30 300 VI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2006

nr. 11
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 27 oktober 2005

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

De griffier van de commissie,

Coenen

1

Is het voornemen van de regering om de forensische psychiatrie van de VWS-begroting over te hevelen wel of niet verwerkt in de begroting Justitie voor het jaar 2006? Zijn er al onomkeerbare voorbereidingen voor getroffen of wordt hiermee gewacht tot de uitkomsten van het parlementair onderzoek TBS?

Dit voornemen is niet verwerkt in de begroting 2006. De Tweede Kamer is bij brief van 25 augustus 2005 (TK 2004–2005, 29 452, nr. 36) geïnformeerd over het kabinetsstandpunt inzake het rapport van de commissie Houtman. Hierin worden de plannen voor de overheveling en andere voorstellen beschreven. De Tweede Kamer heeft aangekondigd dit kabinetsstandpunt niet te willen behandelen voordat het parlementair onderzoek is afgerond. Inmiddels worden al wel voorbereidingen getroffen voor implementatie.

2

Kan per beleidsartikel en per baten-lastendienst de omvang van de inhuur van externen worden aangegeven?

De omvang van de inhuur van externen per stand ontwerpbegroting 2006 kan niet per beleidsartikel en baten-lastendienst worden aangegeven. Er wordt niet op voorhand separaat geraamd voor uitgaven aan externen bij Justitie.

3

Waar op de begroting 2006 staat het bedrag dat gereserveerd is voor de uitvoering van de motie waarin wordt verzocht om een expertisecentrum internationale kinderontvoering op te zetten (Kamerstuk 30 072, nr. 2)?

Motie 30 072, nr. 2, betreft het verzoek aan de regering om zorg te dragen voor het opzetten van een expertisecentrum op het gebied van internationale kinderontvoering, en terzake niet het onderzoek van het WODC af te wachten.

Ten behoeve van de oprichting van een Centrum internationale kinderontvoering heeft de Stichting Ombudsman een subsidieverzoek bij mij ingediend. Dit verzoek is thans in behandeling. Ik verwacht dat het overleg daarover op korte termijn kan worden afgerond. Bij honorering zal binnen beleidsartikel 14 ruimte worden gezocht ter structurele dekking van het subsidieverzoek.

4

Waaraan worden de middelen van de enveloppe jeugd in 2006 besteed? Kan de regering per post aangeven waar en waarom de bedragen afwijken van de genoemde posten (binnen de jeugdenveloppe) in het Rijksjaarverslag Justitie (pagina 25) 2004?

Bij gelegenheid van het Hoofdlijnenakkoord heeft het kabinet extra middelen uitgetrokken voor intensiveringen op het terrein van onder andere jeugdbescherming en de aanpak van jeugdcriminaliteit. In het Rijksjaarverslag Justitie is verantwoording afgelegd over de besteding van deze middelen in 2004. Bij de begrotingsvoorbereiding 2006 bleek dat aanvullend op de middelen uit het Hoofdlijnenakkoord extra middelen nodig zijn om nieuwe knelpunten tot een oplossing te brengen.

Het gaat hier om extra middelen die het kabinet heeft uitgetrokken voor het oplossen van knelpunten in de jeugdzorg. Hiervan wordt € 5 mln. aangewend voor de aanpak van criminele allochtone jongeren, € 5,5 mln. in verband met de groei van het aantal ondertoezichtstellingen en € 1,5 mln. voor het verkleinen van de doorlooptijden in jeugdbeschermingzaken.

5

Bij de voorjaarsnota 2005 werd er een bedrag van € 5,6 miljoen uitgetrokken voor de invoering van het Deltaplan en voor de herinvoering van de toetsende taak van de Raad voor de Kinderbescherming bij de begroting van 2006 wordt er voor deze posten een bedrag van € 6,6 miljoen begroot; kan de regering aangeven welk bedrag er voor welke post is begroot? Kan de regering tevens aangeven waarom er wordt gekozen voor een trage invoering?

Bij gelegenheid van de Voorjaarsnota 2005 is een bedrag van structureel € 4,5 mln. toegevoegd voor de herinvoering van de toetsende taak van de Raad voor de Kinderbescherming in beschermingszaken. Prioriteit wordt gegeven aan het toetsen door de Raad van mededelingen van Bureau Jeugdzorg om geen verlenging van een ondertoezichtstelling te vragen of om een uithuisplaatsing te beëindigen. Verzoeken van Bureau Jeugdzorg om een ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing te verlengen worden immers reeds door de rechter getoetst. Rekening houdend met de tijd die nodig is voor voorbereiding, kan de toetsende taak ingaande 2006 op het gewenste niveau door de Raad worden uitgevoerd. Het overige deel van de genoemde bedragen, te weten € 1,1 mln. in 2005 en € 2,1 mln. in 2006 betreft een aanvulling op de bij gelegenheid van het Hoofdlijnenakkoord uitgetrokken middelen voor de landelijke invoering van het Deltaplan gezinsvoogdij. Hierbij is uitsluitend op inhoudelijke gronden gekozen voor een geleidelijke uitrol van het Deltaplan, omdat een succesvolle implementatie van de in de pilots ontwikkelde methodiek alleen mogelijk is als alle gezinsvoogden begeleid worden, o.a. door gerichte training, bij het omschakelen naar de nieuwe werkwijze. Hiervoor is twee jaar uitgetrokken. Voorzien is dat alle gezinsvoogden eind 2007 volgens de nieuwe methodiek werken.

6

Hoeveel is, Rijksbreed, begroot voor de heroïnebehandelplaatsen voor 2006 en hoeveel was dat voor 2005? Kan de regering dit uitsplitsen per ministerie? Hoeveel plaatsen zijn er op dit moment en wanneer worden de 1000 beloofde plaatsen opgevuld? Wat wordt actief gedaan om deze 1000 plaatsen op te vullen?

Het verstrekken van heroïne is een gezondheidszorgaspect waarvoor de verantwoordelijkheid bij VWS berust. Voor de heroïnebehandeling is vanuit het Ministerie van VWS structureel € 5 miljoen beschikbaar voor de financiering van de zes huidige behandeleenheden. Daarnaast is via het amendement van der Laan in 2005 eenmalig € 6 miljoen vanuit de Justitiebegroting beschikbaar gesteld voor het uitbreiden van de heroïnebehandeling. De Minister voor BvK heeft bovendien voor de jaren 2005, 2006 en 2007 jaarlijks € 2 miljoen beschikbaar gesteld voor de uitbreiding. In totaal is er dus rijksbreed € 12 miljoen beschikbaar voor de uitbreiding van deze behandeling. Na aftrek van de kosten van het onderzoek en de heroïne zal een bedrag van € 10 853 000 verdeeld worden over de gemeenten die een definitieve aanvraag voor uitbreiding van de heroïnebehandeling hebben ingediend.

Voor 2006 is rijksbreed € 5 miljoen begroot, dit betreft de genoemde structurele bijdrage van het Ministerie van VWS aan de huidige behandeleenheden. Daarnaast hebben de gemeenten die een eenmalige bijdrage voor uitbreidingsplaatsen toegekend krijgen de vrijheid om dit bedrag tot en met 31 december 2007 in te zetten voor de realisatie van de behandelplaatsen.

Op dit moment zijn er 300 behandelplaatsen. De gemeenten hebben tot 14 oktober jl. de tijd gehad om een definitieve aanvraag voor uitbreiding van de behandeling in te dienen. Uiterlijk 4 november zal duidelijk zijn hoeveel uitbreidingsplaatsen er bij komen.

VWS heeft de gemeenten meerdere malen per brief geïnformeerd over het proces van de uitbreiding en hierover overleg met hen gevoerd. De gemeenten zijn tijdens deze overleggen gestimuleerd om met behulp van de eenmalige Rijksbijdrage een behandeleenheid te starten.

7

Kan de regering aangeven wat precies met de term «programmatisch handhaven», die verschillende malen wordt gebruikt in de begroting, wordt bedoeld en op welke wijze het de handhaving verbetert?

Programmatisch handhaven is handhavingsbeleid voeren. Deze werkwijze belichaamt de gedachte dat handhaving tal van afwegingen vereist die het beste in een cyclus gepland, uitgevoerd en geëvalueerd kunnen worden. Daar hoort bij dat men van tevoren risico's inschat, prioriteiten stelt, de meeste geëigende interventiestrategie kiest om het gewenste nalevingsniveau te bereiken en ten slotte ook nagaat of dit lukt.

De gebeurtenissen in Enschede en Volendam zijn voor de stuurgroep «Handhaven op Niveau» aanleiding geweest om deze methodiek bij de decentrale overheden te introduceren (Kamerstukken II, 2000/01, 27 400 VI, nr. 91). Dit jaar is het programma «Rijk aan Handhaving» gestart dat tot doel heeft de toepassing daarvan op rijksniveau te bevorderen (Kamerstukken II, 2004/05, 29 800 VI, nr. 111).

De ervaringen die tot nu toe bij de decentrale overheden zijn opgedaan, laten zien dat de introductie van deze werkwijze een flinke impuls heeft gegeven aan de kwaliteit en de intensiteit van de handhaving. Dit vertaalt zich in meer en beter opgeleide handhavers, in gebruik van moderne ICT-technologie en in projectmatige, integrale handhaving die minder belastend is voor burgers en bedrijven.

8

Kan de regering aangeven op welke termijn de Kamer na afronding van de beleidsevaluatieonderzoeken, die bij de verschillende beleidsartikelen worden beschreven, een kabinetsreactie kan verwachten? Kan de regering tevens aangeven of zij de Kamer over elk evaluatieonderzoek zal berichten?

Als de Minister van Justitie c.q. de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een toezegging heeft gedaan aan de Tweede Kamer met betrekking tot (beleids)evaluatieonderzoeken, zal de Tweede Kamer snel na afronding van de desbetreffende onderzoeken over de bevindingen van deze onderzoeken beschikken. Het WODC draagt zorg voor publicatie van de afgeronde (beleids)evaluatieonderzoeken. Het WODC heeft, gegeven zijn wetenschappelijke basispositie, de vrijheid om het onderzoeksmateriaal en de daaruit getrokken conclusies te publiceren. Uitgangspunt van het WODC-publicatiebeleid is dat alle onderzoeken worden gerapporteerd en dat alle bevindingen (na een standaardperiode van 3 maanden na oplevering van de rapportage) openbaar gemaakt worden.

De Justitiebegroting 2006 bevat overwegend onderzoeken die door of via het WODC worden uitgevoerd. Een kabinetsreactie op (beleids)evaluatieonderzoeken wordt opgesteld indien daartoe beleidsmatig aanleiding bestaat.

9

Waaraan zal het extra geld voor telefoontaps exact worden besteed?

In het kader van terrorismebestrijding zullen extra middelen worden besteed voor intensivering telefoontaps en de daarmee gemoeide tolk- en vertaalkosten (TK 30 300, hoofdstuk VI, blz. 24).

10

Hoeveel overheidsgeld gaat er momenteel naar onderzoek naar technologische innovaties bij terrorismebestrijding en criminaliteitsvermindering? In welke verhouding staat dit tot andere Europese landen?

Momenteel kan ik u geen inzicht geven in hoeveel overheidsgeld er gebruikt wordt voor onderzoek naar technologische innovaties bij terrorismebestrijding en criminaliteitsvermindering. Zoals in het rapport Technologie en Misdaad van de commissie Winsemius aangegeven, zie hiervoor mijn brief aan de Kamer van 16 maart 2005 met als onderwerp criminaliteitsbeheersing (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 27 834, nr. 39), is er van een regelmatige en systematische zoektocht naar een technologisch antwoord op criminaliteitsproblemen (nog) geen sprake. Dit is ook een van de redenen om het innovatieplatform technologie en criminaliteitsbestrijding op te richten.

11

Waarop baseert de regering de verwachting dat er geen problemen zullen zijn met de doorlooptijden bij de rechtbank? Is de verwachting van de Raad voor de Rechtspraak dat dit met 10% zal toenemen niet realistischer?

Zoals ook in de justitiebegroting is aangegeven bestaat er een risico dat de doorlooptijden zullen oplopen. Overigens geldt dit in het bijzonder voor de sectoren bestuur en civiel (w.o. kantonzaken). In de strafrechtspraak lijkt dit risico zich niet of nauwelijks voor te doen. Voor wat betreft de risico's ten aanzien van oplopende doorlooptijden verschil ik dan ook niet van mening met de Raad. Wel heb ik aangegeven dat dit risico mede afhankelijk is van de feitelijke productie van de gerechten. In een afzonderlijke brief zal ik u nog voor de begrotingsbehandeling een meer gedetailleerd beeld schetsen van het meest actuele beeld van instroom en productie bij de gerechten.

12

Zijn de €12 miljoen, die extra beschikbaar komen uit de jeugdenveloppe, extra middelen of een overheveling van VWS?

Het gaat hier om extra middelen die het kabinet heeft uitgetrokken voor het oplossen van knelpunten in de jeugdzorg. Hiervan wordt € 5 mln. aangewend voor de aanpak van criminele allochtone jongeren, € 5,5 mln. in verband met de groei van het aantal ondertoezichtstellingen en € 1,5 mln. voor het verkleinen van de doorlooptijden in jeugdbeschermingszaken.

13

Waarom wordt er geen extra geld voor preventie uitgetrokken?

Preventie van criminaliteit omvat meer dan alleen de specifieke doelstelling waarvoor Justitie verantwoordelijk is. Ook onderdelen van andere rijksbegrotingen, lagere overheden en bijdragen van burgers en bedrijven dragen aan preventie bij. De inzet van Justitie is er vooral ook op gericht al deze krachten te bundelen zodat de ingezette middelen een groter effect hebben.

14

Is de regering bereid de meeropbrengsten op de leges in vreemdelingenzaken terug te storten aan degenen die deze leges hebben betaald, nu uit onderzoek van de Algemene Rekenkamer blijkt dat de werkelijke kosten van overheidsdiensten in het vreemdelingenbeleid niet berekend kunnen worden en dat derhalve een weerspiegeling van deze kosten in de legesheffing niet kan worden gerealiseerd?

Aangezien het kostprijsmodel voor het berekenen van kostprijzen in 2004 is ontwikkeld kunnen de realisatiecijfers pas vanaf 2005 worden opgeleverd. Om deze reden heb ik de leges gebaseerd op een specifiek daartoe ingericht onderzoek naar de kosten.

De opmerkingen van de Rekenkamer over de beperkingen aan dit onderzoek deel ik en zijn in het onderzoeksrapport zelf ook expliciet verwoord. Per verblijfsdoel geldt nog altijd een veel lagere kostendekkendheid dan 100% nl. gemiddeld ongeveer 70%. Zolang de kostendekkendheid lager dan 100% is, ligt het niet voor de hand de leges te verlagen, laat staan terug te geven.

De kostprijsberekeningen die zijn gebruikt voor het verhogen van de leges zullen worden getoetst aan de nacalculaties die vanaf 2005 zullen worden gemaakt. Conform de vigerende agentschapsvoorwaarden zal minimaal éénmaal per drie jaar een herijking van de kostprijzen per verblijfsdoel plaatsvinden en wordt bezien of het systeem van legesheffing nog consistent is met de kostprijsontwikkeling.

De regering zal de meeropbrengsten op de leges derhalve niet terugstorten naar degenen die deze leges hebben betaald.

15

Kan de regering aangeven wat de oorzaak van het verschil tussen de verplichtingen en uitgaven voor niet-beleidsartikel 91 (algemeen) is?

Het verschil tussen de verplichtingen en uitgaven voor het niet-beleidsartikel 91 «Algemeen» wordt veroorzaakt door een in het verleden voor 10 jaar aangegane verplichting. Het betreft de subsidie aan het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtspleging. Om die reden zijn de verplichtingen tot en met 2007 € 681 000 lager dan de uitgaven.

16

Kan de regering aangeven of het niet gebruiken van het niet-beleidsartikel 92 voor het aanhouden van middelen ter dekking van «onvoorziene» uitgaven, in begrotingen van andere ministeries wel gebeurt? Waarom gebeurt dit bij het ministerie van Justitie niet? Is er wel op een andere post geld gereserveerd voor «onvoorziene» uitgaven?

Het niet-beleidsartikel 92 bestaat doorgaans uit drie artikelonderdelen: loonbijstelling, prijsbijstelling en onvoorzien. In de ontwerpbegroting 2006 van Justitie zijn de loon- en prijsbijstelling reeds verdeeld over de organisatieonderdelen die daarvoor in aanmerking komen. De post «Onvoorzien» bevat op de Justitiebegroting de nog niet over de organisatie doorverdeelde onvoorziene bij- en taakstellingen. Zo staat in de ontwerpbegroting 2006 de taakstelling Adviesraden (Motie Verhagen) op het niet-beleidsartikel 92. Dit is de enige onvoorziene taakstelling die thans nog aan de justitieonderdelen (die daarvoor in aanmerking komen) dient te worden toegerekend. Op andere posten zijn geen middelen voor onvoorziene uitgaven gereserveerd.

17

Kan de regering aangeven wat er met het overschot van ruim € 2 miljoen, doordat de totale baten hoger uit vallen dan de totale lasten, gebeurt?

Het overschot van het saldo geraamde baten en lasten wordt gebruikt om:

1. Het eigen vermogen (in de vorm van een reserve) op te bouwen tot het door het ministerie van Financiën daarvoor gestelde maximum. Zoals in de toelichting op de meerjarige begroting van baten en lasten op blz. 152 is uiteengezet bedraagt deze reserve maximaal 0,9 miljoen.

2. Het resterende deel van het overschot vloeit terug naar het moederdepartement.

18

Wanneer is een wetsvoorstel met betrekking tot de maatschappelijke onderneming te verwachten?

In het kader van het programma «De bruikbare rechtsorde» is een interdepartementale werkgroep onder voorzitterschap van dr. H. H. F. Wijffels (voorzitter van de SER) een onderzoek gestart naar de vraag of een privaatrechtelijke regeling van de maatschappelijke onderneming als een nieuwe rechtsvorm dan wel een modaliteit van een bestaande rechtsvorm wenselijk is. De uitkomsten van de werkgroep worden medio 2006 verwacht. Indien de uitkomsten van de werkgroep daartoe aanleiding geven, dan zal deze worden voortgezet in een wetgevingstraject dat na behandeling in de ministerraad en advisering door de Raad van State hopelijk nog in 2006 bij de Tweede Kamer wordt ingediend.

19

Waaruit bestaat precies de lastenverlichting voor bedrijven?

De WRR heeft er in het rapport «Dienstverlening voor de publieke zaak» op gewezen dat de overheid de neiging heeft om te sturen op meetbare prestaties, om af te rekenen op gemiddelde «scores», om het extern toezicht en de verantwoording te richten op risicobeperking. Dat heeft volgens de WRR geleid tot perverse effecten, zoals een bovenmatige aandacht voor beheren en beheersen, voor management boven kwaliteitsverbetering. Controle is een doel op zich geworden en de kwaliteit is daarmee niet gediend. Wanneer een eventuele privaatrechtelijke regeling van de maatschappelijke onderneming, hetzij als een nieuwe rechtsvorm hetzij als een modaliteit van een bestaande rechtsvorm, het intern toezicht door een raad van toezicht en de horizontale verantwoording aan de stakeholders op generieke wijze goed zouden kunnen worden geregeld, dan kan het verticale toezicht van overheidswege (zoals neergelegd in de onderscheiden sectorspecifieke wet- en regelgeving) en de daarmee gepaard gaande administratieve lasten wellicht worden teruggedrongen. In lijn met het advies van de SER over «Ondernemerschap voor de publieke zaak» zou met de terugtred van de overheid ruimte voor ondernemerschap kunnen worden gecreëerd.

20

Zijn er, naast het feit dat op onderdelen de doorlooptijden in de rechterlijke organisatie zelfs zijn verbeterd, ook onderdelen waar sprake is van een verslechtering? Zo ja, welke onderdelen betreft dit? Zijn er verschillen per rechterlijk college?

Ten aanzien van de ontwikkeling van de doorlooptijden wil ik graag verwijzen naar hoofdstuk 7, Raad voor de rechtspraak zoals opgenomen in de justitiebegroting. Op pagina 171 wordt de ontwikkeling van de afzonderlijke doorlooptijden weergegeven voor de periode 2002–2004.

21

Is er een trend waarneembaar in de resultaten van de zaken die tegen Nederland aan het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ( EHRM) worden voorgelegd? Zo ja, welke?

Voorzover de vraag verwijst naar het percentage «Nederlandse» zaken waarin het EHRM een schending constateert, luidt het antwoord ontkennend. In de afgelopen drie jaar is het aantal klachten dat tegen Nederland wordt ingediend bij het EHRM redelijk stabiel gebleven (in 2002: 574 klaagschriften, in 2003: 451 klaagschriften en in 2004: 545 klaagschriften). Eveneens is het aantal uitspraken door het EHRM in Nederlandse zaken redelijk stabiel gebleven: in 2002 heeft het EHRM 9 uitspraken ten gronde in zaken tegen Nederland gedaan (en één minnelijke schikking), in 2003 waren dat 7 uitspraken, en in 2004 waren dat 9 uitspraken (enéén minnelijke schikking). Ten slotte is ook het aantal geconstateerde schendingen stabiel gebleven (in 2002, 2003 en 2004 heeft het EHRM in zes zaken per jaar een schending geconstateerd).

Wel is sprake van een steeds groeiend aantal klachten dat door het EHRM aan de Nederlandse regering wordt gecommuniceerd voor commentaar (dus zaken waarin een actieve inbreng van de Regering wordt verwacht). Verder is sprake van een accentverschuiving in de aard van de gecommuniceerde klachten, in die zin dat meer klachten dan voorheen betrekking hebben op het vreemdelingenrecht.

22

Wordt er bij de stelling dat de geweldscriminaliteit afneemt, uitgegaan van de geregistreerde of ondervonden geweldscriminaliteit? Geldt de stelling voor zowel de geregistreerde als ondervonden criminaliteit? Zo neen, waar geldt deze stelling niet voor?

De stelling dat de geweldscriminaliteit afneemt is gebaseerd op de uitkomsten van de slachtofferenquêtes van het CBS. Met deze enquêtes wordt de ondervonden geweldscriminaliteit gemeten. Zoals vermeld in de onlangs aan de Tweede Kamer gezonden zesde voortgangsrapportage over de uitvoering van het Veiligheidsprogramma laten de meest recente metingen over 2004 een daling van de ondervonden geweldscriminaliteit zien van 10,8% ten opzichte van de nulmeting over 2002.

Bij geregistreerd geweld gaat het om aangiftecijfers, die slechts een gedeelte van de werkelijke omvang van geweld weergeven. De geregistreerde geweldscriminaliteit liet over 2004 een lichte stijging zien. De stijging is mede het gevolg van de met het Veiligheidsprogramma beoogde intensivering van de opsporingsinspanningen van politie en justitie met name ook in het perspectief van de bestrijding van geweldscriminaliteit. Het «Actieplan tegen geweld» dat naar verwachting in november aan de Tweede Kamer wordt gezonden geeft de aanzetten tot een versterkte aanpak van geweld.

23

Wat zal er worden ondernomen om de informatiehuishouding in de veiligheidsketen te verbeteren?

Om de informatievoorziening in de veiligheidsketen te verbeteren is een programma gestart, het Programma Informatievoorziening Strafrechtsketen. Dit kent vier speerpunten:

1. Realiseren van een integer persoonsbeeld, d.w.z. het zo goed mogelijk waarborgen van de juistheid van de vaststelling van de identiteit van justitiabelen in de strafrechtsketen;

2. Realiseren van een integraal persoonsbeeld, d.w.z. het mogelijk maken dat actoren in de keten op zo eenvoudig mogelijke wijze toegang krijgen tot alle informatie over een justitiabele die voor hen van belang is en waarover ze mogen beschikken; hieronder valt ook het inrichten van één Dienst voor het beheer van (een nader te definiëren set van) strafrechtelijke persoonsgegevens en ketenbrede standaarden;

3. Realiseren van aansluiting van alle relevante systemen aan VIP (Verwijsindex Personen) overeenkomstig het Veiligheidsprogramma 2002;

4. Strategisch beheer van keten-informatievoorzieningen, d.w.z. het positioneren en verder ontwikkelen van die informatievoorzieningen die ten dienste staan van de keten als geheel (te weten: de Verwijsindex Personen, het Justitieel Documentatiesysteem, het elektronische berichtenverkeer, en een ketenbrede overleg- en besluitvormingsstructuur). Het Programma omspant de gehele strafrechtsketen, vanaf de opsporing tot en met de tenuitvoerlegging van sancties. Onder het programma ressorteert een groot aantal projecten dat gericht is op eerst onderzoeken en het vervolgens ook realiseren van de noodzakelijke voorzieningen.

24

Kan de regering aangeven hoe het op dit moment met de daling van de criminaliteit en overlast staat? Verwacht de regering dat de vermindering van criminaliteit en overlast met 20–25% in 2008–2010 gehaald gaat worden met het huidige ingezette/nog in te zetten beleid of dient het beleid uitgebreid te worden?

Voor een uitgebreid antwoord naar de stand van zaken ten aanzien van de doelstelling van het Veiligheidsprogramma verwijs ik u naar de zesde voortgangsrapportage over de uitvoering van het Veiligheidsprogramma die onlangs naar de Tweede Kamer is gezonden. Centrale boodschap van die voortgangsrapportage is dat de positieve ontwikkelingen zich doorzetten.

Het huidige Veiligheidsprogramma heeft een looptijd tot en met 2006. Het halen van de doelstelling in de periode 2008–2010 met het in gang gezette beleid is een reële verwachting.

25

Kan de regering aangeven wat de eenvoudiger en goedkopere sanctiecapaciteit precies inhoudt en hoeveel het scheelt met de tot voor kort gebruikelijke kosten van de sanctiecapaciteit?

Het eenvoudiger en goedkoper maken van sanctiecapaciteit maakt als onderdeel van de modernisering van de sanctietoepassing deel uit van het Veiligheidsprogramma van het Kabinet. Onder nummer 105 is deze maatregel opgenomen in de voortgangsrapportages van het Veiligheidsprogramma. In het kader van deze maatregel is de Penitentiaire maatregel gewijzigd en is een beperking van het regime gevangenissen doorgevoerd door: aanpassing van de bedrijfstijden, toepassing van een basisregime voor zeer kort gestraften en arrestanten, en een herziening van de opzet en regelgeving inzake arbeid.

Deze maatregelen brengen samen circa 50 miljoen euro besparing per jaar op als onderdeel van de totale financiële taakstelling die de Dienst Justitiële Inrichtingen structureel moet realiseren als onderdeel van het Hoofdlijnenakkoord.

26

In hoeverre leiden de keuzes die gemaakt worden in het kader van programmatisch handhaven tot een vorm van officieel gedogen?

Het kiezen van prioriteiten heeft niet tot gevolg dat op niet-prioritaire terreinen niet wordt gehandhaafd. Op niet-prioritaire terreinen zal handhaving voornamelijk plaatsvinden naar aanleiding van signalen van buiten: na klachten, geuite vermoedens over overtredingen of concrete verzoeken om ergens handhavend op te treden. Ook in die gevallen zal de overheid in actie komen en is handhaven de regel.

Gedogen is iets geheel anders. Onder «gedogen» wordt verstaan het afzien van handhaven ter verzachting van de strikte wet die tot een onredelijk resultaat zou leiden. In beginsel is slechts sprake van gedogen in uitzonderingsgevallen en voor een beperkte periode. Hieraan dient een kenbare dus uitdrukkelijke en zorgvuldige belangenafweging ten grondslag te liggen die bij incidenteel gedogen onderhevig is aan de controle door de rechter en in het geval van categoraal gedogen aan controle door het democratisch gekozen orgaan dat toeziet op de gedogende handhaver.

27

Draagt het ministerie van Justitie bij aan de financiering van buurtbemiddeling? Zo ja, hoeveel? Zo neen, zijn er dan wel andere ministeries die hieraan bijdragen?

