30 300 VI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2006

nr. 178
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 augustus 2006

Naar aanleiding van het algemeen overleg op 12 april jl. (Kamerstuk 30 300 VI, nr. 149) over het programma Versterking opsporing en vervolging (hierna «het programma»), zijn op 19 april vier moties ingediend, die op 25 april jl. zijn aangenomen. De heer Dittrich diende een motie in over de mogelijkheid te komen tot een experiment met de toegang van advocaten tot politieverhoren (TK 2005–2006, 30 300 VI, nr. 138) en de heren Weekers en Wolfsen een motie over de wenselijkheid van het uitbreiden van de registratieplicht van verhoren (nr. 135). De heer Wolfsen diende daarnaast nog een motie in over het bij de rechter melden van ontlastend bewijs (nr. 136) en over het inrichten van een evaluatiemechanisme voor zaken die niet hebben geleid tot een onherroepelijke veroordeling (nr. 137). Met deze brief wil ik u op de hoogte stellen van de wijze waarop ik aan deze moties uitvoering zal geven.

Voor dat ik dat doe, zeg ik de Kamer dank voor de brede steun die het programma in de Kamer heeft mogen ontvangen. Aan de uitvoering van het programma wordt inmiddels door het openbaar ministerie, de politie en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) hard gewerkt. De Kamer zal elk jaar door middel van een voortgangsrapportage van de uitvoering op de hoogte worden gebracht.

In het overleg van 12 april jl. heb ik de Kamer een brief toegezegd over de mogelijkheid om de advocaat toe te laten tot politieverhoren. Ik heb daaraan toegevoegd dat ik in die brief ook de relatie zal leggen met de door mij gepresenteerde voornemens op het gebied van de registratie van politieverhoren. Ik behandel de moties 135 en 138 dus gezamenlijk. Over de wijze waarop aan deze moties uitvoering kan worden gegeven, heb ik overleg gezocht met mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dit overleg werd vanzelfsprekend gevoerd, gezien de ingrijpende gevolgen die uitvoering van de moties voor de politie met zich zou brengen. Daarom verzend ik deze brief mede namens mijn ambtgenoot.

De strekking van zowel motie 135 als van motie 138 is versterking van de positie van de verdachte. Met de registratie van verhoren en met de aanwezigheid van een advocaat bij verhoor van de verdachte, wordt bewerkstelligd dat controle op verhoren beter mogelijk is. Beide maatregelen kunnen bijdragen aan verbetering van de kwaliteit van het onderzoek: controle op de opsporing en vergroting van de mogelijkheden voor waarheidsvinding, bijvoorbeeld naar aanleiding van verweren dat een verklaring niet in vrijheid is afgelegd. In het programma is gekozen voor de registratie van verhoren in opsporingsonderzoeken naar misdrijven met een forse strafbedreiging. Uw Kamer vraagt nu om een uitbreiding van de registratieplicht. De Nationale Ombudsman deed eerder reeds in januari 2006 in een rapport de aanbeveling de registratieplicht uit te breiden. Ook het College van procureurs-generaal heeft mij recent laten weten voorstander te zijn van uitbreiding van de registratieverplichting. Naar aanleiding van het debat, de aanbeveling en het advies, zullen mijn ambtgenoot en ik de registratieplicht uitbreiden. Die uitbreiding zal, gezien de grote gevolgen voor de uitvoering, gefaseerd worden gerealiseerd en zij geldt alleen de auditieve registratie. De eerste fase is het in uitvoering nemen van de registratieverplichting zoals wij die in het programma hebben opgenomen. Bij de totstandkoming van het programma Versterking opsporing en vervolging is ervoor gekozen de opname van verhoren als controlemiddel in te zetten in de meest gevoelige zaken. In de Aanwijzing van het OM is de basisvariant opgenomen waarmee auditieve registratie verplicht wordt gesteld bij het horen van verdachten indien:

1. het misdrijf strafbaar is gesteld in het WvSr en het strafmaximum 12 jaar of meer bedraagt;

2. de strafbedreiging minder bedraagt dan 12 jaar maar er een dode te betreuren valt of sprake is van zwaar lichamelijk letsel;

3. het gaat om een zedendelict met een strafbedreiging van 8 jaar of meer of om seksueel misbruik in een afhankelijkheidsrelatie.

De verplichting tot audiovisuele registratie geldt ongeacht de hoedanigheid – slachtoffer/getuige, aangever of verdachte – waarin een minderjarige onder de 16 jaar of een verstandelijk gehandicapte bij het misdrijf is betrokken.

