30 300 VII
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2006

nr. 72
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 14 juli 2006

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 heeft op 21 juni 2006 overleg gevoerd met minister Pechtold voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties over:

– de lijst van vragen en antwoorden inzake de instelling van een Nederlands instituut voor de rechten van de mens (30 300-VII, nr. 58).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Çörüz (CDA) meldt dat hij uitermate kritisch is over het plan om een Nederlands instituut voor de rechten van de mens op te richten. Hij heeft bij verschillende gelegenheden aangegeven dat hij het een goede zaak zou vinden als er een commissie kwam die te vergelijken was met de Commissie Gelijke Behandeling: een laagdrempelige instantie waaraan mensen hun klachten op het gebied van de mensenrechten kunnen voorleggen. Zo’n commissie zou bevoegdheden moeten krijgen en uitspraken moeten doen als er discussie ontstaat over botsing van grondrechten, bijvoorbeeld tussen de vrijheid van meningsuiting en van godsdienst. De regering heeft toegezegd de oprichting van zo’n commissie te onderzoeken en met voorstellen te komen, maar daarvan is tot op heden niets gehoord. Tot verbazing van de heer Çörüz ligt er nu ineens een plan voor de oprichting van een Nederlands instituut voor de rechten van de mens.

Er is al een palet aan organisaties die zich in Nederland met de mensenrechten bezighouden. Wat voegt een nieuw instituut toe? Alle taken die worden genoemd voor het nieuwe instituut, kunnen ook door de reeds bestaande instellingen worden uitgevoerd. Alleen het argument dat een nieuw op te richten instituut aan internationaal overleg kan meedoen, is steekhoudend. Zo zou het instituut kunnen voldoen aan de zogenaamde Paris Principles. Kunnen de huidige organisaties die taak echter niet ook vervullen? Wellicht moet een van de bestaande organisaties daarvoor worden «opgeplust». De Nationale Ombudsman kan bijvoorbeeld krachtens artikel 78, lid 4 van de Grondwet ook andere taken worden opgedragen.

Is de kwartiermaker of bouwmeester al benoemd? Delen de genoemde vier organisaties mee in de kosten? Voordat definitief tot oprichting wordt besloten, moet de Kamer om instemming worden gevraagd.

Als een eventueel nieuw op te richten instituut niet ook de genoemde taak krijgt van laagdrempelige instantie waar klachten kunnen worden gedeponeerd, zal de heer Çörüz zich niet achter de plannen scharen.

De heer Van der Ham (D66) vindt dat het aannemen van de Paris Principles door de VN geen juridische, maar wel politieke verplichtingen met zich meebrengt. Zeker in Nederland, met zijn aspiraties op het gebied van de mensenrechten, met zijn internationale juridische hoven en met zijn historische band met de mensenrechten, zou zo’n instituut erg goed passen. De principes van de mensenrechten hebben nergens zo veel historie als in Nederland. Te denken valt daarbij aan de geschriften van Hugo de Groot. Een dergelijk instituut zou ook goed passen bij de aspiraties van Den Haag om de juridische hoofdstad van de wereld te worden. Naast een «ombudsfunctie» kan ook gedacht worden aan een museumfunctie en aan voorlichting over de oorsprong van mensenrechten en volkssoevereiniteit. Wellicht zou het instituut zelfs een toeristische functie kunnen hebben voor Den Haag.

Het idee voor een instituut voor de rechten van de mens is dus sympathiek, maar is het echt nodig om een heel nieuw instituut op te richten? Er zijn al behoorlijk veel instellingen in Nederland die zich met mensenrechten bezighouden. Een nieuw instituut kan leiden tot overlap met de taken van andere organisaties.

In de taakomschrijving staat dat het instituut de bevoegdheid krijgt zich toegang te verschaffen tot alle benodigde informatie. Om welke bevoegdheden gaat het daarbij? Is het echt nodig om de Grondwet aan te passen als de Nationale Ombudsman extra taken krijgt?

De heer Van Schijndel (VVD) is van mening dat het onderwerp mensenrechten in Nederland geweldig leeft op juridische faculteiten, bij de rechterlijke macht en bij allerlei maatschappelijke organisaties. Hij plaatst daarom grote vraagtekens bij het voornemen om hiervoor een speciaal instituut op te richten. Het is beter de ideeën van onderaf te laten groeien dan ze vanuit een gesubsidieerd instituut te sturen. Mensen hebben in Nederland toegang tot het recht; dat is al goed geregeld. Waarom moet er daarvoor nog een duur instituut bijkomen?