Tussen 1996 en 1999 financierde het ministerie van Justitie drie experimenten buurtbemiddeling, die succesvol bleken in het voorkomen van het escaleren van conflicten tussen buren en buurtconflicten en mogelijk daaruit voortvloeiend strafbaar gedrag. Om deze succesvolle aanpak te verspreiden werd vervolgens van 2000–2002 subsidie beschikbaar gesteld met behulp van de stimuleringsregeling Criminaliteitspreventie. Uit een in 2003 gehouden evaluatie bleek dat lokale financiers, zoals woningcorporaties en gemeenten, zelf bereid zijn om lokale projecten te financieren. Tot medio 2004 financierde het ministerie van Justitie daarnaast voor een groot gedeelte het landelijk expertisecentrum buurtbemiddeling (LEB). Sindsdien draagt Justitie niet meer direct bij aan de financiering van buurtbemiddeling. Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) heeft evenwel de opdracht en de bijbehorende middelen (circa € 100 000,– jaarlijks) gekregen om landelijke ondersteuning te bieden.

28

Welke landen maken gebruik van het «three strikes you're out» principe? Welke landen kennen minimumstraffen? Welke landen hebben de verjaringstermijn bij ernstige geweldsmisdrijven afgeschaft? Welke landen maken gebruik van heropvoedingskampen? Welke landen kennen geen onbewaakt proefverlof voor TBS'ers? Welke landen kennen geen vervroegde invrijheidstelling? Om wat voor overtredingen of misdrijven gaat het? Wat zijn de juridische mogelijkheden om deze mogelijkheden met betrekking tot rechtshandhaving in Nederland in te voeren?

Het antwoord op deze vele vragen laat zich moeilijk kort weergeven. Ten aanzien van enkele onderwerpen is recent in Nederland onderzoek gedaan, op andere terreinen niet. Zo is algemeen bekend dat het «three strikes you're out» principe in de Verenigde Staten door enkele staten (bv. Californië) wordt gehanteerd. Ook de zgn. «bootcamps» vinden hun oorsprong in de VS, maar zijn – veelal in aangepaste – vorm ook in andere landen bekend. Zo wordt in de Nederlandse justitiële jeugdinrichtingen vanzelfsprekend ook aan heropvoeding gedaan. De vraag of zij daar mee onder de definitie van heropvoedingskamp vallen, is afhankelijk van de inhoudelijke definiëring van dit begrip.

Aangezien het tbs-systeem uniek is, kan de vraag of in andere landen geen onbewaakt proefverlof plaatsvindt niet direct worden beantwoord. Wel zijn in andere landen resocialisatiesystemen bekend, waarbij in een bepaald stadium van de behandeling de betrokkene onbegeleid in de samenleving terug keert. Met betrekking tot de tbs zal binnenkort internationaal onderzoek worden gedaan naar de behandeling van geestelijke gestoorde delinquenten. Dit onderwerp zal daarbij aan de orde worden gesteld.

Met betrekking tot de vervroegde invrijheidstelling en de minimumstraffen is meer bekend. Zo werd door de Commissie Herziening vervroegde invrijheidstelling internationaal vergelijkend onderzoek gedaan. Het onderzoek dat door de Universiteit Leiden is verricht is gepubliceerd door Ars Aequi Libri in 2002 onder de titel Vervroegde invrijheidstelling onder voorwaarden. De onderzochte landen bleken allen een of andere vorm van voorwaardelijke of vervroegde invrijheidstelling te hebben. Mij zijn geen westers georiënteerde landen bekend die geen systeem van vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling kennen.

In september 2003 heeft het kabinet een onderzoek aan de Tweede Kamer aangeboden inzake minimumstraffen (Kamerstukken II 2002/03, 29 049, nr. 1). In dat onderzoek is een aantal rechtssystemen uit de ons omringende landen onder de loep genomen. In enkele van de onderzochte landen werd een beperkt en overigens ingewikkeld systeem van minimumstraffen aangetroffen.

Op de laatste vraag, in hoeverre systemen in het buitenland in het Nederlandse kunnen worden ingevoerd, is geen algemeen antwoord te geven. Per onderwerp zal dit nader bezien moeten worden. Mijn verwachting is dat nimmer volstaan kan worden met het kopiëren in de Nederlandse wetgeving. Steeds zal, na een beleidsmatige toetst op de wenselijkheid van het systeem, een juridische vertaling gemaakt moeten worden. Met betrekking tot het stelsel van minimumstraffen, is het kabinet van oordeel dat het niet zinvol is een voorstel te doen tot introductie van zo een stelsel omdat dit een integrale herziening van het Wetboek van Strafrecht en een herziening op essentiële onderdelen van het Wetboek van Strafvordering, zou vergen.

29

Welk afzonderlijk programma is «in het kader van de ketencoördinatie» ingericht?

Bedoeld wordt hier het Programma Informatievoorziening Strafrechtketen.

30

Hoeveel gerichte celcapaciteit is voor veelplegers beschikbaar gesteld?

Voor de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel zijn, in een oplopende reeks tot 2008, totaal 874 intramurale en 126 extramurale plaatsen beschikbaar gesteld.

Daarnaast hebben de arrondissementen waarin de vier grote steden (G4) zijn gelegen de beschikking over 600 reguliere celplaatsen voor veelplegers die niet tot de ISD-doelgroep behoren.

31

Is er nog steeds geen sprake geweest van incidenteel vervroegd ontslag (IVO) in 2005?

In 2005 is tot op heden (medio oktober) geen sprake geweest van incidenteel versneld ontslag (IVO). Er zijn geen aanwijzingen dat deze situatie op korte termijn zal wijzigen.

32

Worden in de nieuwe prestatiecontracten met de politie – in het kader van de opsporing – ook afspraken gemaakt over meer arbeidsintensieve criminaliteit waaronder eergerelateerd geweld? Zijn daar nu al afspraken over gemaakt?

Op dit moment zijn geen afspraken gemaakt over eergerelateerd geweld. Wel zijn in de midterm review van het veiligheidsprogramma de arbeidsintensieve thema's geweld en zware en georganiseerde criminaliteit als accent benoemd en als zodanig onder de aandacht van de politie gebracht.

De komende periode wordt gebruikt om, in aansluiting op de ontwikkeling van het nieuwe veiligheidsprogramma en in overleg met het politieveld en andere relevante partijen, de onderwerpen te inventariseren en te operationaliseren.

33

Is kabinetsreactie over het eindrapport van de evaluatie van het politiebestel, die medio september gereed zal zijn, al aan de Kamer gezonden? Zo ja, wat komt hieruit naar voren? Zo neen, wanneer kan deze verwacht worden?

Het kabinetsstandpunt ten aanzien van de evaluatie politieorganisatie is 14 oktober jl. naar de Kamer gestuurd.

In dit standpunt staat dat het kabinet de regionale politiekorpsen en het korps Landelijke politiediensten wil samenvoegen tot een landelijke politieorganisatie met behoud van een sterke lokale en regionale verankering.

34

Hoe moet de versterking van de strafrechtsketen gezien worden als de rechterlijke macht erover klaagt dat ze een begrotingsgat hebben van € 63 miljoen?

De problematiek binnen de rechtspraak beperkt zich in hoofdzaak tot de sectoren civiel, bestuur en kanton. De strafsector is, mede dankzij de in het recente verleden verkregen extra middelen uit het veiligheidsprogramma, voldoende toegerust om de zaaksinstroom te kunnen verwerken.

35

Is onderzocht of er sprake is van negatieve beïnvloeding op de opsporing door het werken met prestatiecontracten? Zo ja, wat waren de onderzoeksresultaten?

Een mogelijke negatieve beïnvloeding waar Justitie alert op is, is een verschuiving van zwaardere misdrijven naar relatief lichtere misdrijven. Omdat iedere verdachte wordt geteld ongeacht de zwaarte van het misdrijf zou een «calculerend korps» immers haar prestaties makkelijker kunnen behalen door in te zetten op de relatief lichtere misdrijven.

Met het oog op het bovenstaande volgt het openbaar ministerie de ontwikkeling van de gemiddelde zwaarte van de door de politie aan het OM aangeleverde misdrijven. Tot op heden blijkt uit deze cijfers dat ondanks de stijging van het aantal verdachten op landelijk niveau de gemiddelde zwaarte van de door de politie aan het OM aangeleverde misdrijven vrijwel gelijk is gebleven. De bovenbedoelde negatieve beïnvloeding is dus uitgebleven.

36

Kunnen agenten meer worden ingezet om dienstbaar te zijn aan burgers in plaats van bekeuringen uit te schrijven vanwege financiële redenen die verband houden met de prestatiecontracten?

In het veiligheidsprogramma is er voor gekozen de publieke ruimte veiliger te maken. Enkele van de daarvoor geformuleerde speerpunten zijn: het versterken van de opsporing en de handhaving en het versterken van het zichtbare toezicht en de controle in de publieke ruimte.

Met de politie zijn hiertoe de volgende afspraken gemaakt: de politie gaat regels consequenter handhaven en de burgers actief aanspreken op overtredingen daarvan en tevens moet de zichtbaarheid, bereikbaarheid en publieksvriendelijkheid in 2006 substantieel gestegen zijn ten opzichte van 2002. De eerstgenoemde afspraak heeft geleid tot een substantiële verhoging van het aantal uit staandehoudingen voorkomende boetes en transacties. Het geld dat hieruit voortkomt komt overigens niet bij de politie terecht maar vloeit in de Staatskas. Al met al komt de toename van boetes en transacties voort uit het streven om de publieke ruimte veiliger te maken en ook dat is dienstbaarheid aan de burgers. Daarbij is er oog voor dat politie haar werk op een zodanige manier doet dat de waardering van de burger over de zichtbaarheid, de bereikbaarheid en de publieksvriendelijkheid van de politie eveneens stijgt.

37

Kan de regering aangeven of de capaciteit voor TBS'ers voldoende wordt uitgebreid om aan de toegenomen behoefte aan capaciteit, die ontstaat vanwege het nieuwe beleidskader long-stay, te voldoen?

De voorziene uitbreiding van behandel- en longstaycapaciteit is vooralsnog voldoende om aan de toegenomen behoefte aan longstaycapaciteit (140 plaatsen) te voldoen. Op basis van de jaarlijkse prognoses, waarover in de begroting wordt gerapporteerd, zal worden bezien of behoefte aan meer capaciteit ontstaat en welke maatregelen worden getroffen om daaraan tegemoet te komen.

38

Wat draagt de regering in financiële zin bij aan «het doel om ervoor te zorgen dat samen met de gemeente de terugkeer van de ex-gedetineerden zo optimaal mogelijk is voorbereid»?

Bij de voorbereiding op de terugkeer van (ex-)gedetineerden hebben zowel de dienst Justitiële inrichtingen, de reclasseringsorganisaties als de gemeenten een taak. Hiervoor zijn respectievelijk de volgende middelen beschikbaar:

– Er is jaarlijks € 10 miljoen beschikbaar voor de inzet van medewerkers maatschappelijke dienstverlening binnen de penitentiaire inrichtingen. Deze faciliteren de terugkeer van (ex-)gedetineerden in de samenleving, onder meer door screening op de primaire leefgebieden (o.a. huisvesting en inkomen) en een tijdige en adequate informatieoverdracht naar gemeenten;

– Voor reclasseringsbegeleiding en extramurale trajecten van justitiabelen, waaronder (ex)gedetineerden, is in 2006 ongeveer € 65 miljoen beschikbaar;

– Gemeenten (G30) ontvangen van 2005 tot 2009 in totaal € 332 miljoen in het kader van veiligheidsprogramma, wat mede bedoeld is voor de nazorg aan veelplegers.

39

Wordt, als gesproken wordt over succesvolle reïntegratie van ex-gedetineerden, ook gebruik gemaakt van de expertise van onder andere Exodus? Zijn er voor gemeenten extra kosten verbonden aan deze optimale terugkeer van de ex-gedetineerde in de maatschappij?

Ja, zowel tijdens als na afloop van de justitiële titel kunnen (ex)gedetineerden extramurale reïntegratietrajecten doorlopen van onder andere stichting Door, Exodus, Leger des Heils, Moria en Ontmoeting, als ze daarvoor in aanmerking komen. (zie ook vraag 313)

Gemeenten zijn verantwoordelijk indien de exgedetineerde het reïntegratietraject op vrijwillige basis doorloopt. In hoeverre hier extra kosten aan zijn verbonden, is afhankelijk van de individuele hulpbehoefte. In dit verband is van belang dat Gemeenten in het kader van het Veiligheidsprogramma van 2005 tot 2009 in totaal € 332 miljoen ontvangen, mede bedoeld voor de nazorg aan veelplegers.

40

Kan de regering aangeven wanneer de transformatie van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) naar een vraaggestuurde organisatie voltooid zal zijn?

De transformatie van DJI vindt gefaseerd plaats. In de eerste fase (2003–2005) wordt binnen de context van de bestaande organisatie van DJI voorzien in de voorwaarden om tot een succesvolle transformatie te komen: een helder financieel kader, een duidelijke organisatiestructuur en een actieprogramma waarin alle hoofdlijnen zijn uitgewerkt. Fase twee (2005–2007) richt zich op de implementatie van vernieuwingsmaatregelen. Dit betekent dat eind 2007 begin 2008 de financiële en capacitaire taakstellingen uit het Hoofdlijnenakkoord gerealiseerd zullen zijn, het nieuwe besturingsmodel geïmplementeerd is en de samenwerking met de ketenpartners verbeterd zal zijn. De transformatie sluit aan bij de visie modernisering sanctietoepassing (TK 2003–2004, 29 200 VI, nr. 167). Overigens gaat het om dakpansgewijze fasering: fasen lopen gedurende het overgangsjaar in elkaar over om tot een optimale aansluiting van de verschillende processen te komen.

41

Wat houdt de versterking van juridische mogelijkheden om haatzaaiende internet- en satellietzenders aan te pakken concreet in?

Internet

Aan de versterking van juridische mogelijkheden wordt in het wetsvoorstel computercriminaliteit II invulling gegeven. Volgens dit voorstel, dat binnenkort ter besluitvorming in de Eerste Kamer voorligt, krijgt de Officier van Justitie de mogelijkheid te bevelen dat informatie ontoegankelijk wordt gemaakt. In combinatie met de reeds bestaande mogelijkheden ontstaat zo krachtiger juridische instrumentarium op zaken aan te pakken.

Satellietzenders

De aanpak van radicale uitingen die via buitenlandse TV- en radiozenders worden verspreid, kenmerkt zich vooral door versterking van de juridische mogelijkheden. De NCTb onderzoekt in samenwerking met de betrokken spelers (CvdM, OM, ministerie van OCW en het Agentschap Telecom) in hoeverre zenders die zich schuldig maken aan bijvoorbeeld haat zaaien of het doen van geweldsoproepen, uit Nederland kunnen worden geweerd. Hoewel dit onderzoek nog niet is afgerond, kunnen al wel enkele uitgangspunten worden gedeeld. Aanpassing van de Mediawet biedt wellicht mogelijkheden. De criteria op basis waarvan een uitzendtoestemming kan worden ingetrokken of geweigerd (art. 71a en 71b Mediawet) kunnen worden opgerekt. Als extra criterium zou kunnen worden toegevoegd dat een zender die is te liëren aan een terroristische organisatie, of in een andere EU-lidstaat is veroordeeld wegens haat zaaien, geen toestemming tot uitzenden heeft. Een dergelijke uitbreiding sorteert alleen effect indien de betreffende zender onder Nederlands toezicht valt (Artikel 2 EU-richtlijn Televisie zonder Grenzen) en op basis van de Mediawet een uitzendvergunning (heeft) moeten aanvragen.

42

Kan worden aangegeven of en zo ja in hoeverre bijvoorbeeld wetenschappers aan universiteiten, buitenlandse studenten en kenniswerkers worden gescreend met het oog op terrorismebestrijding?

Voor vreemdelingen die een verzoek voor verblijf in Nederland indienen, kan ingevolgde de Vreemdelingenwet 2000 het verblijf in Nederland worden geweigerd danwel beëindigd, indien de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde of nationale veiligheid. Er zijn geen beleidsregels omtrent het gevaar voor de nationale veiligheid als grond om verblijf te weigeren dan wel in te trekken. Wel dienen er concrete aanwijzingen te zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Hierbij dient in de eerste plaats gedacht te worden aan een ambtsbericht van de AIVD.

Met betrekking tot aanvragen voor een visum voor kort verblijf (maximaal 90 dagen) geldt dat in de Gemeenschappelijke Visum Instructies (GVI), die in EU-verband is vastgesteld, de landen staan vermeld waarin vóór visumafgifte de centrale autoriteiten dienen te worden geraadpleegd. Raadpleging van de centrale autoriteiten kan geschieden vanuit het oogpunt van de bestrijding van illegale immigratie danwel nationale veiligheid. Daarnaast wordt, in geval van aanvraag van een visum of machtiging voorlopig verblijf, gecontroleerd of de aanvrager gesignaleerd staat in het Schengen Informatie Systeem.

43

Wanneer zal weer worden overgegaan tot dagvaarding van alle drugskoeriers die op Schiphol betrapt worden?

Bij de invoering van de noodmaatregel is afgesproken dat deze tijdelijk van aard zou zijn en snel en regelmatig zou worden geëvalueerd. Op basis van de uitkomsten van de evaluaties zou worden bezien of continuering van deze bijzondere aanpak zinvol was.

In mijn persbericht van 13 juli 2005 heb ik aangegeven het vervolgingsbeleid ten aanzien van cocaïnekoeriers op Schiphol aan te scherpen. De criteria voor het vervolgen van drugskoeriers zijn inmiddels met ingang van 22 juli 2005 naar beneden bijgesteld. Dit bleek mogelijk door een lagere instroom van cocaïnekoeriers en de verbeterde controles aan de grens. Er wordt naar gestreefd om dagvaarding van alle drugskoeriers op Schiphol op de kortst mogelijke termijn mogelijk te maken. Hiervan is thans nog geen sprake.

44

Wat houdt de krachtige impuls voor het forensisch-technisch onderzoek concreet in?

Politie, OM, NFI, BZK en Justitie werken thans aan een verbeterplan voor de Forensische Opsporing. De constateringen uit het rapport Posthumus worden betrokken bij dit verbeterplan, dat in november naar de TK zal worden gestuurd.

Concrete maatregelen die in dit plan onder andere naar voren komen liggen op het terrein van:

– Functiedifferentiatie binnen de technische recherche

– Maximale inzet bezoek plaats delict (toekomst: alle pd's bezocht)

– Standaardisering van werkprocessen in de forensische opsporing

– Meer synergie tussen tactiek en techniek

– Vormgeven aan bovenregionale samenwerkingsverbanden, waarin technische recherche, Nederlands Forensisch Instituut en OM participeren.

– Verdere uitbouw van de Landelijke Sporendatabank

– Verdere verhoging kennis OM door inzet en opleidingen van forensische Officieren van Justitie

45

Wie nemen deel aan het Innovatieplatform Criminaliteitsbestrijding en hoe wordt het gefinancierd?

Zoals reeds aangegeven in mijn brief aan de Kamer van 16 maart 2005 met als onderwerp criminaliteitsbeheersing (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 27 834, nr. 39) worden in dit platform de departementen van Justitie en BZK, Openbaar Ministerie, politie, wetenschap en bedrijfsleven bij elkaar gebracht. Vanuit het Ministerie van BZK, het College van pg's, de Raad van Hoofdcommissarissen en het Nederlands Forensisch Instituut zijn hiervoor ook reeds toezeggingen gedaan. De eerste bijeenkomst van het platform is gepland in december 2005 en dan zal nader worden overlegd over de wijze waarop het platform invulling aan zijn taak gaat leveren alsmede de daarvoor benodigde financiering. Omdat het platform een aanjagende en regisserende rol moet gaan vervullen wordt thans, behalve voor primaire kosten van het platform, geen aanvullend budget voorgestaan.

46

Hoeveel extra geld wordt ter beschikking gesteld aan het openbaar ministerie (OM) voor vermogenstracering? Is dit extra geld of betreft het een herschikking van middelen binnen het OM?

In het kader van de verruiming van de ontnemingmaatregelen ontvangt het OM in 2006 € 1,5 miljoen. Vermogenstracering is een onderdeel van de verruiming. Dit betreft extra middelen.

47

Welke concrete resultaten zijn het gevolg van de samenwerking met de Nederlandse Antillen en Aruba en Suriname in verband met de cocaïnesmokkel via Schiphol?

In de Zesde voortgangsrapportage aanpak drugssmokkel Schiphol (TK vergaderjaar 2004–2005, 28 192, nr. 36) heb ik u uitvoerig geïnformeerd over het effect van de belangrijkste elementen van het beleid (te weten: 100%-controle op de meest belangrijke risicovluchten uit Latijns-Amerika, stofgerichte benadering gericht op inbeslagnemingen van grote hoeveelheden cocaïne, registratie van drugskoeriers op de zogeheten zwarte lijst, intensiveren van samenwerking met en controles op luchthavens van landen waaruit de cocaïne afkomstig is) op aanhoudingen van koeriers, inbeslagnemingen cocaïne, aantal personen op de zwarte lijst en weigeringen van passagiers op luchthavens in de Nederlandse Antillen en Aruba.

Voor nadere informatie over de instroom van cocaïne op Schiphol en mogelijke alternatieve smokkelroutes-/methodes verwijs ik u naar het antwoord op vraag 48.

De effecten van de maatregelen op Schiphol vormen voortdurend onderwerp van monitoring en van bespreking met de betrokken organisaties in Nederland alsmede in Suriname en op de Nederlandse Antillen en Aruba.

De Nederlandse Douane en Koninklijke Marechaussee werken samen met het Hatoteam (Curaçao) en Flamingoteam (Bonaire) en in de toekomst hopelijk met een op te richten Julianateam (Sint Maarten), dat zeer nauwgezet de vluchten (dat wil zeggen passagiers, hand- en ruimbagage én het vliegtuig zelf) naar Nederland controleert op drugs. Dat heeft erin geresulteerd dat sinds de oprichting van Gemeenschappelijke Grenscontrole Teams (GGCT) op Schiphol nog maar enkele meldingen gedaan zijn van vondsten van drugs op vluchten uit de Nederlandse Antillen. Daarnaast is er sinds de start van de GGCT op het vliegveld Hato sprake van een substantiële vermindering van het aantal aanhoudingen inzake drugssmokkel vanuit Curaçao. Met Aruba bestaat een vergelijkbare samenwerking op dit moment niet, maar er wordt nog besproken op welke wijze de samenwerking op het terrein van drugsbestrijding kan worden vormgegeven.

Naar aanleiding van de 100%-controles op de vluchten uit Suriname is de samenwerking met Suriname op het gebied van de drugsbestrijding geïntensiveerd. Koninklijke Marechaussee, Douane, Openbaar Ministerie en Nationale Recherche voeren in 2005 trainingen uit ten behoeve van Surinaamse professionals. Het convenant tussen de Staat der Nederlanden en de SLM voor de hantering van de «zwarte lijst» is getekend en heeft al enkele weigeringen opgeleverd. In september jl. zijn aanvullende afspraken gemaakt om de controles op het vliegveld Zanderij te verbeteren; deze afspraken zullen in de komende periode door de Surinaamse autoriteiten worden uitgewerkt. Tevens zijn in augustus afspraken gemaakt om de wederzijdse rechtshulp tussen Suriname en Nederland soepeler te laten verlopen.

48

Kan de regering aangeven of de totale stroom cocaïne naar Nederland, evenals de instroom van cocaïne via Schiphol, ook aanmerkelijk is verminderd? Zo neen, kan worden aangegeven welke alternatieve smokkelroutes/methodes er nu worden gebruikt?

Zie antwoord 49

49

Kan de regering aangeven hoe de drugsstromen buiten Schiphol om zich ontwikkelen?

De cocaïnemarkt is te kenmerken als een dynamische en wispelturige markt, waarin vele verschuivingseffecten van modus operandi zichtbaar zijn. Meerdere smokkelmethoden worden naast elkaar toegepast. Verschillende soorten criminele groeperingen houden zich met de handel bezig, hetgeen de diversiteit van handelswijzen bevordert. Over routes en modaliteiten kan gesteld worden dat met name zowel lucht als zee intensief worden gebruikt, waarbij de drugs op de meest uiteenlopende plaatsen worden verstopt.

In algemene zin blijkt uit onderzoek dat de gebruikersmarkt voor cocaïne toeneemt en de prijzen voor cocaïne slechts licht zijn gestegen. Echter nog steeds behoren de prijzen in Nederland tot de laagste in Europa, hetgeen duidt op een relatief omvangrijke aanvoer en tevens de veronderstelling rechtvaardigt dat er geen tekorten op de cocaïnemarkt zijn ontstaan.

Cijfers over inbeslagnemingen fluctueren echter te veel om op korte termijn uitspraken te kunnen doen over het effect van inbeslagnemingen en beleidsinterventies (zoals de 100%-controles) op de ontwikkeling van drugsstromen in Europa.

Over een langere periode bezien, kan evenwel worden vastgesteld dat er op Europees niveau wel sprake is van een toename van inbeslagnemingen van cocaïne, maar dit lijkt derhalve geen effect te hebben op de totale omvang van deze markt.

Vooralsnog is geen zekerheid te geven over verplaatsing van de smokkel door de lucht via Schiphol naar andere luchthavens in Europa. Er zijn signalen dat om uiteenlopende redenen niet iedere Europese luchthaven bereid of in staat is informatie te geven over deze problematiek. Ook de controle-intensiteit verschilt per luchthaven of land.

Het waarnemen en interpreteren van verschuivingseffecten (als gevolg van beleidsinterventies) vraagt specifiek en breed internationaal onderzoek over een langere periode.

50

Moet in verband met de verwachting dat de doorlooptijden weer zullen stijgen, worden gevreesd dat de tot nu toe geconstateerde verkorting in het kader van zaken tegen jeugdigen weer teniet zullen worden gedaan?

De doorlooptijden zijn in de afgelopen jaren aanzienlijk verbeterd, maar de gestelde normen worden nog niet overal door elke ketenpartner gehaald. Inzet is dat alle ketenpartners zo spoedig mogelijk de normtijden duurzaam realiseren. Daarom blijft de verkorting van doorlooptijden onverminderd een prioriteit van Jeugd terecht en van de daarbij betrokken ketenpartners. In het Topberaad Jeugd terecht, waarin alle ketenpartners van de Jeugdstrafketen op leidinggevend niveau zijn vertegenwoordigd worden ketenpartners erop aangesproken, als hun doorlooptijden niet aan de normen voldoen en worden maatregelen besproken om verdere verbetering te realiseren. Ik zie dan ook geen reden om te veronderstellen, dat binnenkort weer verslechtering zal optreden.

51

Wat is er gedaan om de gegevens over hoeveel fte er werkzaam is bij de verschillende actoren in de jeugdzorg en hoeveel jeugdigen daarmee worden geholpen, die vorig jaar niet kon worden beantwoord, te achterhalen? Hoe luiden de gegevens?

Bij de beantwoording van de vragen over het jaarverslag 2004 is aangegeven dat een dergelijk overzicht van fte's niet voorhanden is. Het betreft namelijk een heel breed spectrum aan (semi)overheidsinstanties. Wel zal de jeugdzorgbrigade hier in haar tweede rapportage aandacht aan besteden. Daarnaast wordt in de voortgangsrapportage jeugdzorg (brief van 20 september 2005 aan de Tweede Kamer) in paragraaf 5.2. inzake doelmatigheid een relatie gelegd tussen het budget voor aanbod van jeugdzorg en het aantal geholpen kinderen.

52

Wat is de stand van zaken met betrekking tot het voornemen van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in samenspraak met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om te onderzoeken in hoeverre de huidige arbeidsmogelijkheden en de voorwaarden waaronder arbeid kan worden verricht zich verhouden tot de doelstelling van het nieuwe opvangmodel?