Naast de bovengenoemde verplichte registratie van verhoren, kan de OvJ/AG termen aanwezig achten om tot auditieve of audiovisuele registratie van verhoren over te gaan.

Dit vergt veel van politie en OM. Niet alleen moeten verhoorkamers worden ingericht op basis van de nieuwe verplichting, ook werkprocessen moeten aan de verplichting tot registreren worden aangepast. Dat betekent bijvoorbeeld dat de registraties worden opgeslagen op een dusdanige wijze dat zij eenvoudig zijn terug te vinden als dat nodig is. Gezien de grote hoeveelheid registraties zal dit het nodige van de betrokken organisaties vergen. Daarom kies ik niet voor het per direct uitbreiden van de registratieverplichting, want dat zou mijns inziens de uitvoering onevenredig belasten. Met een keuze voor de verplichting tot registratie tot de gevallen die zijn beschreven in het programma, zal voorts ervaring worden opgedaan die van waarde kan zijn in de fase van uitbreiding. Ook geeft dat gelegenheid om te bezien in welke categorieën zaken van registratie kan worden afgezien in verband met de geringe toegevoegde waarde.

Een andere overweging is dat met een uitbreiding van de registratieverplichting nu, direct meer middelen ter beschikking moeten worden gesteld. Dat zou ten koste gaan van de uitvoering van andere maatregelen uit het programma.

Het programma voorziet niet in de aanwezigheid van de advocaat bij verhoren. Ik acht de controleerbaarheid en de transparantie van verhoren thans meer gediend met registratie dan met de aanwezigheid van een advocaat. Het geregistreerde verhoor is, indien gewenst, geheel terug te horen. Dat kan niet alleen tijdens het opsporingsonderzoek, maar ook tijdens latere fasen van het onderzoek, bijvoorbeeld ter terechtzitting. Een dergelijke objectieve controle op wat er tijdens een verhoor is gebeurd, biedt de aanwezigheid van een advocaat bij het verhoor niet. Daarbij is het in uitvoering nemen van de registratieverplichting relatief eenvoudig te realiseren. Met de invoering van het recht op aanwezigheid van de advocaat bij verhoren zullen in de praktijk bij de uitvoering problemen kunnen ontstaan Niet alleen aan de kant van de advocatuur, die een regeling voor directe rechtsbijstand moet vervroegen (nu bestaat er recht op bijstand vanaf de inverzekeringstelling), maar ook aan de kant van de opsporing. Ook daar zal men rekening moeten houden met langere doorlooptijden, zodat het niet denkbeeldig is dat de termijnen waaraan politie en openbaar ministerie in de opsporing en de vervolging gebonden zijn, onder grote druk komen te staan. Ik acht dat niet wenselijk, zeker nu hetzelfde resultaat beter en eenvoudiger is te bereiken met de registratieverplichting. Om die reden zal ik niet direct uitvoering geven aan de motie van de heer Dittrich maar de aanwezigheid van de advocaat bij verhoren aan de orde laten komen in het kader van de reeds toegezegde herstructurering van het vooronderzoek, zoals aangekondigd in het voortgangsbericht over de herziening van het Wetboek van Strafvordering van 2 november 2005 (Kamerstukken II 2005–2006, 29 271, nr. 3).

Tijdens het debat op 19 april jl. heb ik de heer Wolfsen gemeld dat hij met motie 136 de regering vraagt om te doen wat staande praktijk is. Voor wat betreft de rapportage van DNA-onderzoeken kan ik u melden dat het programma voorziet in het onderdeel duidelijker rapporteren door het NFI. Wij spraken met de Kamer af dat mijn ambtgenoot en ik de Kamer jaarlijks over de voortgang van de implementatie van het programma zullen berichten. Daarin zal dan ook dit aspect aan de orde komen.

Over de motie 137 het volgende. In het debat op 19 april jl. heb ik gezegd dat ik niets voel voor een permanente commissie die zaken gaat evalueren die niet in aanmerking komen voor onderzoek door de commissie evaluatie afgesloten strafzaken. Tijdens dat debat gaf de heer Wolfsen al aan dat we over dit onderwerp zouden kunnen spreken tijdens de behandeling van het jaarverslag OM. Ik stel u dan ook voor dat wij bij die gelegenheid dit onderwerp uitgebreid bespreken.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven