kent. Een 39f-er is een kerkgenootschap of een genootschap op geestelijke grondslag die geen omroepdoelstelling heeft, maar wel een kerkelijk of levensbeschouwelijk programma wil maken. Licentiehouders moeten net als nu omroeporganisaties zijn. Ze dienen een eigen identiteit uit te dragen en mensen moeten betalen voor het lidmaatschap ervan. Ook in het huidige bestel zijn bijvoorbeeld christelijke stromingen via meerdere omroepverenigingen vertegenwoordigd (KRO, NCRV, EO), naast ook kerkgenootschappen die als 39f-zendgemachtigden een plaats hebben in het bestel.

40

Deelt u de veelgeuite vrees dat omroepverenigingen geldverslindende ledenwerfcampagnes gaan voeren?

De voorstellen beogen niet om een continue wedloop om leden te veroorzaken. Die wedloop wordt getemperd door het principe van een vijfjaarlijkse ledentelling. Bovendien verdwijnen de getalsdrempels en komt er een meer gedifferentieerde staffel voor in de plaats komt. De staffel kan verder een impuls geven aan licentiehouders die mogelijk willen fuseren.

41

Er zijn nu tien «grote» omroepverenigingen. Dat kunnen er in de toekomst in theorie maximaal twintig worden. Vindt u dit nog wel werkbaar en herkenbaar?

Van de huidige tien omroepverenigingen zijn er zeven «groot». BNN heeft de helft van het budget van een «grote» en de aspiranten Max en Llink een zevende. Het theoretisch maximum ligt bij de voorgestelde ondergrens van 5% op twintig. De kans dat dit ooit bereikt wordt is uiterst klein. Er zullen vrijwel zeker licentiehouders zijn met aanzienlijk meer leden/donateurs dan het minimum van 5%. Verder kan het aantal afnemen door uittreden of fusie. Herkenbaarheid voor leden/donateurs en publiek blijft een zaak van de licentiehouders. Door de voorgestelde bestuurlijke hervorming blijft de publieke omroep overigens een werkbaar geheel, ook wanneer het aantal licentiehouders zou stijgen. Zij hebben immers geen bestuurlijke verantwoordelijkheid in het nieuwe model.

42

Waarom is inspraak van leden en/of donateurs niet meer verplicht?

In het kader van het streven naar meer openheid van het bestel en deregulering wordt afgezien van het van overheidswege stellen van specifieke vormeisen aan de betrokkenheid van leden of donateurs, anders dan de vaststelling van een betekenisvolle wettelijke minimumbijdrage. Door de bijdrage als lid of donateur stelt men zich achter de doelstellingen van de organisatie zonder daar verder invloed op te willen uitoefenen. Het is verder aan de licentiehouders zelf om te bepalen op welke wijzen zij de betrokkenheid van hun leden of donateurs stimuleren.

43

Waarom hoeven nieuwkomers niet langer aan te tonen dat ze in programmatisch opzicht iets toevoegen aan het bestaande aanbod? Wat voegen ze dan toe?

Nieuwkomers hoeven niet langer aan te tonen dat zij in programmatisch opzicht iets nieuws toevoegen aan het bestaande aanbod. Het feit dat een groep van minimaal 50 000 mensen lid worden van een nieuwe omroeporganisatie, geeft op zichzelf reeds aan dat kennelijk sprake is van een lacune in het bestaande aanbod. Met deze maatregel wordt tevens de toelatingsprocedure eenvoudiger en kan de overheid inhoudelijk meer afstand houden. Immers, het is nu een politiek besluit om een omroep toe te laten. Vanaf 2008 vervalt die mogelijkheid.

44

«Het is moeilijk en onwenselijk om van «bovenaf», door of namens de overheid, een landkaart te tekenen van stromingen die tot de publieke omroep kunnen worden toegelaten. Daarna zou de overheid ook nog moeten (laten) toetsen welke partij inhoudelijk als beste uit de bus komt», aldus het kabinet. Toch doet de overheid dit via het Commissariaat voor de Media wél bij de 39f-omroepen. Waarom worden die 39f-omroepen niet afgeschaft? Waarom kunnen bepaalde stromingen niet voor een licentie opteren?

De publieke omroep blijft een podium bieden aan kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag. Dit type aanbieders brengt levensbeschouwelijke verdieping, niet aanvullend op overige aanbieders, maar als zelfstandig gepositioneerde zendgemachtigden met de voor hun achterban kenmerkende boodschap. Hiervoor is een beperkte hoeveelheid zendtijd en middelen beschikbaar die verdeeld moet worden. Het Commissariaat voor de Media bepaalt het draagvlak en de verdeling van zendtijd en middelen op basis van onderzoek naar de aanhang van religieuze hoofdstromingen in Nederland. Onder de voorwaarden die de wet stelt, kan iedere stroming opteren voor een licentie.

45

Waarom wordt aan de niet-landelijke omroep slechts één paragraaf aan het einde gewijd? Hoe ziet u de positie van de niet-landelijke omroep in het toekomstige medialandschap?

In november 2004 heb ik de Kamer een brief gezonden (Kamerstukken II, 2004/05, 28 856, nr. 7) over lokale en regionale publieke omroep. Hierin ben ik onder meer ingegaan op hun taak en functie, alsmede op de verdeling van verantwoordelijkheden tussen rijk, provincies en gemeenten met betrekking tot niet-landelijke publieke omroep. Daarin heb ik tevens mijn visie gegeven op de positie van de niet-landelijke publieke omroep in het toekomstige medialandschap. In de kabinetsvisie op de toekomst van de publieke omroep heeft het kabinet zich geconcentreerd op de landelijke publieke omroep, omdat de verantwoordelijkheid daarvoor volledig bij de rijksoverheid berust. Dit verklaart de korte passage die in de kabinetsvisie is ingeruimd voor de niet-landelijke publieke omroep.

De leden van de D66-fractie hebben de volgende vragen:

1

In het bovengenoemde Berenschot-rapport «Cultuureffectrapportage» wordt gesteld dat de reclame-inkomsten van de publieke omroep de komende jaren fors zullen afnemen. Kan een overzicht worden gegeven van de ontwikkeling van de reclame-inkomsten sinds de opkomst van de commerciële televisie in 1989? Is de constatering juist dat weliswaar het aandeel in de totale reclamemarkt is teruggelopen, maar dat het binnengehaalde bedrag grosso modo door de jaren heen gelijk is gebleven? Hoe reëel is de verwachting dat de reclame-inkomsten zullen afnemen in een tempo en omvang als door Berenschot (en de raad van bestuur) is geraamd?

In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de reclame-inkomsten van de publieke omroep vanaf 1989. Op enkele mindere jaren na ('91, '96 en '97) is het aandeel van de reclame-inkomsten van de publieke omroep redelijk stabiel gebleven en ligt zo rond de € 220 miljoen. Er kan op dit moment nog geen exacte prognose worden gemaakt van de te verwachten inkomsten van de Stichting Ether Reclame (STER), waarbij rekening wordt gehouden met de meest recente en conjuncturele ontwikkelingen. Het is nog niet duidelijk op welk niveau het marktaandeel van de publieke omroep, met de toetreding van een nieuwe marktpartij, Talpa, zich zal stabiliseren. Ook ligt een verantwoordelijke taak bij de publieke omroep om een antwoord te vinden op de recente en toekomstige ontwikkelingen in het medialandschap. Daarvoor zijn de ontwikkelingen nog te vers, maar desalniettemin zijn deze ontwikkelingen wel zorgelijk te noemen.

Tabel inkomsten STER (in euro, x 1 000)

JaarNetto omzet
1989222 216
1990212 455
1991171 563
1992211 891
1993212 228
1994238 085
1995221 711
1996174 293
1997170 970
1998195 155
1999212 342
2000249 313
2001225 119
2002226 864
2003231 977

2

Indien de reclame-inkomsten zouden afnemen, is het dan vanzelfsprekend dat deze teruglopende middelen ten koste worden gebracht van kwetsbare programma's op het gebied van kunst en cultuur? Welke overige programma's behoren tot functie C? Waarom wordt in Hilversum op voorhand de sportrechten buiten beschouwing gelaten? Acht u het huidige pakket aan sportrechten dermate essentieel voor de kerntaak van de publieke omroep dat een dergelijke keuze gerechtvaardigd is?

In het kabinetsplan is aangegeven dat bij tegenvallende ontwikkelingen rondom reclame-inkomsten de derving niet uit publieke middelen wordt gecompenseerd. De functies nieuws en opinie en debat zullen in geval van bezuinigingen als gevolg van dalende reclame-inkomsten worden ontzien. De verminderde inkomsten zullen vanaf 2008 grotendeels in aanbod met de functie cultuur, educatie en andere informatie en in het sportaanbod worden opgevangen. Tot 2008 kunnen dalingen in reclame-inkomsten over het gehele budget voor landelijke publieke omroep worden opgevangen. Ik onderschrijf de stelling dat functie C grotendeels afhankelijk is van reclame-inkomsten niet. Het betreft een algemene inkomstenbron, voor het geheel van de mediabegroting. In de nieuwe structuur zal de raad van bestuur verantwoordelijk zijn voor een goed gecoördineerd en ambitieus cultuuraanbod, waarin ook «moeilijke» kunst zit en waar plaats is voor experimentele en gedurfde programmering.

Vanuit haar functie dient NOS-RTV aandacht te besteden aan sport in brede zin, dat wil zeggen dat de publieke taak verslaggeving van zowel populaire als minder populaire sporten omvat. Bovendien is sport een belangrijk element in het streven van de publieke omroep om een breed publiek aan zich te binden. Ook is sport een middel om groepen te bereiken die de publieke omroep met andere programma's moeilijk bereikt. NOS-RTV maakt vanuit die taak een eigen afweging om wel of niet mee te bieden op uitzendrechten van sportevenementen. Die afweging is anders dan die van commerciële omroepen. De commerciële omroep kijkt naar het reclamerendement en of het strategisch voordeel leidt tot voldoende marktaandeel en winst. De publieke omroep kijkt naar de waarde van het evenement in de sportprogrammering en de publieke taak als geheel.

