30 300 VI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2006

nr. 67
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 november 2005

Hierbij bied ik u aan de antwoorden op de vragen die niet mondeling konden worden afgedaan tijdens het wetgevingsoverleg over de begroting van het ministerie van Justitie op maandag 14 november jl.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

BIJLAGE 1 CDA

Wat zijn de consequenties van de herschikking van gevangeniscapaciteit ten gunste van tbs-capaciteit, voor de prognose sanctiecapaciteit?Krijgen we weer IVO’s?

De samenwerking tussen tbs-instellingen en penitentiaire inrichtingen maakt het mogelijk om de huidige passantenproblematiek tot een oplossing te brengen.

De herschikking van financiële middelen tussen het gevangeniswezen en de tbs die hiertoe plaatsvindt, heeft naar verwachting weinig gevolgen voor de druk op de penitentiaire capaciteit. Er is op dit moment voldoende celcapaciteit om aan de behoefte te kunnen voldoen.

Hoe zit het met de uitbreiding van de werkingssfeer van de Wet BIBOB in verband met de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit?

Op dit moment wordt de Wet BIBOB geëvalueerd. In die evaluatie komt ook de vraag over de uitbreiding van de werkingssfeer van de wet aan de orde. Medio 2006 verwacht ik de resultaten van de evaluatie, op basis daarvan zal ik samen met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties definitieve conclusies trekken. Overigens wordt op dit moment wel geëxperimenteerd met het oog op eventuele uitbreiding van de werkingssfeer van de wet. Bijvoorbeeld de toepassing van het BIBOB-advies in de Telecomwet waarbij de betrouwbaarheid van beheerders van 0900 nummers wordt getoetst.

Buurtpreventieteams moeten een Verklaring omtrent het gedrag (VOG) kunnen vragen van nieuwe leden.

Enerzijds is het niet de bedoeling dat burgers aan elkaar een VOG vragen voor het deelnemen aan gezamenlijke activiteiten. Anderzijds kan een VOG wel gevraagd worden voor vormen van vrijwilligerswerk. Afhankelijk van de wijze waarop het buurtpreventieteam is georganiseerd, ligt het meer of minder voor de hand om een aanvraag voor een VOG ontvankelijk te verklaren. Ik zal een aantal randvoorwaarden formuleren die buurtpreventieteams houvast bieden wanneer aanvragen ontvankelijk zijn.

De heer Çörüz vroeg mijn aandacht voor spijbelpreventieprojecten en de wijze van afdoening door de rechter.

Ik onderschrijf de behoefte aan een slagvaardiger optreden t.a.v. notoire spijbelaars. Ook de Raad voor de rechtspraak onderschrijft dit belang. Immers, in het kader van het terugdringen van jeugdcriminaliteit lijkt een gedegen aanpak van schoolverzuim een wezenlijke bijdrage te kunnen vervullen.

Normaal gesproken is het de kantonrechter die leerplichtzaken behandelt, en inderdaad verstrijkt er soms geruime tijd voordat er «zittingsruimte» is. In het arrondissement Almelo kiest men voor een andere aanpak. Daar wordt gewerkt met aparte (maandelijkse) leerplichtzittingen, waarbij de kinderrechter optreedt als kantonrechter en de jeugdofficier van justitie de zaak aanbrengt. De eerste ervaringen met deze aanpak zijn positief. Op basis van de resultaten beziet de Raad voor de rechtspraak thans op welke wijze een dergelijke aanpak landelijk kan worden ingevoerd.

Overigens benadruk ik dat bij de handhaving van de Leerplichtwet het strafrechtelijke vonnis moet worden beschouwd als het ultieme middel. De voorkeur gaat uit naar een gecoördineerde aanpak door tal van partners (scholen, gemeenten/leerplichtambtenaar, raad voor de kinderbescherming, politie, bureau jeugdzorg, openbaar ministerie en rechter). Het zwaartepunt van die gecoördineerde aanpak zou moeten liggen in een stadium dat vooraf gaat aan een eventuele strafvervolging.

Wat betreft het spijbelproject te Lelystad: dit is slechts een van de vele spijbelprogramma’s waarmee thans in ons land gewerkt wordt. Voor een uitgebreid overzicht van good practices wil ik u graag verwijzen naar de website www.voortijdigschoolverlaten.nl (zie onder good practices).

Jongeren van criminele ouders lopen een verhoogd risico om zelf crimineel te worden. Kan de reclassering, bijvoorbeeld in samenspraak met BJZ extra aandacht geven aan het kwetsbare gezin om zaken tijdig te signaleren?

Dat kinderen van criminele ouders een verhoogd risico lopen om zelf in de criminaliteit te belanden is ook in wetenschappelijk onderzoek vastgesteld. Om die reden heb ik in mijn brief over Jeugdsancties nieuwe stijl (TK 2004–2005, 28 741, nr. 112) een kleinschalig experiment aangekondigd waarin gezinnen met een gedetineerde ouder worden ondersteund. Dit experiment is in de voorbereidende fase waarbij nadrukkelijk wordt gezocht naar aansluiting bij de meest recente wetenschappelijke inzichten op dit terrein. Belangrijke vragen daarbij zijn: welke gezinnen hebben extra ondersteuning nodig en op welke factoren moet de gezinsondersteuning zich richten om effectief te kunnen zijn? Vervolgens komt de vraag aan de orde welke organisaties daarin een rol moeten of kunnen spelen, waarbij onder meer aan de reclassering en de bureaus Jeugdzorg wordt gedacht.

Sancties nieuwe stijl moeten aansluiten bij de cultuur van de jongeren (schaamtecultuur). Voorstel om taakstraffen voor hen uit te zetten in de eigen gemeenschap (moskee/sportvereniging/allochtone ondernemers) die zo hierbij wordt betrokken aan aangesproken. Goede experimenten in Gouda en Den Haag verdienen navolging c.q. bestudering.

De Raad voor de Kinderbescherming heeft op enkele plaatsen ervaring met de uitvoering van taakstraffen in de eigen gemeenschap van jongeren, bijvoorbeeld de uitvoering van werkstraffen in de Moskee. Ik ben bereid om te bezien of een dergelijke invulling breder kan worden toegepast. Daarbij zal ook de effectiviteit van de maatregelen moeten worden betrokken.

Er zijn diverse inspecties op het terrein van de JJI’s: wordt het niet tijd voor een integrale inspectie?

Het is juist dat de door u genoemde inspecties de JJI’s bezoeken, ieder vanuit hun eigen deskundige invalshoek. Inspectiewerk vereist specifieke deskundigheid, bijvoorbeeld op het terrein van de veiligheid, onderwijs, gezondheid, voedselveiligheid en arbo-wetgeving, om te kunnen inspecteren. Het is niet goed voorstelbaar dat één persoon op al die terreinen deskundig kan zijn. Om de belasting voor de JJI door de vele inspecties te verminderen vindt afstemming tussen de inspecties plaats over de tijdsplanning en bezoekdagen. Daarnaast is in het overleg van Inspectie voor de Sanctietoepassing, de Inspectie Jeugdzorg en de sector JJI het plan opgevat om eind 2006 een pilot te doen waarbij alle inspecties die met een JJI van doen hebben, in een keer een instelling te visiteren (een geïntegreerde inspectie dus). Hierover zullen in 2006 nadere afspraken worden gemaakt.

Gemeenten weten momenteel vaak niet dat jongeren terugkeren uit een JJI. Na verlaten JJI’s zou er een regisseur moeten komen voor nazorg. Gezinscoach zou ook goed kunnen werken voor het natraject. Er moet duidelijkheid komen over «wie doet wat».

Ik streef ernaar meer samenwerking tot stand te brengen met gemeenten, zodat zij tijdig op de hoogte zijn van de terugkeer van jongeren na een verblijf in een justitiële jeugdinrichting en bij voorkeur al ruimschoots voordat zij worden vrijgelaten zodat gemeenten al eerder die terugkeer kunnen voorbereiden. Zo heb ik ten aanzien van de jeugdige veelplegers daartoe al afspraken gemaakt met de G4. Verder wordt er vanuit het project Nazorg een kader opgesteld waarin afspraken worden gemaakt tussen Rijk, de gemeenten en de betrokken uitvoeringsinstanties over wie welke verantwoordelijkheid in het nazorgtraject heeft.

Ontwikkelingen op Internet zijn vaak kwalijk, zie ook Baby Donna. Reageren de bestaande instellingen (Politie/OM/Raad en BJZ’s) wel snel genoeg?

Met de betrokken organisaties wordt op korte termijn bezien hoe de illegale opneming van kinderen uit het buitenland voorkomen kan worden, primair door effectiever gebruik te maken van de bestaande regelgeving, als de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie, de Wet op de Jeugdzorg, de Pleegkinderenwet et cetera. Ook het gebruik van Internet zal daarbij aan de orde komen.

In voorkomende gevallen zal zo snel mogelijk gehandeld dienen te worden. Dat kan onder omstandigheden betekenen dat het kind in een neutraal pleeggezin wordt geplaatst. Met het oog op het vorenstaande zal met betrokken instanties, zoals de Raad voor de Kinderbescherming en de VNG, overleg worden gevoerd om een protocol op te stellen waarin wordt aangegeven hoe concreet te handelen. Voor zover een protocol onvoldoende mocht blijken, zal ik bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn.

Komt er op het terrein van IKO nu een kenniscentrum (een goed initiatief!) en hoe gaat u dat financieren. Het wordt gefinancierd vanuit artikel 14, ten koste van...?

Met Stichting de Ombudsman, die terzake een subsidie heeft aangevraagd, ben ik in overleg.

De daarvoor nodige middelen zullen inderdaad vrij gemaakt moeten worden binnen beleidsartikel 14. Ik verwacht daar een passende oplossing voor te vinden.

Zijn er gegevens over hoe de notificatieplicht werkt?

De Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden is recentelijk door het WODC geëvalueerd. Het eindrapport van het WODC is op 3 december 2004 aan de TK aangeboden. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de notificatieplicht slechts op beperkte schaal wordt nageleefd. Er zijn slechts een paar parketten waar de notificatieplicht consequent wordt uitgevoerd.

In de beleidsreactie die tegelijk met het eindrapport aan de TK is gezonden, heeft de minister aangegeven dat er – gelet op de uitgangspunten van de Wet BOB (transparantie en controle op toepassing van bijz. opsporingsbevoegdheden) – aanleiding was om de uitvoering van de notificatieplicht ter hand te willen nemen; Immers, dat men in de praktijk de notificatieplicht niet goed naleeft, is geen reden deze af te schaffen. Die plicht is er niet voor niets gekomen. Burgers jegens wie een bevoegdheid is toegepast hebben hier belang bij. Dit kunnen niet-verdachte personen zijn. Bijzondere opsporingsbevoegdheden kunnen ook jegens niet-verdachte personen worden toegepast als dat nodig is in het belang van het opsporingsonderzoek.

In het algemeen overleg dat op 18 mei met de TK plaats heeft gevonden over de evaluatie van de wet bijzondere opsporingsbevoegdheden, is voornoemd standpunt herhaald en is verder aangegeven dat het OM zou worden verzocht maatregelen te treffen om tot een betere toepassing van de notificatieverplichting te komen. Dat laatste is inmiddels gebeurd. Het college is momenteel bezig maatregelen te treffen. Voorts zal het College medio 2006 een audit op de naleving van de notificatieplicht uitvoeren.

Waarom staat er in de begroting van Justitie een bedrag van 27 mln. Euro voor 100% controle. Dat is toch een tijdelijk maatregel?

De bedoelde 27 miljoen zien op de maatregelen bedoeld ter intensivering van de drugsbestrijding op Schiphol (zogenaamde project bolletjesslikkers). Dit project heeft vooralsnog een onbepaalde looptijd. De toestroom van drugskoeriers via Schiphol is aanmerkelijk verminderd. Maar handhaving op dat niveau of het nog verder terugdringen, vergt duurzaam controlecapaciteit.