Het COA is per 1 januari 2005 gestart met de implementatie van het nieuwe opvangmodel. Gezien het feit dat 2005 een «startjaar» is, is het niet opportuun om in dit jaar de huidige arbeidsmogelijkheden en voorwaarden waaronder arbeid kan worden verricht te wijzigen. Begin 2006 zal ik mij in overleg met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nader beraden op de huidige arbeidsmogelijkheden en voorwaarden waaronder arbeid kan worden verricht. Daarbij zullen de doelstelling van het nieuwe opvangmodel en de rechten en plichten van de asielzoeker worden meegenomen.

53

Wat wordt verstaan onder een «realistische aanpak van discriminatie»?

De afgelopen decennia is het fundament gelegd voor gelijke behandeling van iedereen in Nederland. De opeenvolgende kabinetten hebben zich ingezet om racisme en discriminatie te bestrijden via wetgeving en beleid. Rassendiscriminatie en aanverwante intolerantie bestrijden kan echter niet alleen door wetgeving, beleid en handhaving vanuit de rijksoverheid. Maatschappelijke organisaties van en voor minderheden, scholen, lokale overheden, politie, OM, bedrijven, burgers, iedereen moet een bijdrage leveren aan een tolerante samenleving, die open staat voor verschillende opvattingen en andere culturen. Dialoog en debat zijn nodig om respect voor eenieder te bevorderen.

De rijksoverheid wil samen met bovengenoemde actoren zich inzetten voor de aanpak van discriminatie. Signalen uit het veld geven aan dat juist op lokaal niveau discriminatie bestreden moet worden. Justitie levert een bijdrage hieraan door het bijeenbrengen van verschillende partijen, zoals werkgevers en jongeren of horeca-ondernemers, gemeenten, jongerenorganisaties en antidiscriminatiemeldpunten, om in een dialoog met elkaar tot een gemeenschappelijke aanpak van discriminatie en het bestrijden van vooroordelen te komen. Vertaald in concrete activiteiten noem ik er een aantal. Momenteel wordt in samenwerking met Horeca Nederland, jongeren en ADB's nog dit jaar een conferentie georganiseerd rond discriminatie in het uitgaansleven. In december 2004 is het project «Discriminatie? Niet met mij!» van start gegaan, waarin het vergroten van de weerbaarheid van (potentiële) slachtoffers van discriminatie centraal staat en waarbij diverse partners betrokken zijn. Voor wat betreft etnische minderheden op de arbeidsmarkt is recentelijk door het Kabinet een groot aantal maatregelen gelanceerd om belemmeringen op de arbeidsmarkt weg te nemen en discriminatie tegen te gaan. Verder is door mij een Regiegroep inzake de toekomst van de antidiscriminatiebureaus ingesteld die een plan van aanpak schrijft inzake de verbetering van de antidiscriminatieinfrastructuur.

54

Bedoelt de regering met «vroeg en voorschoolse opvang», «vroeg- en voorschoolse educatie»? Zo neen, wat is het verschil?

Ja, hier wordt «vroeg- en voorschoolse educatie bedoeld»

55

Op welke «belemmeringen» voor een gelijkwaardige participatie van allochtonen op de arbeidsmarkt wordt gedoeld?

Per brief van 14 april 2005 is het onderzoek «Etnische Minderheden op de arbeidsmarkt. Beelden en feiten, belemmeringen en oplossingen» aangeboden aan de Kamer door de Staatssecretaris van Sociale Zaken. Dit rapport is een korte studie naar de belemmeringen van allochtonen op de arbeidsmarkt in de huidige praktijk. In de kabinetsreactie op het onderzoeksrapport dat is aangeboden aan de Kamer bij brief van 12 mei 2005, mede namens de Minister voor Vreemdelingenbeleid en Integratie, staan deze belemmeringen kort beschreven:

De belemmeringen die etnische minderheden ervaren om een plek op de arbeidsmarkt te verwerven zijn volgens de onderzoekers in te delen in een drietal fasen, deze zijn kort samengevat:

Toerusting voor de arbeidsmarkt (fase 1)

De belangrijkste belemmeringen in deze fase zijn de ontoereikende beheersing van de Nederlandse taal onder delen van de groep en het ontoereikende opleidingsniveau, mede als gevolg van de voortijdige uitstroom uit het (voorbereidend) beroepsonderwijs.

Instroom op de arbeidsmarkt (fase 2)

Belemmeringen in de tweede fase zijn ontoereikende bemiddeling van allochtonen, een onvoldoende aansluiting tussen de zoekkanalen en wervingskanalen en een verdringing door buitenlandse arbeidskrachten. Negatieve beeldvorming en discriminatie blijken een rol te spelen bij de instroom van allochtonen op de arbeidsmarkt.

Verblijf op de arbeidsmarkt (fase 3)

Belemmeringen in deze fase zijn een gebrekkige doorstroom en een voortijdige uitstroom van allochtonen. Hiervoor zijn deels objectieve oorzaken, zoals het feit dat veel etnische minderheden werkzaam zijn in kwetsbare segmenten van de arbeidsmarkt, maar ook niet-objectieve oorzaken zoals discriminatie en onvoldoende acceptatie op de werkvloer. Dat neemt niet weg dat allochtone medewerkers zich over het algemeen wel geaccepteerd voelen door collega's, zo blijkt uit het onderzoek.

56

Met welke «verschillende partners» is samenwerking bij de uitvoering van het integratiebeleid onontbeerlijk?

Uitvoering van integratiebeleid betreft een veelheid aan activiteiten op een groot aantal maatschappelijke terreinen: inburgering, onderwijs, arbeid, huisvesting, zorg en welzijn, emancipatie, bestrijding van criminaliteit, religie. De regie over de uitvoering van veel van de op integratie gerichte activiteiten op deze terreinen is in handen van de gemeenten. Zij zijn dus de eerst aangewezen partner voor de uitvoering van het integratiebeleid. De minister voor V&I heeft een structureel bestuurlijk overleg met de gemeenten over integratieonderwerpen.

Op landelijk niveau zijn er vervolgens partners van het Landelijk Overleg Minderhedenorganisaties. Zij vertegenwoordigen de georganiseerde minderhedenbevolking. Ook met hen heeft de Minister voor V&I een structureel overleg. Het Landelijk Overleg is niet meer alleen een overlegplatform, het treedt ook meer en meer op als initiatiefnemer van projecten ter versterking van de integratie.

Op landelijk niveau zijn ook professionele instellingen als het Multicultureel Instituut Forum, de stichting Vluchtelingenwerk Nederland en het Landelijk Bureau Racismebestrijding belangrijke partners in de uitvoering van het integratiebeleid.

Ten aanzien van het onderwerp religie is er een beginnende samenwerking met landelijke koepelorganisaties van religieuze instellingen.

De tot dusver genoemde instellingen en organisaties zijn te beschouwen als structurele samenwerkingspartners van de minister voor V&I. Andere departementen werken op het gebied van integratie samen met lagere overheden, professionele, semi-professionele en vrijwilligersorganisaties die op veld actief zijn: gemeenten, onderwijsorganisaties, werkgevers- en werknemersorganisaties, organisaties op het terrein van het jeugdwerk, vrouwenorganisaties, woningcorporaties, huurdersverenigingen, sportorganisaties.

57

Wat wordt bedoeld met «in de beschermende sfeer wordt hierbij ook expliciet actieve betrokkenheid gestimuleerd van groepen minderheden waar eergerelateerd geweld zich traditioneel voordoet»? Is bescherming tegen eergerelateerd geweld een overheidstaak? Welke rol is er voor groepen minderheden als het gaat om voorkomen van eergerelateerd geweld?

Indien een persoon dreigt het slachtoffer te worden van eergerelateerd geweld dient het bevoegde gezag op te treden en alle nodige maatregelen te nemen ten behoeve van de veiligheid van degene die bedreigd wordt. Vaak is hierbij sprake van samenwerking tussen meerdere instanties, zoals de politie en de vrouwenopvang. In de brief van 6 juni jl. over de aanpak van eergerelateerd geweld (TK 2004–2005, 29 203 en 28 345, nr. 25) hebben de minister van Justitie en ik maatregelen aangekondigd met als doel de aanpak van eergerelateerd geweld te versterken, de veiligheid van vrouwen en mannen die ernstig worden bedreigd te vergroten en de samenwerking tussen betrokken instanties te bevorderen.

Bij eergerelateerd geweld, spelen opvattingen en de houding van de sociale omgeving van slachtoffers en plegers een substantiële rol. Groepsdruk of kwaadsprekerij kan bijvoorbeeld bedoeld of onbedoeld bijdragen aan een escalatie van het geweld, met alle gevolgen vandien. De mogelijke rol van de sociale omgeving van slachtoffers en daders moet ten positieve worden gekeerd. Burgers en organisaties uit de minderheden kunnen in preventieve sfeer een belangrijke functie vervullen, door het een mentaliteitsverandering te bevorderen en acties te stimuleren die bijdragen de veiligheid van potentiële slachtoffers. Een aantal organisaties neemt op dit moment initiatieven om invulling te geven aan dit streven. Zoals ik heb toegezegd bij het Algemeen Overleg van 29 juni jl. kom ik hierop terug in het voortgangsbericht over de aanpak van eergerelateerd geweld, dat u in januari 2006 ontvangt.

58

Kan de regering aangeven hoe zij, naast het ter beschikking stellen van € 45 miljoen, het maatschappelijke draagvlak voor het wegwerken van taalachterstanden van allochtone vrouwen wil vasthouden en stimuleren?

De Commissie PaVEM heeft een groot maatschappelijk draagvlak gecreëerd voor het wegwerken van taalachterstanden van allochtone vrouwen. Dit onderdeel van de werkzaamheden van de Commissie heeft zijn beslag gekregen in het Nationaal Actieplan Taal Totaal. Naast het ter beschikking stellen van € 45 miljoen (verspreid over de jaren 2006 en 2007) voor de cofinanciering van ESF-projecten, acht de regering het van groot belang om het draagvlak vast te houden en partijen te stimuleren tot concrete acties. Dit zal gebeuren door met alle partijen in gesprek te blijven met het doel partijen bij elkaar te brengen op lokaal niveau, ervaringen te delen en innovatie te stimuleren. Verder is de inburgering van allochtone vrouwen een belangrijk onderdeel van het nieuwe inburgeringstelsel, zoals ook is aangegeven in de kabinetsreactie op de erfenis van de Commissie PaVEM (TK, vergaderjaar 2004–2005, 29 203, nr. 26) van (24 juni 2005). Gemeenten «zitten aan het stuur» waar het de uitvoering van het inburgeringsbeleid betreft. Zij vormen daarom ook het eerste aanspreekpunt voor de andere partijen die een bijdrage kunnen leveren aan de uitvoering van het inburgeringsbeleid. Zij worden daarbij ondersteund en gefaciliteerd door de Frontoffice Inburgering. Onderdeel hiervan is de inzet van het Steunpunt ESF dat gemeenten ondersteunt bij de inzet van de cofinancieringsmiddelen.

59

Wat verstaat de regering precies onder radicalisering?

In de nota Radicalisme en radicalisering (TK 2004–2005, 29 754, nr. 26) is dit begrip omschreven als een geesteshouding waarmee de bereidheid wordt aangeduid om de uiterste consequentie uit een denkwijze te aanvaarden en die in daden om te zetten. Die daden kunnen maken dat op zichzelf hanteerbare tegenstellingen escaleren tot een niveau waarop de ze de samenleving ontwrichten, doordat er geweld aan te pas komt, het tot gedrag leidt dat mensen diep kwetst of in hun vrijheid raakt of doordat groepen zich afkeren van de samenleving. Deze bovengenoemde definitie is niet geheel gelijkluidend met de definitie van de AIVD, omdat de door de AIVD gehanteerde definitie ziet op de specifieke invalshoek van waaruit deze dienst zich met het verschijnsel bezighoudt. De in de nota Radicalisme en radicalisering genoemde definitie omvat echter ook de effecten van radicalisering op integratie en niet uitsluitend het aspect van de bedreiging van de democratie. Daarnaast geeft de definitie weer dat ook stromingen die menen dat de democratie zou moeten worden veranderd daarin een plaats hebben op voet van gelijkheid met andere democratische stromingen. Het meest wezenlijke in Nederland is dat fel gedebatteerd kan worden, maar het debat vrij gehouden wordt van geweld en de dreiging van geweld.

60

Hoeveel radicale moslims bevinden zich in Nederland?

Er zijn hierover geen concrete cijfers bekend. Volgens een zeer ruwe inschatting zijn enkele duizenden personen mogelijk vatbaar voor het radicaal-islamitische gedachtegoed en zijn enkele honderden personen als radicaal-islamitisch te bestempelen. Een deel hiervan is mogelijk bereid om op basis van dit radicale gedachtegoed daadwerkelijk de stap te nemen naar gewelddadige activiteiten

61

Hoeveel moskeeën waar radicale ideeën naar voren zijn gebracht, zijn er het afgelopen jaar geconstateerd? Zijn er ook moskeeën gesloten als gevolg hiervan? Zo ja, welke? Zo neen, wat waren daarvoor de argumenten? Welke rol heeft de gemeente en de burgemeester bij een dergelijke sluiting? Welke rol heeft het Rijk bij een dergelijke sluiting? Welke juridische mogelijkheden bestaan er om de verhoudingen tussen de gemeenten en het Rijk te wijzigen met betrekking tot het optreden hiertegen?

In de beleidsagenda voor 2006 is het voornemen geuit om radicaliseringsprocessen te verstoren in en rond een aantal zogenaamde radicaliseringshaarden in Nederland (radicaliseringshaardgericht verstoren). Deze verstoringsaanpak vindt onder regie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) plaats. Doel is het voorkomen dat de activiteiten of opvattingen van de organisaties een katalyserende rol spelen bij radicaliseringsprocessen van bezoekers, waarna deze personen mogelijk zodanig zijn geradicaliseerd dat zij uiteindelijk bereid zijn over te gaan tot terroristische activiteiten.

In 2005 zijn enkele multidisciplinaire analyses van radicaliseringshaarden afgerond aan de hand van beschikbare informatie bij diverse overheidsorganisaties. Besloten is om de verstoringsprojecten rond een aantal haarden voort te zetten en een multidisciplinaire analyse op te stellen voor een nieuwe radicaliseringshaard. In verband met operationele redenen kan ik niet op de inhoud van deze vertrouwelijke analyses en het aantal radicaliseringshaarden ingaan. Communicatie hierover vindt plaats in de Commissie Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Indien ons informatie van de AIVD bereikt waarbij nieuwe potentiële radicaliseringshaarden worden geduid, wordt ook daarbij bekeken of een analyse nodig is.

Momenteel bevindt het verstoringsproject zich in de fase van het preciseren van de strategie en het formuleren van de te nemen stappen. Per radicaliseringshaard wordt gezamenlijk met de gemeenten en de betrokken organisaties bekeken welke instrumenten, met welke fasering, ingezet (kunnen) worden. Voor één radicaliseringshaard zijn overigens al verschillende instrumenten ingezet en geëvalueerd.

Zowel op landelijk als lokaal niveau bestaat geen voornemen om moskeeën die deel uitmaken van de verstoringsaanpak te sluiten. Daartoe is momenteel ook geen reden. Over het sluiten van moskeeën is met uw Kamer diverse malen van gedachten gewisseld, schriftelijk (Kamerstukken II, 2001–2002, 28 006, nr. 11, Kamerstukken II, 2003–2004, 29 VI, nr. 163) en mondeling (Algemeen Overleg van 15 september 2004).

Voor wat betreft de mogelijkheid om landelijk op te treden, dient sprake te zijn van strafbare gedragingen. Indien hiertoe aanwijzingen zijn, zal het OM daar onderzoek naar doen. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen voor strafbare feiten. Het uitdragen van radicale boodschappen die een voedingsbodem kunnen zijn voor extremisme en isolationisme en misschien uiteindelijk terrorisme, zijn immers niet strafbaar.

Ten aanzien van de lokale overheid, verwijs ik u naar de brief van de ministers voor GSI, van BZK en van Justitie van 2 juli 2002 (Kamerstukken II, 2001–2002, 28 006, nr. 11). Daarin is gemeld dat het enkele feit dat er schokkende of kwetsende uitlatingen in een voor de godsdienstuitoefening bestemd gebouw worden gedaan, in elk geval niet rechtvaardigt dat de lokale overheid tot sluiting van dat gebouw kan overgegaan. Dit kabinet overweegt niet de mogelijkheden voor lokale overheden om moskeeën te sluiten, te verruimen. De verstoringsaanpak is er juist op gericht om de radicale elementen in en rond de haarden dusdanig te verstoren dat zij stoppen met radicale boodschap. Zodoende wordt voorkomen dat de gematigde bezoekers van een radicaliseringshaard de dupe worden. Bovendien is de kans reëel dat radicale elementen ondergronds gaan bij sluiting van een moskee, waardoor we het zicht erop verliezen en dus ook niet kunnen interveniëren. Het kabinet is ook niet van plan om de verhoudingen tussen de gemeenten en het Rijk te wijzigen met betrekking tot het sluiten van moskeeën. Deze verantwoordelijkheid behoort – overeenkomst de uitgangspunten uit de Code Interbestuurlijke Verhoudingen – tot het gemeentelijke domein, juist omdat zij het beste zicht hebben op de activiteiten van de moskee.

62

Wanneer worden de Al Tawheed en Ar Rahmane moskeeën te Amsterdam en de Al Fourquaan moskee te Eindhoven gesloten?

Er bestaat geen voornemen bij de lokale overheden in de betreffende steden om genoemde moskeeën te sluiten. Er zijn ook geen aanwijzingen dat in deze moskeeën strafbare feiten worden begaan op grond waarvan eventueel strafrechtelijk optreden gerechtigd is.

63

Hoe zien de migratieregulerende maatregelen voor Antilliaanse jongeren eruit? Wanneer zullen deze maatregelen ingaan?

Zoals de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft aangegeven in de brief van 13 mei jl. over de Aanvullende maatregelen wordt een drietal maatregelen verder uitgewerkt.

Allereerst betreft het de voogdijregeling die moet voorkomen dat inreizende minderjarigen zich in Nederland vestigen terwijl niet in hun gezag is voorzien. Ten tweede betreft het maatregelen voor risicojongeren van 16–24 jaar met onvoldoende opleiding en zicht op werk, die niet zullen worden toegelaten tot Nederland. Tot slot zijn de maatregelen gericht op criminele jongeren die hier niet of slechts kort gevestigd zijn en waar bij de veroordeling als bijkomende straf of bijzondere voorwaarde teruggeleiding kan worden opgelegd.

Voor het wetgevingstraject verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 278.

64

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de «eenmalige regeling»?

De uitvoering van de eenmalige regeling is afgerond.

In het kader van de eenmalige regeling zijn 5800 individuele dossiers onderzocht.

In 2097 gevallen bleek de eenmalige regeling van toepassing. Kamerstukken 2003–04, 19 637 nr. 793, Rapportage eenmalige regeling.

65

Heeft iemand die op basis van het «buitenschuldcriterium» een vergunning tot verblijf krijgt het recht om arbeid te verrichten zonder tewerkstellingsvergunning? Zo neen, waarom niet?

Nee, de persoon die op basis van het buitenschuldcriterium een vergunning tot verblijf heeft gekregen, is arbeid uitsluitend toegestaan indien de werkgever beschikt over een tewerkstellingsvergunning (TWV).

Een tewerkstellingsvergunning is vereist omdat het in beginsel om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gaat en het geen vergunning betreft waar op grond van artikel 3 van de Wet Arbeid Vreemdelingen de vreemdeling wordt vrijgesteld van een TWV.

66

Wat wordt bedoeld met de zin: «Racisme en discriminatie op de werkvloer en in de horeca kunnen jongeren die hiermee te maken krijgen ertoe zetten zich van de samenleving af te wenden en ze gevoelig maken voor radicalisering»? Waarop is deze veronderstelling gebaseerd?

Uit signalen die ik ontvang bij werkbezoeken, alsmede in onderzoek wordt de relatie tussen (perceptie van) discriminatie en uitsluiting enerzijds en ontvankelijkheid voor radicalisering en rekrutering anderzijds bevestigd. Ik verwijs u bijvoorbeeld naar het onderzoek van Phalet en Ter Wal (Moslims in Nederland, SCP 2004) en de «analyse inzake conflictpotentieel» die in opdracht van de gemeente Amsterdam tot stand is gebracht. Beide publicaties analyseren het gevaar van oplopende etnische spanningen in het licht van ervaren discriminatie (door jongeren, door Moslims).

67

Wat wordt onder de term «imamopleiding» verstaan? Wat is de rol van de overheid bij de totstandkoming van deze opleidingen? Wordt hier gedoeld op de master islamtisch geestelijk verzorger aan de Vrije Universiteit Amsterdam?

Onder imamopleiding wordt verstaan een beroepsopleiding voor imams. De overheid stimuleert de totstandkoming van een imamopleiding op twee manieren.

Een traject loopt via het ministerie van OCW. In februari van dit jaar heeft de staatssecretaris van Onderwijs subsidie verleend aan de Vrije Universiteit van Amsterdam voor het opzetten van een master islamitische geestelijk verzorger. Dit is geen imamopleiding, maar mogelijk dat door de VU een korte aanvullende beroepsopleiding voor imams wordt ontwikkeld. Begin oktober heeft de staatssecretaris een tweede ronde voor de universiteiten aangekondigd: erkende universiteiten kunnen dus weer plannen indienen voor islamopleiding, een opleiding islamitisch geestelijk verzorger of een imamopleiding. Uiterlijk 1 december beslist de staatssecretaris welke universiteit subsidie krijgt.

Daarnaast heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie deze zomer een subsidieregeling ingesteld voor een imamopleiding. Het voorstel van INHOLLAND bleek de steun te hebben van het CMO en de CGI en leek kansrijk. Om tot concrete samenwerkingsafspraken te komen, is een kwartiermaker aangesteld die INHOLLAND ondersteunt bij het maken van concrete afspraken met het CMO en de CGI over de uitwerking van het curriculum.

68

Hoeveel asielzoekers bevinden zich momenteel in Nederland? Hoeveel zijn er het afgelopen jaar bijgekomen? Hoeveel asielaanvragen zijn er het afgelopen jaar afgehandeld? Hoe staat dit in verhouding tot België, Duitsland en Engeland?

Op basis van het aantal W-documenten dat op 14 oktober 2005 in omloop is, bevinden zich 23 862 asielzoekers in Nederland. Het aantal asielaanvragen in 2004 bedroeg afgerond 9800. Het aantal beslissingen in 2004 bedroeg afgerond 26 100 (21 800 in 1e aanleg, 4300 in de bezwaarfase).

Van de overige genoemde landen zijn alleen de aantallen asielaanvragen beschikbaar.

Het aantal asielaanvragen in 2004 in België bedroeg 15 357 (exclusief begeleide minderjarigen).

Het aantal asielaanvragen in 2004 in Duitsland bedroeg 35 613.

Het aantal asielaanvragen in 2004 in het Verenigd Koninkrijk bedroeg 40 302.

69

Welke landen in Europa hanteren hogere toelatingseisen dan Nederland? Wat zijn die hogere toelatingseisen? Wat zijn de juridische mogelijkheden om hogere toelatingseisen te stellen in Nederland? Is de regering bereid een quotum van maximaal 5 000 asielzoekers per jaar in te voeren? Zo neen, waarom niet?

De Europese landen hanteren dezelfde toelatingseisen voor personen die bescherming behoeven zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag. Met de implementatie van de Europese qualificatie- en procedurerichtlijn worden de toelatingseisen voor vluchtelingen, maar ook voor de groep vreemdelingen die subsidiaire bescherming behoeven, verder uitgewerkt en verankerd in het Europese recht. Hiermee is het juridisch niet mogelijk voor deze groepen vreemdelingen hogere toelatingseisen te stellen.

Voorts kennen enkele Europese landen de Nederlandse vreemdelingrechtelijke figuur van het categoriaal beschermingsbeleid niet. Het lijkt alsof zij hiermee andere toelatingseisen voor asielzoekers hebben. Ik heb de ACVZ hierover om advies gevraagd. Ik zal uw Kamer na ontvangst van het advies medio 2006 nader berichten.

Het instellen van een quotum, van welke omvang ook, is binnen de juridische kaders van het Vluchtelingenverdrag en de Europese richtlijnen niet mogelijk.

70

Hoeveel asielzoekerscentra hebben België, Duitsland en Engeland per één miljoen inwoners?

België: In België is de zorg voor de opvang belegd bij Fedasil. In België wordt ruim de helft van de asielzoekers (ca. 7500 personen) opgevangen in 40 asielzoekerscentra. Het betreft hier Federale centra (20) en centra die vallen onder het Rode Kruis (20). De andere helft wordt opgevangen door NGO's en locale opvanginitiatieven. België heeft bevolking van ruim 10 miljoen mensen. Dit betekent dat er ongeveer 4 asielzoekerscentra zijn per 1 miljoen inwoners.

Groot Brittannië (GB): In GB is National asylum support service (NASS) verantwoordelijk voor de opvang van asielzoekers. De NASS vangt asielzoekers grotendeels op in Emergency Accomodation. Emergency Accomodation bestaat uit vroegere hotels, gemeentelijke woningen, hostels en varianten op het zelfzorgarrangement. In GB wordt wel getracht de opvang meer in asielzoekercentra te laten plaatsvinden. Er worden sinds 2002 zgn. induction centres opgericht, die de Emergency accomodation moeten gaan vervangen. Op dit moment heeft GB 6 induction centres, met een totale capaciteit van tegen de 1000 plaatsen. GB heeft bijna 60 miljoen inwoners. Dit betekent dat er per 1 miljoen inwoners ongeveer 1/10 centrum is.

Duitsland: In Duitsland is de verantwoordelijkheid voor de opvang van asielzoekers belegd bij de Länder. De nationale overheid heeft hier geen bemoeienis mee. De Länder krijgen naar rato van het aantal inwoners asielzoekers toegewezen, die ze moeten opvangen. De Länder hebben volledige vrijheid over hoe zij die opvang willen vormgeven. Daarmee is in Duitsland een bonte verzameling aan opvangmethoden ontstaan. Ongetwijfeld wordt in verschillende Länder ook gebruik gemaakt van asielzoekerscentra, maar in het tijdsbestek waarin deze vragen moeten worden beantwoord is het niet mogelijk gebleken bij alle Länder na te gaan hoeveel asielzoekerscentra zij gebruiken bij de opvang. In Duitsland wonen ruim 82 miljoen mensen.

71

Hoeveel geld hebben België, Duitsland en Engeland afgelopen jaar besteed aan «Vreemdelingen en Integratie»?

Zoals u weet staat de integratie van de Europese Unie op het terrein van vreemdelingenbeleid en integratie nog in de kinderschoenen en is het nog te vroeg om cijfers, bedragen en aantallen van de verschillende lidstaten zonder uitgebreid vergelijkend onderzoek naast elkaar te leggen.

Een gedegen landenvergelijking vergt diepgaand onderzoek. Immers, de structuren van lidstaten en de definities die zij gebruiken komen naast andere factoren niet overeen. Welke vreemdelingen worden er bijvoorbeeld bedoeld en wat wordt er in de verschillende lidstaten onder integratie verstaan.

72

Is de regering bereid te overwegen vreemdelingen die verdacht worden van misdrijven hun verblijfsstatus te ontnemen indien men verdacht wordt van misdrijven zoals dat in Duitsland het geval is of bij overtredingen zoals in de Verenigde Staten het geval is of een aantal jaren het grondgebied te ontzeggen bij misdrijven zoals dat in België het geval is?

Nee, maar op grond van paragraaf B1.2.2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 kan het verblijf van de vreemdeling in Nederland worden geweigerd dan wel beëindigd, indien de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde of nationale veiligheid. Indien het verblijf kan worden beëindigd, is vervolgens het vertrek van de vreemdeling uit Nederland aan de orde.

In geval van een gevaar voor de nationale veiligheid dienen er concrete aanwijzingen te zijn, hierbij dient in de eerste plaats gedacht te worden aan een ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. In voorkomende gevallen kan echter ook worden uitgegaan van een ambtsbericht van onder andere (inter)nationale ministeries of inlichtingendiensten.

73

In hoeverre is bij het tot stand komen van de contouren van een modern migratiebeleid sprake van afstemming met EU-beleid en -regelgeving?

Het reguliere toelatingsbeleid zoals dat in de notitie met contouren van een modern migratiebeleid zal worden voorgesteld zal zich moeten bewegen binnen de kaders van de Europese weten regelgeving op het gebied van immigratie. Ook voor het overige dient afstemming plaats te vinden met betrekking tot de Europese beleidsvoornemens.

74

Hoe staat het met het door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie aangekondigde onderzoek naar het aantal uitgeprocedeerde asielzoekers onder de illegalenpopulatie in Nederland?

Het onderzoek wordt momenteel uitgevoerd. Zoals uit eerdere benaderingen van het vraagstuk reeds is gebleken, betreft het een complex onderzoek, nu gegevens die concreet en rechtstreeks inzicht geven in de samenstelling van de illegalenpopulatie – om begrijpelijke redenen – ontbreken. Een kenmerk van een illegale vreemdeling is immers dat het verblijf in Nederland van deze persoon bij de overheid als regel niet bekend is.

Het vraagstuk wordt in het lopende onderzoek benaderd vanuit verschillende invalshoeken, die voldoende betrouwbare indicaties kunnen opleveren voor de beantwoording van de feitelijk voorliggende vraag. Het streven is dit onderzoek uiterlijk per december van dit jaar af te ronden.

75

Wordt, in het kader van de herbezinning op vraagstukken van arbeidsmigratie, de hoogte van de Nederlandse leges in internationaal verband eveneens kritisch tegen het licht gehouden? Zo neen, waarom niet?

In het kader van de herbezinning op arbeidsmigratievraagstukken en het hierbij passende toelatingsmodel zal ook bezien worden in hoeverre de hoogte van de leges van invloed is op het vestigingsklimaat voor internationale bedrijven en op de keuze van arbeidsmigranten voor Nederland.

76

Kan de regering aangeven of het gevolg geven aan de aanbevelingen van het rapport van de Algemene Rekenkamer over het functioneren van de IND en alle maatregelen die de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie als gevolg daarvan in gang heeft gezet of nog in gang zal zetten, nog andere budgettaire gevolgen zal hebben dan die in de huidige Rijksbegroting Justitie 2006 zijn neergelegd?

Ja. Zoals in de kabinetsreactie is aangegeven hebben de geschetste maatregelen zowel incidentele als structurele financiële gevolgen. Het betreft onder meer de extra inzet van personeel voor het wegwerken van achterstanden en de kosten van de vernieuwing van de IND, waaronder de vervanging van het INDIS-systeem. In overleg met de Minister van Financiën zullen deze financiële gevolgen nader worden uitgewerkt en bij de besluitvorming rond de Voorjaarsnota worden betrokken.

77

Kan de regering nader toelichten op welke wijze zij aan de bestrijding van de illegaliteit – dat als een van de speerpunten van 2006 wordt gekwalificeerd – precies uitvoering zal geven?

In de Illegalennota (Kamerstukken II, 2003/04, 29 537 nrs. 1 en 2) heeft de regering aangegeven welke maatregelen worden getroffen in het kader van de bestrijding van illegaliteit en de aanpak van het profiteren van illegalen in Nederland. Een voortgangsrapportage zal uw Kamer op korte termijn worden aangeboden.

78

Wat is de stand van zaken met betrekking tot het Programma van Den Haag, mede gelet op de Nederlandse afwijzing van de Europese Grondwet? Wat zijn de gevolgen van het Haags Programma voor het Nederlandse asiel- en vreemdelingenbeleid?

In juni 2005 is het actieplan van de Commissie en de Raad tot nadere uitwerking van het Haagse Programma aangenomen. Het ambitieniveau van het Haagse Programma was weliswaar gebaseerd op het perspectief van de Europese Grondwet, maar de concrete maatregelen die er in worden voorgesteld zijn gebaseerd op de bestaande Europese verdragen. De gevolgen van de Nederlandse afwijzing van de Europese Grondwet zijn daarom beperkt voor zover het asiel- en vreemdelingenbeleid betreft.

79

Welke extra mogelijkheden heeft de Koninklijke Marechaussee (KMar) gekregen om het mobiel toezicht vreemdelingen uit te voeren?

De Vreemdelingencirculaire 2000 (A3/2.2.3 Vc) bevat sinds 8 april 2004 een concretisering van de grensstrook waarbinnen MTV-controles mogen plaatsvinden. Sindsdien kunnen de MTV controles niet alleen worden uitgevoerd direct na grensoverschrijding, maar ook in een grensstrook tot drie kilometer achter de binnengrens.

In het voorjaar van 2005 is van start gegaan met de implementatie van het nieuwe concept voor het MTV, welke gekenmerkt wordt door het informatiegestuurd optreden. De ontwikkelingen hieromtrent zijn nog volop in gang. Hiervoor is de ontwikkeling van zogenoemde regiekamers in 2005 in gang gezet, waar informatie uit binnen- en buitenland door de KMar wordt gebundeld en gekoppeld aan recherchematige informatie. In dit kader wordt een regiefunctionaliteit gecreëerd binnen de districten van de KMar,

Een ander aspect van het informatiegestuurde optreden is de ontwikkeling van het instrument @migo; het door camera's registreren van kentekens van binnengrensoverschrijdend verkeer om zo tot een betere selectie van staande te houden voertuigen over te gaan. Op basis van de verzamelde gegevens kunnen risicoanalyses worden uitgevoerd. Na een testperiode die tot eind 2005 zal duren, zal op basis van een evaluatie besluitvorming plaatsvinden over de structurele toepassing van het systeem vanaf 2006.

De capaciteit van de KMar is in 2005 met 113 fte uitgebreid ten behoeve van zowel de expertise ter ondersteuning van de operationele vreemdelingentaken (door analyse, documentenexpertise en liaisons) als van de recherche. De KMar is hierdoor in staat gesteld het informatiegestuurd optreden – ook ten aanzien van het MTV – te verbeteren.

De KMar voert thans in de vorm van pilots en in samenwerking met zusterdiensten het Mobiel Toezicht Vreemdelingen uit op uitreis. Indien deze pilots daartoe aanleiding geven, zal de wettelijke bevoegdheid voor de uitvoering van MTV op uitreis in 2006 worden gerealiseerd.

80

Welke voornemens uit de Terugkeernota zijn nog niet geïmplementeerd?

Op enkele maatregelen ten aanzien van de toepassing van biometrie en de effectievere inzet van het instrument Mobiel Toezicht Vreemdelingen (MTV) na, zijn alle maatregelen uit de Terugkeernota geïmplementeerd. Met betrekking tot de maatregelen in het kader van het MTV wordt verder gewerkt aan de implementatie van het nieuwe concept voor het MTV. Ik verwijs u hiertoe ook naar mijn antwoord op de vragen 79 en 241. In het kader van de toepassing van biometrie wordt verder gewerkt aan de implementatie van:

de toepassing van biometrie in combinatie met de afschriftplicht: er heeft reeds een pilot plaatsgevonden, op grond waarvan bezien zal worden welke vervolgstappen ondernomen kunnen worden;

de koppeling van de Basisvoorziening Vreemdelingen (BVV) aan het EU-VIS systeem met biometrieregister: het biometrieregister zal in de eerste helft van 2006 operationeel zijn; het EU-VIS systeem in 2007;

de registratie van biometrische kenmerken in de BVV: In de eerste helft van 2006 zullen in het kader van het vreemdelingentoezicht biometrische gegevens van asielzoekers en ongedocumenteerde vreemdelingen plaatsvinden;

de invoering van biometrische verificatie ter ondersteuning van de meldplicht/inhuisregistratie: in november 2005 zal gestart worden met de implementatie, hetgeen ertoe moet leiden dat het systeem van inhuisregistratie in de eerste helft van 2006 operationeel is.

81

Hoeveel mensen hebben het afgelopen jaar aangegeven naar Nederland te willen emigreren in het kader van gezinsvorming? Hoe vaak is door Nederland niet aan deze wens tegemoet gekomen? Om welke reden? Wat is de top drie landen van waaruit men om deze reden naar Nederland wilde emigreren? Kan dit zowel worden aangegeven voor landen binnen als buiten de EU? Welke Europese landen staan deze vorm van immigratie niet toe? Wat zijn de juridische mogelijkheden om deze vorm van immigratie niet langer toe te staan in Nederland?

Vanaf mei 2004 (na overdracht VD taken) zijn ca. 9900 aanvragen voor een verblijfsvergunning om gezinsvorming ontvangen, waarvan 630 afkomstig van EU-onderdanen (incl. EER) en 9260 van andere nationaliteiten. In 2004 zijn sinds mei 480 aanvragen van EU-onderdanen afgehandeld, waarvan 6% is afgewezen. Daarnaast zijn 6530 aanvragen om gezinsvorming afgehandeld, afkomstig van niet-EU onderdanen, waarvan 5% is afgewezen. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat in veel van de laatst genoemde gevallen, voorafgaand aan de aanvraag voor de verblijfsvergunning, een machtiging tot voorlopig verblijf is aangevraagd, waardoor de inhoudelijke toets of de vreemdeling aan alle voorwaarden voor het aangevraagde verblijfsdoel voldoet reeds in het buitenland heeft plaatsgevonden. Het aantal afwijzingen van de aanvragen voor de verblijfsvergunning is dan ook relatief laag.

In dezelfde periode bestond de top 3 uit aanvragen van Turken, Marokkanen en Surinamers (niet EU), Roemenen en Bulgaren (niet EU) en Polen (EU).

In 2005 zijn tot en met september ca. 300 aanvragen vanuit de EU ontvangen. Polen, Hongarije en Slowakije zijn de belangrijkste landen van herkomst. In dezelfde periode zijn ca. 10 400 aanvragen uit de rest van de wereld ontvangen. De top 3 was dezelfde als in 2004.

7% van de bijna 600 afgehandelde EU aanvragen is afgewezen in de eerste 9 maanden van 2005. 5% van de in totaal circa 12 000 afgehandelde aanvragen vanuit de overige landen is afgewezen.

De reden voor afwijzing van een aanvraag voor gezinsvorming is er steeds in gelegen dat betrokkenen niet voldoen aan de voorwaarden, die daarvoor in de wet en lagere regelgeving zijn neergelegd, bv. voldoen aan inkomenseis, leeftijdseis, overleggen juiste documenten die identiteit en gezinsband aantonen, etc. Er bestaat geen overzicht van afwijzingen per voorwaarde voor gezinshereniging.

Alle Europese landen staan gezinsmigratie toe, ongeacht of de gezinsband tot stand is gekomen voor of na de komst van degene die in de lidstaat verblijft (gezinshereniging en gezinsvorming). Zij zijn hiertoe ook gehouden, blijkens richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging, die op 3 oktober 2005 in alle lidstaten geïmplementeerd moest zijn.

Deze verplichting rust dus ook op Nederland. Naast de genoemde richtlijn staan ook internationale verdragen, met name het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, eraan in de weg dat Nederland geen gezinsvorming meer toestaat.

82

Hoe groot is het echtscheidingspercentage van niet-westerse allochtonen die door gezinsvorming naar Nederland zijn gekomen en wat is de gemiddelde duur van deze huwelijken?

Exacte cijfers over echtscheiding in verband met huwelijksmigratie zijn niet beschikbaar. Wel is bekend dat de echtscheidingspercentages onder Turken en Marokkanen tussen de 6–7% liggen na vier jaar huwelijk; na de tijd is er een algemene daling te zien in het echtscheidingspercentage van zowel allochtone als autochtone en gemengde huwelijken. De CBS cijfers laten in eerste instantie een lichte daling in de echtscheidingspercentages onder paren die rond 1995 zijn getrouwd. Deze daling schrijft het CBS toe aan de invoering in 1994 van de herziene Vreemdelingwet en de Wet op het voorkomen van schijnhuwelijken. Er is echter een lichting stijging te zien in het echtscheidingspercentage onder allochtone echtparen die na 1997 zijn getrouwd.

Daarnaast is bekend dat tussen de 50–60% van allochtonen van Turkse en Marokkaanse afkomst hun huwelijkspartners uit het land van herkomst halen. Surinamers trouwen over het algemeen met leeftijdsgenoten uit de tweede generatie in Nederland. Veel Antillianen trouwen met autochtone of allochtonen van niet-Antillianse afkomst.

Tot slot is volgens het CBS het percentage van eenoudergezinnen onder de allochtone bevolking in de laatste jaren sterk gestegen. Het aantal Marokkaanse en Turkse eenoudergezinnen is nog klein (respectievelijk negen duizend en dertien duizend), maar vertoont wel een zeer sterke groei. Sinds 2000 zijn de aantallen Marokkaanse en Turkse eenoudergezinnen met 46 en 42 procent toegenomen. Ook onder Antillianen was de toename met 28 procent bovengemiddeld. Lager dan gemiddeld was de groei van eenoudergezinnen onder Surinamers en autochtonen. Ook bekend is dat de meeste eenoudergezinnen als gevolg van scheiding tot stand komen.

Op dit moment is er geen informatie beschikbaar over een direct causale samenhang tussen huwelijksmigratie en echtscheiding. Tevens is niet bekend hoe lang het gemiddelde huwelijk met een buitenlandse partner duurt.

83

Kan de regering een nadere onderbouwing geven voor de structurele en tijdelijke uitbreiding van de capaciteit vreemdelingenbewaring? Waarop is het getal van 432 plaatsen gebaseerd?

De prognoses voor de behoefte aan capaciteit voor vreemdelingenbewaring laten een groei zien. De groeiende behoefte komt onder andere voort uit de intensivering van het politieel vreemdelingentoezicht en de procesmatige aanpak van de terugkeer van asielzoekers die onder de oude Vreemdelingenwet hun asielaanvraag hebben ingediend. In het eerste geval is van een structurele capaciteitsbehoefte sprake, in het tweede van een tijdelijke. De uitbreiding met 432 plaatsen is gebaseerd op een afweging tussen de geprognosticeerde behoefte en de beschikbare financiële middelen.

84

Kan de regering aangeven waarom er noodzaak bestaat om de capaciteit van de vreemdelingenbewaring uit te breiden?

De prognoses voor de behoefte aan capaciteit voor vreemdelingenbewaring laten een groei zien. De groeiende behoefte komt onder andere voort uit de intensivering van het politieel vreemdelingentoezicht en de procesmatige aanpak van de terugkeer van asielzoekers die onder de oude Vreemdelingenwet hun asielaanvraag hebben ingediend.

85

Is het waar dat er TBS-behandelplaatsen in gevangenissen worden gecreëerd die in woonwijken zijn gelegen?

De Dienst Justitiële Inrichtingen maakt voor 1 januari 2006 148 cellen van penitentiaire inrichtingen geschikt voor de behandeling van tbs-gestelden. Plaatsing van tbs-gestelden zal groepsgewijs vanaf 1 januari gedurende het jaar 2006 plaatsvinden.

Dit gebeurt op zes locaties in Nederland. Het project Wolvenplein (Utrecht, 12 plaatsen) is in een woonwijk gelegen. De projecten Overmaze (Maastricht, 20 plaatsen), Grave (Grave, 20 plaatsen) en Grittenborgh (Hoogeveen, 20 plaatsen) liggen niet in woonwijken maar wel in een bebouwde omgeving. De projecten Vught (Vught, 36 plaatsen) en Corridor (Landert, 40 plaatsen) zijn landelijk gelegen (zie ook de bijlage bij de brief van 10 oktober 2005 (5378847/05) waarin de vragen van de leden Balemans en Weekers (beiden VVD) over de bestemming van de penitentiaire inrichting Wolvenplein te Utrecht zijn beantwoord).

86

Hoe wordt verzekerd dat bij een TBS-behandeling in een gevangenis sprake is van een goed behandelklimaat?

Bestaande tbs-inrichtingen hebben plannen ontwikkeld om plaatsen in voorzieningen van het gevangeniswezen voor tbs-behandeling geschikt te maken. Deze plaatsen zullen moeten voldoen aan de eisen die van toepassing zijn op de bestaande tbs-voorzieningen, zoals vastgelegd in de Beginselenwet verpleging terbeschikkinggestelden, de Wet beroepen individuele gezondheidszorg, Kwaliteitswet zorginstellingen en het Programma van eisen voor de bouw van een justitiële inrichting (tbs maximaal & normaal beveiligde kliniek, juli 2004). De ingediende plannen worden daarop getoetst.

Voorts zullen ervaren behandelaars uit de bestaande inrichtingen op de nieuwe afdelingen aan het werk gaan en zal een deel van het huidige personeel via omscholing en stages worden voorbereid op hun nieuwe werkomgeving.

87

Hoeveel TBS-passanten zullen, naar verwachting, in 2006 doorstromen naar een TBS-behandelplaats?

Met de voorziene uitbreidingen in 2006 kan in ieder geval de huidige passantenproblematiek worden opgelost. Het huidige aantal passanten ligt op 233. Verwacht wordt dat daarmee de gemiddelde wachttijd van tbs-passanten binnen de door het EHRM vastgestelde termijn van zes maanden komt.

88

Hoe lang zal, naar schatting, de gemiddelde TBS-passantentermijn in 2006 zijn?

Met de voorziene uitbreidingen in 2006 kan in ieder geval de huidige passantenproblematiek worden opgelost. Het huidige aantal passanten ligt op 233. Verwacht wordt dat daarmee de gemiddelde wachttijd van tbs-passanten binnen de door het EHRM vastgestelde termijn van zes maanden komt.

89

Hoeveel tot Inrichting Stelselmatige Daders (ISD) veroordeelden doen ook feitelijk mee aan de aangeboden programma's?

Eind september 2005 waren 199 personen veroordeeld tot de maatregel ISD. Al deze veroordeelden nemen deel aan een programma of gaan op korte termijn aan een programma deelnemen.

90

Hoeveel tot plaatsing in een ISD veroordeelde personen bevinden zich op dit moment in detentie? Zijn er op dit moment voldoende middelen beschikbaar voor de financiering van de extramurale fase van deze gedetineerden?

Eind september 2005 waren 199 personen gedetineerd die zijn veroordeeld tot de maatregel van ISD. Hiervan bevinden zich 191 in detentie en nemen 8 deel aan een extramurale fase. Daarnaast bevonden zich op dat moment 146 personen in voorlopige hechtenis ten aanzien waarvan het OM voornemens is de ISD-maatregel te vorderen.

Er zijn op dit moment voldoende middelen beschikbaar voor de financiering van de extramurale fase van deze ISD-veroordeelden.

91

Kan met betrekking tot de neerwaartse bijstelling van de uitstroomverwachting uit de opvang een nadere specificatie worden gegeven van de oorzaken van de vertraagde uitstroom, bezien naar de verschillende groepen in de opvang (zoals asielzoekers die vallen onder een vertrekmoratorium, statushouders die wachten op een gemeentewoning enzovoort)?

De prognose van de uitstroom uit de centrale opvang komt tot stand op basis van een totaal inschatting van verschillende met elkaar samenhangende effecten die niet eenvoudig en voldoende nauwkeurig apart kunnen worden geprognosticeerd.

Op basis van realisatiecijfers over het jaar 2004 kan het volgende beeld geschetst worden naar reden vertrek uitstroom: Totale uitstroom uit de opvang bedroeg 16 887, waarvan 7047 verblijfsgerechtigden die als in gemeenten gehuisvest werden geregistreerd, 7011 met onbekende bestemming, 767 ontruimingen/uitzettingen. Overige uitstroom 2 062.

92

In hoeverre voldoen gemeenten momenteel aan hun wettelijke taakstellingsverplichting tot huisvesting van statushouders? Bedraagt de per 1 januari 2006 geprognosticeerde achterstand nog steeds 2400 en is er voor de eerste helft van 2006 nog steeds sprake van een taakstelling van 5500 en voor de tweede helft van 2006 een taakstelling van 2900, waarmee de totale taakstelling voor 2006 uitkomt op 10 800?

De gemeenten lopen achter bij de realisering van de huisvestingstaakstelling voor vergunninghouders. Bevestigd kan worden dat rekening houdende met het huidige tempo van levering de achterstand naar verwachting eind 2005 ruim 2400 plaatsen zal zijn. De taakstelling voor het eerste halfjaar van 2006 bedraagt 3100 te huisvesten vergunninghouders. Gebaseerd op het huidige inzicht zullen gedurende de tweede helft van 2006 naar verwachting 2900 nieuwe vergunninghouders van huisvesting in de gemeenten dienen te worden voorzien; geprognosticeerd is dat gedurende 2006 in totaal – inclusief de achterstand – 8400 vergunninghouders gehuisvest zullen moeten worden. Vóór 1 april 2006 zal aan de hand van de zich voorgedaan hebbende ontwikkelingen bekend worden gemaakt of de prognose voor het tweede halfjaar van 2006 zal moeten worden bijgesteld.

93

Hoeveel procent van de ISD-capaciteit wordt thans gebruikt? Volstaan de extra middelen voor de extramurale fase ook indien de ISD maximaal benut wordt? Zo neen, hoeveel is er dan nog extra nodig?

Eind september 2005 werd ongeveer 40% van de voor de ISD-maatregel bestemde capaciteit bezet door personen aan wie de ISD-maatregel is opgelegd. Voorts wordt ongeveer 30% van de capaciteit benut voor veelplegers in voorlopige hechtenis. Naar verwachting zullen deze op korte termijn voor de rechter verschijnen. Indien het tempo van instroom van de afgelopen maanden doorzet, is te verwachten dat tegen het einde van dit jaar de voor 2005 beschikbare ISD-capaciteit ook grotendeels bezet is.

Zoals in het antwoord op vraag 90 is aangegeven zijn er op dit moment voldoende middelen beschikbaar voor de financiering van de extramurale ISD-fase.

94

Hoeveel jeugdigen bevinden zich op dit moment op grond van een civielrechtelijke titel in een justitiële jeugdinrichting?

Het gemiddeld aantal jeugdigen op civielrechtelijke titel in de justitiële jeugdinrichtingen was in de eerste negen maanden van 2005 1187. Op 1 oktober 2005 bevonden zich 1261 jeugdigen op civielrechtelijke titel in de justitiële jeugdinrichtingen.

95

Welke daling in het aantal samenplaatsingen van «civielrechtelijke» en «strafrechtelijke» jeugdigen wordt in 2006 verwacht?

Tot voor kort werden in de justitiële jeugdinrichtingen straf- en civielrechtelijk geplaatste jeugdigen gezamenlijk opgevangen en behandeld. Inmiddels is besloten de verantwoordelijkheid voor civielrechtelijk geplaatste jeugdigen over te dragen aan het ministerie van VWS. Daartoe wordt de Wet op de jeugdzorg gewijzigd. Om vooruitlopend op de wetswijziging de «samenplaatsing» in opvanginrichtingen nu al te verminderen, worden civielrechtelijk geplaatste jeugdigen op verzoek van plaatsvragende instanties in een justitiële opvanginrichting op groepsniveau gescheiden geplaatst van strafrechtelijke jeugdigen.

96

Kan de regering aangeven welke oorzaken ten grondslag liggen aan de grote fluctuaties in de kosten voor het wetgevingskwaliteitsbeleid en de directiewetgeving die tot 2007 sterk stijgen en daarna bijna halveren?

De fluctuatie in de kosten voor het wetgevingskwaliteitsbeleid wordt daaruit verklaard dat voor 2005 en 2006 eenmalig wordt voorzien in extra middelen die benodigd zijn voor het daadwerkelijke gebruik van XBRL (Extensible business reporting language). Verder wordt na 2006 aan de Academie voor Wetgeving en aan de stichting Virtueel Kenniscentrum e-Jure minder subsidie verstrekt.

97

Wanneer kan de Kamer de wetsvoorstellen wijziging wet politiegegevens, doorzettingsmacht Minister van Justitie in het kader van terrorismebestrijding, bestuurlijke maatregelen in het kader van terrorismebestrijding en wijziging wet bescherming persoonsgegevens in verband met administratieve lasten tegemoet zien?

Het wetsvoorstel wijziging Wet Politiegegevens is op 17 oktober 2005 bij de Tweede Kamer ingediend.

De Raad van State heeft onlangs advies uitgebracht over het wetsvoorstel doorzettingsmacht. Thans wordt gewerkt aan het nader rapport. Naar verwachting kan het voorstel tegen het einde van het jaar aan de Kamer worden aangeboden.

Over het wetsvoorstel bestuurlijke maatregelen in het kader van terrorismebestrijding, waarvan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de eerste ondertekenaar is, zal eerst het advies van de Raad van State dienen te worden afgewacht. Ik verwacht dat het voorstel begin volgend jaar aan de Kamer wordt aangeboden.

De voorgenomen wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens in verband met administratieve lasten is thans in voorbereiding. Overleg is gaande met het College Bescherming Persoonsgegevens en VNO/NCW. Ik verwacht dat het voorstel tegen de zomer van het volgend jaar, na het advies van de Raad van State, aan de Kamer wordt aangeboden.

98

Hoeveel procent van alle bestuursrechtelijke beroepszaken worden afgedaan in de bezwaarfase?

Het percentage van bestuursrechtelijke beroepszaken dat wordt afgedaan in de bezwaarfase varieert per beleidsterrein en per wet. Er kan daarom geen algemeen percentage worden genoemd. Meest recent is onderzoek gedaan naar het afhandelingspercentage in de bezwaarfase in het WODC-onderzoek Werklast bestuurlijke boete (2005). Dit betrof de Werkloosheidswet, de Arbeidsomstandighedenwet 1998, de wet Administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wet Mulder), en de Wet gemeentelijke parkeerbelastingen. Hier was het percentage in de bezwaarfase afgehandelde zaken respectievelijk 97, 96, 94 en 97–99%. Onderzoeken die in eerdere jaren zijn gedaan, leverden vergelijkbare percentages op met een gemiddeld percentage van circa 90%. Dit betrof onderzoeken naar o.a. de Wet kinderbijslag, Studiebeurzen, Gehandicaptenvoorzieningen en diverse belastingwetten.

99

Wanneer kan de Kamer een wetsvoorstel met betrekking tot preventief toezicht op stichtingen tegemoet zien?

Een wetsvoorstel waarbij de verklaring van geen bezwaar wordt afgeschaft die op dit moment noodzakelijk is bij de oprichting van een naamloze en een besloten vennootschap is in voorbereiding. In het wetsvoorstel wordt tevens een nieuwe doorlopende vorm van toezicht gecreëerd die zich niet alleen uitstrekt tot naamloze en besloten vennootschappen, maar ook betrekking heeft op stichtingen. Na ministerraad en advisering door de Raad van State kan volgend jaar een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer worden ingediend.

100

Wanneer kan de indiening van het wetsvoorstel uithuisplaatsing pleger huiselijk geweld uiterlijk tegemoet worden gezien?

Op dit moment worden de ontvangen adviezen bezien. Daarna zal het wetsvoorstel aan de Raad van State worden voorgelegd. Ik streef naar indiening van het wetsvoorstel in het voorjaar van 2006.

101

Hoeveel procent van de regelgeving wordt neergelegd in lagere regelgeving? Hoeveel administratieve lasten zijn hiermee gemoeid? Welk deel van die lagere regelgeving komt pas tot stand nadat hierover een consultatie heeft plaatsgevonden?

Er zijn geen cijfers beschikbaar die aangeven hoe de wetgeving over wetten in formele zin en gedelegeerde regelgeving is verdeeld. Evenmin zijn er cijfers die aangegeven hoe de administratieve lasten over deze soorten regelgeving zijn verdeeld. Wel is bekend dat uit de wetgeving op het terrein van Justitie circa € 2,5 mld. aan administratieve lasten voortvloeien. Een groot deel van die lasten vloeit voort uit het BW (met name Boek 2) en dus niet uit lagere regelgeving.

102

Welke daling in administratieve lasten heeft er plaatsgevonden volgens het bedrijfsleven? Hoe kan het verschil worden verklaard tussen de gemelde daling en de ondervonden daling van administratieve lasten?

Voor zover bekend heeft het bedrijfsleven – en daarmee doel ik op ondernemersorganisaties als VNO/NCW en MKB Nederland – geen onderzoek laten doen naar de door hun leden daadwerkelijk ervaren daling in administratieve lasten. Een mogelijk verschil in waardering van de gerealiseerde administratieve lastenverlichting en de werkelijk ervaren lastenverlichting komt veelal voort uit het feit dat administratieve lasten niet de enige lasten zijn die ondernemers ervaren van regelgeving. Ook toezichtslasten, nalevingskosten (te maken investeringen om aan regels te voldoen), leges en heffingen vallen daaronder. Daarom zet het kabinet ook in op verbreding van de aanpak van regeldruk.

103

Kan de regering aangeven waarom de administratieve lasten van het vermogensrecht niet aangepakt worden en of de regering van plan is dit op een later tijdstip wel te doen?

De informatieverplichtingen die voortvloeien het vermogensrecht (waarmee ik hier doel op de regeling van (bijzondere) overeenkomsten en voor rechten op goederen in het BW) zijn met name ingegeven door de wens de zekerheid tussen partijen in het rechtsverkeer te waarborgen. Het gaat veelal om tussen partijen uit te wisselen informatie en om vormvoorschriften aan bepaalde rechtshandelingen. Bij verschillende bijzondere overeenkomsten vloeien deze verplichtingen ook voort uit EG-richtlijnen.

Hoewel deze lasten ogenschijnlijk een groot deel van de administratieve lasten op het Justitieterrein uitmaken, bestaat de indruk dat zij in de praktijk niet als zeer belastend worden ervaren. Bij de voorbereiding van nieuwe wetgeving heeft de mogelijkheid van lastenreductie altijd de volle aandacht en op onderdelen is ook lastenvermindering bereikt, onder andere door het gebruik van ICT te faciliteren. Ik sluit niet uit dat in de toekomst, mede door gebruikmaking van de mogelijkheden die ICT biedt, verdere lastenreducties op dit terrein gerealiseerd kunnen worden. Op dit terrein worden echter op dit moment geen concrete plannen uitgewerkt.

104

Kan een schatting worden gegeven van de resultaten van de vermindering van administratieve lasten in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als deze resultaten wel onder de definitie van administratieve lasten (AL) zouden vallen?

Er is een onderzoek gedaan naar de reducties van administratieve lasten voor de burger die gerealiseerd kunnen worden door de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer waar het elektronisch afgeven van beschikkingen en voeren van de bezwaarschriftprocedure betreft. Uitgaande van de aanname dat ca. 60% van deze handelingen elektronisch verricht zou worden, komt de reductie aan uren neer op ruim 1 mln. en de reductie in kosten op ruim € 1,6 mln. Ter informatie zijn de uitkomsten van het onderzoek bijgevoegd.

105

Worden naast de uitspraken van het Europese Hof tegen Nederland ook uitspraken tegen andere landen die Nederland kunnen raken geanalyseerd?

Alle uitspraken van het Hof van Justitie en het Gerecht van Eerste Aanleg worden door de Interdepartementale Commissie Europees Recht – Hofzaken (ICER-H) geanalyseerd. Uitspraken die daarvoor in aanmerking komen, worden voorzien van een korte schriftelijke annotatie, een zogenoemd fiche. Deze fiches dienen om op korte termijn de betrokken ministers te informeren over de gevolgen van belangrijke arresten. Het fiche maakt duidelijk wat de belangrijkste ontwikkelingen zijn en welke gevolgen deze (kunnen) hebben voor onder meer Nederlands beleid en wet- en regelgeving.

106

Waarom is het budget voor «Adequate toegang tot het rechtsbestel» in 2006 aanzienlijk lager dan in 2005?

Het hogere budget voor «Adequate toegang tot het rechtsbestel» in 2005 ten opzichte van de jaren 2004 en 2006 (en volgende jaren) is hoofdzakelijk het gevolg van herschikken van het budget voor tolken en vertalers via het deelbudget 12.2.2. Overig.

Tot en met het 2004 was het budget voor tolken en vertalers voor zover dit gesubsidieerd werd aan het Tolken- en Vertaalcentrum Nederland (TVCN) verdeeld over een aantal artikelen binnen de begroting van Justitie, zoals de artikelen voor «rechtsbijstand», «opvang asielzoekers» en «algemeen». Op het laatstgenoemde artikel werd het budget voor tolken en vertalers ten behoeve van andere departementen verantwoord.

Vanaf 1 januari 2005 zou het budget voor tolken en vertalers niet meer aan het TVCN worden gesubsidieerd, maar worden aanbesteed in de markt. De subsidierelatie met TVCN zou derhalve worden beëindigd.

Het aanbestedingstraject heeft echter langer geduurd dan was voorzien. De beëindiging van de subsidierelatie met TVCN zal naar verwachting op 1 januari 2006 plaatsvinden. Om de subsidierelatie in dit laatste subsidiejaar (2005) op een goede en overzichtelijke wijze af te ronden is er gekozen om het totale budget voor 2005 op één artikel binnen de begroting te plaatsen, in casu artikel 12.2.2. Hierdoor is het budget voor «Adequate toegang tot het rechtsbestel» in 2005 hoger dan in de jaren 2004, 2006 en volgende jaren.

Daarnaast is nog een relatief kleine daling waarneembaar van het jaar 2005 naar 2006 (en volgende jaren) op het deelbudget «raden voor rechtsbijstand» van circa € 5 mln.

Deze daling is per saldo het gevolg van een dalend beroep op de rechtsbijstandvoorziening door asielzoekers, hetgeen een gevolg is van dalende instroom van asielzoekers in de afgelopen jaren.

107

Kan de regering aangeven waarom de programma-uitgaven voor rechtspleging en rechtsbijstand in 2005 en 2006 enkele tientallen miljoenen hoger uitkomt dan in de 2004 en vanaf 2007?

Het relatief lage budget in 2004 ten opzichte van 2005 op het gebied van de rechtspleging (artikel 12.1) wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door de incidentele onderuitputting bij de Raad en gerechten in 2004. Daarnaast wordt het hogere budget op artikel 12.1.3 in 2005 onder andere verklaard door de incidentele ophoging met € 7,5 mln. via de eindejaarsmarge uit de onderuitputting van justitie met als doel dit bedrag in 2005 te kunnen storten in de exploitatie reserve van de rechtspraak, dit conform de in het bekostigingsbesluit vastgelegde afspraken. Naast deze incidentele budgettoevoeging zijn er ook, naast de structurele loonbijstellingscomponent, incidenteel en rijksbreed arbeidsvoorwaardenmiddelen in 2005 toegevoegd, dit ter dekking van enkele specifieke kostenstijgingen.

Het meerjarig aflopende kader voor de rechtspraak op artikel 12.1.1. wordt veroorzaakt door de sterke afbouw van de Vreemdelingenkamers de komende jaren.

Het hogere budget voor «Adequate toegang tot het rechtsbestel» in 2005 ten opzichte van de jaren 2004 en 2006 (en volgende jaren) is hoofdzakelijk het gevolg van herschikken van het budget voor tolken en vertalers via het deelbudget 12.2.2. Overig.

Tot en met het 2004 was het budget voor tolken en vertalers voor zover dit gesubsidieerd werd aan het Tolken- en Vertaalcentrum Nederland (TVCN) verdeeld over een aantal artikelen binnen de begroting van Justitie, zoals de artikelen voor «rechtsbijstand», «opvang asielzoekers» en «algemeen». Op het laatstgenoemde artikel werd het budget voor tolken en vertalers ten behoeve van andere departementen verantwoord.

Vanaf 1 januari 2005 zou het budget voor tolken en vertalers niet meer aan het TVCN worden gesubsidieerd, maar worden aanbesteed in de markt. De subsidierelatie met TVCN zou derhalve worden beëindigd.

Het aanbestedingstraject heeft echter langer geduurd dan was voorzien. De beëindiging van de subsidierelatie met TVCN zal naar verwachting op 1 januari 2006 plaatsvinden. Om de subsidierelatie in dit laatste subsidiejaar (2005) op een goede en overzichtelijke wijze af te ronden is er gekozen om het totale budget voor 2005 op één artikel binnen de begroting te plaatsen, in casu artikel 12.2.2. Hierdoor is het budget voor «Adequate toegang tot het rechtsbestel» in 2005 hoger dan in de jaren 2004, 2006 en volgende jaren.

Daarnaast is nog een relatief kleine daling waarneembaar van het jaar 2005 naar 2006 en volgende jaren op het deelbudget «raden voor rechtsbijstand» van circa € 5 mln.

Deze daling is per saldo het gevolg van een dalend beroep op de rechtsbijstandvoorziening door asielzoekers, hetgeen een gevolg is van dalende instroom van asielzoekers in de afgelopen jaren.

108

Wat is de stand van zaken van de stelselwijziging van de gesubsidieerde rechtsbijstand?

Over de stand van zaken en de voortgang van de wijziging van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand wordt de Tweede Kamer tijdens de stelselwijziging tweemaal per jaar geïnformeerd. De laatste voortgangsrapportage is bij brief van 5 juli jl. aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2004–2005, 29 800 VI, nr. 158). De volgende voortgangsrapportage, die betrekking heeft op de periode 1 mei tot 1 november 2005, wordt naar verwachting eind november van dit jaar aan de Kamer gezonden.

109

Is het waar dat de rechtsbijstand onder druk is komen te staan door de accentverschuiving van de publieksfunctie naar de toevoegpraktijk, zoals uit het jaarverslag Raden voor Rechtsbijstand 2004 blijkt?

Ja. Bij diverse gelegenheden is de Tweede Kamer uitvoerig geïnformeerd over de accentverschuiving van de publieksfunctie naar de toevoegingpraktijk en bij sommige Bureau's Rechtshulp zelfs naar de betalende praktijk. Deze ontwikkeling vormde een aanleiding om het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand te wijzigen, door een scheiding aan te brengen tussen publieke taken en private rechtshulp.

110

Wat houdt de praktische invulling en de formalisering van de verhoudingen tussen de Raad voor de Rechtspraak en de minister van Justitie in?

Met de praktische invulling wordt onder meer bedoeld dat de Raad voor de rechtspraak ervoor zorgt dat de minister op de hoogte is van de door de Rechtspraak geleverde prestaties en andersom dat de minister van Justitie initiatieven neemt om van de Raad voor de rechtspraak te vernemen welke knelpunten om een oplossing vragen via algemeen verbindende regels of interventies in de justitiële keten. Met de praktische invulling wordt bedoeld dat in het kader van de moderniseringsoperatie nog enkele zaken in de sfeer van de bekostiging en bestuurlijke informatievoorziening om een onderlinge regeling vragen. Medio volgend jaar zullen de daartoe benodigde protocollen (met betrekking tot de informatievoorziening, de (accountants)controle en het begrotingsproces) gereed zijn.

111

Waarom is een verdere «praktische invulling en formalisering van de verhoudingen tussen de Raad voor de Rechtspraak en de minister van Justitie» nodig? Hoe verhouden deze plannen zich tot het evaluatiewerk van de commissie Deetman?

Met de praktische invulling wordt onder meer bedoeld dat de Raad voor de rechtspraak ervoor zorgt dat de minister op de hoogte is van de door de Rechtspraak geleverde prestaties en andersom dat de minister van Justitie initiatieven neemt om van de Raad voor de rechtspraak te vernemen welke knelpunten om een oplossing vragen via algemeen verbindende regels of interventies in de justitiële keten. Met de praktische invulling wordt bedoeld dat in het kader van de moderniseringsoperatie nog enkele zaken in de sfeer van de bekostiging en bestuurlijke informatievoorziening om een onderlinge regeling vragen. Medio volgend jaar zullen de daartoe benodigde protocollen (met betrekking tot de informatievoorziening, de (accountants)controle en het begrotingsproces) gereed zijn. De commissie Deetman zal vooral evalueren in welke mate de doelstellingen van de moderniseringswetgeving van 2002 zijn gerealiseerd. Daartoe behoort de vorming van de Raad voor de rechtspraak en ook het functioneren van de met de nieuwe wetgeving gecreëerde onderlinge relatie tussen de Raad en de minister van Justitie. Het ligt niet voor de hand dat de commissie een oordeel zal uitspreken op het detailniveau van de tot stand gebrachte protocollen.

112

Welke ontwikkeling vindt er plaats in de personele samenstelling van de magistratuur? Kan worden voorzien in de uitbreidings- en vervangingsvraag? Hoe kan de werving van nieuwe magistraten worden versoepeld, zonder aan kwaliteit in te boeten, opdat er meer mensen kunnen worden aangetrokken?

De in de begroting vermelde systeemwijzigingen hebben geen directe invloed op de personele samenstelling van de magistratuur.

Op dit moment is er voor zover mij bekend geen knelpunt bij het kunnen voldoen aan de uitbreidings- en vervangingsvraag van de zittende magistratuur. Ten aanzien van het feitelijk personeelsbeleid, zowel kwalitatief als kwantitatief is de Raad voor de rechtspraak eerst verantwoordelijk.

113

Hoeveel middelen worden vrijgemaakt voor het instellen en laten functioneren van de commissie die «twijfelwaardige» strafzaken opnieuw zal bekijken? Wanneer zal deze commissie naar verwachting actief kunnen zijn?

De samenstelling van de commissie en de benodigde diepgang van het onderzoek (wel of niet uitgevoerd door een politieteam) is afhankelijk van de aard van de aangedragen zaken en kan dus van zaak tot zaak verschillen. Daarover is – evenals over het aantal te onderzoeken zaken – op dit moment nog niets te zeggen. Dat maakt het lastig om op voorhand uitspraken te doen over de benodigde middelen. Er is nog geen bedrag voor gereserveerd.

Het is nog niet duidelijk op welke wijze de commissie zal worden bekostigd. Naar verwachting zal de commissie in de loop van 2006 met haar werk kunnen beginnen.

114

Wat voor consequenties kan het kritisch doorlichten van de huidige spreiding van rechtspraak hebben? Heeft dit te maken met het veronderstelde vraagstuk van de kwetsbaarheid van kleine gerechten en nevenvestigingen?

Met de invoering van de Wet Organisatie en Bestuur Gerechten zijn de gerechtsbesturen integraal verantwoordelijk geworden voor de bedrijfsvoering, c.q. het beheer van het gerecht. Tijdens de parlementaire behandeling van voornoemd wetsvoorstel is terecht aandacht gevraagd voor de relatie van bedrijfsvoering met schaalgrootte. Er is op dat moment van afgezien om de gebiedsindeling tegen het licht te houden omdat herziening van de arrondissementale indeling voor de betrokken gerechten zou hebben geleid tot een ingrijpende reorganisatie bovenop de projecten die in het kader van de modernisering van de rechterlijke organisatie worden uitgevoerd. Bovendien was er indertijd geen zicht op of, en zo ja, waar of op welke wijze zich in de nieuwe structuur knelpunten kunnen voordoen die samenhangen met de schaalgrootte van het gerecht. Toegezegd is dat bij de evaluatie van de wet zal worden bezien of de verschillen in de schaalgrootte inderdaad zodanige blijvende knelpunten opleveren dat daaraan consequenties moeten worden verbonden. Afhankelijk van de ervaringen die dan zijn opgedaan, zou er ook een beter zicht op of oplossingen voor die knelpunten moeten worden gezocht in de aanpassing van de wettelijke organisatie- of bestuursstructuur ofwel in de aanpassing van de gebiedsindeling van de gerechten. Centraal staat de vraag of de omvang van de gerechten gegeven de huidige territoriale indeling en de regels van de relatieve competentie de gerechten in staat stelt op doelmatige wijze hun wettelijke taken te kunnen uitvoeren. Het gaat om vragen met betrekking tot de mogelijkheid alle benodigde specialistische kennis in huis te kunnen hebben, overbelasting en onderbenutting van de capaciteit en de kwaliteit van de bedrijfsvoeringfuncties. Daarbij komt niet alleen de vraag aan de orde of gerechten te klein en daardoor kwetsbaar zijn maar ook of er gerechten zijn die misschien te groot zijn om doelmatig te besturen. Tevens zal gekeken worden naar de mogelijkheden die samenwerking tussen gerechten biedt om eventuele knelpunten op te lossen. Het bezien van het spreidingsvraagstuk kan leiden tot voorstellen tot herziening van de rechterlijke indeling. De kwetsbaarheid van kleine nevenvestigingen is een vraagstuk dat afzonderlijk zal worden bezien.

115

Wanneer precies zal het wetsvoorstel «Stroomlijning hoger beroep in strafzaken» worden ingevoerd?

Het wetsvoorstel is onlangs bij de Tweede Kamer ingediend voor behandeling. Met de kanttekening dat dit afhankelijk is van het tempo waarin het wetsvoorstel kan worden behandeld, is na parlementaire goedkeuring inwerkingtreding van de wet voorzien op 1 oktober 2006. De gerechtshoven treffen inmiddels voorbereidende maatregelen die een voortvarende invoering van de wet mogelijk maken.

116

Is er, gezien de bevindingen in de zaak van de Schiedammer parkmoord, aanleiding om van de versterking van institutionele waarden bij het OM een beleidsprioriteit te maken?

Naar aanleiding van de Schiedammer Parkmoord, wordt een uitgebreid verbeterprogramma opgezet voor zowel de politie als het OM. Een belangrijk onderdeel daarvan is de invulling van de rol van de officier van justitie als leider van het opsporingsonderzoek: hoe dient benodigde afstandelijke betrokkenheid in de praktijk te worden gerealiseerd? Het implementeren en borgen van het gehele verbeterprogramma heeft voor het OM hoge prioriteit.

117

Kan concreet worden aangegeven wat de extra impuls van € 10 miljoen, zoals door het kabinet is toegezegd voor de Raad voor de Rechtspraak naar aanleiding van de Algemene Politieke Beschouwingen, betekent voor de wachtlijsten? Is er nu nog verschil tussen de wensen van de Raad voor de Rechtspraak en het door het kabinet toegezegde bedrag? Zo ja, hoe groot is dit verschil?

Zoals eerder is aangegeven is een prognose met betrekking tot de verwachte doorlooptijden met veel onzekerheden omgeven. Daarnaast worden de doorlooptijden in belangrijke mate bepaald door de eventuele meerproductie van de gerechten en de daadwerkelijke ontwikkeling van de instroom. In de afzonderlijke brief naar aanleiding van de motie Marijnissen zal ik hier voor de begrotingsbehandeling meer inzicht in verschaffen. Zonder meerproductie door de gerechten in 2005 en 2006 zou volgens de Raad nog € 53 mln. in 2006 nodig zijn om de achterstanden en doorlooptijden niet verder op te laten lopen.

118

Kan de regering aangeven of zij het productieniveau alleen wil laten stijgen door middel van extra budget of wordt er ook scherp gekeken naar mogelijke efficiencymaatregelen mede gezien het feit dat de doorlooptijd met 10–12% zal stijgen wanneer niet meer wordt geproduceerd dan op basis van bekostiging is afgesproken? Zo ja, welke maatregelen worden er genomen? Zo neen, waarom niet?

Bij het opstellen van de bekostigingsafspraken zoals deze zijn vastgelegd in het besluit financiering rechtspraak (Stb. 55, 2005) zijn duidelijke prikkels ingebouwd om de doelmatigheid bij de gerechten te stimuleren. Tevens is in het kader van de bekostiging op voorhand reeds kaderstellende doelmatigheidswinst voor de eerste drie jaar afgesproken oplopend naar 3% in 2007. Conform de gemaakte afspraken zal een deel van deze doelmatigheidswinst in eerste instantie worden aangewend om het eigen vermogen en de egalisatierekening te vullen. Zoals ik ook in de begroting heb aangegeven heb ik voorgesteld deze 2% doelmatigheidswinst te vertalen in extra productie. De wijze waarop de Raad en de gerechten deze doelmatigheidswinst bereiken is in eerste instantie aan de Raad zelf. Wel is duidelijk dat daarbij de sectorprogramma's een belangrijke rol zullen spelen. De forse meerproductie in de afgelopen jaren en de verwachte meerproductie in 2005 zijn mede aan deze programma's te danken. Niet onbelangrijk bij deze meerproductie, zo niet belangrijker, is overigens ook de mentaliteit bij de gerechten om geen achterstanden te laten ontstaan.

Uiteraard zal er ook vanuit het ministerie van Justitie altijd aandacht zijn voor mogelijke maatregelen die de doelmatigheid binnen de rechtspraak kunnen verbeteren, dit in goed onderling overleg met de rechtspraak zelf. De afgelopen jaren is de efficiency van de Rechtspraak reeds fors toegenomen, in de periode 2002–2004 met 8%. Met de taakstellende doelmatigheidsverbetering zoals deze in de bekostiging is afgesproken moet deze de komende jaren nog verder toenemen naar, ten opzichte van 2002, ruim 11% in 2007. Bij het bovenstaande moet overigens wel worden aangetekend dat de aldus beoogde doelmatigheidsverbetering niet ten kosten zal mogen gaan de inhoudelijke kwaliteit van de rechtspraak. De Raad voor de rechtspraak en de individuele gerechten zullen daarop bij voortduring attent (moeten) zijn.

119

Wat is nodig om te bewerkstelligen dat noch de voorraden oplopen noch de doorlooptijden langer worden in 2006?

Wat nodig is hangt in grote mate af van de mate waarin de gerechten toch in staat zijn meer te produceren dan nu afgesproken en bekostigd is en valt om die reden moeilijk te kwantificeren. In 2004 bleken de gerechten in staat te zijn om de fors hogere instroom bij te houden. In hoeverre dit ook voor 2005 zal gelden zal ik u in een afzonderlijke brief voor de begrotingsbehandeling uiteenzetten. In die brief zal ik tevens een beeld schetsen van de verwachtingen voor 2006 en de inzet van de beschikbaar gekomen € 10 mln. Zonder meerproductie door de gerechten in 2005 en 2006 zou volgens de Raad nog € 53 mln. in 2006 nodig zijn om de achterstanden en doorlooptijden niet verder op te laten lopen. Ten overvloede zij opgemerkt dat het streven naar kortere doorlooptijden en eventuele meerproductie niet ten kosten zal mogen gaan van de inhoudelijke kwaliteit van de rechtspraak.

120

Wat wordt er concreet bedoeld met het toenemen van de druk op de kwaliteit van de rechtspraak? Wat zijn de concrete gevolgen indien de druk op de kwaliteit van de rechtspraak daadwerkelijk toeneemt?

De afgelopen jaren heeft de nadruk in de Rechtspraak gelegen op het wegwerken van achterstanden en het bijhouden van de instroom. Door deze nadruk op productie is er steeds minder ruimte voor kwaliteitsbehoudende en -bevorderende activiteiten. Er is steeds minder tijd voor jurisprudentieoverleg en vakinhoudelijke opleidingen. Steeds minder vonnissen worden meegelezen en er is minder tijd om zittingen goed voor te bereiden. Deze ontwikkelingen kunnen ten koste gaan van de inhoudelijke kwaliteit van het rechtspreken. Uiteindelijk kan dit ten koste gaan van het vertrouwen in de Rechtspraak. Uiteraard zijn dergelijke effecten niet wenselijk en mede in dat licht worden de ontwikkelingen binnen de rechtspraak dan ook nauwgezet gevolgd en besproken in bestuurlijke overleggen met de Raad voor de rechtspraak.

121

Van welke «recentere inzichten» ten aanzien van de ketenbrede ontwikkelingen is uitgegaan in verband waarmee de benodigde middelen afwijken van de door de Raad voor de Rechtspraak geclaimde reeksen? Deelt de Raad zelf die «recentere inzichten»? Zijn die «inzichten»voorwerp van overleg met de Raad geweest? Heeft de Raad zelf, naar aanleiding daarvan, te kennen gegeven de door zijn aanvankelijk geclaimde reeksen niet langer te claimen?

Het opstellen van een begroting is een momentopname. Dat geldt zowel voor de begroting van de Raad als de justitiebegroting. Aangezien de begroting van de Raad echter als input geldt voor de justitiebegroting moet deze aanzienlijk eerder gereed zijn. In de tussenliggende periode kunnen zich dan ook wijzigingen voordoen die van invloed zijn op de te verwachten zaaksinstroom bij de gerechten. Deze ontwikkelingen worden zoveel mogelijk meegenomen in de justitiebegroting. Op het gebied van de vreemdelingen- en strafketen bleken er begin dit jaar, na indiening van de begroting door de Raad, nog ontwikkelingen te zijn die ook effect hadden op de instroom bij de gerechten. Onder andere op basis van die verwachting is op dat moment besloten af te wijken van de door de Raad geclaimde reeksen.

122

Hoe verhouden de in 2005 en 2006 met 10% en 12% oplopende doorlooptijden zich tot de in het Veiligheidsplan geformuleerde doelstellingen? En hoe tot de op blz. 56 geformuleerde doelstelling «het vastgestelde tekort in de rechtshandhaving moet in de komende jaren worden teruggedrongen»?

De genoemde percentages betreffen de gemiddelden over alle sectoren. De problematiek binnen de rechtspraak beperkt zich in hoofdzaak tot de sectoren civiel, bestuur en kanton. De strafsector is, mede dankzij de in het recente verleden verkregen extra middelen uit het veiligheidsprogramma, voldoende toegerust om de zaaksinstroom te kunnen verwerken.

123

Wat houden de in het kader van de nieuwe bekostiging gemaakte afspraken concreet in? Hoe wordt de 2% doelmatigheidswinst bereikt?

In het Besluit financiering rechtspraak (Stb 55, 2005) worden de afspraken kort weergegeven. Concreet houdt deze afspraak in dat de rechtspraak over het lopende jaar en de komende twee jaren daarop een met 1% per jaar oplopende (dus tot 3% in 2007) oplopende doelmatigheidswinst weet te realiseren. Voor de jaren 2005 en 2006 is afgesproken dat deze doelmatigheidswinst zal worden aangewend ter vulling van de egalisatierekening. Van de 3% doelmatigheidswinst in 2007 zal 1% punt worden aangewend ter vulling van het eigen vermogen. Ten aanzien van de resterende 2% punt is afgesproken dat over de inzet daarvan bij begrotingsvoorbereiding 2007 wordt besloten. Gezien de problematiek en de beperkte financiële middelen heb ik in de begroting 2006 echter aangegeven deze doelmatigheidswinst in te willen zetten voor extra productie.

124

Waarom wordt het College van Beroep voor het Bedrijfsleven nog «lumpsum»gefinancierd? Wanneer zal dat afgelopen zijn?

Het CBB wordt lumpsum gefinancierd omdat het een (zeer) klein en uniek college betreft. De geschillen die door het CBB behandeld worden zijn zo divers van aard dat het op dit moment nog niet mogelijk is gebleken een norm (lees: gemiddelde behandeltijd) te ontwikkelen voor de door dit college te behandelen zaken. De gemiddelde behandeltijd is één van de componenten waarmee de kostprijs wordt berekend. In ieder geval tot eind 2007 wordt het CBB gefinancierd op basis van een lumpsum vergoeding. Het ligt in de bedoeling dat vervolgens een kostprijssystematiek gaat gelden die recht doet aan de werkzaamheden van het CBB.

125

Is de stijging van de doorlooptijden met 12% in 2007 gerekend ten opzichte van de reeds met 10% gestegen doorlooptijden in 2006?

De in de begroting gemelde mogelijke stijging van de doorlooptijden is de stijging ten opzichte van het jaar 2004. De mogelijke stijging van 12% in 2007 is dus niet ten opzichte van de reeds gestegen doorlooptijden in 2006. Wel moet hierbij worden vermeld dat deze globale berekening is gemaakt ervan uitgaande dat de gerechten niet meer produceren dan bestuurlijk met het ministerie is afgesproken. In de afzonderlijke brief naar aanleiding van de motie Marijnissen die ik u voor de begrotingsbehandeling zal doen toekomen zal ik u meer inzicht verschaffen in de ontwikkelingen op basis van de meest recente inzichten van instroom en productie bij de gerechten.

126

Bij welke «producten van de rechtspraak» zullen de doorlooptijden naar verwachting met meer dan de gemiddelde 10% in 2006 en 12% in 2007 stijgen?

De in de begroting opgenomen percentages zijn indicaties. Deze zijn berekend uitgaande van het gegeven dat de gerechten niet meer produceren dan in de begroting is afgesproken. Bij deze berekening zijn het de kantonzaken die boven de genoemde gemiddelde percentages uitstijgen. Uiteraard zal de oploop van de doorlooptijden lager zijn naarmate de gerechten meer produceren en/of de instroom lager is.

127

Waarom groeit het aantal gecompliceerde zaken bij de Hoge Raad?

Dat thans meer dan voorheen zaken met een gecompliceerd karakter aan de Hoge Raad worden voorgelegd, berust op een ervaringsgegeven. Naar de oorzaken is geen systematisch onderzoek ingesteld, maar dat neemt niet weg dat op basis van de ervaringen het een en ander kan worden gezegd over de belangrijkste oorzaken.

In de eerste plaats en als belangrijkste oorzaak is er de toenemende europeanisering van het recht, die zich voordoet op alle rechtsgebieden waarop de Hoge Raad werkzaam is.

In de tweede plaats is er de rechtspraak van het EHRM, die in het bijzonder op het terrein van het strafprocesrecht en het familierecht tot dikwijls bewerkelijke rechtsvragen leidt.

Tenslotte verdient voor de strafkamer nog vermelding dat de toename van het aantal megazaken bijdraagt aan de stijging van het aantal complexe zaken, niet altijd omdat zij juridisch tot de meest ingewikkelde zaken behoren, maar ook omdat zij vanwege hun omvang, zeer tijdrovend zijn.

128

Wat is de oorzaak van de dip in de productieafspraken in de sector straf voor het jaar 2006?

In de ramingen v.w.b. de strafsector is rekening gehouden met een aantal maatregelen die instroombeperkend zullen werken. Deze ontwikkelingen zijn vervolgens vertaald in de productieafspraken met de Raad voor de rechtspraak. Het gaat hierbij o.a. om de verruiming van de mogelijkheden voor OM afdoening, de stroomlijning Hoger Beroep en de verruiming van de competentiegrens van de politierechter. Als gevolg van deze maatregelen zal naar verwachting de instroom vanaf 2006 lager zijn; dit is in de ramingen verwerkt.

129

Kan per product van de rechtbank worden aangegeven wat de verwachte stijging van de doorlooptijd zal zijn?

Bij de vertaling van het tekort in verwerkingscapaciteit naar achterstanden en doorlooptijden wordt op totaalniveau al rekening gehouden met diverse aannames. Een nadere detaillering zal met nog meer variabelen en nog meer aannames gepaard gaan. Naarmate het aantal aannames t.a.v. onderliggende variabelen toeneemt neemt ook de betrouwbaarheid en daarmee de waarde van de prognose aanzienlijk af. Naast deze variabelen is de tijdshorizon een belangrijke factor v.w.b. de betrouwbaarheid van deze gegevens. Ik acht het dan ook niet zinvol om in de begroting een meer gedetailleerde prognose van de doorlooptijden op sectorniveau te geven.

130

Wanneer de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie per medio 2006 de kwestie van de zogenaamde 26 000 gevallen heeft afgewikkeld en, naar het zich laat aanzien, de beroepsprocedures zijn afgewikkeld per eind 2006, ontstaat er dan meer ruimte binnen de rechtbanken (vreemdelingenkamers) of worden deze dan (gedeeltelijk) ontbonden?

Er is geen sprake van dat er door de afwikkeling van projectzaken per eind 2006 in navolgende jaren meer ruimte binnen de rechtbanken ontstaat. De versnelde afdoening van projectzaken is mede mogelijk geworden door in de keten een bijzondere prioriteit aan projectzaken toe te kennen. Dit leidt voor de rechtbanken niet tot een vrijval in capaciteit na 2006, maar tot een wijziging in de samenstelling van het werkaanbod.

In verband met de eerder ingezette daling van de instroom van vreemdelingenzaken en de afname van de voorraden bij de rechtbanken is in 2005 gestart met een afbouwtraject van de vreemdelingenkamers. In het licht van de eerstvolgende meerjarenprognose zullen de ontwikkelingen bij de vreemdelingenkamers opnieuw worden bezien.

131

Wordt voor de verfijning van de nieuwe eerstelijns rechtshulpvoorziening de «Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2006» afgewacht of zijn de «eerste ervaringen» zodanig dat die verfijning al eerder aan de orde is? Zo ja, waaruit bestaat die verfijning?

De eerstelijns rechtshulpvoorziening wordt vormgegeven door middel van de uitrol van 30 juridische loketten. De uitrol wordt in 2005 afgerond. Een vervolgperiode lopend tot ultimo 2007 zal worden gebruikt voor een eventuele verdere optimalisatie van de organisatie. Dit gebeurt aan de hand van periodieke gegevens over het functioneren van de juridische loketten, waaronder de rapportages van de Centrale Projectorganisatie en de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2006. De Monitor Gesubsidieerde rechtsbijstand 2005 bevat ook gegevens over de werking van de juridische loketten die in de eerste helft van 2005 operationeel waren. Laatstgenoemde monitor wordt in november van dit jaar aan de Tweede Kamer aangeboden.

132

Wanneer kunnen de uitkomsten van de studie, waarin aandacht wordt besteed aan de functie, besturing en financiering van de door de overheid gesubsidieerde rechtsbijstand, worden verwacht?

Zoals vermeld in het kabinetsstandpunt van 26 september 2005 op het rapport van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling «Toegang tot Recht» (Kamerstukken II, 2005–2006, 29 279, nr. 31), wordt de studie in het voorjaar van 2006 afgerond.

133

Wanneer is de regering voornemens artikel 44 lid 5 van de Wet op de rechtsbijstand in werking te laten treden? Mochten budgettaire overwegingen de inwerkingtreding van artikel 44 lid 5 weerhouden, wat is de benodigde omvang van dit budget? Wordt de toezegging dat iedere burger binnen maximaal een uur reizen bij een Juridisch Loket kan zijn nog steeds gestand gedaan?

Tijdens de behandeling van de Justitiebegroting 2003 heb ik aangegeven dat ik geen kans zie het voorbehoud ten aanzien van de uitvoering van de motie De Graaf (Kamerstukken II, 27 400, VI, nr. 26), waar artikel 44, lid 5 van de Wet op de Rechtsbijstand op ziet, op te heffen, gelet op de verslechterde financiële situatie. Ook voor het begrotingsjaar 2006 zijn geen middelen beschikbaar om dit voorbehoud op te heffen. De kosten die samenhangen met de uitvoering van de motie bedragen circa € 850 000,– structureel voor rechtsbijstand en rechtspraak. Deze bedragen zijn gebaseerd op aannames zoals genoemd in de brief aan de Tweede Kamer van 6 november 2001 (Kamerstukken II, 2001–2002, 28 000/28 000 VI, nr. 22). Op basis van voortschrijdend inzicht zijn de totale kosten, ten opzichte van de in deze brief opgenomen bedragen, neerwaarts bijgesteld.

Ja. Uitgangspunt is dat een rechtzoekende binnen circa een uur reistijd bij een Juridisch Loket moet kunnen zijn. Zoals in de laatste voortgangsrapportage over de stelselwijziging van 5 juli 2005 (Kamerstukken II, 2004–2005, 29 800 VI, nr. 158) is aangegeven, is de reistijd voor rechtzoekenden in Zeeuws-Vlaanderen mogelijk langer dan een uur. Om die reden is besloten om een tijdelijk buitenspreekuur in Terneuzen te openen. Mocht blijken dat dit buitenspreekuur naar behoren functioneert en in een duidelijke behoefte voorziet, dan zal deze voorziening een meer structureel karakter krijgen.

134

Hoeveel Juridische Loketten zijn op dit moment geopend voor het publiek?

Naar de stand van 15 oktober 2005 zijn 29 van de 30 in te richten Juridische Loketten geopend voor Publiek, waarvan 4 op een tijdelijke locatie in afwachting van definitieve huisvesting. Het Juridisch Loket in Almere moet nog worden geopend. Tot die tijd wordt de functie van het Juridisch Loket waargenomen door het Juridisch Loket te Lelystad en het Bureau Rechtshulp te Almere.

135

Kunnen de uitkomsten van het onderzoek naar de betrokkenheid van de notaris bij hypotheekfraude van invloed zijn op de voorgenomen wijzigingen van de Notariswet? Zo ja, hoe?

Het is nog te vroeg om conclusies te trekken over mogelijke betrokkenheid van notarissen bij hypotheekfraude. Zo nodig zullen voorstellen tot wijziging van de Wet op het notarisambt worden gedaan.

136

Wanneer komen de resultaten van de eerste evaluatie van het Juridisch Loket beschikbaar?

Periodiek rapport de Centrale Projectorganisatie van de Raden voor Rechtsbijstand over de stand van zaken en voortgang met betrekking tot de stelselwijziging en het functioneren van de Juridische Loketten. Op basis van deze tussentijdse evaluaties wordt de Kamer tijdens de stelselwijziging tweemaal per jaar geïnformeerd. De eerste voortgangsrapportage is bij brief van 21 juni 2004 (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 200 VI, nr. 170) aan de Kamer gezonden. De eerstvolgende, vierde, voortgangsrapportage, die betrekking heeft op de periode 1 mei tot 1 november 2005 wordt naar verwachting eind november van dit jaar aan de Kamer gezonden.

137

Hoe vaak zal naar verwachting een mediation poging die is afgebroken worden doorverwezen naar de rechter?

Er is geen sprake van doorverwijzing naar de rechter. Wanneer partijen er niet in slagen het conflict met behulp van mediation op te lossen kunnen zij er uit eigen beweging voor kiezen (alsnog) een gerechtelijke procedure te starten.

138

Is het waar dat per 1 juli 2005 de Bureaus voor Rechtshulp geen Wet Terwee-werkzaamheden ten behoeve van slachtoffers meer uitvoeren, omdat deze taken moeten worden overgenomen door het Juridisch Loket? Is deze overgang van taken naar tevredenheid verlopen?

Zoals reeds in de derde voortgangsrapportage «implementatie wijziging stelsel gesubsidieerde rechtsbijstand» van 5 juli 2005 (29 800 VI, 158) aan de Tweede Kamer is medegedeeld, zijn de Terwee-taken van de Bureaus Rechtshulp overgeheveld naar Slachtofferhulp Nederland. Sinds 1 juli 2005 wordt in fasen landelijk de nieuwe werkwijze toegepast, onder meer zijn door Slachtofferhulp Nederland voegingscontroleurs geplaatst bij de informatieloketten slachtofferzorg van de arrondissementsparketten.

De aard van de Terwee-werkzaamheden past beter bij de taken van Slachtofferhulp Nederland. Bovendien brengt deze taakoverdracht meer duidelijkheid bij het slachtoffer, voortaan kan hij bij één organisatie terecht voor (juridische) ondersteuning en advies bij het invullen van de voegingsformulieren. Ook past deze taakoverdracht bij de brief van 10 maart 2004 (27 213, nr. 8) waarin aan de Tweede Kamer wordt medegedeeld dat Slachtofferhulp Nederland nadrukkelijker zal worden ingezet op taken op het gebied van begeleiding binnen het strafproces.

De middelen die bestemd zijn voor deze Terwee-taken zijn ook overgeheveld.

Tot op heden zijn de ervaringen die zijn opgedaan door de ketenpartners met de nieuwe werkwijze positief.

139

Hoe functioneren de Juridische Loketten op dit moment? Is er sprake van vraaguitval ten opzichte van de Bureaus voor Rechtshulp?

Door middel van de voortgangsrapportages over de wijziging van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand wordt de Tweede Kamer periodiek geïnformeerd over het functioneren van de Juridische Loketten. In de derde voortgangsrapportage van 5 juli 2005 (Kamerstukken II, 2004–2005, 29 800 VI, nr. 158) is aangegeven dat een positief beeld bestaat van het functioneren van de Juridische Loketten, zowel bij de rechtzoekenden als bij de advocatuur.

De Juridisch Loketten blijken voor rechtzoekenden met juridische vragen voldoende toegankelijk. Een vergelijking tussen het aantal contacten met de Bureaus Rechtshulp en de Juridische Loketten maakt onderdeel uit van de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2005, die in november van dit jaar aan de Tweede Kamer wordt aangeboden.

140

Is de invoering van het wetsvoorstel herziening van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) in 2006 wel een reëel streven aangezien de nota naar aanleiding van het verslag nog naar de Kamer gestuurd moet worden? Wanneer kan de Kamer deze nota verwachten?

Het valt niet met zekerheid te zeggen of het wetsvoorstel herziening Wsnp in 2006 nog in werking zal treden. De nota naar aanleiding van het verslag zal zo spoedig mogelijk en waarschijnlijk in november, naar uw Kamer worden gezonden.

141

Valt ook het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) onder het nog te introduceren buitengerechtelijke dwangakkoord, dat het mogelijk maakt dwarsliggende schuldeisers te overrulen?

In beginsel kan iedere schuldeiser tot een schuldregeling worden gedwongen, mits aan de criteria van artikel 287a Fw wordt voldaan. Het is aan de rechter om te beoordelen of een schuldeiser in de concrete omstandigheden van het geval medewerking aan een minnelijke schuldregeling had dienen te verlenen en daartoe gedwongen kan worden. Een bijzondere regeling voor bepaalde categorieën schuldeisers is daarbij niet in het leven geroepen, zodat het afhankelijk van de context is of de rechter ook het CJIB in een specifiek geval tot medewerking zal dwingen.

142

Kan worden aangegeven hoe de kosten die deurwaarders en curatoren voor hun diensten in rekening brengen, zich in de afgelopen jaren hebben ontwikkeld? Is sprake van een normering van deze kosten, in het bijzonder in situaties van schuldhulpsanering? Is er een klachten- of geschillencommissie waar gedupeerden die ontevreden zijn over de kosten in relatie tot de diensten terecht kunnen?

Er bestaat geen overzicht van de ontwikkeling van de kosten in de afgelopen jaren.

De vergoeding voor schuldsanering bestaat uit een door de overheid bepaalde subsidie en een (maandelijks) salaris uit de boedel. De rechter-commissaris kan bepalen dat er een hoger salaris uit de boedel dient te worden vergoed.

De Algemene wet bestuursrecht geeft regels volgens welke de gerechtsdeurwaarder een klacht dient te behandelen. Voor de behandeling van geschillen over tarieven van advocaten is door de Nederlandse Orde van Advocaten een geschillencommissie ingesteld.

143

Hoe wordt de aanname dat er in de komende jaren 6500 advocaten actief zullen zijn in het stelsel voor gesubsidieerde rechtsbijstand, onderbouwd?

De prognose van het aantal actieve advocaten in het stelsel is gebaseerd op de realisatie in het jaar 2004. Inmiddels is een aantal aanbodversterkende maatregelen genomen om voldoende aanbod te kunnen blijven garanderen. In de derde voortgangsrapportage over de stelselwijziging van 5 juli 2005 (Kamerstukken II, 2004–2005, 29 800 VI, nr. 158) is in concreto ingegaan op de versterking van het aanbod van advocatuur in het stelsel. In dit verband zij tevens gewezen op het wetsvoorstel ViValt, waarmee de administratieve lasten voor ondermeer de rechtsbijstandverlener worden verminderd.

144

Waarom wordt er na 2006 een daling in het aantal Wsnp-zaken voorzien?

Verwacht wordt dat op het moment dat het wetsvoorstel dat ertoe strekt de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) te vereenvoudigen en de toegang beter te beheersen in werking treedt (Kamerstukken II 2004/05, 29 942 VI, nr. 2), de instroom zal dalen naar een niveau van circa 9 000 zaken per jaar.

Dit wetsvoorstel zal naar verwachting medio volgend jaar in werking treden.

145

Wat vindt de regering van de opmerking van professor Buruma in het Nederlands Juristenblad van 9 september 2005 dat «in het gewone strafrecht steeds meer en miezeriger zaken aan de rechter worden voorgelegd»?

Zoals in de jaarrapportage 2004 van het Openbaar Ministerie is opgenomen, is het aantal rechtbankzaken in 2004 ten opzichte van 2001 gestegen met 37 000 zaken. Gemiddeld genomen is hierbij sprake van zwaardere zaken. Het is de minister dan ook niet duidelijk hoe professor Buruma tot deze opmerking komt.

146

Hoe moeten de incidenten van allochtone jeugdcriminaliteit die zich hebben voorgedaan in bijvoorbeeld de Amsterdamse Diamantbuurt en de Utrechtse wijk Zuilen worden benoemd, indien oververtegenwoordiging in de criminaliteit van bepaalde groepen jongeren van allochtone afkomst een intensieve aanpak vergt?

De oververtegenwoordiging in de criminaliteit van bepaalde groepen jongeren van allochtone afkomst acht ik zorgwekkend. Hetzelfde geldt voor de incidenten in de Amsterdamse Diamantbuurt en in de Utrechtse wijk Zuilen.

Het kabinet acht het nodig om – naast het generieke beleid – extra te investeren in de vier grote steden, in het bijzonder in die wijken waar zich de problematiek voordoet. De steden zullen hun aanpak intensiveren. Daarover zullen bestuurlijke afspraken worden gemaakt met de steden in het kader van de GSB stadsconvenanten.

Er is geen eenvoudig antwoord op het maatschappelijke probleem van de oververtegenwoordiging van bepaalde groepen in de jeugdcriminaliteit. Het probleem zal vanuit verschillende invalshoeken moeten worden aangepakt; zowel preventief als repressief, waarbij aangesloten zal worden op bestaande initiatieven en structuren.

147

In welke gemeenten hebben zich het afgelopen jaar incidenten als in de Amsterdamse Diamantbuurt en de Utrechtse wijk Zuilen voorgedaan? Kan hier een uitgebreid totaaloverzicht van worden gegeven? Wat heeft zich in al die gevallen precies afgespeeld? Hoe werd opgetreden tegen de daders?

Een dergelijk totaaloverzicht op incidentniveau is niet beschikbaar.

Er lijkt zich een concentratie van problemen voor te doen in bepaalde buurten en wijken. Om die reden is in het Veiligheidsprogramma gekozen voor extra inzet in de zogenaamde 50 meetwijken van de G 30. Doel van de aanpak is om 20–25% reductie te realiseren in slachtofferschap van vermogens- en geweldsdelicten en om een substantiële vermindering te realiseren van overlast, verloedering en onveiligheidsgevoelens.

148

Welke mogelijkheden met betrekking tot handhaving hadden/hebben de gemeenten? Welke mogelijkheden met betrekking tot handhaving en openbare orde hadden/hebben de Burgemeesters? Wat was/is daarbij de positie van het Rijk?

Het binnenlands bestuur in Nederland bestaat uit een aantal autonome bestuurslagen: rijk, provincie en gemeente, om de belangrijkste te noemen. Aan die bestuurslagen is de zorg voor de eigen taken opgedragen. Daarnaast droeg en draagt het rijk met name aan gemeenten taken in medebewind op. Dit zijn taken die in het algemene rijksbelang bestaan maar vanwege de gebondenheid met de lokale situatie autonoom door gemeenten worden uitgevoerd.

De handhaving van de openbare orde en de gemeentelijke regelgeving valt binnen de autonome taak van de gemeente. De gemeenteraad kan verordeningen vaststellen zoals de algemene plaatselijke verordening, een prostitutieverordening of een risicogebied aanwijzen (hoofdstuk IX van de Gemeentewet). De burgemeester is de belangrijkste uitvoerende gezagsdrager en is belast met de handhaving van de openbare orde (zie hoofdstuk XI van de Gemeentewet). Hij heeft het gezag over de politie bij de uitvoering van haar taak ter handhaving van de openbare orde (artikel 12 Politiewet 1993). De belangrijkste wettelijke bevoegdheden van de burgemeester in het kader van de handhaving van de openbare orde zijn: het geven van bevelen, alsmede het geven van noodbevelen en het vaststellen van noodverordeningen (waarbij van andere dan bij de Grondwet gestelde voorschriften kan worden afgeweken).

De regels die in medebewind zijn gegeven liggen vooral op het terrein van ruimtelijke ordening, bouw- en woningtoezicht en milieutoezicht. Wat betreft de handhaving van die regels zijn de belangrijke bestuurlijke sanctiemodaliteiten de bestuursdwang en bestuursdwangsom.

Het rijk heeft geen mogelijkheden om de gemeente te sturen bij de daadwerkelijke handhaving van de openbare orde in het gemeentelijke belang. Dit brengt de visie op de autonome bestuurslagen mee. De gemeenteraad is het aangewezen orgaan om het beleid van de burgemeester en van het college van B&W te toetsen. Dat neemt niet weg dat de hogere bestuurskringen kunnen ingrijpen bij taakverwaarlozing in het algemeen en als bovenlokale belangen in het geding zijn. Zo kunnen op grond van de Politiewet 1993 de Commissaris van de Koningin en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aanwijzingen aan de burgemeester geven met betrekking tot het door hem ter handhaving van de openbare orde te voeren beleid, indien de (dreigende) verstoring van de openbare orde het lokale belang overschrijdt, respectievelijk nationale belangen in het geding zijn. De aanwijzingsbevoegdheid van de minister zal binnenkort nog worden verruimd tot het geven van bijzondere aanwijzingen.

Er zijn bovendien inspecties zoals de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid en de VROM-inspectie die toezicht houden op het functioneren van gemeenten op genoemde terreinen. Hoewel deze inspecties doorgaans geen sancties kunnen opleggen, hebben hun rapporten groot gezag.

Daarnaast zijn de gedragingen waartegen de gemeente optreedt ter handhaving van de openbare orde of ter uitvoering van medebewindswetten doorgaans ook strafbare feiten, evenals het niet-nakomen van (nood)bevelen en noodverordeningen van de burgemeester. Opsporing van strafbare feiten geschiedt door de politie of door buitengewone opsporingsambtenaren onder gezag van de officier van justitie (artikel 13 Politiewet 1993). Effectieve handhaving bestaat uit een afgewogen mix van bestuurlijke en strafrechtelijke maatregelen. Vandaar dat de Politiewet 1993 ook voorschrijft dat burgemeester en officier van justitie regelmatig samen met het plaatselijke hoofd van de politie overleggen (de z.g. lokale driehoek).

149

Kan een totaaloverzicht worden gegeven welke mogelijkheden gemeenten hebben om op te treden tegen (allochtone) criminelen die Nederlandse straten, buurten en wijken onveilig maken en daar overlast bezorgen, van straatverboden tot noodverordeningen?

De gemeente en de burgemeester kunnen alle maatregelen nemen die binnen de grenzen van de wet vallen. Dat kan zijn vandalismevrij bouwen van straatmeubilair via ondersteuning van buurtcomité's tot sluiten van panden en aanwijzing van veiligheidsrisicogebieden. Een totaal overzicht is derhalve niet te geven. Wel ondersteunen de verschillende programma's van de ministeries van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de ontwikkeling en ordening van best practices ten behoeve van gemeenten. Zie het actieprogramma «Handhaven op Niveau» en het nieuwe programma «Handhaven met effect» respectievelijk het innovatiecentrum voor openbaar bestuur «InAxis». Daarnaast bevat het programma «Naar een veiliger samenleving» (Kamerstukken II 2002–2003, 28 684, nr. 1) een keur aan maatregelen ter bestrijding van criminaliteit en overlast in gemeenten.

150

Kan eenzelfde totaaloverzicht worden gegeven voor de Burgemeesters als het gaat om openbare orde?

Zie antwoord vraag 149.

151

Wat is de top drie van de nationaliteit van de daders?

Er van uitgaande dat in deze vraag met het begrip «dader» bedoeld wordt «verdachte» wil ik het volgende opmerken.

De OM-gegevens m.b.t. de nationaliteit van bij het OM ingeschreven verdachten geven geen betrouwbaar beeld. Dit omdat de nationaliteit in de praktijk niet in COMPAS wordt vastgelegd.

Er zijn wel betrouwbare gegevens over het geboorteland van de voor misdrijven ingeschreven verdachten (als indicatie voor nationaliteit). In 2004 zijn 256 582 natuurlijke personen als verdachte van een misdrijf bij het OM ingeschreven. Daarvan zijn 174 146 geboren in Nederland (= 67,9%), 11 970 in Suriname, 10 652 in Marokko, 10 318 elders in de EU en 9906 op de Ned. Antillen.

152

Hoeveel daders hebben een dubbele nationaliteit en welk percentage is dat van het totaal?

Hierover zijn geen gegevens bekend. Gegevens m.b.t. een dubbele nationaliteit worden niet geregistreerd. Wie genaturaliseerd is staat als Nederlander geregistreerd, niet als «nieuwe» Nederlander.

153

Hoeveel daders zijn genaturaliseerd en welk percentage is dat van het totaal?

Zie antwoord 152.

154

In welke gevallen kan het Rijk ingrijpen indien gemeenten nalatig zijn in hun optreden tegen overlast veroorzakende criminelen? Welke instrumenten heeft het Rijk daartoe? Zijn die afdoende?

Een gemeente heeft geen taak als het gaat om optreden tegen «criminelen», voor zover de vraag bedoelt, personen die misdrijven plegen. Opsporing en vervolging van personen die zich vermoedelijk schuldig hebben gemaakt aan strafbare feiten is een taak die opsporingsdiensten uitvoeren onder het gezag van het openbaar ministerie. Dat neemt niet weg dat gemeenten een belangrijke taak hebben bij het wegnemen van oorzaken van of mogelijkheden tot het plegen van misdrijven. Zij stemmen hun beleid af met politie en justitie in het driehoeksoverleg zoals bedoeld in artikel 14 Politiewet 1993.

Zoals bij vraag 148 is aangegeven is de handhaving van de openbare orde een autonome gemeentelijke aangelegenheid. Als het gaat om de ordening van louter gemeentelijke belangen heeft het rijk geen mogelijkheden om in te grijpen, behalve dan op grond van algemene taakverwaarlozing en via inspecties. Als de democratisch gekozen gemeenteraad het niet belangrijk vindt om het gemeentebestuur op te dragen tegen een bepaald verschijnsel op te treden, dan is het niet aan het rijk om daar anders over te beslissen, tenzij 's rijksbelang in het geding is. In dat geval kan de minister van Binnenlandse Zaken aan de burgemeester de nodige aanwijzingen geven (zie artikel 16 Politiewet 1993). Voorts staat de strafrechtelijke handhaving, als gezegd, onder gezag van het Openbaar Ministerie. De Minister van Justitie kan algemene en bijzondere aanwijzingen geven en langs die weg tot strafrechtelijk optreden opdracht geven. Maar de belangrijkste beïnvloedingsmogelijkheden bestaan niet uit formele aanwijzingsbevoegdheden. Die bestaan uit overleg, stimulans en overreding. De resultaten van het programma «Naar een veiliger samenleving», laten zien dat die beïnvloedingsmogelijkheden effectief zijn.

155

Welke juridische mogelijkheden bestaan er om de verhouding tussen de gemeenten en het Rijk te wijzigen met betrekking tot de handhaving?