3

Welke wegen zijn te bedenken om kunst en cultuur een veilige plek te geven, ook in het toekomstige mediabestel? Kan een «hekje» om deze functie worden gezet, qua financiering en programmering?

In de nieuwe structuur zal de raad van bestuur verantwoordelijk zijn voor een goed gecoördineerd en ambitieus kinder- en cultuuraanbod, waarin ook «moeilijke» kunst zit en waar plaats is voor experimentele en gedurfde programmering. Er is zorg over de kunstprogrammering. Die zou het kind van de rekening kunnen worden als de reclame-inkomsten dalen, terwijl nieuws en opinie en maatschappelijk debat een zekere bescherming genieten. Mijn uitgangspunt is en blijft natuurlijk een evenwichtig programmapakket in alle functies. Als het plan onbedoelde negatieve effecten heeft dan wil ik kijken hoe we die kunnen voorkomen.

4

De publieke omroep is een belangrijke medefinancier voor de Nederlandse speelfilmsector. Hoe kan deze functie in het toekomstig bestel blijven bestaan?

Ik hecht met het kabinet aan goede samenwerking tussen de publieke omroep en de filmsector. Dat is voor beiden van belang. Ik wil de relatie tussen film en omroep in afspraken voor langere tijd vastleggen. Het gaat dan in het bijzonder om meerjarige investeringen door de publieke omroep in Nederlandse speelfilm, transparante procedures voor co-producties en vertoningsbeleid voor Nederlandse films. In het najaar zal ik een brief aan de Tweede Kamer sturen over het filmbeleid. Die brief gaat uitgebreider in op de relatie tussen de film- en omroepsector.

5

In de kritiek op de omroepvoorstellen wordt van vele kanten gevreesd voor bureaucratie. De centrale regie bij de raad van bestuur is een belangrijk onderdeel van de plannen. Hoe kan niettemin worden voorkomen dat dit leidt tot een grote bureaucratie en tot programma-inhoudelijke beslissingen die ver weg zijn georganiseerd van de mensen waar het uiteindelijk om draait: de programmamakers?

De huidige organisatiestructuur is zowel bestuurlijk als programmatisch ingewikkeld. In het nieuwe stelsel liggen wat dat betreft de kaarten helder. Bestuurlijke en professionele verantwoordelijkheden worden eenduidige belegd bij de raad van bestuur en de rol en taakverdeling tussen de spelers binnen de landelijke publieke omroep worden helder geformuleerd. Doel is vooral dat er beter geprogrammeerd kan worden. Ook in het nieuwe model zullen afstemming en formele procedures nodig zijn. Dat is onvermijdelijk en dat is in andere grote bedrijven of organisaties niet anders. De raad van bestuur is als besturend orgaan van de NOS formeel verantwoordelijk zowel voor het beleid als voor de dagelijkse gang van zaken en werkzaamheden van de NOS. Zoals in elke grote organisatie – bijvoorbeeld de omroepdiensten in ons omringende landen – bestaat de verantwoordelijke top uit een relatief klein gezelschap dat zich vooral toelegt op beleidsvorming, strategiebepaling en organisatie. Verder moet de raad van bestuur de werkprocessen intern goed organiseren en daar ook de nodige flexibiliteit in aanbrengen. Voor het uitvoeren van het dagelijkse werk aan samenstelling van programmaschema's, coördinatie, inkoop, productie et cetera zijn vakmensen nodig die een creatieve geest en verstand van programmeren hebben. Hoe de werkorganisatie precies wordt ingericht is de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur.

6

Kan nog eens worden uiteengezet waarom is gekozen voor het opheffen van de NPS in de huidige organisatorische vorm? Hoe reageert u op de vele bezorgde reacties over het in gevaar komen van door veel mensen hoog gewaardeerde programma's, op de gebieden pluriforme samenleving (multiculturele programma's), kunst en cultuur, geschiedenis, kinderprogramma's? Waarom is afgezien van een overeenkomstige overgangstermijn voor de NPS, vergelijkbaar met de andere omroepverenigingen? Hoe waardeert u de zogenaamde kraamkamerfunctie? Zal daar in het toekomstig bestel plaats voor zijn, en zo ja, hoe en waar?

In Met het oog op morgen kiest het kabinet voor een geheel nieuwe organisatie van de publieke omroep gebaseerd op eenduidige taakverdeling. De verantwoordelijkheid voor de taak van de publieke omroep komt vanaf 2008 te liggen in één hand, namelijk de raad van bestuur. Onderlinge taakverdeling is gebaseerd op een indeling naar functies van de publieke omroep. NOS-RTV als interne werkmaatschappij is belast met de nieuwsvoorziening. Licentiehouders zijn belast met de functie opinie en maatschappelijk debat. De raad van bestuur draagt zorg voor de programmering in de functie cultuur, educatie en andere informatie. In dit model is geen behoefte aan een NPS die met aanvullende programmering is belast. Daarin kan de raad van bestuur zelf op verschillende wijzen (laten) voorzien. Daarom wordt de NPS opgeheven. In het huidige model is tien jaar geleden gekozen voor een splitsing van de Nederlandse Omroep Programma Stichting in een NOS en een NPS. De evaluatie van de NPS door de visitatiecommissie was gericht op het functioneren van de NPS in de huidige organisatie van de publieke omroep. De NPS zal, samen met de raad van bestuur toewerken naar de overgang per 1 september 2008. De NPS kan in die periode de organisatie afbouwen c.q. onder leiding van de raad van bestuur onderdelen integreren in de nieuwe organisatie rond de raad van bestuur. Mocht blijken dat een zorgvuldige overgang niet tijdig gerealiseerd kan worden, dan is het kabinet bereid daarvoor een oplossing te zoeken.

Juist in het toekomstige bestel moet ruimte zijn voor innovatie en kraamkamers leidend tot bijzondere, vernieuwde programmering. In de nieuwe structuur zal de raad van bestuur verantwoordelijk zijn voor een goed gecoördineerd en ambitieus cultuuraanbod, waarin ook «moeilijke» kunst zit en waar plaats is voor experimentele en gedurfde programmering.

7

Kunt u nader aangeven hoe precies het verschil moet worden gezien tussen de nieuwsfunctie (A), en de functie «opinie en debat»? Is het niet zo dat «opinie en debat» ook gezien kunnen worden als een format binnen de nieuwsfunctie? Ligt de kern van het verschil tussen A en B niet veel meer in de verantwoordelijke omroeporganisatie, i.c. de onafhankelijke NOS tegenover de omroepverenigingen met een achterban? Is het derhalve niet veel meer «onafhankelijkheid» versus «identiteit». Hoe kijkt u in dit licht aan tegen de discussie over Nova, respectievelijk Buitenhof bij de NOS? Hoe was dit in het verleden geregeld (voor de totstandkoming van de NPS)? Bestonden toen niet ook al NOS-laat en Capitool?

Voor het kabinet staat centraal dat de nieuwsvoorziening onafhankelijk en intern pluriform is en dat de licentiehouders via opinie en debat kleur bekennen en kleur geven aan de programmering van de publieke omroep. Intern pluriform betekent dat op programmaniveau de diversiteit aan meningen weerspiegeld moet worden. Ik verwijs daarvoor ook naar het advies van de Raad voor cultuur Pluriform Nieuws. Het kabinet vindt het – met de WRR – verder van belang dat er voor de functie opinievorming en maatschappelijk debat, meerdere discussiepodia zijn waarop een verschillend geluid kan klinken. In de uiteindelijke programmering zullen de functies uitwerken als globale categorieën van programma's. Zij geven richting aan de taak en rolverdeling binnen de publieke omroep. Wat NOS nu doet op Radio 1, kan ook op televisie. Daar is straks zelfs extra geld voor, want een deel van het NPS-budget wordt overgeheveld naar functie A. Voorop staat de eis van interne pluriformiteit en verantwoording daarover (op basis van zelfregulering). In de plannen van het kabinet en in deze beantwoording doe ik verder geen uitspraken over specifieke programma's van de publieke omroep.

8

Er zijn zorgen over het gegeven dat voor jeugdtelevisie te weinig geïnvesteerd wordt door de publieke omroep. Ook in het oude bestel waren kansen die onbenut bleven, het aanbod verschraalt terwijl het belang van kwalitatieve programma's als tegenwicht voor het overaanbod aan commerciële pulp, alleen maar toeneemt. Deelt u deze zorg en zo ja kan er in de wettelijke maatregelen en de prestatieafspraken op toegezien worden dat niet alleen de omvang van het aanbod maar ook de kwaliteit onderdeel uitmaakt van deze afspraken? Wordt daarbij gedacht aan zaken als een gelijkwaardige verhouding van de beschikbare uurbedragen voor gelijke genres bij jeugd en volwassenentelevisie en aan culturele diversiteit, een aanbod van alle genres, ook de wat moeilijkere en/of kostbare als informatie, Nederlandstalig drama en jeugddocumentaires? Zijn dit elementen die in prestatieafspraken in beginsel kunnen worden geregeld?

De zorgen die binnen de publieke omroep heersen over jeugdtelevisie zijn mij niet onopgemerkt gebleven. Het is de taak van de publieke omroep om zowel algemene als specifieke doelgroepen uit de samenleving te bedienen van kwalitatief hoogwaardige programma's, in het bijzonder jeugd en jongeren. Ten aanzien van jongeren is in het kabinetsstandpunt een multimediaal jongerenoffensief aangekondigd, waarmee een samenhangend en aansprekend aanbod voor jongeren gestalte moet krijgen. Dit is overigens niet beperkt tot alleen functie C, maar geldt voor het aanbod in alle functies en op de diverse platforms. In de prestatieovereenkomst zal de budgettaire inzet bepaald worden.

9

Bent u van mening dat televisie en andere nieuwe digitale media voor de jeugd een zeer belangrijke overdrachtsmiddel zijn van culturele-, intellectuele- en burgerschapsvorming? Bent u van mening dat deze prominente informele leeromgeving van onze jeugd vanwege zijn educatieve waarde extra impulsen verdient het komende decennium? Volstaat in dit licht een open opdracht aan de publieke omroep waarbij alleen het volume van de uitzenduren Jeugd vastgelegd wordt of ziet u kans, wat betreft de jeugdprogrammering, om in de grote lijnen naast bereik ook kwaliteit mee te nemen in de nieuwe afspraken en wetgeving?

Huidige ontwikkelingen laten zien dat digitalisering onverminderd de toekomst is. Radio, tv, en internet schuiven langzaam in elkaar waardoor ook het mediagebruik verandert; met name onder jongeren voltrekt deze verandering zich in een snel tempo. Om te garanderen dat publieke waarden als culturele-, intellectuele- en burgerschapsvorming zoveel mogelijk burgers blijven bereiken, moet ook de publieke omroep mee veranderen. In het plan is daarom straks crossmediale programmering door de publieke omroep de norm voor jeugdprogrammering. In de prestatieovereenkomst kunnen bereik en kwaliteit elementen zijn waar aandacht aan besteed moet worden.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben de volgende vragen:

1

Op welke wijze geeft u met deze plannen een antwoord op de, breed in de Kamer gedeelde, conclusies die de bovengenoemde commissie Rinnooy Kan formuleerde in zijn visitatierapport? Wat is het verband tussen de kabinetsplannen en de conclusie van de commissie Rinnooy Kan met betrekking tot de spanning tussen net- en zenderdoelstellingen en de doelstellingen van de omroepverenigingen?

De visitatiecommissie heeft onderzocht wat er wel en niet goed gaat bij de uitvoering van de taakopdracht van de publieke omroep. Een van de conclusies van de visitatiecommissie was dat er onvoldoende gezamenlijke doelstellingen en concrete, afrekenbare afspraken zijn op de te onderscheiden netten en zenders. Ik heb die bevindingen onderschreven en op basis daarvan per 1 september jongstleden wettelijke maatregelen getroffen die moeten leiden tot een betere samenwerking onder strakke regie van de raad van bestuur, met name op de netten en zenders. Dit zal de komende tijd van cruciaal belang zijn, wil de publieke omroep zich als factor van betekenis handhaven. Een en ander speelt in de context van het huidige bestel en de huidige organisatie, die voor een belangrijk deel nog zijn opgebouwd rond de netten en zenders. In het model voor de lange termijn staat de crossmediale aanpak centraal: de publieke omroep zal op alle verschillende platforms aanwezig zijn met een kwalitatief hoogwaardig en pluriform aanbod. De verantwoordelijkheid daarvoor komt eenduidig bij de raad van bestuur te liggen. Die bepaalt het beleid, de strategie en hij draagt zorg voor een samenhangende programmering op de netten. Bij de netprofilering staat de kijker en luisteraar centraal. Licentiehouders zijn daarbij betrokken, via hun adviescollege en via de productie van pluriform programma-aanbod. De publieke omroep is niet langer georganiseerd vanuit de gedachte dat de omroepverenigingen op een vast net verblijven. Er zullen op basis van «de kijker en luisteraar centraal» netprofielen worden bepaald. Deze vormen het kader van de plaatsing van de programma's van de licentiehouders.

2

De passage in de kabinetsplannen over de rol van de media in het functioneren van de democratie wordt afgesloten met de zinsnede: «Overigens heeft de tussenkomst van media soms ook negatieve kanten, bijvoorbeeld door hypes te scheppen.» Zouden de beleidsmatige conclusies die het kabinet in de nota over de relatie tussen politiek en media getrokken heeft, dan niet ook in deze kabinetsnota opgenomen moeten worden?

De beleidsmatige conclusies van het kabinetsstandpunt over de relatie tussen politiek en media (Medialogica, verwijzing opnemen), zijn gebruikt in het kabinetsplan Met het oog op morgen. De belangrijkste conclusie van de kabinetsreactie over Medialogica betreft het uitgangspunt van zelfregulering. Dit vindt u terug in het omroepplan. Zelfregulering wordt wettelijk vastgelegd als waarborg voor de interne pluriformiteit van NOS-RTV. De Raad voor cultuur heeft op 19 september jongstleden geadviseerd over waarborgen voor onafhankelijkheid en pluriformiteit. Ik zal de suggesties van de Raad voor cultuur bij de verdere uitwerking in het wetsvoorstel betrekken.

3

Welke beleidsmatige gevolgen verbindt u aan de conclusie dat de culturele functie van media veel breder dient te worden op gevat dan de culturele programmering van de publieke omroep?

Het gaat hier om verschillende definities van «cultuur». De culturele functie van de publieke omroep omvat zijn brede sociaal-maatschappelijke functie. Cultuur staat hier in feite voor de maatschappij. De culturele programmering richt zich op het «beeldende» aspect van onze cultuur. Het gaat hier dus om een enger cultuurbegrip als onderdeel van functie C. De publieke omroep moet zich vanuit zijn sociaal-maatschappelijke en culturele functie richten op de gehele samenleving. Hiertoe brengt de publieke omroep een volledig programma-aanbod waar culturele programma's onderdeel van zijn.

4

Op welke wijze denkt u dat, ondanks de toenemende afhankelijkheid van reclame-inkomsten in box C en verlaging van de drempel voor nieuwe licentiehouders, de omroep een belangrijke creatieve bedrijfstak, een kraamkamer van talent en innovatieve media-inhoud kan blijven?

In de derde functie zal creatieve en journalistieke concurrentie centraal staan. Zo ontstaan kansen voor makers buiten het bestel en worden alle programmamakende organisaties geprikkeld tot de beste kwaliteit voor de beste prijs. Dit biedt volgens het kabinet de benodigde waarborgen voor kwaliteit en verscheidenheid van het aanbod en een goed bereik onder de gehele bevolking. Concurrentie leidt ook tot een prikkel om efficiënt te werken. En tenslotte krijgt innovatie, een belangrijk aspect in deze functie, zo de ruimte. Daarnaast blijft ook het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Omroepproducties een belangrijke rol spelen bij de bevordering van vernieuwing.

Ik onderschrijf de stelling dat functie C grotendeels afhankelijk is van reclame-inkomsten niet. Het betreft een algemene inkomstenbron, voor het geheel van de mediabegroting. In de nieuwe structuur zal de raad van bestuur verantwoordelijk zijn voor een goed gecoördineerd en ambitieus cultuuraanbod, waarin ook «moeilijke» kunst zit en waar plaats is voor experimentele en gedurfde programmering. Er is zorg over de kunstprogrammering. Die zou het kind van de rekening kunnen worden als de reclame-inkomsten dalen, terwijl nieuws en opinie en maatschappelijk debat een zekere bescherming genieten. Mijn uitgangspunt is en blijft natuurlijk een evenwichtig programmapakket in alle functies. Als het plan onbedoelde negatieve effecten heeft dan wil ik kijken hoe we die kunnen voorkomen.

5

U constateert dat het lastig is de functie «vermaak» af te bakenen. Geldt dit niet eigenlijk voor alle functies? In hoeverre is nieuws bijvoorbeeld te onderscheiden van de functie «opinie en maatschappelijk debat»?

De functies zijn onderdeel van een nieuwe taakomschrijving die meer helderheid schept over de taak van de publieke omroep: nieuws, opinie en debat, cultuur, educatie en andere informatie. Functies moeten niet verward worden met programma's en programmagenres. De publieke omroep kan een breed palet aan programma's en genres brengen. Programma's en programmagenres kunnen verschillende functies tegelijk dienen. Op basis van een goed systeem, dat in overleg met het Commissariaat en de publieke omroep wordt afgesproken, en via een door de publieke omroep te ontwikkelen methode voor de opbouw van de programmaschema's kan tot een goede uitvoering worden gekomen. Dat kan ik niet regelen. De overheid behoort ook niet over de inhoud van programma's en de programmering te gaan, dus ook niet te bepalen welk programma welke functie dient. Voor het kabinet staat centraal dat de nieuwsvoorziening onafhankelijk en intern pluriform is en dat de licentiehouders via opinie en debat kleur bekennen en kleur geven aan de programmering van de publieke omroep. Intern pluriform betekent dat op programmaniveau de diversiteit aan meningen weerspiegeld moet worden. Ik verwijs daarvoor ook naar het advies van de Raad voor cultuur Pluriform Nieuws. Het kabinet vindt het – met de WRR – verder van belang dat er voor de functie opinievorming en maatschappelijk debat meerdere discussiepodia zijn waarop een verschillend geluid kan klinken. In de uiteindelijke programmering zullen de functies uitwerken als globale categorieën van programma's. Zij geven richting aan de taak en rolverdeling binnen de publieke omroep.

6

Waarom heeft u er voor gekozen om de functiebenadering, ondanks overlap van de functies en in tegenstelling tot hetgeen de WRR in haar rapport «Focus op functies» beoogde, toch als uitgangspunt te nemen bij het bedenken van een nieuwe organisatiestructuur voor de publieke omroep?

Het kabinet heeft bij het Paasakkoord reeds de functiebenadering van de WRR gevolgd. Zoals het kabinet stelt in het plan Met het oog op morgen is deze nieuwe benadering in essentie een analytisch instrument, een nieuwe zienswijze voor overheidsbeleid op mediagebied. Geïnspireerd door het WRR advies heeft het kabinet bepaald dat de publieke omroep drie functies moet vervullen: (1) nieuws, (2) opinievorming en (3) specifieke informatie en educatie en kunst en cultuur. In zijn rapport Focus op functies geeft de WRR aan voor de vormgeving van de publieke omroep te denken aan een «gemengd en open model» waarbij de organisatorische uitwerking per functie verschillend is:

– de nieuwsfunctie dient bij een onafhankelijke nationale organisatie worden belegd;

– de functie opinievorming is gebaat bij deelname van meerdere ideële omroeporganisaties;

– de overige publieke functies lenen zich voor concurrentie om programmaopdrachten (van de publieke omroep).

Het kabinet heeft ervoor gekozen deze driedeling ook organisatorisch binnen de publieke omroep te beleggen. Ook hiervoor heeft het kabinet zich door de WRR laten inspireren, maar een eigen keuze gemaakt in de uiteindelijke uitwerking in het kabinetsplan.

7

De centrale organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO) formuleert in haar notitie «Out of Focus» uit 2005 (www.tno.nl) als een van kritiekpunten op de functiebenadering, dat bij de hantering van het begrip «functie» in het eerdergenoemde WRR-rapport drie verschillende communicatiemomenten samenvallen, namelijk intentie-inhoud-effect. Acht u dit onderscheid eveneens van belang?

TNO brengt in haar rapport Out of Focus een bekende en relevante communicatiewetenschappelijke discussie over de betekenis van het begrip «functie» naar voren. TNO stelt dat wat in het WRR rapport precies met «functie» wordt bedoeld niet duidelijk is. TNO constateert dat functie meestal wordt gereduceerd tot inhoud, in het bijzonder programmagenres. Het kabinet vindt dat de publieke omroep zich moet concentreren op drie publieke functies: nieuws, opinie en maatschappelijk debat, cultuur, educatie en specifieke informatie. Dat is de nieuwe taakopdracht van de publieke omroep. Het kabinet reduceert juist niet functie tot inhoud of genre. De publieke omroep kan een breed palet aan genres maken en inhouden bieden die bijdragen aan het realiseren van de drie genoemde publieke functies.

8

Wat bedoelt u op pagina 5 met «een behoorlijk deel» van het aanbod dat onafhankelijk van politieke en commerciële drijfveren tot stand komt? Erkent u daarmee de negatieve invloed die uitgaat van commerciële afhankelijkheid? Waarom zou in dat geval wel een behoorlijk deel, maar niet al het aanbod onafhankelijk van politieke en commerciële drijfveren tot stand moeten komen? Hoe verhoudt zich dit tot de geconstateerde overlap in functies?

De overheid ordent het medialandschap zo dat een behoorlijk deel van het aanbod onafhankelijk van politieke en commerciële drijfveren tot stand komt. Met dat aanbod bedoel ik het totale media-aanbod. De media vormen onderdeel van de «publieke sfeer». Het is belangrijk dat een deel van die publieke sfeer vrij is van belangen van de staat en vrij van de belangen van de markt. Het is niet realistisch en niet gewenst om alle media vrij van invloed vanuit de staat of de markt tot stand te laten komen. Daarom is het juist wel van belang dat er een publieke omroep is.

9

Deelt u de conclusie van TNO in het rapport «Out of Focus», dat kabelmaatschappijen op dit moment de dominante partij zijn als het gaat om de toegang tot infrastructuren voor televisiedistributie en dat daarom specifiek overheidsoptreden op dit punt nog steeds vereist is?

Kabelmaatschappijen hebben een dominante positie. Specifiek overheidsoptreden is daarom gerechtvaardigd. Dit beleid is recent toegelicht in de brief Kabel en Consument: marktwerking en digitalisering (Kamerstukken II, 2004/05, 26 643/27 088 nr. 49) die ik met de Minister van Economische Zaken aan de Kamer heb gestuurd.

10

Deelt u tevens de conclusie van TNO dat, vanwege zorgen over de toegankelijkheid van informatie door triple play strategieën van telecommunicatiebedrijven en kabelmaatschappijen, overheidsoptreden nog steeds vereist is?

De triple-play strategieën die opkomen, roepen nieuwe vragen op over de positie van de consument in het infrastructuurbeleid. Toegang tot pluriforme informatie tegen een redelijke prijs blijft een uitgangspunt in het beleid.

11

Door de technische ontwikkelingen komt het op reclame gebaseerde financieringsmodel van omroepen in gevaar, aldus het kabinet. Wat betekent dit, samen met de toelating van andere programma-aanbieders in box C én het uitgangspunt dat derving aan reclame-inkomsten niet wordt gecompenseerd, voor de realisering van de functies in box C, ten opzichte van de huidige situatie?

In het kabinetsplan is aangegeven dat bij tegenvallende ontwikkelingen rondom reclame-inkomsten de derving niet uit publieke middelen wordt gecompenseerd. De functies nieuws en opinie en debat zullen in geval van bezuinigingen als gevolg van dalende reclame-inkomsten worden ontzien. De verminderde inkomsten zullen vanaf 2008 grotendeels in aanbod met de functie cultuur, educatie en andere informatie en in het sportaanbod worden opgevangen. Tot 2008 kunnen dalingen in reclame-inkomsten over het gehele budget voor landelijke publieke omroep worden opgevangen.

Consequentie van de functie-indeling en crossmediale programmering is dat de middelen op een andere wijze dan tot nu toe worden ingezet. Crossmediale programmering hoeft overigens niet bij voorbaat meer te kosten. Verder zal het kabinet zal onderzoeken welke extra inkomstenbronnen passen bij de publieke omroep.

Zie voorts het antwoord op vraag 4.

12

Het kabinet zet in op een grotere bijdrage van commerciële omroepen aan publieke belangen, onder meer de bescherming van de menselijke waardigheid (integriteit). Waarom wordt er alleen gekozen voor menselijke waardigheid, en wordt het begrip «publieke belangen» niet breder ingevuld?

Het kabinet heeft zijn argumenten gegeven waarom de publieke taak bij uitstek door publieke omroeporganisaties dient te worden uitgevoerd. Daarmee is terughoudendheid van de overheid ten aanzien van de commerciële omroep gegeven. Het eerste instrument dat hierbij past is overleg. Verder biedt zelfregulering, eventueel wettelijke ingekaderd, mogelijkheden. Voor ondertiteling is verder reeds een Algemene Maatregel van Bestuur in voorbereiding.

13

Volgens het kabinet is alleen bij de publieke omroep een «publiek ethos» zeker gesteld. Kunt u het gebruik van het begrip «publiek ethos» toelichten?

Het kabinet hecht zeer aan het bestaan van een publieke omroep waar het besef leeft dat men een publieke taak uitvoert. Daarbij horen normen die het publiek karakter tot uitdrukking brengen. Belangrijk daarbij is de onafhankelijke positie ten opzichte van zowel de overheid als commerciële belangen. De richtlijnen ter bevordering van goed bestuur en integriteit die de raad van bestuur in 2005 heeft opgesteld, getuigen van het bewustzijn van de verantwoordelijkheid die uit het publieke karakter voortvloeit. Een dergelijk bewustzijn van «werken voor de publieke zaak» is een gemeenschappelijke karakteristiek van publieke omroepen in Europa. De term «publiek ethos» verwijst naar die taakopvatting.

14

Betekent de toename van commerciële invloed, met name in box C, niet dat makers die voor de publieke omroep werken, uit lijfsbehoud niet alleen meer bezig zijn met de inhoud en met kijkers en luisteraars, maar ook met belangen van adverteerders?

De publieke omroep programmeert op basis van «de kijker en luisteraar centraal». Die moet een goede, aantrekkelijke en evenwichtige programmering aangeboden krijgen. De publieke omroep staat dus voor goede programma's, ook voor een breed publiek. Als dat hoge kijkcijfers en dus hoge reclame-inkomsten oplevert, is dat een gevolg, geen doel op zich. Ik merk op dat reclame een volwaardige bron van inkomsten voor de publieke omroep is. Het afschaffen daarvan zonder compensatie zal niet tot meer, maar juist minder programmeervrijheid, variatie en kwaliteit van het aanbod leiden.

15

U stelt externe pluriformiteit tegenover interne pluriformiteit. In welke mate verwacht u dat door het nieuwe bestel beide doelstellingen in het programma-aanbod van de toekomstige publieke omroep te verwezenlijken valt?

Tot nu toe is die pluriformiteit extern georganiseerd waarbij afzonderlijke omroepinstellingen met hun eigen missie, taak en rechten op zendtijd en geld samen tot een totaalpakket moeten komen. Straks zal dat niet meer voldoende zijn. Enerzijds omdat gebleken is dat een dergelijke organisatie niet langer meer werkbaar is, anderzijds omdat de variëteit in de samenleving niet langer volledig gerepresenteerd wordt door de omroepverenigingen. De maatschappelijke relevantie van de publieke omroep is alleen duurzaam te waarborgen door pluriformiteit zowel intern als extern te organiseren. Ik ga daarbij niet uit van een tegenstelling tussen interne en externe pluriformiteit. Ik ga uit van de opdracht van de publieke omroep om een totaalaanbod te verzorgen dat gevarieerd is, waarin de veelkleurigheid van opvattingen weerspiegeld wordt en dat interessant en uitnodigend is voor zowel een breed publiek als voor specifieke doelgroepen.

16

Verwijst u met «groepering rond submerken» naar herkenbare zenders en netten? Kunt u dit toelichten?

Het gaat erom dat de programmering van op jongeren gericht aanbod op een herkenbare wijze wordt gepresenteerd. Merken kunnen zowel programma's als omroepen zijn, of een combinatie van beide.

17

De invulling van twee of drie algemene netten wordt overgelaten aan de raad van bestuur. Deze doet een jaar voorafgaan aan de start van de nieuwe licentieperiode (2008–2013) een voorstel van aard van de zenders. Betekent dit dat de raad van bestuur met het voorstel kan komen om de publieke omroep terug te brengen naar twee netten? Zo ja, op welke wijze wordt voorzien in de betrokkenheid van parlement en omroepverenigingen bij die beslissing?

Ja, niet uitgesloten is dat de raad van bestuur inderdaad voorstelt de omvang terug te brengen naar twee algemene televisiezenders. De raad van bestuur zou dit kunnen doen in combinatie met een aantal meer thematische kanalen, in het kader van het streven naar optimale crossmediale programmering. De raad van bestuur is in de beste positie om dergelijke strategische keuzes te maken. Licentiehouders zijn via hun adviescollege hierbij betrokken. De raad van bestuur zal zijn keuzes onderbouwen en elke vijf jaar als voorstel aan de verantwoordelijke bewindspersoon voorleggen in het kader van de meerjarenbeleidsplannen. Deze zal het voorstel al dan niet goedkeuren. Het parlement zal daarover op de gebruikelijke wijze worden ingelicht. Volgens de regels van het gebruikelijke parlementaire verkeer zal de verantwoordelijke bewindspersoon daarover ter verantwoording kunnen worden geroepen.

18

De publieke omroep mag niet goedkoper worden, daarom kiest u voor een budgetneutrale hervorming per 2008. Hoe verhoudt zich dit tot het niet compenseren van de tegenvallende ontwikkelingen rondom reclame-inkomsten, waarvan de regering zelf zegt deze waarschijnlijk te achten?

Ik maak me ook zorgen over de financiële vooruitzichten van de publieke omroep voor de korte termijn. De raad van bestuur verwacht een forse daling van de STER. Ik kan en wil nu niet bijspringen met een hogere rijksbijdrage. Dat zou bij de omroepen ook iedere prikkel wegnemen om zelf een antwoord te vinden. Het is ook in hun belang dat in 2008 het totale budget nog op peil is. Ik wil van mijn kant waken voor een neerwaartse spiraal van minder geld, minder goede programma's, minder kijkers. Daarom zal ik de financiële prognoses de komende tijd nauwlettend volgen en overleggen met de raad van bestuur. Verder zal het kabinet onderzoeken welke extra inkomstenbronnen passen bij de publieke omroep.

19

U kiest voor een open bestel. Betekent dit dat u het bij voorbaat niet mogelijk acht dat de huidige omroepverenigingen – met de voorgestelde mogelijkheid van maatschappelijk en economisch ondernemen – tot een resultaatverbetering kunnen komen?

In de discussie over een open of gesloten bestel gaat het niet om de vraag of omroepverenigingen al dan niet tot resultaatverbetering kunnen komen. Het kabinet kiest voor een open bestel om principiële gronden. Het kabinet hecht eraan dat de publieke omroep stevig verankerd is en blijft in de samenleving. Nederland heeft de unieke traditie om maatschappelijke stromingen toegang te garanderen tot publieke zendtijd. Wil de publieke omroep de veelvormigheid en veelkleurigheid van de samenleving kunnen blijven reflecteren en verschillende stromingen met elkaar verbinden, dan vereist dat een open, dynamisch bestel waarin omroeporganisaties (verenigingen en stichtingen) komen en gaan.

20

NOS-RTV krijgt niet alleen budget voor de functie nieuws, maar ook voor sport. Welk deel, in vergelijking met de huidige situatie van het NOS-RTV budget zal naar verwachting op gaan aan sport? Kunt u inzicht geven in de te verwachte effecten van een convergerend medialandschap voor sport en de daarbij behorende budgettaire gevolgen, zoals die eerder zijn geschetst voor de overige functies? Waarom behoort sport niet tot pretentieloos vermaak en behoudt u voor sport een plaats in de publieke omroep?

Er is binnen de begroting van de NOS een gefixeerd bedrag gealloceerd voor sportrechten. Dit bedrag wordt evenredig beïnvloed door de bezuinigingen waarmee de NOS-RTV geconfronteerd wordt. Met het inkrimpen van het budget van NOS-RTV komt er dus per saldo ook minder geld beschikbaar voor sport. NOS-RTV zal dus binnen haar sportbeleid verdere keuzes moeten maken en prioriteiten stellen. Vanuit zijn functie dient NOS-RTV aandacht te besteden aan sport in brede zin, dat wil zeggen dat de publieke taak verslaggeving van zowel populaire als minder populaire sporten omvat. Bovendien is sport een belangrijk element in het streven van de publieke omroep om een breed publiek aan zich te binden. Ook is sport een middel om groepen te bereiken die de publieke omroep met andere programma's moeilijk bereikt. NOS-RTV maakt vanuit die taak een eigen afweging om wel of niet mee te bieden op uitzendrechten van sport-evenementen. Die afweging is anders dan die van commerciële omroepen. De commerciële omroep kijkt naar het reclamerendement en of het strategisch voordeel leidt tot voldoende marktaandeel en winst. De publieke omroep kijkt naar de waarde van het evenement in de sportprogrammering en de publieke taak als geheel.

21

Er wordt budget geoormerkt voor «bijzonder educatief aanbod». Wilt u dit begrip toelichten, welk soort programmaaanbod betreft dit?

Voor een kleiner deel van het aanbod in de functie cultuur, educatie en andere informatie is niet concurrentie maar continuïteit nodig. Bij al te grote bedrijfsonzekerheid, sneuvelt het experiment als eerste. In elk geval moet de publieke omroep in eigen huis beschikken over duurzame contacten met het onderwijs en over gespecialiseerde aankoopen productiestaf voor educatieve programmering (zoals schooltelevisie). Stichting Educom wordt daartoe omgevormd tot een interne werkmaatschappij, die net als NOS-RTV valt onder de eindverantwoordelijkheid van de raad van bestuur, maar met een eigen programmatisch mandaat en eigen programmatische verantwoordelijkheid. De werkmaatschappij maakt of bestelt niet alleen zelf programma's, maar kan ook expertisecentrum zijn voor licentiehouders en buitenproducenten die actief zijn in de educatieve functie. Het vaste budget voor de interne werkmaatschappij in deze functie bedraagt €28 miljoen (gelijk aan huidig budget Educom, prijspeil 2005).

22

Rechtvaardigt de onduidelijkheid over de feitelijke betekenis van een convergerend medialandschap met een beperkt aantal dominante marktpartijen, niet dat dit eerst goed wordt onderzocht, voordat de Mediawet wordt aangepast?

Er wordt veel onderzoek gedaan naar convergentie en de invloed daarvan op communicatie-infrastructuren en mediadiensten. Recente onderzoeken en adviezen zoals dat van de WRR hebben ook een rol gespeeld bij mijn visievorming ten aanzien van een toekomstbestendige (publieke) omroep en zijn zo ook meegenomen bij aanpassingen van de Mediawet. Het is ook voor onderzoekers niet zonder meer te zeggen hoe de convergentie gaat verlopen en welke veranderingen dit tot gevolg heeft. Ondertussen blijven verschillende infrastructuren en diensten verder integreren. Het is daarom niet realistisch een pas op de plaats te maken, omdat we dan aansluiting tussen praktijk en beleid en wetgeving dreigen te verliezen. Het gaat het kabinet erom dat de publieke omroep is toegerust voor de multimediale toekomst.

23

Heeft u inzicht in de mate waarin de samenwerking van de publieke omroep met derden «Europaproof» zal blijken te zijn?

De Europese Commissie hanteert een aantal uitgangspunten voor de beoordeling van activiteiten van de publieke omroep:

– publieke middelen mogen alleen aangewend worden voor de publieke taak;

– de opbrengsten van de commerciële exploitatie van de publieke taak dienen terug te vloeien naar de publieke taak;

– het ter beschikking stellen van met publiek middelen geproduceerd materiaal aan derden dient marktconform te geschieden;

– stand-alone activiteiten van publieke omroeporganisaties (d.w.z. activiteiten die volledig los staan van de publieke taak) dienen strikt gescheiden te zijn van de (commerciële exploitatie van de) publieke taak.

Deze uitgangspunten zijn in acht genomen bij de opzet van het voorgestelde systeem. Bij de nadere uitwerking zal blijken of de regeling ook op detailniveau aan alle vereisten voldoet. Daarover zal op een gepast tijdstip overleg met de Europese Commissie worden gevoerd.

24

De raad van bestuur wordt benoemd door de raad van toezicht. Op welke wijze wordt in deze benoemingsprocedure het maatschappelijke draagvlak – juist zo belangrijk voor de publieke omroep – gewaarborgd?

Bij de benoeming van de raad van bestuur speelt maatschappelijk draagvlak geen bijzondere rol. De raad van bestuur bestaat uit deskundige personen die capabel zijn om een grote complexe omroeporganisatie aan te sturen. Natuurlijk behoren zij zich rekenschap te geven van de maatschappelijke taak die de publieke omroep te vervullen heeft en van de maatschappelijke impact die dat heeft. De maatschappelijke inbedding van de publieke omroep is georganiseerd via de toelating van licentiehouders met aantoonbare en serieuze binding met stromingen binnen de bevolking.

25

De leden van de raad van toezicht worden benoemd door de Kroon en geworden via een open en transparante procedure. Hoe wordt deze procedure concreet vormgegeven?

Voor de werving van leden van de raad van toezicht wordt op dit moment een zorgvuldige en transparante procedure gevolgd. Deze procedure is zo ingericht dat op goede wijze recht gedaan wordt aan de beoogde onafhankelijkheid van de nieuwe raad van toezicht. Door middel van advertenties in enkele landelijke dagbladen zijn de vacatures en de voor de vervulling daarvan vereiste capaciteiten publiekelijk bekend gemaakt. Een onafhankelijke commissie, bestaande uit drie leden, is ingesteld om mij te adviseren over de benoeming van de voltallige raad van toezicht1. Een extern wervingsbureau zal ten dienste van de adviescommissie de wervingsactiviteiten uitvoeren en de adviescommissie ondersteunen. Ik heb de adviescommissie gevraagd vóór 1 november aanstaande met een advies te komen.

26

In de digitale toekomst wordt de zender als organisatorische eenheid minder belangrijk. Wilt u een reactie geven op het verwijt van verschillende omroepverenigingen dat er in deze opvatting te weinig oog is voor wat er op dit moment wordt bereikt met samenwerking via de netten? Wat doet u met de vraag van omroepverenigingen om herkenbare «etalages», waar omroepverenigingen hun digitale producten neer kunnen zetten?

In de huidige situatie is samenwerking op de netten nog van belang. Met het oog daarop en in reactie op het advies van de visitatiecommissie heb ik per 1 september 2005 een aantal verbeteringen in de huidige werkwijze wettelijk mogelijk gemaakt. Door digitalisering schuiven radio, televisie en internet straks in elkaar. De netbenadering zal in het model voor de lange termijn niet langer een bepalend stempel drukken op de organisatie en de programmering. De centrale opdracht van de publieke omroep zal voortaan zijn: het verzorgen van een uitgekiende programmamix over de diverse platforms (televisienetten, radiozenders, internetsites, etc) heen, op basis van de geformuleerde doelstellingen en strategie van de publieke omroep als geheel. Committment vindt plaats op het niveau van de doelstellingen van het geheel. Crossmediale programmering wordt de norm. Ook in die situatie mogen omroepinstellingen overigens nog steeds samenwerken, graag zelfs. Het wordt echter niet meer afgedwongen.

27

Het budget voor opinie en maatschappelijk debat bestaat uit 50% van het huidige budget, exclusief het variabele deel dat zij kunnen verwerven uit het huidige programmaversterkingsbudget. Betekent dit niet feitelijk een achteruitgang voor omroepverenigingen? Waar valt het huidige programmaversterkingsbudget aan toe?

Ja, dit is een feitelijke achteruitgang voor de omroepverenigingen waar het de hoogte van het budget betreft. Het huidige programmaversterkingsbudget wordt meegenomen in de totale budgettaire herverdeling die volgens de contouren van het plan Met het oog op morgen, vanaf 2008 plaats vindt.

28

Zowel voor kunst als cultuur en voor lacunes in het totale programma-aanbod kan de Raad van bestuur zelf voorzien in programmering. Daarvoor komt een deel van het NPS-budget beschikbaar. Zou de NPS niet als interne werkmaatschappij van de Raad van bestuur kunnen blijven bestaan?

In Met het oog op morgen kiest het kabinet voor een geheel nieuwe organisatie van de publieke omroep gebaseerd op eenduidige taakverdeling. De verantwoordelijkheid voor de taak van de publieke omroep komt vanaf 2008 te liggen in één hand, namelijk de raad van bestuur. Onderlinge taakverdeling is gebaseerd op een indeling naar functies van de publieke omroep. NOS-RTV als interne werkmaatschappij is belast met de nieuwsvoorziening. Licentiehouders zijn belast met de functie opinie en maatschappelijk debat. De raad van bestuur draagt zorg voor de programmering in de functie cultuur, educatie en andere informatie. In dit model is geen behoefte aan een NPS die met aanvullende programmering is belast. Daarin kan de raad van bestuur zelf op verschillende wijzen (laten) voorzien. Daarom wordt de NPS opgeheven. De NPS zal, samen met de raad van bestuur toewerken naar de overgang per 1 september 2008. De NPS kan in die periode de organisatie afbouwen c.q. onder leiding van de raad van bestuur onderdelen integreren in de nieuwe organisatie rond de raad van bestuur. Mocht blijken dat een zorgvuldige overgang niet tijdig gerealiseerd kan worden, dan is het kabinet bereid daarvoor een oplossing te zoeken.

29

Is het juist dat de 39f-omroepen in feite los staan van de budgetverdeling op grond van functies?

Dat klopt. De publieke omroep blijft een podium bieden aan kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag. Dit type aanbieders brengt levensbeschouwelijke verdieping, niet aanvullend op overige aanbieders, maar als zelfstandig gepositioneerde zendgemachtigden met de voor hun achterban kenmerkende boodschap.

30

De publieke omroep moet in eigen huis beschikken over duurzame contacten met het onderwijs en over gespecialiseerde aankoop- en productiestaf voor educatieve programmering. De Educom wordt daartoe omgevormd in een interne werkmaatschappij. Ziet u binnen de werkmaatschappij Educom openingen voor toetreding van andere educatieve omroepen?

Educatieve programmering is in het nieuwe stelsel niet meer opgedragen aan een afzonderlijke specialistische omroepinstelling. Educatieve programmering is straks integraal onderdeel van het totale aanbod van de landelijke publieke omroep waarvoor de raad van bestuur de verantwoordelijkheid draagt. Door de omvorming van Educom tot een werkmaatschappij onder verantwoordelijkheid van de raad van bestuur kan de huidige structuur niet gehandhaafd worden en is er niet langer een toetredingsmogelijkheid.

31

Deelt u de conclusies van sommige omroepverenigingen dat verhoging van het lidmaatschapsgeld onevenredige consequenties heeft voor de verschillende omroepverenigingen en dat het voor de hand ligt dat het zo gewenste bereik van jongeren, allochtonen en maatschappelijk teleurgestelden hierdoor niet zonder meer verbetert? Kunt u inzicht geven in de te verwachten financiële effecten voor de verschillende omroepen?

Het kabinet hecht eraan dat de publieke omroep stevig verankerd is en blijft in de samenleving. Juist bij meningsvorming is de meerwaarde van externe pluriformiteit duidelijk: het geeft meer zekerheid dat uiteenlopende opvattingen en overtuigingen doorklinken in de programma's van de publieke omroep. Omroepen hoeven niet per definitie georganiseerd te worden naar geloofsovertuiging of ideologie. Op de door het kabinet voorgestelde manier wordt de mening van zoveel mogelijk burgers gehoord en gevormd, en kunnen ook jonge bewegingen met andere stijl en aanpak toetreden. De door het kabinet voorgestelde minimumbijdrage dient als bewijs voor serieuze betrokkenheid en draagt mede bij aan het verwerven van een substantieel eigen budget. Als door de hoogte van het bedrag – € 2 per maand – het onbedoelde effect zou optreden dat daardoor bepaalde groepen in de samenleving minder goed vertegenwoordigd zijn bij de licentiehouders terwijl ik de openheid juist groter wil maken, dan wil ik kijken hoe we dit kunnen voorkomen. De hoogte moet wel dusdanig zijn dat sprake is van een blijk van serieuze betrokkenheid bij de licentiehouder.

32

Betekent de verdeling van zendtijd op basis van het aantal leden van een licentiehouder in relatie tot het totale ledental

an alle licentiehouders gezamenlijk, niet feitelijk dat licentiehouders er toe worden gedwongen zich voortdurend druk te maken over hun ledentallen in vergelijking met die van anderen? Betekent dit niet tevens dat omroepverenigingen continu middelen beschikbaar moeten houden voor ledenwerving?

De voorstellen beogen niet een continue wedloop om leden te veroorzaken. Die wedloop wordt getemperd doordat het principe van een vijfjaarlijkse ledentelling wordt gehandhaafd. Bovendien verdwijnen de getalsdrempels en komt er een meer gedifferentieerde staffel voor in de plaats komt. De staffel kan verder een impuls geven aan licentiehouders die mogelijk willen fuseren. Wat betreft de middelen is het aan de licentiehouders zelf om te beslissen welke middelen van de instelling (of vereniging of stichting) benut worden voor de ledenwerving. Als de kwetsbare kunstprogrammering onverhoeds gevaar zou lopen, dan wil het kabinet daar natuurlijk nog eens goed naar kijken.

33

Waarom is er voor gekozen de inspraak van leden en donateurs niet meer wettelijk te verplichten? Wordt daarmee de democratische legitimiteit van de omroepverenigingen niet verminderd?

In het kader van het streven naar meer openheid van het bestel en deregulering wordt afgezien van het van overheidswege stellen van specifieke vormeisen aan de betrokkenheid van leden of donateurs, anders dan de vaststelling van een substantiële wettelijke minimumbijdrage. Door de bijdrage als lid of donateur stelt men zich achter de doelstellingen van de organisatie zonder daar verder invloed op te willen uitoefenen. Het is verder aan de licentiehouders zelf om te bepalen op welke wijzen zij de betrokkenheid van hun leden of donateurs stimuleren.

34

Nieuwkomers hoeven niet langer aan te tonen dat zij in programmatisch opzicht iets nieuws toevoegen aan het bestaande aanbod. Hoeveel nieuwe licentiehouders verwacht u met het laten vervallen van dit criterium?

Daar valt vooraf geen inschatting van te maken.

35

U wilt prestatiecriteria bij toelating niet met hetzelfde gewicht laten meewegen als de representativiteit van een licentiehouder. Alles afwegend kiest u ervoor de representativiteit door middel van ledentallen ondubbelzinnig voorop te stellen. Welke ruimte laat deze formulering open voor toetsing op grond van kwaliteitscriteria? Kennelijk wordt niet uitgesloten dat kwaliteitscriteria, zoals die bijvoorbeeld zijn gehanteerd in het visitatierapport, worden meegewogen?

Het kabinet wil de openheid van de publieke omroep voor ideële organisaties behouden. Behalve verenigingen kunnen voortaan ook stichtingen met donateurs toetreden. Het moeten net als nu omroeporganisaties zijn die een eigen identiteit uitdragen. Nieuwkomers worden niet meer getoetst op toegevoegde waarde zodat ze niet in het nadeel zijn ten opzichte van de huidige omroepverenigingen. Wat telt zijn de leden cq donateurs. Dit geldt ook voor de huidige omroepinstellingen. De evaluatie van de prestaties van omroepinstellingen vormt een onderdeel van de beleidscyclus die in het kader van de wetgeving nader wordt uitgewerkt. Wel zal bij de toelating gekeken worden of een licentiehouder in staat is tot een deugdelijke bedrijfsvoering en of het aannemelijk is dat hij zich aan de wettelijke voorschriften zal houden.

36

Kruissubsidiëring kan worden voorkomen. Licentiehouders krijgen voor de derde functie de mogelijkheid om economisch te ondernemen. Hoe kan worden voorkomen dat kruissubsidiëring plaatsvindt? Is het wel mogelijk om van elk programma uit te maken of verrekening moet plaatsvinden voor het uitzenden van materiaal uit bijvoorbeeld de opiniërende functie? Had er voorafgaande van de totstandkoming van de kabinetsplannen niet overlegd moeten worden met de Europese Commissie over de europeesrechtelijke haalbaarheid van het economisch ondernemen, een niet onbelangrijk onderdeel van de kabinetsplannen?

Door het aanbrengen van een juridische en organisatorische scheiding tussen de licentiehouder en de «commerciële» poot die kan inschrijven voor door de raad van bestuur gevraagde producties. De publieke middelen mogen door de licentiehouder alleen worden ingezet voor de publieke taak. Indien er programmamateriaal door de licentiehouder aan de commerciële poot (of anderen) wordt geleverd, dient dat, conform ook de opvatting van de Europese Commissie, tegen marktconforme tarieven te gebeuren. Dit moet bovendien passen binnen de afspraken (over het gebruik van de rechten) die daarover met de raad van bestuur zijn gemaakt. Het Commissariaat voor de Media oefent, net als nu al het geval is bij het toezicht op nevenactiviteiten, het toezicht uit. Zolang publieke middelen alleen voor de publieke taak worden ingezet, de inkomsten uit de commerciële exploitatie van de publieke taak (door het kabinet maatschappelijk ondernemen genoemd) terugvloeien naar de publieke taak en de levering aan een gelieerde commerciële onderneming of andere derden op marktconforme wijze geschiedt, is dit in overeenstemming met de Europese regels zoals gehanteerd door de Europese Commissie. Overleg met de Europese Commissie zal plaatsvinden na de uitwerking van de kabinetsvisie in het wetsvoorstel. Alleen dan kan zinvol met de Europese Commissie worden gesproken en afgestemd.

37

Wilt u de stelling dat de traditionele radio zich beperkt leent voor buitenproductie toe lichten? Waarom wordt er in de geformuleerde toekomstvisie voor de televisie wel rekening gehouden met de convergentie van het medialandschap en voor de radio nog niet?

De visie van het kabinet ten aanzien van de functies geldt ook voor radio. Het medium radio heeft echter zijn eigen wetmatigheden en kent ten opzichte van televisie een ander productieproces, alternatieve distributievormen (met name bij populaire muziek), gebruik en tempo. Horizontale programmering vergt een continue productie met een vaste redactie. Dit geldt bij uitstek voor zenders die nieuws en achtergronden brengen zoals Radio 1 en AM747. Uitbesteding levert hier geen logistieke of economische voordelen op. Crossmediaal programmeren zorgt ervoor dat de programma's op radio, televisie en internet beter op elkaar kunnen worden afgestemd.

38

Verwacht u dat het gebrek aan middelen voor digitalisering van het medialandschap kan worden gecompenseerd door de extra activiteiten die omroepverenigingen mogen ondernemen? Hoe verhoudt zich dit tot de opmerkingen op pagina 37 dat op lange termijn de huidige rijksbijdrage en reclame naar verwachting niet toereikend zullen zijn om digitale ontwikkeling mogelijk te maken?

Consequentie van de functie-indeling en crossmediale programmering is dat de middelen op een andere wijze dan tot nu toe worden ingezet. De publieke omroep zal straks zijn middelen ter uitvoering van de publieke taakopdracht spreiden over algemene en gespecialiseerde kanalen, aansluitend bij de digitale ontwikkelingen. Crossmediale programmering hoeft overigens niet bij voorbaat meer te kosten. Gespecialiseerde digitale kanalen die gebruikt worden in het kader van de uitvoering van de publieke omroepopdracht kunnen gefinancierd worden met de voor die taak bestemde publieke middelen. Daarnaast zal onderzocht worden in hoeverre het publiek kan bijdragen door betaling voor gespecialiseerd aanbod. Voor het overige heb ik aangekondigd aanvullende mogelijkheden voor externe inkomsten te zullen onderzoeken. Wat de mogelijke opbrengst daarvan is, is op dit moment niet in te schatten.

39

Wilt u toelichten waarom de functies «nieuws en opinie» en «maatschappelijk debat» in geval van bezuinigingen vanwege dalende reclame-inkomsten worden ontzien en de verminderde inkomsten zullen grotendeels in aanbod met de functie cultuur, educatie en andere informatie en in het sportaanbod worden opgevangen? Waarom is er voor deze verdeling gekozen?

Mijn uitgangspunt is en blijft een evenwichtige programmering in alle functies. Functie C levert een belangrijke bijdrage aan een evenwichtig totaalaanbod. Nieuwsvoorziening en het bieden van een podium voor pluriforme meningsuitingen en debat zijn echter kernwaarden van een publieke omroep in een democratische samenleving. Nieuws en opinie en debat genieten daarom in het kabinetsplan een zekere bescherming.

40

Binnen welke termijn wil de regering het onderzoek naar extra financieringsvormen voor de publieke omroep afronden? Wordt hierin de haalbaarheid van het «economische ondernemen» ook meegenomen?

Het komende halfjaar wil het kabinet het onderzoek naar extra financieringsvormen uit laten voeren. Dit onderzoek richt zich op mogelijkheden voor de publieke omroep om in het kader van de uitvoering van de publieke taak extra inkomsten te genereren, het onderzoek richt zich derhalve niet op de haalbaarheid van het economisch ondernemen.

41

Zouden de lokale en regionale omroepen niet ook volledig betrokken moeten worden in de beoordeling of de publieke omroep aan zijn taak voldoet? Zo ja, verdienen zij dan niet een volledige plek in de kabinetsplannen, in plaats van de enkele paragraaf?

In november 2004 heb ik de Kamer een brief gezonden (Kamerstukken II, 2004/05, 28 856, nr. 7) over lokale en regionale publieke omroep. Hierin ben ik onder meer ingegaan op hun taak en functie, alsmede op de verdeling van verantwoordelijkheden tussen rijk, provincies en gemeenten met betrekking tot de niet-landelijke publieke omroep.

In de kabinetsvisie op de toekomst van de publieke omroep heeft het kabinet zich geconcentreerd op de landelijke publieke omroep, omdat de verantwoordelijkheid daarvoor volledig bij de rijksoverheid berust. Dit verklaart de korte passage die in de kabinetsvisie is ingeruimd voor de niet-landelijke publieke omroep.

De leden van de SGP-fractie hebben de volgende vragen:

1

Om welke reden heeft u niet gekozen voor de door de WRR aanbevolen experimenterende koers?

De WRR presenteert in het advies Focus op Functies vier modaliteiten voor de vormgeving van het omroepbestel. Het kabinet heeft zich voor de vormgeving van de publieke omroep na 2008 in het bijzonder laten inspireren door de vierde modaliteit; het gemengd open en gesloten model. Hiervan zegt de WRR dat voor de komende jaren dit model het meest voor de hand ligt. «Belangrijke overwegingen hierbij zijn: de goed doorgevoerde functionele differentiatie, het belang van verdere evolutie en de (gevarieerde) ontwikkelingsmogelijkheden die dit gemengde model op middellange termijn biedt.» De raad meent ook dat in een sterk veranderend medialandschap een al te sterk gefixeerde keuze niet verstandig is. Een nieuwe mediawet moet ook ruimte bieden voor experiment en innovatie.

Het kabinet kiest op dit moment niet voor een meer experimentele koers omdat dit vanuit continuïteit in het beleid en verantwoord bestuur de publieke omroep een te onzekere toekomst biedt. De ontwikkelingen in de markt en de technologie zorgen al voor voldoende beweging op dit moment.

2

Kunt u nader aangeven wat u bedoelt met «puur pretentieloos amusement», dat niet meer al worden aangeboden door de toekomstige publieke omroep (en nu blijkbaar wel door de publieke omroep wordt aangeboden)?

Puur pretentieloos amusement is amusement dat niet de pretentie heeft bij te dragen aan de functies van de publieke omroep. Amusement als doel op zich (als functie) verdwijnt dus. Amusement blijft echter wezenlijk als vorm (als genre) om de publieke functies te helpen realiseren.

3

Waarom richt de bescherming tegen geweld in de media zich alleen tot minderjarigen?

Uit talrijke onderzoeken blijkt dat blootstelling van jeugdige kijkers aan programma's waarin (veel) seks, geweld, drugsgebruik en/of onbehoorlijk taalgebruik voorkomt een slechte invloed kan hebben op het gedrag van jongeren. In tegenstelling tot volwassenen zijn kinderen onvoldoende in staat om fictie van werkelijkheid te onderscheiden en mede hierdoor makkelijker beïnvloedbaar. Kinderen vormen daarmee een groep die kwetsbaar is en daarom rekent de overheid hun bescherming mede tot haar taak. Dit is ook in lijn met de reglementen uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind en de Europese richtlijn Televisie Zonder Grenzen.

4

Wat bedoelt u met de term «publiek ethos»? Wat behoort daar wel toe en wat niet? Welke criteria gelden daarvoor?

Het kabinet hecht zeer aan het bestaan van een publieke omroep waar het besef leeft dat men een publieke taak uitvoert. Daarbij horen normen die het publieke karakter tot uitdrukking brengen. Belangrijk daarbij is de onafhankelijke positie ten opzichte van zowel de overheid als commerciële belangen. De richtlijnen ter bevordering van goed bestuur en integriteit die de raad van bestuur in 2005 heeft opgesteld, getuigen van het bewustzijn van de verantwoordelijkheid die uit het publieke karakter voortvloeit. Een dergelijk bewustzijn van «werken voor de publieke zaak» is een gemeenschappelijke karakteristiek van publieke omroepen in Europa. De term «publiek ethos» verwijst naar die taakopvatting.

5

Op welke wijze wordt in het kabinetsstandpunt uitwerking gegeven aan de stelling dat de paradox tussen eigen identiteit en onderlinge samenwerking wordt opgelost?

Er moet een goed en herkenbaar totaalaanbod geboden worden waarin de kwaliteit en herkenbaarheid van de publieke omroep als geheel voorop staat. De visitatiecommissie constateerde een paradox; hoe meer gedeelde verantwoordelijkheid omroepverenigingen dragen, hoe minder zij kleur bekennen. Daardoor ontstaat een onduidelijkere netprofilering en zodoende een negatieve druk op het totale resultaat. De kabinetsvisie is erop gericht die paradox op te lossen. In het model voor de lange termijn staat de crossmediale aanpak centraal: de publieke omroep zal op alle verschillende platforms aanwezig zijn met een kwalitatief hoogwaardig en pluriform aanbod. De verantwoordelijkheid daarvoor komt eenduidig bij de raad van bestuur te liggen. Die bepaalt het beleid en de strategie en hij draagt zorg voor een samenhangende programmering.

6

Hoe kan het onderscheid in publieke functies soepel worden geoperationaliseerd, gezien het feit dat programma's vaak meerdere functies vervullen en er daardoor heel vaak sprake zal zijn van mengvormen? Is het risico niet aanwezig dat discussies over de gekozen indeling leidt tot een sterke mate van juridisering?

De functies zijn onderdeel van een nieuwe taakomschrijving die meer helderheid schept over de taak van de publieke omroep: nieuws, opinie en debat, cultuur, educatie en andere informatie. Functies moeten niet verward worden met programma's en programmagenres. De publieke omroep kan een breed palet aan programma's en genres brengen. Programma's en programmagenres kunnen verschillende functies tegelijk dienen. Op basis van een goed systeem, dat in overleg met het Commissariaat en de publieke omroep wordt afgesproken, en via een door de publieke omroep te ontwikkelen methode voor de opbouw van de programmaschema's kan tot een goede uitvoering worden gekomen. Dat kan ik niet regelen. De overheid behoort ook niet over de inhoud van programma's en de programmering te gaan, dus ook niet te bepalen welk programma welke functie dient.

7

Hoe verhoudt het streven naar een publieke omroep die zijn maatschappelijk omroep vervult en het uitgangspunt van budgetneutraliteit zich tot het afwentelen van het risico van de derving van reclame-inkomsten op de publieke omroep?

Ik maak me ook zorgen over de financiële vooruitzichten van de publieke omroep voor de korte termijn. De raad van bestuur verwacht een forse daling van de STER. Ik kan en wil nu niet bijspringen met een hogere rijksbijdrage. Dat zou bij de omroepen ook iedere prikkel wegnemen om zelf een antwoord te vinden. Het is ook in hun belang dat in 2008 het totale budget nog op peil is. Ik wil van mijn kant waken voor een neerwaartse spiraal van minder geld, minder goede programma's, minder kijkers. Daarom zal ik de financiële prognoses de komende tijd nauwlettend volgen en overleggen met de raad van bestuur. Verder zal het kabinet onderzoeken welke extra inkomstenbronnen passen bij de publieke omroep.

8

Hoe verhoudt het uitgangspunt van een stevige verankering van de publieke omroep in de samenleving zich met de voorgestelde aanzienlijke verhoging van de minimale financiële bijdrage van leden?

Het kabinet hecht eraan dat de publieke omroep stevig verankerd is en blijft in de samenleving. Juist bij meningsvorming is de meerwaarde van externe pluriformiteit duidelijk: het geeft meer zekerheid dat uiteenlopende opvattingen en overtuigingen doorklinken in de programma's van de publieke omroep. Omroepen hoeven niet per definitie georganiseerd te worden naar geloofsovertuiging of ideologie. Op de door het kabinet voorgestelde manier wordt de mening van zoveel mogelijk burgers gehoord en gevormd, en kunnen ook jonge bewegingen met andere stijl en aanpak toetreden. De door het kabinet voorgestelde minimumbijdrage dient als bewijs voor serieuze betrokkenheid en draagt mede bij aan het verwerven van een substantieel eigen budget. Als door de hoogte van het bedrag – € 2 per maand – het onbedoelde effect zou optreden dat daardoor bepaalde groepen in de samenleving minder goed vertegenwoordigd zijn bij de licentiehouders terwijl ik de openheid juist groter wil maken, dan wil ik kijken hoe we dit kunnen voorkomen. De hoogte moet wel dusdanig zijn dat sprake is van een blijk van serieuze betrokkenheid bij de licentiehouder.

9

Hoe verhoudt het centraal stellen van de kijker en luisteraar zich tot de forse beperking van de rol van de omroeporganisaties in de organisatie van de publieke omroep?

Herprofilering geschiedt straks vanuit de belangen van omroeporganisaties, maar met het oog op de kijker/luisteraar. Die moet een goed en herkenbaar totaalaanbod geboden worden waarin de kwaliteit en herkenbaarheid van de publieke omroep als geheel voorop staat. De visitatiecommissie constateerde een paradox; hoe meer gedeelde verantwoordelijkheid omroepverenigingen dragen, hoe minder zij kleur bekennen en hoe minder het totale resultaat. De kabinetsvisie is erop gericht die paradox op te lossen. In het model voor de lange termijn staat de crossmediale aanpak centraal: de publieke omroep zal op alle verschillende platforms aanwezig zijn met een kwalitatief hoogwaardig en pluriform aanbod. De verantwoordelijkheid daarvoor komt eenduidig bij de raad van bestuur te liggen. Die bepaalt het beleid, de strategie en draagt zorg voor een samenhangende programmering. Licentiehouders zijn daarbij betrokken, via hun adviescollege en via de productie van pluriform programma-aanbod. De publieke omroep is niet langer georganiseerd vanuit de gedachte dat de omroepverenigingen op een vast net verblijven. Er zullen op basis van «de kijker en luisteraar centraal» netprofielen worden bepaald. Deze vormen het kader van de plaatsing van de programma's van de licentiehouders.

10

Hoe moet worden vastgesteld dat het totaal van de omroepverenigingen al of niet de pluriformiteit van de gehele bevolking weerspiegelt?

Het is de taak van de raad van bestuur om uitvoering te geven aan de publieke taakopdracht en te zorgen voor een totaalaanbod waarin de verschillende interesses en meningen aan bod komen. Vanuit die opdracht zal de raad van bestuur voortdurend oog moeten hebben voor de pluriformiteit van het aanbod. Hij zal daarvoor instrumenten moeten gebruiken en ontwikkelen, bijvoorbeeld kijk- en luisteronderzoek, de kwaliteitskaart en een nieuwsmonitor. Een evenwichtig totaalaanbod wordt concreet uitgewerkt in programmaschema's, waarin plaats is voor programma's in alle genres die de pluriformiteit aan interesses, opvattingen, stijlen en smaakvoorkeuren weerspiegelen en waarbij ook gelet wordt op relevant bereik onder de diverse doelgroepen en onder het algemene publiek. Als door onderzoek blijkt dat er op bepaalde onderdelen geen aanbod door licentiehouders wordt geleverd, kan de raad van bestuur die lacunes opvullen met aanvullende programma's, bijvoorbeeld door inschakeling van de interne voorziening of andere producenten.

11

Waarom blijft het voor het verwerven van licenties niet noodzakelijk om de toegevoegde waarde aan te tonen? Wordt hiermee geen risico genomen op meer concurrentie en versnippering binnen de publieke omroep?

Nieuwkomers worden niet meer getoetst op toegevoegde waarde zodat ze niet in het nadeel zijn ten opzichte van de huidige omroepverenigingen. Het feit dat een groep van minimaal 50 000 mensen lid worden van een nieuwe omroeporganisatie, geeft op zichzelf reeds aan dat kennelijk sprake is van een lacune in het bestaande aanbod. Wat telt zijn de leden cq donateurs. Dit geldt ook voor de huidige omroepinstellingen. Met deze maatregel wordt tevens de toelatingsprocedure eenvoudiger en kan de overheid inhoudelijk meer afstand houden. Immers, het is nu een politiek besluit om een omroep toe te laten. Vanaf 2008 vervalt die mogelijkheid. Elke aspirant-licentiehouder moet ten minste 50 000 leden/donateurs bijeenbrengen die bereid zijn hun betrokkenheid door het betalen van een contributie van € 2 per maand tot uitdrukking te brengen. Na vijf jaar moet elke aspirant-licentiehouder ten minste 5% van het totale ledenaantal van de licentiehouders gezamenlijk hebben. Dat komt bij de huidige ledentallen neer op 150 000. Vervolgens krijgt elke licentiehouder die aan deze drempelwaarde voldoet een budget dat via een staffel afhankelijk is van het aantal leden. Hoe hoger het aantal leden, hoe hoger het budget. Hiermee wordt splitsing ontmoedigd en fusie beloond. Het theoretisch maximum ligt bij de voorgestelde ondergrens van 5% op twintig. De kans dat dit ooit bereikt wordt is uiterst klein. Er zullen vrijwel zeker licentiehouders zijn met aanzienlijk meer leden/donateurs dan het minimum van 5%. Verder kan het aantal afnemen door uittreden of fusie. Herkenbaarheid voor leden/donateurs en publiek blijft een zaak van de licentiehouders. Door de voorgestelde bestuurlijke hervorming blijft de publieke omroep overigens een werkbaar geheel, ook wanneer het aantal licentiehouders zou stijgen. Zij hebben immers geen bestuurlijke verantwoordelijkheid in het nieuwe model.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), van Bommel (SP), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (CU), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), de Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Aptroot (VVD), voorzitter, Smeets (PvdA), ondervoorzitter, Eijsink (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA), Visser (VVD), Azough (GL), Roefs (PvdA) en Jungbluth (GL).

Plv. leden: Ferrier (CDA), Bakker (D66), Bussemaker (PvdA), vacature SP, Brinkel (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Van der Sande (VVD), Verbeet (PvdA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), Herben (LPF), Adelmund (PvdA), Nijs MBA (VVD), Halsema (GL), Kalsbeek (PvdA) en Vendrik (GL).

XNoot
1

NRC Handelsblad d.d. 23 juli jl.

XNoot
1

Instellingsbesluit van 15 augustus 2005, Stcrt 2005, nr. 167.

XNoot
1

In het kader van de discussie over maatschappelijk ondernemen wordt onderzocht of de maatschappelijke onderneming als aparte rechtspersoon in het Burgerlijk Wetboek moet worden opgenomen. Maatschappelijke ondernemingen worden gekenmerkt doordat zij economische activiteiten verrichten waarmee zij een maatschappelijk doel nastreven. Thans worden daarvoor met name de stichting en vereniging voor gebruikt.

XNoot
1

Instellingsbesluit van 15 augustus 2005, Stcrt. 2005, nr. 167.

XNoot
1

Instellingsbesluit van 15 augustus 2005, Stcrt. 2005, nr. 167.

Naar boven