Voor de uitvoering van 100%-controles, is voorts door Financiën aan de Kmar en Douane elk 6,5 miljoen euro toegekend.

De onderverdeling van het beschikbare budget, is als volgt:

– 0,95 mln. naar Kmar voor 15 fte bij het Schipholteam;

– 0,95 mln. naar Douane voor 15 fte bij het Schipholteam;

– 1,5 mln. naar Raad voor de Rechtspraak voor uitbreiding ZM op Schiphol;

– 1,2 mln. naar College van Procureurs Generaal voor uitbreiding OM op Schiphol;

– 1,5 mln. naar Defensie t.b.v. inzet Kmar t.b.v. uitbreiding arrestanten en passantenwacht en parketpolitietaken;

– 16,3 mln. naar DJI voor het beheer van het cellencomplex Schiphol-Oost;

– 3,6 mln. t.b.v. de exploitatie van de voorzieningen OM/ZM Schiphol-Oost (hierin zit ongeveer 10 fte voor ondersteunende taken).

Er bestaat een groot probleem met internationale bendes. Het CDA stelt voor om de succesvolle nummerherkenning van camera’s rond de grote steden, ook op de grote wegen naar het buitenland, in te voeren, opdat gestolen auto’s en met gestolen goed volgeladen busjes kunnen worden gedetecteerd en tegengehouden.

Ik zal dit voorstel zeker betrekken bij de uitkomst van de pilot Catch-Ken (van kenteken). Naar verwachting wordt hier eind december over gerapporteerd.

Specifiek voor dit voorstel is de vraag hoe om te gaan met het gebruik van het Nederlandse kentekenarchief in de samenwerking met de Duitse autoriteiten.

In overleg met BZK en V&W zal ik de Kamer nader berichten.

Is het bericht juist dat u stopt met de financiering van de Stichting Aanpak Voertuigcriminaliteit?

In november 2003 is aan de Stichting Aanpak Voertuigcriminaliteit (AVc) het voornemen van Justitie bekend gemaakt om de subsidie met ingang van 1 juni 2006 te beëindigen. De stichting AVc heeft indertijd subsidie gekregen voor een driejarig werkprogramma. Deze subsidie is na afloop van deze periode nogmaals gegeven voor een driejarig werkprogramma dat loopt tot 1 juni 2006, Het voornemen na deze termijn de subsidie te beëindigen, is tijdig kenbaar gemaakt.

In april 2005 is in een brief aan uw Kamer (TK, 2004–2005,29 911, nr. 3) gerapporteerd over de huidige inspanningen binnen de opsporing, de wijze van publiek/private samenwerking en een deel van de internationale ontwikkelingen op het vlak van voertuigcriminaliteit en werd aangegeven op welke punten nader zal worden geïnvesteerd. Het gaat hierbij om een viertal aandachtspunten, te weten: preventie, procedures en regelgeving, informatiecentrum en deskundigheidsbevordering en -borging en internationale samenwerking. Hier zal ik samen met mijn collega van BZK verdere actie op ondernemen.

«Meld misdaad anoniem» is ook belangrijk voor de inzet van burgers. Tot voor kort bestond er onduidelijkheid over de voortzetting van de subsidie van deze mogelijkheid.Geeft de minister dit nu werkelijk een plaats in de misdaadbestrijding? Kan «Meld misdaad anoniem» door gaan met behulp van overheidsgeld?

Na een succesvolle pilot in 2003 door de hieronder genoemde opdrachtgevers is het besluit genomen om Meld Misdaad Anoniem in te voeren in Nederland. Als gevolg daarvan is de Stichting Meld Misdaad Anoniem opgericht en is de meldlijn begin 2004 ingevoerd.

De vier opdrachtgevers van de stichting zijn: het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, de Raad van de Hoofdcommissarissen, het Verbond van Verzekeraars en mijn Ministerie. Deze opdrachtgevers financieren thans samen ongeveer 85% van de kosten van de stichting, zijnde de vaste kosten.

De rest wordt betaald uit andere bronnen: organisaties die betalen voor de meldingen van de stichting, zoals de Koninklijke Marechaussee en de bijzondere opsporingsdiensten, en door middel van sponsoring.

Met de bijdragen van de opdrachtgevers moet de stichting de vaste kosten van de organisatie dekken. Het voortbestaan van de stichting is daarmee afhankelijk van de bereidheid van de opdrachtgevers om te betalen.

Het bestuur van de stichting is momenteel bezig de begroting en de financiering voor 2006 op te stellen en goed te laten keuren door de opdrachtgevers. Voor 2006 is hier in de begroting van Justitie al geld voor gereserveerd. Ik vind de meldlijn een goed initiatief en zal de begroting en de financiering in een meerjarenperspectief plaatsen. Mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal dat eveneens doen.

Is het mogelijk om burgernet, zoals toegepast in Nieuwegein, landelijk uit te rollen, juist omdat het zo’n succes is?

De pilot Burgernet die gedraaid heeft in Nieuwegein is per 1 november 2005 geëindigd. De eindevaluatie van de pilot vindt plaats in december, maar de resultaten lijken overwegend positief. Een voorstel voor landelijk uitrol van deze vorm van burgerparticipatie wordt thans door de Raad van Hoofdcommissarissen voorbereid. Ik verwacht dat de RHC in januari 2006 hierover zal beslissen en zonodig mij en mijn ambtsgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hierover zal adviseren. Op basis van dit alles vindt besluitvorming plaats over een landelijke uitrol.

Hoe is de implementatie van het wetsvoorstel OM-afdoening geregeld?

T.b.v. het wetvoorstel OM-afdoening zijn dit jaar implementatieactiviteiten in gang gezet die er toe moeten leiden dat het wetsvoorstel kan worden geïmplementeerd. Deze activiteiten omvatten ondermeer de aanpassing van bedrijfsprocessen, documentatie en regelgeving alsmede het geven van opleiding en voorlichting. In 2006 worden deze activiteiten verder voortgezet.

Wordt er voor wat betreft de rechtspraak al rekening gehouden met de effecten van het wetsvoorstel OM-afdoeningen?

Met de te verwachten besparingen bij de rechtspraak als gevolg van het wetsvoorstel OM-afdoeningen is bij de instroomramingen en de bekostiging van de rechtspraak reeds rekening gehouden. De ontwikkelingen ten aanzien van de effecten van deze maatregel zullen worden gevolgd.

Gaat de minister in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank om de uitlevering van de telecomverdachte aan de VS te verbieden?

Inzake de door de VS verzochte uitlevering van een persoon wegens het medeplegen van oplichting van telefoonmaatschappijen kan worden gemeld dat ik op 18 oktober de Landsadvocaat opdracht heb gegeven tot het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van de kort geding rechter.

Nederland mag geen vrijhaven zijn voor illegalen / terroristen. Kunnen we lijsten van verdachten van terroristische misdrijven geven (legaal/illegaal)? Dit hang samen met de vraag of je vreemdelingen/illegalen die worden verdacht of zijn veroordeel voor misdrijven (terroristische) kan uitzetten (art. 3 EVRM).

Nederland werkt zoveel mogelijk samen met andere landen bij de opsporing van verdachten van terroristische misdrijven, onder meer door medewerking te verlenen aan verzoeken tot internationale rechtshulp. Een actieve opstelling zorgt er ook voor dat er geen aanleiding is voor de gedachte dat Nederland een vrijhaven voor terroristen zou kunnen zijn.

Onder het vreemdelingenrechtelijke openbare orde beleid is het mogelijk om tot verblijfsbeëindiging te komen van rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen indien zij zijn veroordeeld voor een misdrijf waar een gevangenisstraf op staat.

Een lijst van in Nederland verblijvende verdachten van terroristische misdrijven leent zich niet voor openbaarmaking.

Waarom wordt de subsidie van de Stichting Instituut van Gerechtstolken en Vertalers (SIGV) beëindigd terwijl er mede gelet op het wetsvoorstel Gerechtstolken en beëdigde vertalers juist behoefte is aan een opleidingsinstituut?

De beëindiging van de subsidie aan de SIGV vloeit voort het Kabinetsbesluit betreffende de bevindingen en aanbevelingen van het Interdepartementaal beleidsonderzoek Tolken en vertalers (Kamerstukken II 2003–2004, 29 482, nr. 1). Dit beleidsonderzoek was er op gericht de verantwoordelijkheden voor de organisatie, financiering, opleiding en kwaliteit van tolk- en vertaaldiensten beter te positioneren. In het beleidsonderzoek wordt geconstateerd dat de vele rollen van Justitie – afnemer van tolkdiensten, financier van aanbod en opleidingen, organisator van certificering, klachtbehandelaar en beheerder van het register met gecertificeerde tolken- en vertalers – tot een diffuse situatie leidt waarbij geen der actoren op het eindresultaat kan worden afgerekend. Aanbevolen is de rol van Justitie te beperken tot vragende partij (afnemer van gekwalificeerde tolk en vertaaldiensten) en niet nog langer aanbod van opleidingen, trainingen en toetsing te financieren. Opleiding en training van tolken en vertalers is een taak van het reguliere onderwijs. Om die reden is per 2004 de gefaseerde afbouw van de subsidie aan SIGV en het Kernteam ingezet. Daarbij zijn financiële middelen beschikbaar gesteld om de opname in het onderwijsprogramma van de Hogeschool voor tolken en vertalers te Utrecht te bewerkstelligen. Mij is gebleken dat hiervoor bij de Hogeschool voldoende bereidheid bestaat. De opleidingsmodulen van het Kernteam zullen in het aanbod worden opgenomen. Bij de SIGV lijkt echter de voorkeur naar een zelfstandig voortbestaan uit te gaan. Dat rechtvaardigt echter geen continuering van de subsidie. Subsidiering vanéén aanbiedende partij zou bovendien marktverstorend werken.

Wat doet de minister om te voorkomen dat advocaten en notarissen hun beschermde positie misbruiken ten dienste van criminele activiteiten?

Advocaten en notarissen zijn jegens hun cliënten op grond van wettelijke bepalingen geheimhouding verschuldigd. Zij hebben hierdoor een beschermde positie, die verplichtingen schept ten aanzien van de zorgvuldigheid van hun handelen. Primair is de beroepsbeoefenaar zelf verantwoordelijk voor zijn of haar integer handelen. Het is daarbij niet toegestaan de geheimhoudingsplicht te misbruiken voor andere doeleinden dan het behartigen van de belangen van de cliënt binnen de wettelijke grenzen. Zowel de cliënt als derden moeten erop kunnen rekenen dat beroepsbeoefenaren geen misbruik maken van hun bevoegdheden.

Er zijn echter grenzen aan de geheimhouding, bijvoorbeeld neergelegd in de Wet Melding Ongebruikelijke Transacties (MOT). Het klacht- en tuchtrecht op grond van de Advocatenwet en de Wet op het notarisambt bieden mogelijkheden om niet-integer handelen aan de orde te stellen, inclusief de mogelijkheid tot het opleggen van maatregelen van verschillende zwaarte.

Bij het bovengenoemde past ook het borgen van de integriteit van advocaten en notarissen door hun respectievelijke beroepsorganisaties. De Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) zijn doordrongen van de noodzaak om integer handelen van hun leden te bevorderen en niet integer handelen aan de orde te stellen. Zij doen dit bijvoorbeeld zowel in het kader van opleidingen als daar waar nodig door corrigerend op te treden, zo nodig met gebruikmaking van het wettelijke klacht- en tuchtrecht. In mijn brief van 9 november 2004 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2004–2005, 23 706, nr. 59) heb ik u over mijn beleid ten aanzien van de intensivering van het toezicht op het notariaat geïnformeerd. Naar aanleiding van het advies van de Commissie evaluatie Wet op het notarisambt onder voorzitterschap van Mr. A. Hammerstein is wel duidelijk geworden dat de KNB op dit punt nog krachtiger zal moeten optreden. Wat de advocaten betreft zal de Commissie Advocatuur onder voorzitterschap van Mr. P.C.E. van Wijmen begin volgend jaar adviseren.