De heer Koenders (PvdA) meldt dat hij zeer positief staat tegenover de oprichting van een Nederlands instituut voor de rechten van de mens, waar de initiatiefnemers al zo lang voor pleiten. De huidige opzet, waarbij zich vele verschillende instanties met het onderwerp bezighouden, leidt tot knelpunten en versnippering. Op een aantal punten schiet Nederland zelfs fors tekort vanwege deze versnippering. Te denken valt aan de medewerking aan de verschillende verdragsrapportages, aan het samenwerken met de bevoegde VN-organisaties – Nederland heeft hiervoor geen duidelijk aanspreekpunt – en aan de Nederlandse bijdrage aan het opstellen van onderzoeks- en onderwijsprogramma’s. Ook op nieuwe terreinen zoals internet, terrorismebestrijding en gelijke behandeling is samenwerking nodig. Er is echter geen behoefte aan een nieuwe bureaucratie met een groots instituut.

Er is langzamerhand sprake van een internationale politieke verplichting van Nederland om tot een dergelijk instituut te komen. De VN en de Raad van Europa hebben voor de oprichting gepleit en de Nederlandse ministers hebben met deze oproepen ingestemd. De Raad van Europa heeft belang bij nationale mensenrechteninstituten, omdat die de Europese instituties kunnen ontlasten. Bovendien heeft de minister van Buitenlandse Zaken duidelijk gezegd dat Nederland een mensenrechteninstituut zal gaan opzetten, toen hij Nederland kandidaat stelde voor het lidmaatschap van de Mensenrechtenraad in New York. Onder andere op basis van die belofte is Nederland in die raad gekozen. Alleen al daarom zou een dergelijk instituut snel tot stand moeten komen.

Ook de heer Koenders vindt dat het bemiddelen bij klachten een belangrijke taak van het nieuwe instituut moet worden. Door de huidige versnippering is coördinatie op dit gebied nodig.

Antwoord van de minister

De minister antwoordt dat de discussie over de oprichting van een mensenrechteninstituut is gevoed door de oproep van zowel de VN als de Raad van Europa aan hun lidstaten om dergelijke instituten op te richten. Minister De Graaf heeft indertijd terughoudend gereageerd op het pleidooi voor zo’n instituut, omdat het voorstel moeilijk paste in het streven naar vermindering van het aantal adviescolleges, maar hij stond welwillend tegenover mogelijke initiatieven vanuit het veld.

Er zijn veel organisaties in Nederland op het gebied van de mensenrechten actief, maar er is onvoldoende coördinatie van deze activiteiten. De organisaties hebben de handen nu ineengeslagen. De minister noemt vier redenen voor zijn positieve grondhouding ten opzichte van dit initiatief. In de eerste plaats zijn er de genoemde resoluties en aanbevelingen van de VN en de Raad van Europa. In de tweede plaats is het goed functioneren van de Europese mensenrechtenbescherming gebaat bij de aanwezigheid van zo goed mogelijke mechanismen op nationaal niveau om mensenrechtenschendingen te voorkomen. Daarmee wordt ook het overbelaste Europese Hof in Straatsburg ontlast. In de derde plaats is er op dit moment sprake van een versnippering van taken, bevoegdheden en mandaten. Het functioneren van de bestaande infrastructuur kan gebaat zijn bij een nationaal mensenrechteninstituut. De huidige situatie is niet slecht, maar er zijn verbeteringen mogelijk. In de vierde plaats zou een dergelijk instituut een educatieve functie kunnen vervullen.

Er is nu een nadere uitwerking van de taken, de bevoegdheden en de bestuurlijke en organisatorische structuur van een dergelijk instituut nodig. Daarom heeft de minister dit voorjaar het consortium een subsidie toegekend om een bouwmeester te kunnen aantrekken.

Er moet niet nóg een instituut toegevoegd worden aan de al bestaande, maar er moet sprake zijn van een duidelijke meerwaarde van het nieuwe instituut. Gedacht wordt aan een kleine, overkoepelende organisatie die lacunes opvult en zorgdraagt voor een betere afstemming van werkzaamheden, juist ook omdat er in Nederland zo veel op dit gebied gebeurt en het onderwerp erg leeft. Alle andere organisaties zullen zich, in welke bestuursvorm dan ook, achter het nieuwe instituut moeten scharen; het moet een soort boegbeeld worden. De bouwmeester moet ook het draagvlak peilen bij de departementen en het parlement aangezien dit belangrijke partners zullen zijn. Het rapport van de bouwmeester is uiterlijk 1 augustus aanstaande gereed. Daarna zal de minister in overleg treden met de Kamer.

Nadere gedachtewisseling

De heer Çörüz (CDA) benadrukt nogmaals dat er alleen met hem te praten valt over de plannen van de bouwmeester als daarin is verwerkt dat burgers bij een eventueel op te richten instituut terechtkunnen met klachten over botsing van grondrechten. Alleen voor coördinatie en afstemming van al bestaande instellingen hoeft er geen nieuw instituut te worden opgericht.

De heer Van den Ham (D66) vraagt of er al met de gemeente Den Haag is gesproken. Wat zijn verder de mogelijkheden om aan te sluiten bij al bestaande organisaties? Kan een van die organisaties wellicht worden «uitgebouwd» tot een instituut dat vergelijkbaar is met wat nu wordt voorgesteld?

De heer Van Schijndel (VVD) vraagt welke internationale verplichtingen Nederland al is aangegaan op dit punt. Zijn de verplichtingen bindend of gaat het slechts om aanbevelingen? De resoluties en aanbevelingen van de VN en de Raad van Europa moeten gezien worden in de context van de jaren negentig en de toetreding van de voormalige communistische landen tot de EU. Het principe van de mensenrechten moest naar die landen worden uitgedragen. Is daarvoor in een land als Nederland werkelijk ook een apart instituut nodig? Verder is het juist positief dat verschillende organisaties verschillende opvattingen over mensenrechten hebben. Is er wel behoefte aan eenheid en overkoepeling op dit punt?

De heer Koenders (PvdA) vraagt naar de voortgang. Vóór 1 augustus komt de bouwmeester met zijn rapportage; hoe snel daarna neemt het kabinet een besluit?

De minister vindt het te vroeg om op de precieze organisatorische aspecten van de plannen in te gaan. Uit het advies van de bouwmeester moet straks blijken dat het instituut niet alleen «iets erbij» zal zijn, maar wellicht zelfs een opschoning geeft van wat er nu is. De Commissie Gelijke Behandeling en het College bescherming persoonsgegevens geven nu al aan dat zij op termijn wellicht in een dergelijk instituut willen opgaan. Het takenpakket en de bevoegdheden die de bouwmeester voorstelt, zullen echter zeer scherp worden beoordeeld. Het is inderdaad de bedoeling om aan te sluiten bij een van de bestaande organisaties.

Den Haag heeft op dit gebied een naam hoog te houden. De minister zegt zich zelfs iets bij een toeristische functie te kunnen voorstellen. Er zijn geen juridische verplichtingen aangegaan, maar wel inspanningsverplichtingen. Er zijn bovendien verwachtingen gewekt. Hij zegt toe dat hij de wensen van de heer Çörüz met betrekking tot het instituut ter harte zal nemen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Noorman-den Uyl

De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Kalsbeek (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), voorzitter, Van Beek (VVD), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Wilders (Groep Wilders), De Pater-van der Meer (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), Van der Ham (D66), Algra (CDA), Haverkamp (CDA), Van Fessem (CDA), Smilde (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Boelhouwer (PvdA), Dubbelboer (PvdA), Nijs (VVD), Van Schijndel (VVD), Irrgang (SP), Meijer (PvdA), Özütok (GroenLinks) en Wagner (PvdA).

Plv. leden: Klaas de Vries (PvdA), Fierens (PvdA), Weekers (VVD), Slob (ChristenUnie), Szabó (VVD), Rambocus (CDA), Van Gent (GroenLinks), Çörüz (CDA), Van As (LPF), Van Haersma Buma (CDA), Koşer Kaya (D66), Eski (CDA), Knops (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Hamer (PvdA), Hermans (LPF), Leerdam (PvdA), Wolfsen (PvdA), Van der Sande (VVD), Kant (SP), Balemans (VVD), Halsema (GroenLinks), Dijsselbloem (PvdA), Bibi de Vries (VVD) en De Wit (SP).

Naar boven