Moet de Raad voor de Rechtspraak zich beperken tot organisatie ipv wetgevingsadvisering?

De heer Van Haersma Buma suggereerde dat er wellicht een versobering kan plaatsvinden van de advisering over wetsvoorstellen.

Per wetsvoorstel wordt bezien wie op welke wijze kan worden gevraagd om te adviseren. Ook van andere organisaties krijgen wij suggesties en commentaren, en soms stemmen die reacties overeen. Dat lijkt mij eerlijk gezegd geen probleem. Er kan een zekere double emploi zijn bij advisering van de Raad voor de Rechtspraak en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, maar advisering van de Raad is wezenlijk om zicht te krijgen op de potentiële lasten voor de rechtspraak. Wat is de potentiële toename van de werkdruk bij aanvaarding van een bepaald wetsvoorstel? Op die manier kunnen problemen met de capaciteit tijdig worden onderkend en voorkomen. Hetzelfde geldt voor de advisering door het Openbaar Ministerie of andere belanghebbenden die later de regeling gaan hanteren.

Is de 37%-Administratieve lasten-vermindering nu bereikt of is dit een doel?

De 37% is voor een deel gerealiseerd en voor een ander deel zal deze vermindering in de rest van deze kabinetsperiode worden gerealiseerd. Het grootste deel betreft invoering van de open softwarestandaard XBRL ten behoeve van opstellen het jaarrekeningen en de mogelijkheid van het laten samenvallen van de jaarrekening met fiscale winstaangifte. Realisering hiervan staat voor 2007 gepland.

De zin over bereikte administratievelastenreductie in de beleidsagenda is in dit opzicht niet correct geformuleerd. De passage over administratieve lasten in beleidsartikel 11 geeft het juiste beeld.

Zijn in de adm. Lastencijfers ook de vermeerderingen meegenomen; m.a.w. gaat het om het saldo?

De doelstelling van 25% administratievelastenverlichting voor burgers en bedrijfsleven zoals opgenomen in het Hoofdlijnenakkoord is een netto doelstelling. Dat wil zeggen dat daarin vermeerderingen die optreden in deze kabinetsperiode verdisconteerd zijn. Op basis van de opgestelde nulmetingen en reductievoorstellen is voor alle ministeries een AL-plafond vastgesteld, waarboven de lasten niet meer mogen stijgen. Voor vermeerderingen dient binnen het eigen domein ook steeds naar compensatie te worden gezocht.

Wanneer kan de Kamer de aangekondigde wijziging van de Wbp tegemoet zien?

De wijziging van de Wbp naar aanleiding van de evaluatie van die wet zal naar verwachting in de eerste helft van 2006 worden ingediend.

PvdA

Hoe staat het met de ziektekosten van gedetineerden?

Per 1 januari 2006 wordt bij detentie het contract met de ziektekostenverzekering op grond van de Zorgverzekeringswet opgeschort tot het moment waarop betrokken uit detentie wordt ontslagen. Dan dient heraanmelding plaats te vinden. Tijdens de detentie zijn de ziektekosten voor rekening van de Dienst Justitiële Inrichtingen. In wezen betekent dit geen wijziging ten opzichte van de huidige situatie.

Het veiligheidshuis Tilburg is een belangrijk project dat voortkomt uit de subsidielijn Project in de buurt. Men vreest dat dit belangrijke voorbeeldproject de dupe wordt van het uitgangspunt in de begroting van Justitie dat alleen nieuwe projecten gesubsidieerd worden. Wil de minister dit opnieuw bekijken?

Door het parket Breda is een subsidieaanvraag ingediend voor het voortzetten van het Veiligheidshuis Tilburg. Deze subsidieaanvraag is op 14/11 besproken in de Adviescommissie Justitie in de Buurt. Deze Adviescommissie adviseert de Minister inzake de subsidieaanvragen Jib nieuwe stijl. De Adviescommissie zal december 2005 aan de Minister worden voorgelegd ter besluitvorming.

Op welke wijze wil de minister de doorlooptijden bekorten? In dit verband hebben wij het steeds over gemiddelden, maar ik heb wel eens gezegd dat dit de meest verhullende cijfers zijn die wij krijgen. Er moeten heldere normen worden gesteld, zoals die inmiddels al voor kinderzaken gelden. Dat maakt het debat in de Kamer ook wat prettiger, omdat er nu vaak alleen in algemene termen over gesproken kan worden. Per categorie moet bepaald worden welke doorlooptijd nog acceptabel is.

In mijn brief van 20 september jl. (TK 29 279 nr. 30) heb ik de ontwikkelingen ten aanzien van de normering van doorlooptijden uiteengezet.

Oud-Kamerlid Thom de Graaf heeft ooit gezegd dat slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven rechtsbijstand moeten kunnen krijgen. De wet die dit moet regelen, is inmiddels aangenomen. De invoering van dit artikel kost 1 mln. Ik overweeg daarover een amendement in te dienen. Waarom zet de minister geen paraaf om dat artikel in werking te laten treden?

Naar aanleiding van de motie De Graaf is in de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) een bepaling opgenomen die – onder bepaalde voorwaarden – ziet op kosteloze rechtsbijstand aan een slachtoffer van een zeden- of geweldsmisdrijf. Ten aanzien van de inwerkingtreding van deze bepaling (artikel 44, vijfde lid Wrb) is het voorbehoud gemaakt van financiering van de kosten. Tijdens de behandeling van de Justitiebegroting 2003 heb ik aangegeven dat ik om budgettaire redenen geen kans zie om dit voorbehoud op te heffen. Ook voor het begrotingsjaar 2006 zijn binnen het budget voor de rechtspleging en de rechtsbijstand andere prioriteiten gesteld. De kosten die samenhangen met de uitvoering van de motie bedragen circa € 850 000,– structureel voor rechtsbijstand en rechtspraak samen. Deze bedragen zijn gebaseerd op aannames zoals genoemd in de brief aan de Tweede Kamer van 6 november 2001 (Kamerstukken II, 2001–2002, 28 000/28 000 VI, nr. 22). Op basis van voortschrijdend inzicht zijn de totale kosten, ten opzichte van de in die brief opgenomen bedragen, neerwaarts bijgesteld.

VVD

De VVD vraagt om meer aandacht voor herstelbemiddeling tussen slachtoffer en dader, ook als alternatief voor het stafprocesrecht.

In mijn brief van 10 maart 2004 (TK vergaderjaar 2003–2004, 27 213, nr. 8) ben ik ingegaan op herstelbemiddeling. In sommige landen wordt herstelbemiddeling als een alternatieve afdoeningsvorm gebruikt. Ik ben daar geen voorstander van, het slachtoffer wordt daarmee instrument in de afdoening en de dader kan onevenredig meer aandacht krijgen dan het slachtoffer. Bovendien hechten veel slachtoffers aan de strafrechtelijke procedure.

Ik zie meer mogelijkheden in een herstelgesprek als aanvulling op het strafproces, bij voorkeur op initiatief van het slachtoffer. Ik ondersteun daarom het project slachtoffer-dadergesprekken van Slachtofferhulp Nederland waarbij slachtoffers onder deskundige begeleiding een gesprek kunnen aangaan met de dader.

Daarnaast wordt in het kader van Jeugd terecht een onderzoek verricht naar herstelbemiddeling en herstelgerichte activiteiten als aanvulling op het jeugdstrafrecht. De resultaten van dat onderzoek komen begin 2006 beschikbaar.

Ik wil eerst de resultaten van deze projecten afwachten om een besluit te nemen over uitbreiding van herstelbemiddeling

Wil de Minister meewerken aan de uitbreiding van de feitenlijst bestuurlijke boete zoals door de VNG voorgesteld?

Zeer recent is u de nota naar aanleiding van het verslag toegezonden inzake het wetsvoorstel bestuurlijke boete overlast in de openbare ruimte. Hierin gaat het Kabinet uitgebreid in op de reikwijdte van het wetsvoorstel. Kort gezegd vallen hieronder overlastgevende APV-feiten, die ook terugkomen in het VNG-voorstel. Andere feiten vallen niet onder de reikwijdte van dit wetsvoorstel.

Tevens zal een AMvB worden opgesteld, waarin de feiten worden opgenomen die onder de reikwijdte van het wetsvoorstel zullen vallen. Deze AMvB zal in de loop van 2006 worden voorgehangen bij uw Kamer en tegelijk met het wetsvoorstel in werking treden.

In het kader van de gedachtewisseling over de feitenlijst moet ook de samenhang met het wetsvoorstel OM-afdoening betrokken worden. Immers het wetsvoorstel OM-afdoening beoogt een vereenvoudiging van de strafrechtelijke afdoening.

Wil de Minister meewerken aan de benoeming van meer gemeentelijke boa’s?

Indien uitbreiding van het aantal gemeentelijke buitengewone opsporingsambtenaren wenselijk is om de gemeentelijke handhaving te versterken, zal ik daar mijn medewerking aan verlenen. Dit uiteraard met inachtneming van de eisen van noodzakelijkheid en bekwaamheid, zoals die ook nu gelden bij de benoeming van boa’s.

Wat draagt Justitie bij aan versnelling van bestuurlijke procedures?

Er is reeds veel gebeurd, zoals een aantal recente wijzigingen van de Awb die versnelling van besluitvormingsprocedures faciliteren:

• Wet rechtstreeks beroep (afschaffen verplichte bezwaarprocedure): in 2004 in werking getreden.

• Wet elektronisch bestuurlijk verkeer: ook in 2004 in werking getreden.

• Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure: per 1 juli 2005 in werking

Daarnaast zijn verschillende voorstellen in aantocht:

• Aanpassing bestuursprocesrecht, efficiëntere afdoening, niet meer hele procedure hoeft opnieuw te worden gevoerd na vernietiging van een besluit door de rechter.

• Wetsvoorstel beroep bij niet tijdig beslissen: hiermee wordt druk gelegd op overheid om besluiten tijdig te nemen.

• Voorts werkt de Commissie Scheltema aan aanscherping van de relativiteitseis in het bestuursrecht, om bezwaar en beroep door feitelijk niet of minder belanghebbende partijen tegen te gaan.

• Wetsvoorstel samenhangde besluiten: maakt gezamenlijke behandeling van verschillende aanvragen binnen één bestuurslaag mogelijk. Dit wetsvoorstel zal naar verwachting nog dit jaar aan de Raad van State worden voorgelegd voor advies.

GroenLinks

Hoe zit het met de hoge bezettingsgraad in de gevangenissen? Is het niet te vroeg om te experimenten met zespersoonscelgebruik?

Op dit moment is de beschikbare celcapaciteit binnen het gevangeniswezen toereikend om aan de vraag te voldoen. Al geruime tijd behoeft het instrument van incidenteel versneld ontslag (IVO) niet meer te worden ingezet. Er is op dit moment dus geen sprake van een te hoge bezettingsgraad.

Het beproeven van zespersoons cellen zoals in het detentieconcept Lelystad in pilotvorm zal gebeuren, moet breder worden gezien dan het inspelen op capaciteitstekorten.

Dit detentieconcept kent vele aspecten die samen een nieuwe vorm van tenuitvoerlegging van vrijheidsbeneming vormen. Het met zes personen op een zaal (55m2) verblijven is daar onderdeel van [alleen voor kort verblijvenden]. Evenzeer is sprake van het toepassen van moderne technologie in combinatie met een grotere eigen verantwoordelijkheid van de gedetineerden. Meer dan tot nu toe zullen bonussen in het dagprogramma verdiend of verspeeld kunnen worden. Een meer doelmatige inzet van personeel maakt hier ook onderdeel van uit.

Kortom, het gaat om een nieuw detentieconcept, niet om een noodmaatregel. Op basis van de ervaringen in de pilot zal ik bepalen in hoeverre dit concept structurele invoering verdient. Daarover zal ik uiteraard de Kamer informeren.

(A) Hoe zijn de kosten voor detentie opgebouwd? (B) Als de dagprijzen in de detentiecentra maar beperkt lager zijn dan in de reguliere inrichtingen, moeten die regimes dan niet op het niveau worden gebracht van de reguliere inrichtingen?

(A) De opbouw van de kostprijs voor detentie is globaal als volgt:

• personele kosten 59%

• huisvesting 21%

• materiële exploitatiekosten 20%

(B) Op zowel de detentiecentra als de reguliere penitentiaire inrichtingen is de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) van toepassing. Het regime in de detentiecentra sluit aan op het basisregime in de penitentiaire inrichtingen. Afwijkingen hebben vooral te maken met de kenmerken van de categorieën ingesloten personen. Bij het detentiecentrum in Zeist gaat het bijvoorbeeld om drugskoeriers en bolletjesslikkers en op de detentieboten om uitzetbare vreemdelingen.

Dat de gemiddelde dagprijzen van reguliere inrichtingen en detentiecentra niet zo sterk verschillen, heeft vooral te maken met de korte afschrijvingstermijn voor de detentiecentra in verband met de beperkte duur van de vergunning voor het gebruik van de bewuste locaties. De dagprijs van 180 euro voor een intramurale sanctieplaats betreft het gewogen gemiddelde van de verschillende soorten penitentiaire inrichtingen en omvat dus zowel eenpersoonscellen als meerpersoonscellen.

Graag een reactie op het rapport «GeDONN(d)ER in de bajes».

Het rapport «GeDONN(d)ER in de bajes» betreft een scriptie van een student rechten over bezuinigingen in het gevangeniswezen. Het gaat niet om een wetenschappelijk onderzoek.

In het licht van de financiële taakstellingen heeft de Dienst Justitiële Inrichtingen besloten de beschikbare middelen meer doelgroepgericht in te zetten. Er wordt geïnvesteerd in gedetineerden die lang genoeg in detentie verblijven en voldoende gemotiveerd zijn om te veranderen. Anderen krijgen het basisregime.

De scriptie bevat deels suggesties van de DJI zelf (bijvoorbeeld uitbreiding van recreatiemogelijkheden en van contactmomenten tussen gedetineerden en personeel). Opvattingen van de auteur over het belang van zinvolle arbeid en het terugdringen van recidive en het belang van nazorg zijn onderwerpen waarop reeds beleid in gang is gezet gericht op het terugdringen van recidive, bijvoorbeeld via screening (Quick scan en RISc), effectieve interventies (erkenningscommissie) en verbeterde samenwerking Gw-reclassering (programma TR) en beleid gericht op verbetering van de aansluiting nazorg, via TR, via de veelplegerafspraken met gemeenten, via MMD-ers en via de Taakgroep MO en dat op dit moment door DJI onderzoek gedaan wordt naar de inrichting van de penitentiaire arbeid.

De maatregelen tegen geweld die in de begroting worden genoemd zijn te mager.

In de begroting voor 2006 is een beperkt aantal preventieve maatregelen tegen geweld opgenomen. Inmiddels heeft de Tweede Kamer het Actieplan tegen geweld ontvangen, waarin een groot aantal activiteiten is beschreven: zeven departementen werken samen in 20 projecten aan een groot aantal voornamelijk preventieve maatregelen tegen geweld.

Wat is de taak van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV)? Welke preventieve maatregelen neemt het CCV?

De ministeries van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hebben, samen met de VNG, VNO-NCW en het Verbond van Verzekeraars het CCV opgericht om met name gemeenten en bedrijfsleven te ondersteunen bij het nemen van preventieve maatregelen. Die ondersteuning is er bijvoorbeeld voor het project Veilige Gemeente; de regionale platforms criminaliteitsbeheersing; het particulier initiatief tegen geweld; het Keurmerk Veilig Ondernemen; de Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan en het Politiekeurmerk Veilig wonen (Zie ook Kamerstuk 27 834, nr. 38).

Anderen moeten preventieve maatregelen nemen. Maar de minister van Justitie moet aansturen.

Het is de verantwoordelijkheid van burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en mede-overheden om de preventieve maatregelen te nemen. Dat gebeurt ook op grote schaal. Het is aan de minister van Justitie om hen daarin te stimuleren, waar nodig belemmeringen weg te nemen. Het Actieplan tegen geweld is een goed voorbeeld hoe, daartoe gestimuleerd door de minister van Justitie, veel partijen in actie komen om daadwerkelijk preventieve maatregelen te nemen.

Wij moeten het op het punt van recidive na een werkstaf en leerstraf doen met cijfers die betrekking hebben op mensen die in 1997 zijn uitgestroomd. Andere gegevens hebben betrekking op mensen die in 2000 zijn uitgestoomd. Die cijfers zijn niet actueel en ik vraag daarom om een nadere toelichting van het kabinet.

Het afgelopen jaar heeft het WODC voor de eerste keer cijfers gepubliceerd van de recidivemonitor. De recidivemonitor is een instrument om uitstroomresultaten van strafrechtelijke interventies en het verloop van de criminele carrière op eenduidige wijze te meten. Er is bij jongeren o.a. gerapporteerd over recidive van ex-pupillen van JJI’s, recidive na een werk- of leerstraf.

De minimale termijn voor het meten van recidive is 2 jaar. Een kortere observatieperiode zou een onbetrouwbaar beeld van de omvang van de recidive te zien geven omdat de kans bestaat dat recent vervolgde delicten nog niet in de monitor zijn geregistreerd. Het WODC heeft bij deze eerste rapportage wat langer gewacht (7 jaar) om inzicht te kunnen geven in het verloop van de criminele carrière.

De jongeren zullen met jaarlijkse metingen worden gevolgd. Begin 2006 zal het WODC met nieuwe cijfers komen. Deze cijfers zal ik opnemen in de verantwoording over 2005, die in mei 2006 met u zal worden besproken.

De cijfers van het WODC bieden zicht op de algemene ontwikkeling in het recidiveniveau en vormen een vertrekpunt voor meer gedetailleerd onderzoek naar de effectiviteit van justitiële interventies.

Tevens wil ik u verwijzen naar het antwoord op de vraag van dhr. De Wit over hetzelfde onderwerp.

Operatie Jong: graag een verheldering van de resultaten, deze zijn nu moeilijk in te schatten. In 2006 worden er nieuwe acties ondernomen (bijvoorbeeld op het gebied van nazorg, korte doorlooptijden, snellere informatie-uitwisseling). Tot welke resultaten leiden deze nieuwe acties?

Vorige maand heeft de staatssecretaris van VWS u mede namens mij een brief gezonden met de extra inspanningen die het kabinet gaat verrichten in het jeugdbeleid. Voor Justitie zijn dat de volgende acties:

– verruimen van de gronden voor een jeugdbeschermingsmaatregel zodat deze eerder opgelegd kan worden;

– de capaciteit van de jeugdbescherming wordt vergroot. Bij het bepalen van de doeluitkering zal rekening worden gehouden met de groei van het aantal zaken, waardoor de provincies in staat worden gesteld de bureaus jeugdzorg adequaat te subsidiëren;

– kortere doorlooptijd jeugdbescherming door het invoeren van een betere casusregie binnen de jeugdbeschermingsketen, verbeterde informatie-uitwisseling en proefprojecten in de afstemming van de werkwijze tussen ketenpartners);

– maatwerk aanpak allochtone criminele jongeren waarbij prestatie convenanten met de G4 gesloten over inzet in concentratiegebieden;

– het bieden van nazorg aan alle jongeren die na een strafrechtelijk verblijf een justitiële jeugdinrichting verlaten;

– het verbreden van de helpdesk privacy naar alle sectoren die met jeugd te maken hebben.

In de begroting staat dat er in 2006 een rapportage komt over de Jeugdzorgbrigade. Maar worden er in 2006 ook al maatregelen genomen?

Op basis van de tussenrapportage heb ik in overleg met de Staatssecretaris van VWS reeds maatregelen genomen. Een brief hierover met de tussenrapportage zal u op zeer korte termijn bereiken. De eindrapportage zullen wij zeker aangrijpen om te bezien of er meer maatregelen getroffen kunnen worden.

Herstelrecht: ontmoetingen tussen de jongeren/slachtoffers en hun daders. Wordt dit structureel ingevoerd?

In het kader van Jeugd terecht wordt een onderzoek verricht naar herstelbemiddeling en herstelgerichte activiteiten als aanvulling op het jeugdstrafrecht. De resultaten van het onderzoek zullen duidelijk moeten maken of het als methodiek ingezet kan worden om jeugdigen te confronteren met de consequenties van gedrag. De resultaten van dat onderzoek komen begin 2006 beschikbaar.

Daarnaast wil ik de resultaten afwachten van het project «slachtoffer-dader gesprekken» van Slachtofferhulp Nederland waarbij slachtoffers onder deskundige begeleiding een gesprek kunnen aangaan met de dader, alvorens over te gaan tot een besluit over uitbreiding.

De doorlooptijden voor de Raad voor de Kinderbescherming: in 60% van de gevallen wordt voldaan aan de norm. Wanneer wordt de rest gerealiseerd? Dit geldt ook voor de Bureaus Jeugdzorg.

De doelstelling van de Raad is om zaken binnen de gestelde norm te realiseren. Dit is realiseerbaar als de middelen, de productiecapaciteit, in evenwicht is met de instroom. De instroom beschermingszaken 2005 ligt ver boven de productiecapaciteit. Het knelpunt voor de doorlooptijden is het gevolg van de verhoogde niet voorziene instroom vanuit BJZ/AMK.

Dit heeft consequenties voor de werkvoorraad van de Raad. De Raad onderscheidt in zijn primaire proces vier normen voor doorlooptijden. Normen voor de twee administratieve fasen, een norm voor de onderzoeksfase en een norm voor de wachttijd. Ondanks de stijgende instroom weet de Raad de doorlooptijd van de onderzoeksfase en de administratieve fasen te verbeteren. Echter de verbeteringen voor het gehele proces worden niet gehaald, door de toename van de wachtlijsten met als gevolg een langer verblijf op de wachtlijst.

De Raad geeft prioriteit aan het wegwerken van de werkvoorraad en tracht in overleg met de ketenpartners te komen tot betere ramingen van de instroom. Extra financiële middelen die in juli beschikbaar zijn gekomen hebben inmiddels geleid tot het aantrekken van nieuwe medewerkers. De verwachting is dat de komende maanden de productie boven de instroom zal uitkomen en dat daarmee de werkvoorraad vermindert. Dit zal ongetwijfeld leiden tot een hoger percentage onderzoeken dat binnen de norm wordt afgehandeld.

Daarnaast start de Raad in samenwerking met BJZ/AMK en ZM in 2006 proeftuinen om de doorlooptijd van het ketenproces drastisch te verbeteren. Belangrijk onderdeel vormt het gelijktijdig screenen van zaken door de ketenpartners (BJZ, AMK en Raad: gelijktijdig in plaats van volgtijdelijk bij de intake) waarmee er een versnelling mogelijk is en de volgtijdelijkheid binnen het onderzoek qua aansluiting tussen BJZ en Raad beter op elkaar wordt afgestemd. Eventuele overlap en herhaling van activiteiten door de ketenpartners wordt hiermee voorkomen.

Kan de minister inzicht geven in de financiële consequenties van het verbeterprogramma.

Conform de brief die 11 november aan de Kamer is verzonden zullen de financiële consequenties van het verbeterprogramma bij Voorjaarsnota 2006 worden besproken.

Duidt de afname van het aantal afgegeven toevoegingen op bepaalde rechtsgebieden op een verminderde toegang tot het recht?

Het totaal aantal toevoegingen is in de periode 2000 tot en met 2004 toegenomen. Deze toename heeft voornamelijk betrekking op strafzaken en civiele zaken. Het aantal afgegeven toevoegingen voor asielzaken neemt sinds 2000 af.

Het aantal afgegeven toevoegingen voor reguliere vreemdelingenzaken fluctueert. Dit geldt ook voor het aantal afgegeven toevoegingen in overige bestuurszaken. Er is geen sprake van een trendmatige afname of vraaguitval. Uit de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2005, die ik 15 november aan uw Kamer heb gezonden, blijkt dat het percentage rechtzoekenden dat afziet van gesubsidieerde rechtsbijstand vanwege de kosten, niet is toegenomen.

De rechterlijke macht is nog steeds een wit bolwerk, wanneer wij naar de huidskleur kijken. Ik weet dat ook veel rechters zich daarover zorgen maken. Zijn er doelstellingen of acties te verwachten om het diversiteitsbeleid binnen de rechterlijke macht vlot te trekken?

Het personeelsbeleid is de verantwoordelijkheid van de Raad voor de rechtspraak. De vraag van het lid Vos over het diversiteitsbeleid binnen de rechterlijke macht heb ik dan ook aan de Raad voor de rechtspraak voorgelegd. Hierop heeft de Raad mij als volgt bericht:

Het ontwikkelen van diversiteitsbeleid voor de rechtspraak is een van de onderwerpen uit de Strategische Agenda van de Raad voor de rechtspraak. In 2003 heeft een door de Raad geïnitieerd Strategisch debat plaatsgevonden over diversiteitsbeleid. In 2004 en 2005 zijn vervolgens diverse acties ondernomen gericht op een effectief bereik van de allochtone doelgroep en inzicht in het keuzegedrag van allochtone juridische studenten bij het zoeken op de arbeidsmarkt.

De Rechtspraak is om die reden participant in het «Minderheden onderzoek op de arbeidsmarkt» (MOA 2005), heeft onderzoek laten verrichten naar de «werving en selectie voor de raio-opleiding», neemt deel aan het «Internationaal vergelijkend onderzoek naar diversiteit bij en diversiteitsbeleid voor de rechterlijke macht» en verricht«Dossieronderzoek naar allochtone raio’s» gericht op motivatie bij allochtonen voor het werken als rechter.

De laatste 2 onderzoeken zijn nog niet afgerond, afhankelijk van de uitkomsten zullen deze worden verwerkt in het diversiteitsbeleid voor de Rechtspraak.

Aanbevelingen uit de eerste twee onderzoeken zijn opgevolgd.

De arbeidsmarktbenadering is bijgesteld; uitdrukkelijke uitnodigingen aan allochtonen om te solliciteren (voorkeursbeleid) werkt volgens onderzoek averechts en is gestopt; de selectiecommissies zijn nadrukkelijk aanwezig tijdens carrière-beursen en bedrijven- en instellingendagen en allochtone rechters en secretarissen komen als voorbeeldfunctie in de diverse media-uitingen zoals interviews, wervings-advertenties en banenmarkten in beeld.

Mogelijke cultuurgebonden belemmeringen bij de selectieprocedures worden weggenomen; bij allochtone kandidaten wordt door een testbureau beoordeeld of een aanvullende cultuurwaardevrije psychologische tests noodzakelijk is. In de praktijk komt dit nauwelijks voor.

LPF

Groepsverkrachtingen: Eén van de problemen is dat de jongens dit heel normaal schijnen te vinden. De LPF neemt afstand van deze houding. In het Algemeen Dagblad stond een artikel: Ondanks het toezicht gaan de verkrachtingen gewoon door. De straffen die de jongeren krijgen zijn te licht. Een zwaardere straf was 1 1/2 jaar jeugddetentie, een lichtere straf was 240 uur taakstraf + een cursus omgaan met seksualiteit. Terwijl in het wetboek staat dat er een straf van 12 jaar mag worden gegeven. Kortom: de straffen die worden gegeven zijn te laag. Remedie?

Ik deel de zorg van dhr. Eerdmans over groepsverkrachtingen. Ik vind dit fenomeen zeer ernstig, vooral vanwege de jonge leeftijd van een aantal daders, de normloosheid en gewetenloosheid waarmee het gepaard lijkt te gaan en de ernstige gevolgen voor de slachtoffers. Om die reden heeft een verkenning naar deze problematiek plaats gevonden, waaruit blijkt dat er nog veel hiaten zijn in de kennis over groepsverkrachtingen. Daarom laat ik nu een onderzoek starten met als centrale vraag: wat is bekend over de oorzaken en gevolgen rond dit fenomeen, met daarbij aandacht voor de mogelijke rol van internetgebruik en seks op televisie.

De heer Eerdmans geeft aan dat hij graag zwaardere straffen ziet voor deze jongeren. Wanneer er bij jongeren een afwijkende norm met betrekking tot seksualiteit opgemerkt wordt, dan zal de interventie zich daarop moeten richten. Het gaat bij deze ernstige gevallen en soms nog jonge kinderen niet om de lengte van de straffen als wel om het effect dat we er mee willen bereiken.

De minister wordt verzocht ervoor zorg te dragen dat binnen twee maanden onvolledige vermeldingen van neven- en hoofdfuncties ongedaan wordt gemaakt.

De voorbeelden die de heer Eerdmans geeft van onvolledige vermeldingen in het register nevenfuncties op www.rechtspraak.nl, hebben allen betrekking op rechters-plaatsvervanger. Veel van de rechters-plaatsvervanger die in het register staan, worden de facto nimmer opgeroepen om zittingen te doen. Het blijkt in praktijk erg lastig om het register ten aanzien van deze groep actueel te houden. Ten aanzien van actieve plaatsvervangers hanteren de gerechten als regel dat nalatigheid bij het verstrekken van de vereiste informatie over nevenfuncties gesanctioneerd wordt met het niet meer oproepen van de betreffende plaatsvervangers voor zittingen. Ik zal de Raad vragen bij de gerechtsbesturen na te gaan hoe het staat met de handhaving van deze regel. Tevens heb ik aan u een wetvoorstel gestuurd, «wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met enkele aanvullingen op de regeling inzake de nevenbetrekkingen van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding gedurende de binnenstage» nummer 29 937, waardoor het voor een rechterlijk ambtenaar ook verplicht wordt te melden dat hij geen nevenbetrekkingen vervult. Daarmee wordt bereikt dat het makkelijker wordt voor een functionele autoriteit of president om disciplinaire maatregelen te treffen jegens rechterlijke ambtenaren die weigeren opgave van hun nevenbetrekkingen te doen.

Kan internet bijdragen aan de betrokkenheid van de burger bij de rechtspraak en aan de vergroting van het vertrouwen in ons rechtssysteem. Misschien kunt u er in een gesprek met de Raad voor de rechtspraak op aandringen dat rechters wat minder terughoudend zijn met het toelaten van webcams en tv-camera’s in de rechtszaal.

Uitzending van zittingen via televisie of het Internet kan bijdragen aan de betrokkenheid van de burger bij de rechtspraak en aan het vergroten van het vertrouwen in de rechtspraak. Dat betekent niet dat het wenselijk is dat alle zittingen zonder beperkingen worden uitgezonden. Rekening moet worden gehouden met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van verdachten, slachtoffers en andere betrokkenen en de ongestoorde behandeling van de zaak. Bovendien moet worden voorkomen dat rechtspraak als puur amusement wordt gepresenteerd of dat leedvermaak centraal komt te staan.

Thans vindt op diverse terreinen discussie plaats over aspecten van openbaarheid van rechtspraak. Zoals eerder toegezegd, zal ik u begin 2006 een overzicht toesturen van initiatieven die door mij en de Raad voor de rechtspraak worden genomen om de transparantie en toegankelijkheid van rechtspraak te bevorderen. In deze brief zal ik ook ingaan op initiatieven die betrekking hebben op het bevorderen van de openbaarheid van de zitting.

SP

De cijfers op pag. 81 van de begroting betreffen recidivecijfers van jeugdigen die behoorlijk oud zijn en bovendien betrekking hebben op algemene recidive. Er wordt geen rekening gehouden met de aard en de ernst van de gepleegde feiten. Is het waar dat in het WODC-onderzoek uit het voorjaar van 2005 staat dat de recidive onder jeugdigen na 6 jaar 78% bedraagt en dat in een recent rapport van het NSCR een recidive van 85% wordt genoemd na 13 jaar, waarvan ongeveer 50% geweldsmisdrijven? Wat is de reactie van de minister op deze cijfers? Verwacht de minister dat door het beleid van justitie om alleen gemotiveerde kansrijke jongeren te behandelen in een behandeling gericht op gedragverandering de recidive cijfers nog verder zullen stijgen? Naar welk recidivecijfer streeft de minister in 2006 en op lange termijn, bijvoorbeeld over 5 jaar?

Recidive onder jeugdige justitiabelen is hardnekkig en zorgwekkend hoog, in het bijzonder bij ex-pupillen van de JJI’s. Ik heb u daarover geïnformeerd in mijn brief van 9 maart 2005 (30 023). Als bijlage bij deze brief heb ik u de rapporten van het WODC aangeboden waarin u informatie kunt vinden over de aard en de ernst van de gepleegde cijfers. In mijn brief en in een van de WODC-rapporten (getiteld «Jong vast») is inderdaad aangegeven dat de algemene recidive onder ex-pupillen van de JJI’s uitgestroomd in de periode 1997–200 na 6 jaar 76% bedraagt. Ook de door u aangehaalde cijfers van het NSCR kloppen.

Door het programma Jeugd terecht en de Operatie Jong zijn er acties in gang gezet die op enige termijn tot effect zullen leiden. Ik denk daarbij b.v. aan het zo snel en gericht mogelijk reageren op strafbaar gedrag door het justitieel casusoverleg, door alleen bewezen effectieve interventies aan te bieden en door het verlenen van passende nazorg.

Juist die nazorg acht ik van belang omdat de recidivemonitor aangeeft dat de vraag of iemand terugvalt in delinquent gedrag in belangrijke mate bepaald wordt in de eerste periode na de straf. De gedachte daarbij is ook dat bepaalde intensieve behandelmethoden het meest kansrijk zijn bij jongeren die gemotiveerd zijn. Dat betekent natuurlijk niet dat niet gemotiveerde jongeren in het geheel geen behandeling krijgen.

Uit (internationaal) wetenschappelijk onderzoek naar recidive blijkt dat het terugdringen van recidive niet anders dan met kleine stappen kan. Daarbij komt dat uit recente metingen naar voren komt dat het aantal jeugdige verdachten, waaronder het aantal recidivisten, in de periode 2002–2004 is toegenomen. In de voortgangsrapportage van het Veiligheidsprogramma heb ik u daarover geïnformeerd en aangegeven dat deze ontwikkeling niet onverwachts komt. Al in de in de prognose van de sanctiecapaciteit van het WODC over de periode 2002–2008 wordt op grond van autonome maatschappelijke ontwikkelingen een toename van het aantal jeugdige verdachten geraamd. Daarnaast kan ook worden gewezen op de effecten van het Veiligheidsprogramma zelf, dat nadrukkelijk een intensivering van politie en justitie ten aanzien van de opsporing en vervolging van criminele jeugdigen beoogt. Dit leidt – zeker op de korte termijn – tot een verhoging van de pakkans en tot een toename van het aantal gehoorde jeugdige verdachten, waaronder het aantal recidivisten.

Terugdringen van recidive is speerpunt van het beleid van dit kabinet. Ik meen dat het vorenstaande duidelijk maakt dat het noemen van streefcijfers voor de korte termijn niet realistisch is en voor de lange termijn te gemakkelijk.

Wat wordt er gedaan om resocialisatie te bevorderen? Worden alleen gemotiveerde kansrijke jongeren behandeld?

Een goede resocialisatie is een van de belangrijkste doelstellingen van het sanctiebeleid. Ik kan hierbij wijzen op de beleidsacties gericht op het verhogen van het aantal scholing- en trainingsprogramma’s (STP’s) Individuele Trajectbegeleidingen (ITB) en in het bijzonder op investeren in een sluitende aanpak van nazorg. Ten aanzien van dat laatste punt streef ik ernaar dat alle jongeren, dus niet alleen kansrijke gemotiveerde jongeren, na een strafrechtelijk verblijf de justitiële jeugdinrichting een passend nazorgtraject aangeboden krijgen. Met behulp van deze beleidsacties hoop ik bij te dragen aan een goede resocialisatie van jongeren en daarmee aan een vermindering van de kans op recidive.

Heeft Justitie nog een sturende rol na vrijlating van jongeren uit een JJI, of is dat net als bij volwassenen een taak van gemeenten en maatschappelijke opvang? Het blijkt dat 44% van de criminele minderjarigen binnen een jaar na verblijf in een JJI recidiveert. Moet Justitie na vrijlaten niet veel nauwer betrokken blijven bij deze kinderen?

Justitie heeft een rol na vrijlating van een jongere zolang er sprake is van een justitiële titel. Dat is het geval wanneer een nazorgtraject deel uitmaakt van de strafrechtelijke interventie die de rechter heeft opgelegd, de zogeheten verplichte nazorg. Daarnaast bestaat de mogelijkheid, dat de jeugdreclassering een jongere na strafrechtelijk verblijf in een justitiële inrichting op vrijwillige basis begeleid. Bij de uitvoering van deze begeleiding werkt de jeugdreclassering nauw samen met de gemeentelijke instellingen. Een van de factoren die bepalend is voor het welslagen van een strafrechtelijke interventie is de zorg na afloop van een interventie. Daarom streef ik ernaar dat alle jongeren die een justitiële jeugdinrichting verlaten passende nazorg aangeboden krijgen. Het komt nu nog te vaak voor dat jongeren helemaal geen nazorg aangeboden krijgen, danwel dat jongeren zich onttrekken aan vrijwillige begeleiding.

Door de T-2 problematiek bij de jeugdzorg komt men in de financiële problemen. Het aantal jongeren neemt toe. Te weinig budget leidt tot kwaliteitsverlies. Is de Minister hiermee bekend? Wat gaat u hier aan doen? Kunt u deze systematiek niet afschaffen?

De zogenaamde t-2 systematiek regelt de bekostiging tussen het Rijk en Provincies. Ik ben die systematiek met de Provincies overeengekomen, teneinde de administratieve lasten rond de verantwoording te beperken. Het is aan de Provincies om de bureaus jeugdzorg op een adequaat niveau te bekostigen.

Dat neemt niet weg dat ook ik zie dat een stijgend volume kan leiden tot fricties in de uitvoering. Daarvoor is ook een hardheidsclausule in de regeling opgenomen, waardoor het mogelijk is dat ik bij het bepalen van de doeluitkering rekening houd met volumeontwikkelingen.

In verband met de groei in het aantal zaken in recente jaren heeft het kabinet extra middelen voor 2006 uit de jeugdenvelop beschikbaar gesteld om aan die fricties tegemoet te komen. Ik meen dan ook dat voldoende tegemoet wordt gekomen aan de fricties en dat dus afschaffing van de t-2 systematiek niet nodig is.

Jeugd/civiel OTS: op welke termijn is er een oplossing voor de 1000 kinderen die nu geplaatst zijn?

Jongeren die thans op civielrechtelijke titel in opvanginrichtingen worden geplaatst kunnen desgevraagd op groepsniveau gescheiden geplaatst worden van jongeren met een strafrechtelijke titel. Daarnaast worden de afspraken die met alle betrokken partijen zijn gemaakt in het urgentieplan uitgevoerd.

De beoogde overdracht van verantwoordelijkheden van Justitie naar VWS en de daarvoor benodigde wijziging van de Wet op de Jeugdzorg is voorzien op 1 januari 2007. De staatssecretaris van VWS en ik zullen de kamer op zeer korte termijn informeren over de stand van zaken.

Jeugdsancties: de gemiddelde prijs per plaats per dag daalt. Waardoor wordt deze daling veroorzaakt?

De sector justitiële jeugdinrichtingen heeft te maken met substantiële bezuinigingen. Ik heb de Kamer daarover meerdere malen geïnformeerd, onder meer bij brieven van 28 september en 18 oktober 2004 en bij brief van 30 juni 2005. Om deze taakstelling te kunnen realiseren zijn beleidsmaatregelen getroffen en is de inrichtingen een integrale korting opgelegd. De effecten van deze maatregelen vertalen zich in een lagere kostprijs per dag.

De minister wordt tot spoed gemaande betreffende het verzoek om onafhankelijke oordeelsvorming door een derde over Den Engh (naast Den Engh/RUG rapport tegenover het WODC), om te bepalen wat wijsheid en waarheid is.

Een dezer dagen ontvangt de Kamer de toegezegde brief met betrekking tot Den Engh. Verder merk ik op dat het WODC een onafhankelijk onderzoeksbureau is. Ik acht het daarom niet nodig om een geheel nieuw onderzoek te entameren.

Wat zijn mogelijke effecten van de verhoogde eigen bijdrage en de griffierechten op de vraag naar gesubsidieerde rechtsbijstand. Wat is het aanbod van advocaten die op toevoegingbasis werken en wat zijn de eerste ervaringen met de Juridische Loketten?

Op 15 november jl. heb ik uw Kamer de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2005 doen toekomen.

Uit de monitor blijkt dat de gestegen kosten voor rechtzoekenden niet hebben geleid tot een substantiële uitval van de vraag naar gesubsidieerde rechtsbijstand. Uit de monitor blijkt tevens dat er voldoende aanbod is aan advocaten die op toevoegingbasis werken. Uit een analyse van gegevens over de in- en uitstroom van advocaten in het stelsel en het aantal toevoegingzaken dat zij doen, kan de conclusie worden getrokken dat er momenteel geen aanleiding is om te veronderstellen dat op termijn een aanbodprobleem zal ontstaan. Dit is mede te danken aan de verhoging van het uurtarief voor toevoegingzaken in twee tranches van elk € 3,50 (excl. indexering) per 1 januari 2004 en 1 januari 2005. Daarmee is de uurvergoeding verhoogd tot het niveau zoals aanbevolen in het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Rechtsbijstand. Verdere versterking van het aanbod door middel van een verhoging van het uurtarief acht ik niet noodzakelijk.

In 2004 en 2005 is de eerstelijns rechtshulp gereorganiseerd. Uit onderzoek blijkt dat de klanten van de nieuw opgerichte Juridische Loketten zeer tevreden zijn. Het geregistreerd aantal gebruikerscontacten is al bijna even groot als het aantal gebruikerscontacten van de Bureaus Rechtshulp: op dit moment zitten de Juridische Loketten al op 90% van de productie van Bureaus Rechtshulp in 2003 en dit % is nog steeds groeiende. Teneinde de bekendheid onder burgers en instellingen te vergroten worden momenteel de voorbereidingen getroffen om in het hele land publieksvoorlichting te verzorgen.

D66

Graag een reactie op mijn voorstellen omtrent de medische verstrekking van heroïne.

Medische verstrekking van heroïne is geen zaak van Justitie, maar van gezondheidszorg, dus van de minister van VWS. Bij het voorschrijven gelden louter medische criteria en niet het delictgedrag. Daarbij komt, dat de stelling dat medische verstrekking van heroïne een belangrijke bijdrage levert aan criminaliteitsreductie onvoldoende is onderbouwd. Het experiment heeft namelijk betrekking op oudere, zieke verslaafden en die plegen niet veel criminaliteit meer. Het kan niet zo zijn dat Justitie moet meebetalen aan elke maatregel op een ander beleidsterrein die mogelijk bijdraagt aan het verminderen van criminaliteit . De Justitiebegroting biedt hiervoor geen ruimte Kortom, als de Tweede Kamer meer geld uit wil trekken voor medische verstrekking van heroïne, dan behoort dit niet ten laste gebracht te worden van de Justitiebegroting.

Wat is nu de doelstelling voor de reclassering?

In mijn brief over het reclasseringsbeleid van 14 maart 2005 (TK 29 270, nr. 7) heb ik aangegeven dat de doelstelling van de reclassering is het leveren van een substantiële bijdrage aan een consequente strafrechtelijke afdoening en aan het terugdringen van de recidive.

Wat is de oorzaak van het verschil tussen de beschikbare reclasseringcapaciteit en de behoefte?

In hoofdstuk 13 van de begroting (prognosemodel Justitiële Ketens) is een lange termijn raming opgenomen voor de behoefte aan reclasseringsproducten. Jaarlijks worden daarnaast de afnemers van de reclassering (OM, ZM en DJI) bevraagd welke behoefte zij feitelijk hebben voor het komende jaar. Uit deze bevraging voor 2006 bleek dat de behoefte lager was dan de lange termijn raming. Deze behoeftepeiling voor 2006 is opgenomen bij de prestatiegegevens reclassering (operationele doelstelling13.4).

Kunnen wij voor de slachtoffers een recht op informatie maken opdat zij weten wanneer de mensen worden vrijgelaten die hen zoveel leed hebben aangedaan?

Met ingang van 1 januari 2005 is de informatieverstrekking aan slachtoffers over daders aan wie een tbs-maatregel is opgelegd van start gegaan. Daartoe heeft het openbaar ministerie een informatiepunt tbs ingericht in Arnhem. Inmiddels is ook het protocol gereed voor de informatieverstrekking aan slachtoffers over daders die in een jeugdinrichting verblijven. Deze informatieverstrekking zal op 1 januari 2006 van start gaan. In de loop van 2006 zal de reeds bestaande informatieverstrekking vanuit de sector gevangeniswezen van de Dienst Justitiële Inrichtingen aan slachtoffers van zedendelicten kan worden uitgebreid naar slachtoffers van geweldsdelicten.

Scheiding straf-civiel JJI’s: Hoe ziet het stappenplan er uit? Vanaf wanneer is VWS verantwoordelijk? Wanneer is het laatste kind weg uit de gevangenis?

De beoogde overdracht van verantwoordelijkheden van Justitie naar VWS en de daarvoor benodigde wijziging van de Wet op de Jeugdzorg is voorzien op 1 januari 2007.

Op zeer korte termijn bereikt u een brief met de stand van zaken.

Tevens wil ik u verwijzen naar het antwoord op de vraag van dhr. De Wit over hetzelfde onderwerp.

Krijgt Den Engh de ruimte om het experiment groepsstrategie tot 2009 door te zetten zodat wij kunnen bezien of deze aanpak werkt?

Ik verwijs hierbij graag naar het antwoord op dezelfde vraag van de CDA-fractie.

Bij de samenwerking tussen de RvdK en AMK moet dubbel werk voorkomen worden. Afstemming werkwijzen en protocollen: wanneer is dit in orde?

Het proces binnen het programma Beter Beschermd is het realiseren van kortere doorlooptijden door alle bij het besluitvormingsproces betrokken partijen: AMK, RvdK, kinderrechters, BJZ. In een door Justitie georganiseerde expertbijeenkomst over dit thema concludeerden de betrokken organisaties dat zij tot belangrijke tijdsreductie in staat moeten zijn indien zij op een andere manier gaan samenwerken en meer gebruik maken van elkaars informatie. Ik zal hier binnenkort nadere mededelingen over doen.

Waarom zitten er gaten in het uitleveringssysteem met Brazilië? Wat gaat de minister hieraan doen?

Uit de vraag van het lid Van der Laan leid ik af, dat zij zich afvraagt of uitlevering door Brazilië überhaupt mogelijk is en of er dus geen sprake is van een gat in het uitleveringssysteem. In de ontvoeringszaak zal Nederland in zijn formele verzoek tot uitlevering aan Brazilië een beroep doen op het verdrag van de Verenigde Naties tegen de grensoverschrijdende georganiseerde misdaad van 2000, waarbij ook Brazilië partij is. Genoemd verdrag bevat in artikel 16 een uitgebreide regeling voor uitlevering. Hieruit volgt dat ook zonder bilateraal verdrag uitlevering mogelijk is. Wat Brazilië betreft is het overigens bekend dat het uitlevering niet afhankelijk stelt van het bestaan van een verdrag met het land dat om uitlevering verzoekt.

Wat is de inzet van de Nederlandse regering bij het EU-verdrag inzake adoptie in 2006?

Het gaat hier niet om een EU-instrument, maar om een nieuw Verdrag van de Raad van Europa. Gebleken is dat het bestaande, uit 1967 daterende Europees Verdrag inzake de adoptie van kinderen (ETS 058) aan herziening toe is. In de bijna veertig jaren die inmiddels zijn verstreken, hebben vele landen hun wetgving gewijzigd en zich ook overigens op het terrein van de adoptie van kinderen vele ontwikkelingen voorgedaan. Ondertussen heeft de adoptie ook door anderen dan echtparen haar intrede gedaan en maakt het bestaande verdrag nog verschil tussen binnen en buiten huwelijk geboren kinderen, Het bestaande verdrag staat, doordat het de mogelijkheid biedt om voorbehouden te maken zonder dat de onderwerpen waarop die betrekking kunnen hebben zijn gespecificeerd, in zekere zin zelfs aan harmonisatie in de weg.

De commissie van deskundigen inzake het familierecht van de Raad van Europa (CJ-FA) zal in 2006 een nieuw verdrag opstellen. Het gaat ook nu om harmonisatie van de materiële bepalingen van het recht inzake adoptie van kinderen. Het werk zal worden gedaan mede op basis van het rapport van een werkgroep van het CJ-FA van 22 maart 2004 (CJ-FA-GT1 (2004 2), te raadplegen via de site van de Raad van Europa)).

De Nederlandse regering stemt gaarne in met deze activiteit, die ook een aanvulling kan vormen op het ipr-recht dat in deze door de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht reeds tot stand is gebracht. De inzet is met name enerzijds, dat adoptie ultimum remedium is en anderzijds dat, voor wat betreft degenen die willen adopteren, met hedendaagse vormen van samenleving wordt rekening gehouden.

Hoe kunt u draagvlak krijgen voor het Nederlandse beleid inzake ons drugsbeleid? Gezien de reactie van uw collega’s lijkt het of u het hierbij wilt laten.

Ik heb uitvoering gegeven aan de motie Albayrak (TK 24 077, nr 153). Uit de ontvangen reacties blijkt dat Nederland in Europees verband geen steun mag verwachten voor een ruimhartiger softdrugsbeleid. Mijn brief van 30 september 2005 (TK 24 077, nr. 168) geeft dat duidelijk aan. De Nederlandse inzet in Europees verband is erop gericht ruimte te behouden voor het huidige nationale beleid.

Kunt u aangeven wanneer ratificatie van het facultatieve protocol van de VN-conventie tegen martelen zal plaatsvinden?

De verwachting is dat het protocol in de loop van volgend jaar kan worden geratificeerd.

Bent u bereid internationaal het initiatief te nemen voor een verdrag tegen wapenhandel?

Een (nieuw, aanvullend) verdrag om ervoor te zorgen dat de wapenhandel transparant wordt zal op weinig steun kunnen rekenen, terwijl ook vraagtekens kunnen worden gezet bij de toegevoegde waarde van een nieuw verdrag. In Europees en Verenigde Naties verband zijn in de afgelopen jaren immers al verschillende wapenverdragen gesloten. Op Europees niveau bestaat de Richtlijn inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (91/477/EEG). Deze richtlijn geeft aan welke vuurwapens verboden of vergunningplichtig (met bijbehorende voorwaarden) zijn. Verder worden er regels gesteld betreffende de verwerving van vuurwapens. Daarnaast is bij het VN-verdrag tegen Transnationaal Georganiseerde Misdaad (UNTOC) een Protocol against the Illicit Manufacturing of and Trafficking in Firearms, their Parts and Components and Ammunition opgenomen. Nederland is bezig dit protocol te implementeren. Vanzelfsprekend zal Nederland waar mogelijk (ook operationele) internationale initiatieven actief ondersteunen.

De implementatie van besluiten van het Internationaal Gerechtshof. Kunt u daar actief werk van maken?

Deze vraag valt buiten het bestek van de begroting van Justitie; zij zal worden doorgeleid naar de Minister van Buitenlandse Zaken.

Kan de Minister toezeggen zich in te zullen zetten voor een snelle ratificatie van het VN-verdrag tegen gedwongen verdwijningen, zodat in 2006 de tekst van het verdrag met consensus kan worden aangenomen in de Algemene Vergadering?

De tekst van het genoemde verdrag ligt op dit moment voor goedkeuring voor aan de Mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties. Wanneer deze commissie met de tekst heeft ingestemd kan de tekst naar verwachting in 2006 door de Algemene Vergadering met instemming van Nederland worden aangenomen, waarna het verdrag voor ondertekening kan worden opengesteld. Op dit moment worden in goed overleg tussen mijn ministerie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken de consequenties van dit verdrag bestudeerd teneinde een weloverwogen beslissing te kunnen nemen over ondertekening en ratificatie.

Wat is de omvang van de bestaande reserves bij de baten-lastendiensten? Wat zijn de risico’s die onderbouwen dat het aanhouden van de reserves zwaarder weegt dan een eventuele alternatieve aanwending van de middelen?

In bijlage 2 treft u per baten-lastendienst een overzicht aan van de vermogenspositie.

Verder verwijs ik u in dit verband naar de brief van de minister van Financiën in reactie op de brief van de Commissie voor de Rijksuitgaven (kenmerk: 05-RU-B-031) waarin onder meer inzicht wordt verschaft in de vermogenspositie van de baten-lastendiensten.

Ten aanzien van uw vraag naar de risico’s van het putten uit aanwezige reserves ter financiering van andere zaken wil ik u het volgende melden:

De minister van Financiën heeft bij de Regeling Vermogensvoorschriften baten-lastendiensten 2001 nadrukkelijk gesteld dat de vorming van eigen vermogen aan een maximum gebonden dient te zijn, maar dat vanuit de optiek van een gezonde bedrijfsvoering en stabiliteit het wenselijk is dat een buffer in de vorm van eigen vermogen aanwezig is om mogelijke tegenvallers in de exploitatie op te vangen (de exploitatiereserve).

Het is daarom onjuist de thans aanwezige reserves als vrij besteedbaar vermogen te zien, omdat het zonder deze reserves niet mogelijk is risico’s in de exploitatie adequaat op te vangen. Mogelijke exploitatierisico’s zijn:

• Fluctuaties in de instroom (bijv. IND)

• Fluctuaties in de productie (bijv. bij systeemvernieuwing)

• Onvoorziene (éénmalige) kosten, waarvoor voorzieningen moeten worden getroffen

• Actuele ontwikkelingen, zoals het aangescherpte verlofbeleid van TBS-ers

• Onvoorziene ontwikkelingen op het terrein van wetgeving

• Personeelsontwikkelingen (bijv. voorzieningen voor kosten samenhangend met de Remkesregeling)

In concreto heeft de minister van Financiën gesteld dat het totaal van de exploitatiereserve en het onverdeeld resultaat niet meer mag bedragen dan 5% van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste 3 jaar. Op dit moment is de omvang van de aanwezige en geraamde exploitatiereserve voor vrijwel alle baten-lastendiensten ruim onder deze 5%-grens. Dit komt overeen met het cijfermatige rijksbrede beeld uit voornoemde brief, waarin vermeld is dat over het algemeen sprake is van een beperkt eigen vermogen in relatie tot de gemiddelde omzet van een batenlastendienst.

Bij Justis is er een flinke reserve. Waar is deze reserve voor? Wanneer wordt deze reserve aangewend? Wat is het risico als de reserve voor iets anders aangewend wordt?

De dienst Justis is per 1 januari 2005 van start gegaan. Er is thans nog geen reserve. De verwachting is, dat de dienst Justis 2005 zal afsluiten met een positief bedrag van circa € 3 mln. Daarvan zal circa € 0,9 mln. opgenomen worden in de exploitatiereserve.

Deze reserve is bedoeld voor het opvangen van plussen en minnen in de jaarlijkse bedrijfsvoering.

Deze reserve wordt aangesproken op het moment dat het bedrijfsresultaat van Justis niet positief is. Gelet op de vele veranderingen die bij Justis op stapel staan, is het niet uitgesloten, dat er met ingang van 2007 in enig jaar een negatief bedrijfsresultaat zal worden geboekt.

Het aanwenden van € 0,9 mln. haalt de buffer weg, die noodzakelijk is voor het opvangen van eventuele tekorten in de bedrijfsvoering.

Overigens zij opgemerkt dat het hier gaat om een verwacht resultaat van € 3 mln. Het feitelijke resultaat is pas begin 2006 bekend. Pas dan kan over het feitelijke resultaat beschikt worden. Er is dus niet sprake van een normale begrotingspost. Het betreft een saldo/resultaat van kosten en baten. Pas na de vaststelling van de «winst» (voorjaar 2006) kan over het dan bekende resultaat beschikt worden.

ChristenUnie

Over de proef om Holland Casino’s via internet casinospelen te laten aanbieden uitte de heer Rouvoet zijn ongenoegen.

Het wetsvoorstel Kansspelen via internet, dat voorziet in een mogelijkheid voor Holland Casino om gedurende een proefperiode kansspelen via internet te organiseren, is op 14 november 2005 bij de Kamer ingediend. Tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel wissel ik graag nader van gedachten met de Tweede Kamer over de proef bij Holland Casino.

Kunnen gedetineerden niet een volwaardige arbeidsvergoeding krijgen, mede om daarmee de terugkeer in de samenleving te bevorderen?

Het verrichten van arbeid, zeker als daar ook een scholingselement toe behoort, kan zeker een bijdrage leveren aan de terugkeer van een justitiabele in de samenleving. Het aanbieden van arbeid is echter, ook bij de huidige vergoedingen voor gedetineerden, een kostbare aangelegenheid. Ik heb in het kader van de schriftelijke voorbereiding van de begrotingsbehandeling al aangegeven dat hiermee jaarlijks zo’n 76 miljoen euro is gemoeid.

De Dienst Justitiële Inrichtingen streeft ernaar de inrichtingsarbeid kostendekkend te maken. Het aanbieden van een substantieel hogere arbeidsvergoeding aan gedetineerden zou juist weer kostenverhogend werken. Dit zou kunnen betekenen dat DJI op de particuliere markt een onaantrekkelijke partner wordt. Dit kan ertoe leiden dat het juist moeilijker wordt om binnen de inrichtingen arbeid aan te bieden.

Zijn de «Doe normaal» projecten al gestart?

De projecten in Rotterdam en Leeuwarden zijn nog niet gestart. De gemeente Rotterdam voert momenteel nog overleg met de bij de uitvoering van de aanpak betrokken partijen. Wanneer dat overleg is afgerond, zal ik de Tweede Kamer informeren over de stand van zaken.

Hoe zit het met de strafbaarstelling van de klant van een illegale prostituee en/of een prostituee die slachtoffer is van mensenhandel?

Aan de ketenpartners (OM, politie en branche organisaties) is de vraag voorgelegd of, en zo ja, in welke vorm strafbaarstelling van het bewust inkopen van seksuele diensten van personen van wie duidelijk is dat zij hiertoe gedwongen worden of die hier illegaal zijn – conform de thans al geldende strafbaarstelling van het inkopen van seksuele diensten van minderjarigen – een meerwaarde kan hebben voor de aanpak van mensenhandel. Hen is verzocht daarbij ook de handhaafbaarheid van een dergelijke strafbaarstelling te betrekken.

Uit de reacties komt naar voren dat aan de handhaving van een dergelijke strafbaarstelling allerlei praktische problemen zijn verbonden die een negatieve invloed zullen hebben op de effectiviteit. Zo rijst de vraag hoe de klant kan weten of de prostituee al dan niet gerechtigd is hier ter lande inkomsten uit arbeid te verwerven. De vraag naar de status van een vreemdeling is immers niet steeds eenvoudig te beantwoorden. Daarbij rijst de vraag of de klant onderzoek moet doen, en hij bijvoorbeeld de prostituee naar haar papieren moet vragen. Het is allerminst zeker of van de prostituee medewerking in dezen is te verwachten. Hierbij moet worden bedacht dat het hier niet om vrijwillige seks, strafbaar gesteld in artikel 242 of artikel 246 Sr, gaat.

Er zijn nog andere mogelijke effecten. Onderzoek naar mensenhandel komt niet zelden op gang op basis van informatie van klanten of van een prostituee met hulp van een klant. Op enige medewerking van een klant die risico loopt, behoeft niet meer te worden gerekend. Strafbaarstelling van de prostituant zal leiden tot ondergrondse contacten tussen klant en prostituee, wat haar positie nadelig kan beïnvloeden.

Ik wijs in dit verband nog eens op een onderzoek dat in opdracht van het Noorse ministerie van Justitie is verricht naar (de effecten van) het Zweedse en Nederlandse systeem op het punt van al dan niet strafbaar stellen van klanten. Op basis van de ontwikkelingen die zich na de strafbaarstelling van klanten in Zweden hebben voorgedaan, moet worden gevreesd dat door een dergelijke maatregel een groter deel van de prostitutie verder in de illegaliteit (en onzichtbaarheid) zal verdwijnen. Bovendien lijkt deze strafbaarstelling niet te hebben bijgedragen aan de opsporing en vervolging van mensenhandel in Zweden. Het is dus niet aannemelijk dat strafbaarstelling van d eklant zal leiden tot een significante reductie van mensensmokkel.

Blijft over de signaal- of symboolfunctie van strafbaarstelling van de klant. Deze strafbaarstelling komt sympathiek over, ook in het buitenland. Maar zij zal blijken niet effectief, niet handhaafbaar en mogelijk zelfs contra productief te zijn. En dan zou deze een dode letter worden.

Uit het voorgaande trek ik de conclusie dat de nadelen van strafbaarstelling aanzienlijk zwaarder wegen dan de voordelen.

Kleine christelijke bibliotheekjes krijgen enorme naheffingen van leenrecht.

In lijn met de Europese leenrechtrichtlijn is voor het uitlenen van auteurs- en nabuurrechtelijk beschermd materiaal door openbare bibliotheken een vergoeding verschuldigd aan rechthebbenden. De vergoeding wordt geïnd en verdeeld door een bij de wet aangewezen rechtspersoon, te weten: de Stichting Leenrecht. De hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld door middel van onderhandelingen in een eveneens bij de wet aangewezen rechtspersoon, te weten: de Stichting Onderhandelingen Leenrechtvergoeding (STOL). In de STOL hebben representatieve afgevaardigden van rechthebbenden (vertegenwoordigd door de Stichting Leenrecht) en representatieve afgevaardigden van openbare bibliotheken zitting. De STOL staat onder onafhankelijk, door de minister van Justitie in overeenstemming met de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap benoemd voorzitterschap. De Stichting Leenrecht heeft zich inmiddels bereid verklaard om de kwestie van de kleine christelijke bibliotheken praktisch op te lossen. Dat betekent dat de kleine christelijke bibliotheken niet geconfronteerd zullen worden met enorme naheffingen, maar dat in onderling overleg een passende betalingsregeling zal worden getroffen waarbij natuurlijk rekening zal worden gehouden met de bijzondere positie van de kleine christelijke bibliotheken.

Het beeld van het rechtsbestel wordt in toenemende mate bepaald door de veroordeling door de media (vrijspraak verdachten). Moet de politiek/de wetgever iets doen aan de beeldvorming?

Mede naar aanleiding van vragen die mij door andere woordvoerders zijn gesteld over de rol van de media, zal ik mij verstaan met de Raad voor de rechtspraak, die ook bezig is met voorlichting over de werking van de rechtspraak. Dit omvat mede het begrijpelijk en toegankelijk maken van rechterlijke uitspraken en het verbeteren van de transparantie van de zittende magistratuur (registratie van nevenfuncties).

SGP

Wat wordt ondernomen aangaande de schuldenproblematiek van gedetineerden?

Terecht wordt aandacht gevraagd voor de schuldenproblematiek. Ook de Christen Unie gaat daar in haar notitie op in. Schulden kunnen een belemmerende werking hebben op het reïntegratietraject.

Om deze problematiek in een zo vroeg mogelijk stadium te onderkennen, wordt reeds tijdens detentie door de Medewerkers Maatschappelijke Dienstverlening (MMD) een overzicht gemaakt van situatie van de gedetineerden ten aanzien van de primaire aandachtsgebieden. Hierbij worden ook eventuele schulden in kaart gebracht. Vervolgens zullen de MMD – waar mogelijk – stappen ondernemen om sanering/ afbetalingsregelingen te bewerkstelligen.

Dit probleem is ook onderkend door de Taakgroep Maatschappelijke Opvang, waaraan zes departementen1 en de vier grote steden deelnemen. Momenteel wordt een Plan van aanpak opgesteld, waarin ook de schuldenproblematiek van gedetineerden wordt opgenomen.

U zult nog dit jaar worden geïnformeerd over de resultaten van deze inspanningen.

Wat is er waar van de berichten die ons bereiken dat het nu toch zo lijkt dat de vrijwillige reïntegratietrajecten (Exodus cs) min of meer afgeknepen worden, doordat er een soort totaalplafond komt voor die instellingen die zowel betrekking hebben op vrijwillige trajecten als justitiële trajecten.

Zoals ik in mijn antwoord op de schriftelijke vragen (vraag nr. 312) heb aangegeven, stel ik voor 2006 in totaal 2,3 mln. beschikbaar voor Exodus cs. Ik heb daarbij aangegeven in de lijn van mijn brief van 21 december 2004 (kamerstukken II, 2004–2005, 29 800 VI, nr. 100) dat ik in de toekomst de vrijwillige plaatsingen niet meer financier.

Het beschikbare budget van 2,3 mln. zal uiteindelijk in zijn geheel moeten worden ingezet voor justitiële plaatsingen. Indien in de toekomst blijkt dat het budget van 2,3 mln. niet volstaat om aan de behoefte aan justitiële plaatsingen te voldoen zal ik de mogelijkheden bezien het budget daarop aan te passen.

Is het inderdaad zo dat taakstraffen niet of nauwelijks plaatsvinden in defensiecontext? Zo niet, zou kunnen worden bevorderd dat eventuele belemmeringen die er zijn worden weggenomen?

Voorzover mij bekend komen inderdaad taakstraffen in een defensiecontext niet of nauwelijks voor. Er zijn echter geen principiële bezwaren tegen de tenuitvoerlegging van taakstraffen in een defensiecontext. Er zijn op dit moment – buiten de defensiecontext – voldoende werkprojecten voor de uitvoering van taakstraffen.

Overigens worden bepaalde werkzaamheden binnen defensie beschikbaar gehouden voor de tenuitvoerlegging van tuchtmaatregelen of taakstraffen in het kader van het militair strafrecht.

Interlandelijke Adoptie: de procedures zijn te traag, wat schrijnend is wanneer er veel weeskinderen zijn zoals in Zuid Afrika. Is er geen vlottere procedure mogelijk voor een dergelijke situatie? Wellicht kan de Minister in de politieke contacten met Zuid Afrika aandringen op spoed bij de implementatie voor het aanpassen van verdragen?

Er zijn veel kinderen die noodbehoevend zijn. Dat is niet alleen zo in Zuid-Afrika, maar in vele delen van de wereld. Dat geldt vooral met betrekking tot de zogeheten «special needs kinderen», kinderen met een handicap. Voor met name die kinderen is vaak geen opvang in het land van herkomst. Mijn streven is er dan ook op gericht om, indien de mogelijkheid van adoptie zich voordoet, de procedure zo efficiënt mogelijk te laten verlopen. Ik ben daarbij echter ook afhankelijk van de procedures en termijnen die in de landen van herkomst gelden. Wat betreft de implementatie van het Haags Adoptieverdrag in Zuid-Afrika zelf: ik zal daarvoor aandacht vragen bij de centrale autoriteit van Zuid Afrika.

Bij deze partij bestaat een groeiend ongenoegen over de uitingen met betrekking tot erotiek. Groepsverkrachting: aandacht voor dit «nieuwe» fenomeen, ook in relatie tot videoclips uitgezonden door commerciële muziekzenders, Internet, etc.

Op het moment wordt er een wetenschappelijk onderzoek uitgezet naar het fenomeen groepsverkrachtingen. Daarin krijgt de mogelijke rol van Internet en seks op televisie met betrekking tot de normontwikkeling van jongeren op het gebied van seksualiteit aandacht. We moeten de oorzaken en risicofactoren duidelijk in beeld zien te krijgen voordat we ons met oplossingsrichtingen gaan bezig houden.

Tevens wil ik u verwijzen naar het antwoord op de vraag van dhr. Eerdmans over hetzelfde onderwerp.

Reactie van de minister op het ingediende amendement van dhr. Van der Vlies aangaande mensenhandel.

Ik ontraad het amendement van de heer Van der Vlies (amendement nr. 7) waarin een verhoging van 10 miljoen euro ten behoeve van de opsporingscapaciteit voor de bestrijding van mensenhandel wordt bepleit.

De motie van de heer Van der Vlies is een sympathieke motie die terecht het belang van de bestrijding van mensenhandel nogmaals onderstreept. Dit belang wordt door de regering ook onderkend door bestrijding van mensenhandel als één van de zes landelijke speerpunten in de opsporing te benoemen.

Een prioriteit moet echter leiden tot geoormerkte gelden voor opsporingscapaciteit.

Prioriteiten in de opsporing moeten bepaald worden via een periodieke afweging van alle relevante factoren, daarna volgt een, met de prioritering overeenkomende, verdeling van de capaciteit.

Op deze wijze kunnen verschillende onderwerpen afgewogen worden en kan er een gebalanceerde en onderbouwde keuze worden gemaakt.

Hoe kunnen we de discussie over de voor de rechtspraak benodigde middelen in de toekomst voorkomen: Er zouden toch parameters afgesproken worden waardoor deze discussie hier niet gevoerd zou hoeven worden?

In het kader van de met de rechtspraak gemaakte bekostigingsafspraken zijn eenduidige kostprijzen afgesproken. De bepalende factor om het benodigde budget te bepalen is vervolgens de te verwachten instroom en de gewenste voorraden dan wel doorlooptijden. Er moet echter niet vergeten worden dat de regering gezien de vele rijksbrede prioriteiten en de noodzaak de schaarse middelen zo zorgvuldig mogelijk te alloceren keuzes moet maken bij de verdeling van middelen. In dit licht zal het ook niet altijd mogelijk zijn volledig aan de wensen van de rechtspraak tegemoet te komen.

Hoe staat het er op dit moment voor met het oprekken van de justitiële titels? In hoeverre heeft dat het gewenste effect?

Mijn verantwoordelijkheid gaat over personen met een justitiële titel. Ook als dit de financiering van extramurale reïntegratietrajecten betreft. Door toepassing van de justitiële titels als genoemd in mijn brief van 26 mei 2004 (Kamerstukken 2003–2004, 27 834 en 29 325, nr. 34) zal de instroom in een justitieel kader bij organisaties als Stichting Exodus worden vergroot.

Ik zie op dit moment onder andere een toename in de oplegging van bijzondere voorwaarden en plaatsingen in het kader van een penitentiairprogramma. Om de instroom verder te vergroten heb heb ik de reclassering gevraagd OM, ZM en DJI concreet te adviseren om geschikte kandidaten te plaatsen bij bovengenoemde organisaties.

BIJLAGE 2

Overzicht van de vermogenspositie per baten-lastendienst (x 1 000)

Eigen vermogen per 31/122004*2005**20062007200820092010
IND1 56911 56911 56911 56911 56911 56911 569
DJI54 43254 43254 43254 43254 43254 43254 432
CJIB1 7951 7951 7951 7951 7951 7951 795
NFI470470470470470470470
JUSTIS 2 9852 985900900900900
GBO  125250375500625
Totaal58 26671 25171 31769 41669 54169 66669 791

* Bron is Jaarverslag 2004

** Bron 2005 en verdere jaren is Begroting 2006


XNoot
1

Het betreft de Ministeries van Financiën (voorzitter), VWS (secretariaat), Justitie, SZW, BZK en VROM.

Naar boven