De verhoudingen tussen rijk en gemeenten zijn vastgelegd in de Grondwet, de Gemeentewet en in diverse andere wetten. Afhankelijk van de aard van de wijziging waarop de vraag doelt, zal een van die wetten moeten worden veranderd. De huidige rangschikking tussen het centrale en decentrale bestuur is het gevolg van keuzes; dat betekent dat een verandering van die rangschikking mogelijk is als we daar voor kiezen. Maar ook met instandhouding van de bestaande constitutionele verhoudingen tussen rijk en gemeenten kunnen veranderingen worden doorgevoerd, bijvoorbeeld door verschuivingen in de aansturing van de politie, introductie van regionale handhavingsdiensten of juist afschaffing daarvan, introductie van landelijke eisen aan gemeentelijke handhavers, subsidie door het rijk van gemeentelijke opsporingsambtenaren (GOA's) of juist afschaffing daarvan, beperking of uitbreiding van toezichtsbevoegdheden etc.

156

Hoe vaak heeft de minister van Justitie in het afgelopen jaar gebruik gemaakt van zijn aanwijzingsbevoegdheid als verantwoordelijke voor het OM? Om wat voor zaken ging het hier?

De minister van Justitie heeft nimmer in een concreet geval een aanwijzing gegeven, zoals omschreven in artikel 128, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO).

157

Kan de regering aangeven hoe zij de doelstelling, dat Justitie dient te stimuleren dat samenwerkingsverbanden tussen andere departementen, medeoverheden, maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven en burgers, zelf instrumenten te ontwikkelen en anderen te stimuleren en faciliteren om de preventietaken uit te voeren, wil gaan vormgeven?

Samenwerkingsverbanden en het vermogen om zelf preventietaken uit te voeren ontstaan in de regel vanuit het verantwoordelijkheidsbesef van de betrokken organisatie. Gerichte ondersteuning vanuit het Rijk, al dan niet tijdelijk, kan hier soms behulpzaam bij zijn. Zo heeft het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid de opdracht gekregen om te helpen bij het ontwikkelen van concrete preventie- of voorlichtingsinstrumenten of het faciliteren van bijeenkomsten.

158

Hoeveel gedetineerden beschikken bij afloop van hun gevangenisstraf niet over een geldig legitimatiebewijs?

Het afgelopen jaar zijn binnen de penitentiaire inrichtingen medewerkers maatschappelijke dienstverlening aangesteld. Een van hun taken is het systematisch screenen van de primaire leefgebieden (huisvesting, zorg, arbeid/inkomen) van de gedetineerde. Ook het al dan niet beschikken over een identiteitsbewijs is een onderdeel van de screening. Daarover zijn nu geen cijfers beschikbaar.

Teneinde een representatief beeld te krijgen van de aard en omvang van de problematiek op alle genoemde leefgebieden, wordt onderzoek verricht door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie Centrum (WODC). Een aandachtspunt daarbij is het in kaart brengen van het aantal gedetineerden dat niet in het bezit is van een geldig legitimatiebewijs en de onderliggende oorzaak hiervan.

De resultaten van het onderzoek worden medio 2006 verwacht.

159

Hoe krijgt de «aanjaagfunctie» van Justitie bij de nazorg aan ex-gedetineerden door medeoverheden als de gemeenten concreet vorm?

Deze «aanjaagfunctie» krijgt concreet gestalte door:

• Het tijdig vóór ontslag uit detentie zorgdragen voor een adequate informatieoverdracht van justitie naar gemeenten ten aanzien van de primaire leefgebieden (identiteitsbewijs, huisvesting, zorg en inkomen), de ontslagdatum van de gedetineerde en de voorbereidende activiteiten die tijdens detentie hebben plaatsgevonden;

• Het faciliteren en ondersteunen van gemeenten bij het opzetten van gemeentelijke coördinatiepunten nazorg;

• Het beschikbaar stellen van best practices;

• Het oppakken van concrete verbeteracties in zowel wet- en regelgeving als de lokale uitvoeringspraktijk.

160

Welke knelpunten zijn er bij de gemeenten bij de nazorg aan ex-gedetineerden?

De Minister van Justitie heeft de Tweede Kamer op 21 maart 2005 het Verbeterplan aansluiting nazorg toegezonden. Hierin is een uitgebreid overzicht van de knelpunten in de aansluiting tussen het justitiële traject en de maatschappelijke vervolgvoorzieningen opgenomen. Samengevat hebben de knelpunten betrekking op wet- en regelgeving en de lokale uitvoeringspraktijk. Ten aanzien van de aanpak van de knelpunten onderneemt Justitie de volgende activiteiten:

• Het oppakken van concrete verbeteracties in zowel wet- en regelgeving als de lokale uitvoeringspraktijk;

• Het tijdig vóór ontslag uit detentie zorgdragen voor een adequate informatieoverdracht van justitie naar gemeenten ten aanzien van de primaire leefgebieden (identiteitsbewijs, huisvesting, zorg en inkomen), de ontslagdatum van de gedetineerde en de voorbereidende activiteiten die tijdens detentie hebben plaatsgevonden;

• Het faciliteren en ondersteunen van gemeenten bij het opzetten van gemeentelijke coördinatiepunten nazorg;

• Het beschikbaar stellen van best practices.

161

Is er inmiddels duidelijkheid over de wijze waarop subsidiegelden verdeeld moeten worden over de verschillende niet-justitie gebonden vrijwilligersorganisaties? Hoe gaat dit systeem eruit zien?

Voor de verdeling van de subsidiegelden onder de verschillende niet-justitie gebonden vrijwilligersorganisaties verwijs ik naar mijn brief van 12 augustus 2005 (Kamerstukken 2004–2005, 27 834, nr. 43).

162

Wat is de oorzaak van de daling van het budget voor het OM (13.3.2) van € 499 miljoen in 2005 naar € 494 miljoen in 2006? Kan dit gevolgen hebben voor de kwaliteit van het werk?

In het budget voor 2005 zijn posten opgenomen die uitsluitend betrekking hebben op het jaar 2005 en die niet terugkomen in 2006. Gedacht kan worden aan de kosten voor de implementatie van de OM-afdoening. Het betreft in totaal een bedrag van € 13,5 miljoen. Er is derhalve geen sprake van een daling, per saldo is in 2006 sprake van een stijging van € 8,5 miljoen.

163

Wat is de oorzaak van de daling van de uitgaven voor opsporing en forensisch onderzoek (13.2) van € 65,4 miljoen naar € 61,7 miljoen? Wat zijn de gevolgen van deze daling van het budget?

De daling van het budget voor opsporing en forensisch onderzoek (13.2) wordt verklaard door het vervallen van de bijdrage aan de Dienst Justitiële Toetsing, Integriteit en Screening (Dienst Justis) van € 2,8 miljoen. De dienst Justis dient de producten die het levert volledig te financieren uit legesopbrengsten. Tevens heeft in 2005 een eenmalige budgetverhoging van € 1,3 miljoen plaatsgevonden ten behoeve van te vergoeden additionele kosten uit hoofde van de 100%-drugscontroles. Daarnaast hebben diverse mutaties, zoals taak-, loon- en prijsbijstellingen plaatsgevonden. De bovenstaande mutaties zullen, gezien hun karakter, geen ingrijpende gevolgen hebben voor opsporing en forensisch onderzoek.

164

Wat is de reden van de sterke stijging van post 13.4.3 ten behoeve van drie reclasseringsorganisaties? Is het de bedoeling dat dit geld wordt ingezet voor reïntegratie van ex-gedetineerden of voor andere producten?

De stijging van post 13.4.3. is grotendeels het gevolg van extra meerjarige toegekende middelen bij de vorige begroting (2005) alsmede de extra toegekende middelen in de begroting 2006. Deze extra middelen zijn met name bedoeld voor de inzet die de reclasseringsorganisaties moeten leveren ten behoeve van de uitvoering van het Veiligheidsprogramma. Het gaat daarbij met name om:

1. aanpak van veelplegers door middel van het houden van intensief toezicht en het uitvoeren van programma's gericht op gedragsverandering die de recidive bij deze doelgroep tracht terug te dringen;

2. middelen ten behoeve van de invoering en uitvoering van de nieuwe VI-maatregel.

Daarnaast is van deze groei van het budget op post 13.4.3 € 2,3 mln. bestemd voor de extramurale reïntegratietrajecten die worden aangeboden door de stichting Door, Exodus, Moria en de Ontmoeting.

165

Waarom vertonen de ontvangsten uit Pluk Ze in 2006 een achteruitgang ten opzichte van 2005 en nog meer ten opzichte van 2004?

Zie antwoord 167.

166

Hoe is te verklaren dat post 13.3 tot 2010 in omvang afneemt terwijl de begrotingen van andere ketenpartners als OM, tenuitvoerlegging, gevangeniswezen en reclassering fors toenemen in diezelfde tijd?

Ten opzichte van het jaar 2005 is geen sprake van een afname van het budget Handhaving en vervolging (13.3) tot 2010. De betreffende post neemt toe van € 510,5 miljoen in 2005 tot € 517,9 miljoen in 2010. De post 13.3 neemt dus evenals de begroting van de ketenpartners toe.

167

Hoe verhoudt zich het extra budget voor het OM voor vermogenstracering, en het hoge bedrag bij het CJIB (1 153 miljoen) om de ontnemingsmaatregel te bekostigen zich met de teruglopende inkomsten van de pluk ze maatregel? Kan worden aangegeven hoeveel ontnemingszaken er per parket worden aangebracht en hoe kunnen deze verschillen – als zij er zijn – worden verklaard?

De daling van de pluk-ze-ontvangsten is slechts schijn. Het bedrag van 2004 betreft de realisatie (en niet het budget van € 9 289 mln.) en bevat een incidentele post van € 2 miljoen.

In 2005 bevat het budget een eenmalig bedrag van € 0,75 mln. i.v.m. de uitvoering van amendement 29 800 VI nr. 68 (subsidie project hektor) . De Pluk-ze-ontvangsten zijn ten opzichte van het budget 2004 stapsgewijs verhoogd met een bedrag dat in 2007 oploopt tot € 2,5 miljoen.

Per parket is op basis van een WODC-onderzoek een norm «op maat» gesteld voor het minimum aantal in een jaar aan de meervoudige kamer voor te leggen ontnemingszaken. Dit leidt tot onderbouwde verschillen in de resultaten per parket. Het overzicht over 2004 is hieronder weergegeven (totaalnorm was 801; totale realisatie was 981).

Aantal ontnemingszaken dat aan meervoudige kamer is voorgelegd in 2004 (totaal = 981)

Den Bosch: 84 zaken

Breda: 76 zaken

Maastricht: 32 zaken

Roermond: 49 zaken

Arnhem: 62 zaken

Zutphen: 43 zaken

Zwolle: 76 zaken

Almelo: 35 zaken

Den Haag: 150 zaken

Rotterdam: 49 zaken

Dordrecht: 33 zaken

Middelburg: 29 zaken

Amsterdam: 56 zaken

Alkmaar: 18 zaken

Haarlem: 50 zaken

Utrecht: 42 zaken

Leeuwarden: 45 zaken

Groningen: 35 zaken

Assen: 26 zaken

Voor ontnemingzaken die aan de politierechter worden voorgelegd, wordt geen norm op maat gesteld voor aantallen zaken, maar voor het minimale bedrag aan opgelegde maatregelen in een jaar (inclusief schikkingen en transacties). Ook daarover kan worden gemeld dat de norm voor alle parketten tezamen voor het totale bedrag aan opgelegde maatregelen ruim is gehaald in 2004 (in 917 afgedane zaken).

168

Waarom neemt naar verwachting het aantal onvoorwaardelijke gratieverleningen van 300 in 2005 toe naar 700 in 2006 en de jaren daarna?

De verwachte toename van het aantal onvoorwaardelijke gratieverleningen hangt samen met de andere wijze van afdoening van gratiezaken waarbij een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt omgezet in een taakstraf.

Aanvankelijk werd in deze situaties voorwaardelijke gratie verleend, waarbij de voorwaarde het verrichten van een taakstraf inhield. In de huidige, doelmatiger werkwijze wordt de gratiebeslissing aangehouden totdat de taakstraf naar behoren is verricht. Pas daarna wordt gratie verleend, en dan onvoorwaardelijk.

Dit leidt logischerwijze tot een verschuiving van voorwaardelijke gratieverleningen naar onvoorwaardelijke gratieverleningen. Deze verschuiving zal in de realisatie over 2005 ook al zichtbaar zijn.

169

Hoeveel verklaringen van geen bezwaar inzake nieuwe statuten en wijziging statuten vennootschappen zijn er aangevraagd door buitenlandse vennootschappen die zich in Nederland willen vestigen? Hoe kan het buitenlandse vennootschappen eenvoudiger worden gemaakt om te voldoen aan de informatieplicht die geldt voor de aanvraag?

Europese vennootschappen (bijvoorbeeld AG, SE, Limited), die zich willen vestigen in Nederland, dienen zich in te schrijven bij de Kamer van Koophandel maar behoeven bij mij geen Verklaring van geen bezwaar aan te vragen. Indien deze vennootschappen, bijvoorbeeld om fiscale redenen, in Nederland een vennootschap willen oprichten, moeten zij daarvoor wel een Verklaring van geen bezwaar aanvragen. Uit een oogmerk van rechtsgelijkheid worden buitenlandse vennootschappen die een Nederlands vennootschap oprichten immers op dezelfde wijze behandeld als Nederlandse oprichters.

Het aantal buitenlandse vennootschappen, dat in de afgelopen jaren betrokken is bij de oprichting van een Nederlands vennootschap, ziet er als volgt uit:

20002001200220 0320042005 
26311 9891 3391 0141 003524(peildatum 1-10-05)

In het nieuwe systeem van toezicht dat thans wordt uitgewerkt aan de hand van het rapport «Snel en secuur toetsen» (kamernummer BLG4515) wordt overigens de omvang van de informatieplicht bij oprichting van en mutaties binnen vennootschappen onder de loep genomen.

170

Waarom is het aantal vragen Bevordering Integere Besluitvorming Openbaar Bestuur (BIBOB) voor 2006 ten opzichte van 2005 gehalveerd? En waarom is er na 2006 geen groei van het aantal aanvragen voorzien?

Bij de start van het Bureau BIBOB is in 2003 een meerjarenprognose opgesteld van het aantal adviezen, dat het bureau zou leveren. Deze raming is achteraf bezien te optimistisch geweest. Met name gemeenten en aanbestedende diensten hebben aanloopproblemen gekend bij de implementatie van het BIBOB instrument of hebben andere prioriteiten gesteld. In de loop van 2005 is de verwachting inzake het aantal uit te brengen adviezen dan ook gehalveerd. De verwachting voor 2006 is hieraan gelijk en daarmee wel realistisch. In 2006 wordt het BIBOB instrument geëvalueerd. Mede aan de hand daarvan zal een nieuwe raming worden opgesteld.

171

Waarom zijn bij BIBOB de volumes «met meer onzekerheid omgeven dan bij andere producten»?

Vanaf de start van het Bureau BIBOB in 2003 is er een zekere mate van onzekerheid over het aantal uit te brengen adviezen. Tegen de verwachtingen in, gebruiken gemeenten het instrument nauwelijks bij subsidieverzoeken en ook bij aanbestedingen wordt BIBOB maar sporadisch ingezet. Het karakter van ultimum remedium maakt ook, dat het BIBOB advies minder snel aangevraagd wordt, omdat minder vergaande onderzoeksinstrumenten afdoende blijken. Zelfs de enkele aankondiging van het mogelijk gebruik van BIBOB werkt al afschrikwekkend. Dit alles maakt het plannen van productievolumes niet eenvoudig.

172

Kan nader uiteengezet worden wat de zogenoemde intelligence-agenda inhoudt?

Het ontwikkelen van een beleidsvisie over het op hoofdlijnen te voeren opsporingsbeleid en het formuleren van randvoorwaarden ten behoeve van een adequate implementatie van dat beleid is een constant proces, bedoeld om de kwaliteit van de opsporing steeds verder te verbeteren. Intensiveren van de bestrijding van financieel economische criminaliteit, het streven naar integriteit van overheid en bedrijfsleven, het bevorderen van een daadkrachtige aanpak van de (grensoverschrijdende, georganiseerde) criminaliteit door politie en OM, het stimuleren van een zo (wetenschappelijk) verantwoord mogelijke informatiepositie ten behoeve van de beleidsbepaling en het scheppen van duidelijke kaders voor de recherchefunctie, zijn allen bedoeld om bij te dragen aan de kwaliteit van de opsporing. Uitwerkingen van beleid kan de Kamer de komende maanden tegemoet zien in de Corruptienota, de Visienota financiële criminaliteit en in de gezamenlijke beleidsreactie op het Nationaal dreigingsbeeld zware of georganiseerde criminaliteit, een eerste proeve (Kamerstukken II, 29 911, nr. 1). In deze laatste brief zal ook worden ingegaan op de eerdergenoemde intelligence-agenda.

Voor de toekomst stelt de Minister van Justitie, tezamen met de Minister van BZK, tenminste eens in de vier jaar een landelijk veiligheidsprogramma op. Mede op basis van dit veiligheidsprogramma wordt richting gegeven aan het te voeren beleid ten aanzien van de taakuitvoering door de politie.

173

Kan de regering aangeven of de hoofdlijnen voor het opsporingsbeleid en de bijbehorende randvoorwaarden ten behoeve van een adequate implementatie van dat beleid al zijn ontwikkeld? Zo ja, hoe zien deze hoofdlijnen en randvoorwaarden eruit? Zo neen, wanneer kan de Kamer deze hoofdlijnen en randvoorwaarden verwachten?

Zie antwoord 172.

174

Kan de regering aangeven op welke gebieden de bilaterale samenwerking, in het kader van de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, is uitgebreid en welke knelpunten hierdoor zijn weggewerkt?

Op 8 juni 2004 is te Luxemburg het Benelux-verdrag gesloten inzake grensoverschrijdend politieel optreden (Trb. 2005, 35).

Op 2 maart 2005 is te Enschede een Verdrag afgesloten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake de grensoverschrijdende politiële samenwerking en de samenwerking in strafrechtelijke aangelegenheden (Trb. 2005, 86).

Deze verdragen komen tegemoet aan gesignaleerde knelpunten onder meer met betrekking tot uitwisseling en spontane verstrekking van informatie (waaronder persoonsgegevens), bevraging van kentekengegevens, grensoverschrijdende achtervolging en grensoverschrijdende observatie, alsmede (in het verdrag met Duitsland) grensoverschrijdende infiltratie en gecontroleerde aflevering. Deze verdragen bieden ook de basis voor grensoverschrijdende bijstandsverlening en politieoptreden in de vorm van gemengde (internationale) patrouilles en controles.

Voorts is op 27 mei 2005 het Verdrag van Prüm (Trb. 2005, 197) ondertekend door de Benelux-landen, Duitsland, Spanje, Frankrijk, en Oostenrijk.

De inhoud van dit verdrag sluit nauw aan bij de genoemde bilaterale verdragen. Daarnaast richt het zich op verbeterde informatie-uitwisseling, onder meer door rechtstreekse, geautomatiseerde, bevraging van nationale gegevensbestanden (vingerafdrukken en DNA-profielen).

Binnen de Euregio zijn de gemeenten Maastricht, Aken, Hasselt, Heerlen en Luik een project «grensoverschrijdende bestuurlijke aanpak» gestart om te komen tot een gemeenschappelijk pakket maatregelen om de drugsproblematiek, de criminele autobranche en misstanden binnen de onroerend-goedsector aan te pakken.

Onlangs is het zogeheten Operationeel Overleg op Hoog Niveau Nederland – Duitsland van start gegaan. Dit periodieke overleg is gericht op het signaleren en oplossen van knelpunten in de politiële samenwerking op het terrein van grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit, waaronder drugscriminaliteit. Deelnemers aan dit overleg zijn wederzijdse hoofdofficieren van justitie en politiechefs.

175

Welke voordelen zijn te noemen om een op ministerieel niveau overleg te voeren met Duitsland en België/Luxemburg over ons drugsbeleid? Welke bezwaren zijn er?

Waar het gaat om de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, inclusief drugscriminaliteit, ligt het in de rede om nauwe samenwerking met onze buurlanden tot stand te brengen. Om die samenwerking te vergemakkelijken zijn in 2005 Verdragen gesloten met Duitsland en in Beneluxverband. Ook wordt met zowel de Duitse als de Belgische autoriteiten overlegd over mogelijkheden om, vooruitlopend op de inwerkingtreding van genoemde verdragen, de praktische samenwerking in de grensstreek bij de aanpak van gemeenschappelijke problemen van drugsgerelateerde overlast en criminaliteit te verbeteren en versterken. Er is geen aanleiding met genoemde landen op ministerieel niveau overleg te voeren over het Nederlandse drugsbeleid in het algemeen: dat is een nationale verantwoordelijkheid van Nederland. Wel heeft iedere lidstaat de verplichting eventuele negatieve, grensoverschrijdende effecten van zijn nationale beleid te voorkómen en te bestrijden. Daarover wordt met onze buurlanden zowel op ambtelijk als op ministerieel niveau gesproken, langs de lijnen zoals hierboven aangegeven.

176

Kan het budget van € 27 miljoen voor de 100% controles op Schiphol worden uitgesplitst?

Het budget Drugssmokkel Schiphol, € 27 miljoen, is onder te verdelen in:

Budget drugssmokkel 2006 (in € keer 1 000): 27 000

Kmar 2 459

Douane 950

ZM 1 500

OM 1 200

DJI 17 300

Het resterende budget komt ten goede aan de uitvoering van de werkzaamheden in het kader van het project drugssmokkel Schiphol. Nadere verdeling vindt in een later stadium plaats.

177

Welke activiteiten vinden plaats in het kader van het tegengaan van de huisteelt van cannabis?

In veel gemeenten en regio's, zoals in Rotterdam, Utrecht en Eindhoven, wordt reeds met succes integraal samengewerkt bij de aanpak van de wietteelt door de lokale driehoek en partijen als de energiebedrijven en de woningcorporaties. Deze geïntensiveerde samenwerking heeft niet alleen zijn weerslag in een toename van het aantal ontmantelde hennepkwekerijen, maar ook worden in toenemende mate verschillende– naast strafrechtelijke ook civielrechtelijke en bestuurlijke – sancties toegepast. Ten behoeve van een verdere verfijning en verbreding van deze integrale aanpak zijn door Handhaven op Niveau in november 2004 «best practices» beschikbaar gesteld aan gemeenten en andere belanghebbenden. Op korte termijn zal vanuit de ministeries BZK en Justitie in samenwerking met het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV, voorheen het Steun- en Informatiepunt Drugs en Veiligheid) bezien worden op welke wijze de integrale aanpak van wietteelt verder ontwikkeld en beter gefaciliteerd kan worden.

Ook bij de ontmanteling van de wietplantages is nog de nodige winst te behalen. BZK en Justitie onderzoeken momenteel welke andere – met name bestuurlijke – mogelijkheden naast het strafrecht ingezet kunnen worden om effectiever op te kunnen treden bij het ontmantelen van wietplantages. Daarbij wordt ook gekeken naar mogelijkheden om de ontmantelingskosten te verhalen op de teler.

Het aanpakken van individuele telers en het ontmantelen van plantages is echter niet genoeg: ook de georganiseerde criminaliteit achter de teelt moet goed in beeld gebracht en aangepakt worden. Opsporingsonderzoeken naar dergelijke organisaties vinden wel plaats, maar het doel is om een meer gerichte interventiestrategie voor dit probleem te ontwikkelen, die breder bruikbaar is. Daartoe heeft het Openbaar Ministerie in 4 politieregio's en 3 arrondissementen in Limburg Brabant-Noord en Zuid-Oost onderzoeken opgestart, die elk zullen inzoomen op specifieke facetten van de georganiseerde wietteelt.

178

Wanneer wordt het pasjessysteem (alleen aan ingezetenen van Maastricht en omgeving afgegeven om bij coffeeshops hun waar te mogen halen) ingevoerd? Wordt de proef beperkt tot Maastricht? Zo neen, welke plaatsen zullen nog meer meedoen?

De voorbereidingen voor invoering van de pilot in Maastricht, waarbij de verkoop van cannabis in coffeeshops tot Nederlandse ingezetenen wordt beperkt, zijn nagenoeg afgerond. Naar verwachting zal de pilot januari 2006 – na instemming van de Maastrichtse gemeenteraad in december – van start kunnen gaan.

Dit pilotproject gaat vooralsnog uitsluitend in de gemeente Maastricht van start. Als uit de pilot blijkt dat invoering van het ingezetenencriterium in dit kader uitvoerbaar en effectief is, ligt bredere toepassing in de rede.

179

Wordt er, nu de 100% drugscontroles op Schiphol ook in 2006 gecontinueerd worden, werk gemaakt van het minder belastend maken van deze controles voor de reizigers, bijvoorbeeld door training van de Marechaussee in een beleefde bejegening van degenen die gecontroleerd worden en het realiseren van een heldere klachtenprocedure?

Binnen de opleidingen van de Koninklijke Marechaussee wordt in ruime mate aandacht besteed aan de wijze van optreden naar buiten. Hiervoor gelden primair de in Nederland algemeen aanvaarde omgangsvormen en beleefdheden. Daarnaast wordt er op de werkplek de nodige aandacht besteed aan het handelen van veelal jonge personeelsleden door intensieve begeleiding van oudere en ervaren collegae en wordt er regelmatig gericht geëvalueerd. Tevens wordt er binnen de Brigade Recherche en Informatie, waaronder het personeel van de 100%-controles valt, vanaf 14 november a.s. gestart met een training in diversiteit onder andere gericht op de bejegening van personen met een andere culturele achtergrond.

Voor de afhandeling van klachten gerelateerd aan de 100%-controles is de vigerende klachtenregeling van de Koninklijke Marechaussee van toepassing. Deze klachtenregeling voldoet aan de huidige maatstaven.

180

Is het waar dat faillissementsfraude in beginsel alleen mogelijk is als de curator/rechter-commissaris, belastingdienst, de uitkeringeninstanties als GAK eerst aangekocht of afgekocht zijn geworden om mee te werken? Zo ja, hoe wordt door het Functioneel Parket omgegaan met aangiften tegen personen die een publiekrechtelijke functie vervullen zoals curator, notaris etc. tegen de achtergrond van de beleidslijn dat vanwege het normbevestigende effect op de samenleving dergelijke aangiften met prioriteit door het Functioneel Parket behandeld dienen te worden? Met andere woorden, krijgen dergelijke aangiften inderdaad de aandacht en de prioriteit die zij verdienen?

Dit is in zijn algemeenheid onjuist. Faillissementsfraude kan al worden gepleegd voordat de genoemde functionarissen (al dan niet met een publieke functie) of organisaties bij de afwikkeling van een faillissement zijn betrokken. Gedacht kan worden aan het onttrekken van goederen aan de boedel, het niet kunnen overleggen van de (volledige) administratie en het opzetten van frauduleuze constructies met rechtspersonen om bijvoorbeeld de belastingplicht en premieafdracht te ontduiken of aan andere betalingsverplichtingen te ontkomen.

Aangiftes tegen curatoren of notarissen etc. in het kader van faillissementsfraude doen zich in de praktijk niet of nauwelijks voor. Indien aangifte wordt gedaan tegen personen die een publiekrechtelijke functie vervullen of anderszins invloed hebben op het handelen van derden of op de financiële integriteit van geldstromen (rechters, advocaten, accountants, adviseurs, notarissen, bankiers, effectenhandelaren) zal dit de zwaarte van een zaak in veel gevallen verhogen, waardoor de inzet van het strafrecht door het Functioneel Parket – in casu in zaken die worden opgespoord door bijzondere opsporingsdiensten – eerder zal worden overwogen.

181

Hoeveel potentieel grote ontnemingszaken zal het OM naar verwachting extra kunnen behandelen als gevolg van het aangekondigde meersporenbeleid bij het afromen van criminele winsten?

Het aangekondigde meersporenbeleid bij het afromen van criminele winsten is niet (primair) gericht op het verwerven en afdoen van meer grote ontnemingzaken.

Via een pilot wordt getest of het mogelijk is om in bepaalde zaken met een klein wederrechtelijk verkregen vermogen over te gaan tot «afromen» door een (hogere) geldboete te vorderen en/of verbeurd te verklaren. Deze pilot beoogt meer inzet van het Openbaar Ministerie te bewerkstelligen in zaken met een beperkt wederrechtelijk verkregen vermogen.

Het andere traject, dat veel omvangrijker en ingrijpender is, is wel gericht op zaken met een (middel)groot wederrechtelijk verkregen vermogen. Daarbij zet het Openbaar Ministerie primair in op een verhoging van de effectiviteit van het ontnemen in het huidige potentiële zaaksaanbod. Het gaat hierbij met name om het in een eerdere fase en vaker leggen van conservatoir beslag, in anticipatie op het executeren van de ontnemingmaatregel, zodat de incassomaatregelen ten opzichte van de huidige situatie in aanzienlijke mate worden vergroot. Op den duur kan dit traject overigens mede tot gevolg hebben dat het Openbaar Ministerie in staat is om meer (middel)grote ontnemingzaken af te doen.

182

Waarom wordt niet gestreefd naar een verdere daling van de onvoorwaardelijke sepots tot onder de 10%?

Een maximaal onvoorwaardelijk sepotpercentage als norm wordt door het OM niet meer gehanteerd. Er zal altijd een aantal zaken blijven dat eindigt in een sepot. Bepaalde ernstige zaken (bijvoorbeeld verkrachtingen) moeten naar het OM ingezonden worden ongeacht de vraag of het een bewijsbare zaak betreft. Zaken waarin onvoldoende bewijs voorhanden is leiden tot een technisch sepot. Het kan ook voorkomen dat vervolging zinloos is, bijvoorbeeld bij een verwarde 80-jarige die een winkeldiefstal heeft gepleegd. Dit levert dan een beleidssepot op. Het percentage onvoorwaardelijke sepots is opgebouwd uit deze twee soorten sepots. In de afgelopen 12 maanden bedroeg het onvoorwaardelijk sepotpercentage (d.w.z. beleidsmatig en technisch) 9.3%.

Het OM heeft in de afgelopen jaren een omslag gemaakt naar een «interventiecultuur»: vaker en sneller reageren op normschendingen, waarbij het minimaal te realiseren interventiepercentage op 89% is gesteld. Deze norm is bewust gekozen nu een nog hoger interventiepercentage (en daarmee een lager onvoorwaardelijk sepot-percentage) slechts bereikt kan worden door vrijwel volledig ««risicoloos» te handelen, dat wil zeggen de moeilijkere, zwaardere zaken niet meer in behandeling te nemen zodra er enig risico van sepot of vrijspraak in zit».

183

Hoe verhoudt de verwachte stijgende instroom bij het OM zich tot het dalende budget in 2006 ten opzicht van 2005?

De daling van het budget is slechts schijn. Het budget voor 2005 bevat een aantal incidentele posten. Dat zijn onder andere de implementatie van de OM-afdoening (€ 4,5 mln.), Justitie in de Buurt (€ 2,1 mln.) en casusoverleg OM i.h.k.v. jeugd terecht (1,7 mln.). Het totaal van alle incidentele posten betreft een bedrag van € 13,5 miljoen.

184

Hoeveel van alle artikel 12 Sv-klaagschriften wordt ontvankelijk verklaard? Hoeveel van deze zaken die voor de rechter worden gebracht, hebben een voor de rechtstreeks belanghebbende positieve of welgevallige uitspraak?

Bij de ressortsparketten van het OM is men overgestapt op een nieuw registratiesysteem met betrekking tot de artikel 12 Sv-klachten. Gegevens over vorig jaar kunnen om die reden niet tot een eenduidige conclusie leiden. In 2003 zijn 1619 beschikkingen afgegeven door de gerechtshoven, waarvan 154 een bevel tot vervolging inhielden. Dit betreft ongeveer 9,5%. Er zijn in dat jaar 83 klachten ingetrokken. Indien een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard, wordt dit ook in een beschikking neergelegd. Er wordt niet geregistreerd in hoeveel gevallen een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard.

185

Wanneer komt het onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit op de Bovenwindse eilanden voor de Kamer beschikbaar?

Over de uitvoering van het onderzoek dienen aanvullende afspraken gemaakt te worden tussen de opdrachtgever van het project, de minister van Justitie van de Nederlandse Antillen, en de uitvoerders, de Universiteit van de Nederlandse Antillen en het WODC. Afhankelijk daarvan kan het onderzoek in de loop van 2006 afgerond worden.

186

Wat wordt bedoeld met het kernbegrip selectiviteit en waar kan die selectie in worden gevonden? Kan in het antwoord ook de zin «zo worden vraag en aanbod gegeven de beschikbare middelen optimaal op elkaar afgestemd» worden betrokken?

De begrippen selectiviteit en functionaliteit in de sanctietoepassing zijn toegelicht in de Visiebrief modernisering sanctietoepassing van 7 juni 2004 (TK 29 200 VI, nr. 167).

Onder selectiviteit wordt verstaan dat de sanctie sterker wordt toegesneden op de aard van het strafbare feit en op de persoon van de dader. Bij de tenuitvoerlegging van de sanctie komt de selectiviteit tot uitdrukking in het te kiezen beveiligingsniveau, in de keuze voor het regime en het aanbieden van resocialisatietrajecten uitsluitend aan die veroordeelden die hun gedrag tijdens detentie kunnen en willen veranderen. Resultaat van die benadering moet zijn dat behoefte en beschikbare capaciteit, vraag en aanbod, benodigde en beschikbare middelen, optimaal op elkaar worden afgestemd.

187

Vorig jaar was er op enig moment sprake van een vacaturestop bij DJI en was er sprake van ongeveer 1100 herplaatsingen. Hoe verloopt het reorganisatietraject gevangeniswezen en doen zich hierbij nog knelpunten voor? Is het personeel inmiddels afdoende geïnformeerd over de consequenties?

De veranderingen binnen het gevangeniswezen verlopen conform de planning en kennen geen bijzondere knelpunten. De betrokken medewerkers zijn afdoende geïnformeerd over de consequenties van deze aanpassingen. Om de benodigde aanpassingen optimaal te kunnen faciliteren is de selectieve vacaturevervulling die in 2004 is ingesteld nog altijd van kracht.

188

Wanneer kan de Kamer de toegezegde brief verwachten over de vormgeving van de aansluiting van de detentietrajecten op nazorgvoorzieningen? Welke vorderingen zijn daarin de laatste maanden gemaakt?

Op 5 september 2005 heeft een bestuurlijke conferentie plaatsgevonden over de Maatschappelijke Opvang (MO). Momenteel is een Taakgroep Maatschappelijke Opvang, met medewerkers van zes departementen (de Ministeries van Financiën (voorzitter), VWS (secretariaat), Justitie, SZW, BZK en VROM) en de vier grote steden, bezig met het opstellen van een Plan van aanpak. Hierin worden de knelpunten van de G4 met betrekking tot de MO opgenomen, aangevuld met oplossingsrichtingen. Hierin wordt ook de reïntegratie van (ex-)gedetineerden betrokken. U zult nog dit jaar worden geïnformeerd over de resultaten van deze inspanningen.

189

Wat wordt bedoeld met «beheerst en beheersbaar» als het CJIB zich gaat richten op het incasseren van punitieve sancties voor andere delen van de rijksoverheid? Aan welke punitieve sancties wordt gedacht bij welke delen van de rijksoverheid?

Met «beheerst en beheersbaar» (TK 30 300, hoofdstuk VI, blz. 74) wordt bedoeld dat de primaire bedrijfsvoering van het CJIB (de incasso ten behoeve van het Openbaar Ministerie) niet in gevaar komt door het CJIB te belasten met extra taken ten behoeve van andere delen van de overheid. Te denken valt aan het innen van bestuurlijke boetes o.a. voor de Dienst Regelingen van de minister van LNV en ten behoeve van het Bureau Financieel Toezicht (op notarissen en gerechtsdeurwaarders) van mijn eigen departement.

190

Kan het niet (kunnen) voldoen aan de afbetalingsafspraken of afbetaling van de boetes aan het CJIB, het resocialisatietraject van de (ex)gedetineerde in de weg staan? Hoe wordt, in het algemeen, door het CJIB gereageerd op dergelijke problemen?

Als gevolg van artikel 561 van het Wetboek van Strafvordering hanteert het CJIB als uitgangspunt dat geldboeten en maatregelen volledig en zo snel mogelijk geïnd dienen te worden. Dit uitgangspunt verdraagt zich niet met het treffen van een betalingsregeling. De Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) staat het treffen van betalingsregelingen niet toe. Bij de totstandkoming van de Wahv is bewust van deze mogelijkheid afgezien. In beginsel treft het CJIB derhalve geen betalingsregelingen.

In de praktijk kan dat dit beginsel echter niet altijd onverkort worden gehandhaafd. Daarom is het in bijzondere gevallen mogelijk een betalingsregeling met het CJIB overeen te komen. Zo'n regeling kan bestaan uit het verrichten van termijnbetalingen of het verlenen van uitstel van betaling. De gevallen waarin en de voorwaarden waaronder een regeling mogelijk is zijn neergelegd in een betalingsregelingenbeleid. Dit beleid is onverkort van toepassing op gedetineerden.

Als een geldboete of andere financiële sanctie niet wordt voldaan, verstrijkt geruime tijd voordat de zaak voor vervangende hechtenis c.q. lijfsdwang of gijzeling wordt aangeboden bij een penitentiaire inrichting. Betrokkene ontvangt eerst verschillende aanschrijvingen op zijn GBA- dan wel detentieadres. Indien betrokkene niet reageert, vervalt daarmee de kans op een betalingsregeling. Het vonnis wordt dan voor tenuitvoerlegging (aansluitende executie) aangeboden bij de inrichting van verblijf. Ook indien een gedetineerde een getroffen betalingsregeling niet correct nakomt, wordt de executie onverkort vervolgd.

Deze aansluitende executie kan een resocialisatietraject in de weg staan. Het CJIB brengt daarom bij veroordeelden maar evenzeer bij begeleidend personeel onder de aandacht dat het van belang is bij het CJIB navraag te doen naar openstaande zaken, alvorens eindedetentietrajecten op te starten. Hiermee kan worden voorkómen, al dan niet door het treffen van een betalingsregeling, dat reeds ingezette trajecten worden verstoord.

191

Als niet kan worden voldaan aan de afbetalingsafspraken met het CJIB of de afbetaling van de boetes, kan dit gegeven de vervroegde invrijheidsstelling in de weg staan? Hoe wordt, in het algemeen, op een dergelijk probleem gereageerd door het CJIB?

Vervroegde invrijheidstelling wordt van rechtswege verleend. De datum daarvan is niet afhankelijk van (het niet nakomen van) betalingsafspraken met het CJIB. Wel kan het feitelijke moment van invrijheidstelling verschuiven indien vanwege het niet nakomen van betalingsafspraken vervangende hechtenis, lijfsdwang of gijzeling wordt toegepast in aansluiting op de tenuitvoerlegging van de straf waarover de vervroegde invrijheidstelling wordt toegepast. Voor de algemene handelwijze van het CJIB bij het niet voldoen aan betalingsafspraken door gedetineerden, verwijs ik naar het antwoord op vraag 190.

192

Hoeveel celcapaciteit wordt er op dit moment niet benut?

Op 11 oktober 2005 was 5% van de totale capaciteit van het gevangeniswezen niet benut. Bij het bepalen van de normatieve bezettingsgraad wordt uitgegaan van een marge van 3,8%, bestaande uit 2% onderhoud en 1,8 frictieleegstand. Ten opzichte van de norm van 3,8% is derhalve sprake van een overschrijding van 1,2% wat overeenkomt met circa 200 plaatsen (op een totaal van ca. 16 710).

193

Worden er bij de DJI op dit moment voorzieningen getroffen om op termijn bestaande penitentiaire inrichtingen te sluiten en personeel te laten afvloeien? Indien dit het geval is, hoewel arbeidsplaatsen voor begeleidend personeel (met name PIW-ers) staan er op termijn op de tocht?

Bij brief van 21 januari 2005 (TK 2004–2005, 24 587, nr. 118) heb ik de Kamer in algemene zin geïnformeerd over de te verwachten gevolgen van het project De Nieuwe Inrichting voor het gebouwenbestand van het gevangeniswezen. Ik heb daarbij aangegeven dat naar verwachting in 2006 hierover meer in concrete zin duidelijkheid zal ontstaan. Tegelijk heb ik de Kamer geïnformeerd over de situatie m.b.t. een aantal concrete nieuwbouwprojecten en de sluiting van enkele bestaande penitentiaire inrichtingen. Aangegeven is dat de nieuwbouw in Zaanstad wordt voortgezet en dat over de Bijlmerbajes pas later, uiterlijk 1 januari 2007 een besluit wordt genomen. Verder is gemeld dat de Blokhuispoort open blijft en dat de reeds eerder genomen besluiten tot sluiting van het huis van bewaring Groningen en het huis van bewaring Zutphen (oud) is herbevestigd. Met betrekking tot de personele gevolgen wordt uitgegaan van een zodanige uitvoering dat een eventuele herplaatsingsproblematiek wordt geminimaliseerd.

194

Betekent het feit dat de voorziene prestaties van het CJIB vanaf 2005 nauwelijks groeien, dat het CJIB al optimaal functioneert? Zo neen, waarom wordt er dan niet naar hogere prestaties gestreefd?

Ik neem aan dat uw vraag betrekking heeft op de tabel op blz. 77 van de begroting (TK 30 300, hoofdstuk VI). In die tabel is aangegeven wat de inningspercentages zijn binnen een bepaalde periode nadat het CJIB een zaak ter incasso heeft ontvangen. In die inningspercentages zit geen stijgende lijn. Uit deze cijfers kan niet worden geconcludeerd dat het CJIB wel of niet optimaal functioneert. Het zegt iets over de doorlooptijd die er voor bepaalde incasso's staan. Graag teken ik hierbij aan dat het aantal bij het CJIB ter incasso aangeleverde zaken in de loop der jaren sterk is toegenomen terwijl het innings- en afdoeningspercentage nagenoeg op hetzelfde hoge niveau is gebleven.

Het spreekt voor zich dat het CJIB als professionele organisatie voortdurend streeft naar optimalisatie. In dat kader wordt de automatisering van het CJIB vernieuwd om ook op dat gebied bij de tijd te blijven.

195

Kan concreet worden aangegeven waar de extra middelen voor terrorismebestrijding aan zullen worden uitgegeven?

De extra middelen voor terrorismebestrijding vinden haar oorsprong in de beleidsnota's TK 29 754, nrs. 1 en 5. Concreet worden de bedragen voor Justitie uitgegeven aan:

• de oprichting van de NCTb

• de programma inzet van de NCTb (zoals oefeningen, inspecties/onderzoek, ontwikkeling analysemodellen en publiekscampagne en voorlichting)

• inzet op operationele controle (zoals intensivering landelijk parket en telefoontaps en tolken)

• inzet in de vreemdelingenketen (zoals intensivering voor toelating, toezicht, naturalisaties en terugkeer, infrastructuur verificatie identiteitsdocumenten, programma weerbare samenleving en verruiming taakopdracht LOM)

• inzet in de strafrechtsketen (zoals intensivering gevangeniswezen, forensisch onderzoek en de rechterlijke macht)

Daarnaast zijn extra middelen beschikbaar gekomen, die via andere begrotingen worden verantwoord.

196

Waaraan wordt gedacht als er geschreven wordt over «professionele voorzieningen»?

Uit onder meer gesprekken met belangenorganisaties van slachtoffers is naar voren gekomen dat het huidige standaardaanbod voor slachtoffers en nabestaanden van ernstige misdrijven ontoereikend is. In overleg met Slachtofferhulp Nederland wordt nu bezien welke voorzieningen specifiek voor slachtoffers van ernstige delicten noodzakelijk zijn. Hiervoor wordt onderzoek verricht en worden diepte-interviews gehouden met wetenschappers en slachtoffers/nabestaanden van ernstige misdrijven.

197

Op grond van welke titel zullen vreemdelingen verdacht van banden met terrorisme actief uit Nederland worden verwijderd? Zal voorafgaand daaraan telkens een rechterlijke toets kunnen plaatsvinden?

Op grond van paragraaf B1.2.2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 kan het verblijf van de vreemdeling in Nederland worden geweigerd dan wel beëindigd, indien de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde of nationale veiligheid. In geval van een gevaar voor de nationale veiligheid dienen er concrete aanwijzingen te zijn, hierbij dient in de eerste plaats gedacht te worden aan een ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. In voorkomende gevallen kan echter ook worden uitgegaan van een ambtsbericht van onder andere (inter-) nationale ministeries of inlichtingendiensten.

198

Hoe heeft de samenwerking van alle betrokken partners vorm gekregen? Hoe deze wordt geëvalueerd en wie is verantwoordelijk voor een goede samenwerking?

De doelstellingen van het justitiële jeugdbeleid worden geïntensiveerd aangepakt, met name in de programma's Jeugd terecht en Beter Beschermd. In beide programma's is ervoor gezorgd dat alle betrokken ketenpartners op bestuurlijk niveau samenwerken in respectievelijk het Topberaad Jeugd terecht en de Stuurgroep Beter Beschermd. Bovendien is voorzien in directe aansluiting bij de dagelijkse praktijk. De behaalde resultaten in het kader van deze samenwerking worden op zich positief beoordeeld. Voorbeelden zijn o.a. de instelling van het Justitieel casusoverleg, de verkorting van doorlooptijden en de instelling van de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie. Er worden ook gerichte evaluaties uitgevoerd, b.v. naar de werking van het Justitieel casusoverleg.

Elke organisatie heeft uiteraard zijn eigen verantwoordelijkheid om optimaal aan de samenwerking bij te dragen. Als minister van Justitie heb ik de verantwoordelijkheid voor een samenhangende justitie-jeugdketen.

Daarnaast bestaat het samenwerkingsverband Operatie Jong met het doel het verbeteren van de samenhang in het rijksbrede jeugdbeleid. De ministeries van VWS, BZK, OCW, SZW, Financiën, VROM en Justitie nemen deel aan deze operatie, waarvoor de staatssecretaris van VWS de eerst verantwoordelijke bewindspersoon is. Eind 2006 wordt Operatie Jong afgerond en zal aan de hand van bereikte resultaten worden bezien op welke manier hieraan een vervolg zal worden gegeven.

199

Kan worden aangegeven of, en zo ja hoe, vanuit het ministerie van Justitie en/of van Onderwijs en voor VWS de totstandkoming van zogeheten beveiligde chatboxen wordt vormgegeven? Hoe verloopt de proef op dit gebied die in april 2005 in België is begonnen?

De verantwoordelijkheid voor de beveiliging van chatboxen ligt bij de aanbieders hiervan en niet bij de overheid. Wel heeft de overheid, in casu het ministerie van Economische Zaken, via het programma KWINT (Kwetsbaarheid Internet) initiatief genomen om in overleg met de sector te komen tot richtlijnen voor chatboxen. Die richtlijnen zijn in april van dit jaar vastgesteld.

Met de proef in België doelt u vermoedelijk op het plan om kinderen een identiteitsbewijs te geven voor activiteiten, waaronder chatten, op Internet. Daarmee zouden kinderen op Internet beter beschermd kunnen worden. Het betreft echter een geavanceerde techniek die nog in ontwikkeling is. Van de laatste stand van zaken in dit project ben ik niet op de hoogte.

200

Hoe komt het dat er in de miljoenennota (pagina 50) staat aangeven dat er structureel € 16 miljoen extra wordt uitgetrokken voor het Deltaplan gezinsvoogdij en dat er in de Justitie begroting slechts € 14 miljoen extra wordt uitgetrokken voor het Deltaplan?

De in de Miljoenennota 2006 genoemde € 16 mln. zijn onderdeel van het Programma Beter Beschermd (brief TK 28 606 en 29 200 VI, nr. 19), waarvan het Deltaplan Gezinsvoogdij de hoofdmoot vormt. In de Justitiebegroting is het Programma nader gespecificeerd (pag. 83). Naast het Deltaplan Gezinsvoogdij (€ 14 miljoen structureel) behelst dit Programma een versnelling van de doorlooptijden, een effectiviteitsmeting voor de jeugdbescherming en uitgaven ten behoeve van de kwaliteitsverbetering van de voogdij.

201

Wanneer kan de Kamer een Kabinetsreactie verwachten op de aanbevelingen van het in oktober afgeronde WODC-rapport inzake de werkwijze van de Centrale Autoriteit?

In het WODC-onderzoek wordt onder meer geïnventariseerd – kort gezegd – de positieve en negatieve (faciliterende en belemmerende) factoren met betrekking tot procedures inzake internationale kinderontvoering en met betrekking tot het welzijn van het ontvoerde kind. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de informatievoorziening aan ouders die te maken krijgen met internationale kinderontvoering of een dreiging daarmee. Het WODC verwacht het onderzoek half december te hebben afgerond. Ik streef er naar om uw Kamer voor 1 maart 2006 een kabinetsreactie te zenden naar aanleiding van het desbetreffende rapport en de daarin opgenomen aanbevelingen.

202

Kan meer precies worden aangeven wanneer het vereiste niveau van de toetsende taak van de Raad voor de Kinderbescherming zal worden bereikt? Welke instantie voert tot die tijd de toetsende taak uit?

Het betreft hier het toetsen van de melding van Bureau Jeugdzorg om geen verlenging van een ondertoezichtstelling te vragen of om een uithuisplaatsing te beëindigen. Verzoeken van Bureau Jeugdzorg om een ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing te verlengen worden immers reeds door de rechter getoetst.

Het toetsen van meldingen van BJZ door de Raad voor de Kinderbescherming gebeurt nu ook al, echter niet in alle gevallen. Met ingang van 1 januari 2006 zal deze taak weer volledig worden uitgeoefend. De voorbereidingen voor een volledige en kwalitatief goede uitvoering zijn dit jaar gestart in samenwerking met de MO-groep en kinderrechters.

203

Op welke wijze bevordert de regering de maatregelen die de «betrokken organisaties»zullen onderzoeken en zullen treffen om de doorlooptijden in de jeugdstrafrechtketen voor 2006 verder te doen afnemen? Hoe verhouden zich deze maatregelen tegen de prognose van de doorlooptijden in het algemeen als verwoord op blz. 17 en 45?

De doorlooptijden in de jeugdstrafrechtketen zijn een vast agendapunt in het topberaad Jeugd terecht. In het topberaad zijn alle ketenpartners op leidinggevend niveau vertegenwoordigd. Het voldoen aan de gestelde normen voor doorlooptijden is en blijft een prioriteit van Jeugd terecht en van elke ketenpartner. Zolang de normen nog niet worden gehaald, worden ketenpartners in het Topberaad daarop aangesproken en vindt overleg plaats hoe verdere verbetering kan worden gerealiseerd. Justitie heeft in dit kader reeds enige jaren extra middelen beschikbaar gesteld voor met name Justitieel casusoverleg (o.l.v. het OM), casusregie (door de Raad voor de Kinderbescherming) en verdere ontwikkeling van keteninformatievoorziening.

Hoewel doorlooptijden altijd onder druk staan van andere prioriteiten en van het totale werkaanbod en er daarom sprake kan zijn van schommelingen, heb ik geen reden te verwachten dat dit een belemmering vormt voor verdere verkorting van doorlooptijden in de jeugdstrafrechtketen.

204

Hoe verhoudt de uitspraak «Het gevoerde beleid zal prioriteit geven aan de nationale belangen» zich tot het feit dat Nederland een gastvrij land wil zijn voor Verdragsvluchtelingen en andere asielzoekers die een terecht beroep doen op de asielgerelateerde gronden in de VW2000?

Het uitgangspunt van het Nederlandse asielbeleid is altijd geweest om bescherming te bieden aan degenen, die gegronde vrees voor vervolging hebben. Daartoe dient het internationaal Vluchtelingenverdrag als basis, waarbij Nederland reeds geruime tijd partij is. Het Nederlandse asielbeleid is dan ook in overeenstemming met de bepalingen uit dit verdrag. Hieruit volgt dat de regering zich terdege bewust is van haar verantwoordelijkheid waar het gaat om het bieden van bescherming aan vreemdelingen. De regering stelt zich op het standpunt dat zij een rechtvaardig vreemdelingenbeleid voert, hetgeen impliceert dat iedereen die daadwerkelijk bescherming nodig heeft, die ook krijgt. Personen van wie door de IND en door de rechter is vastgesteld dat bescherming niet noodzakelijk is, moeten terugkeren naar het land van herkomst.

De conclusie dient derhalve te zijn dat het hierboven geschetste beginsel in de praktijk onverkort van kracht is en dat de uitspraak, waaraan bij deze vraag gerefereerd wordt, de toepassing van dit beginsel in de praktijk nimmer in de weg staat.

205

Wat zijn de kosten per persoon per jaar voor opvang asiel? Wat zijn de kosten per persoon per jaar voor vreemdelingenbewaring? Hoeveel zijn deze kosten gestegen of gedaald ten opzichte van voorgaande jaren, of zijn de kosten gelijk gebleven?

In onderstaande tabel zijn de kosten voor de opvang asiel en de vreemdelingenbewaring weergegeven over de jaren 2004, 2005 en 2006.

 200420052006
Gemiddelde kosten opvang asiel per persoon per jaar€ 14 000€ 15 500€ 17 500
Gemiddelde kosten vreemdelingenbewaring per plaats per jaar€ 62 000€ 65 000€ 62 000

206

Waarom dalen de kosten voor opvang en verblijfsrechten in de tabel op pagina 94, terwijl de prognose voor de instroom asiel in de tabel op pagina 99 gelijk blijft?

Tussen de tabellen op pagina 94 en 99 bestaat geen directe relatie. In de tabel op pagina 99 wordt uitgegaan van een constante realistische instroomverwachting asiel op basis waarvan de behandelcapaciteit van de Immigratie en Naturalisatiedienst op het asielterrein meerjarig is vastgesteld en als constant wordt verondersteld.

De tabel op pagina 94 heeft betrekking op toelating asiel én regulier. Het feit dat het kostenverloop in de tabel op pagina 94 een neerwaartse lijn vertoont houdt verband met het inlopen van werkvoorraden aan het einde van het jaar. Het verkleinen van werkvoorraden heeft geen directe relatie met de instroom van asielzoekers en het gegeven dat de activiteiten van de IND verder reiken dan alleen asiel. Zie hiertoe ook de tabel Kengetallen Regulier op pagina 100, de tabel Prestatiegegevens Naturalisatie op pagina 101 en de agentschapsbegroting van de IND vanaf pagina 133.

Ook het kostenverloop van de opvang vertoont een neerwaartse lijn. Deze kosten dalen bij een gelijkblijvende asielinstroom, omdat verder gewerkt wordt aan de reductie van enerzijds het aantal statushouders en anderzijds het aantal uitgeprocedeerden in de opvang. Zie verder de tabel prestatiegegevens op pagina 105.

207

Wordt met de opmerkingen over voorstellen van de Europese Commissie voor kwaliteit van het asielbeleid gedoeld op de richtlijnen minimumnormen asielprocedures en opvang? Wat zijn de voorziene gevolgen voor het Nederlandse beleid?

Het Haagse Programma voorziet in praktische samenwerking waarbij de nationale asieldiensten van de lidstaten zijn betrokken. Dit heeft betrekking op onder andere de uitwerking van een enkelvoudige procedure voor de toetsing van asielverzoeken, op het gezamenlijk verzamelen, beoordelen en gebruiken van informatie over landen van herkomst en op het aanpakken van bijzondere omstandigheden waardoor asielstelsels en opvangfaciliteiten onder druk komen te staan (bijvoorbeeld als gevolg van de geografische ligging van een lidstaat). De kwalificatierichtlijn en de richtlijn minimumnormen asielprocedures vormen het wetgevend kader waaraan de asielstelsels van de lidstaten ten minste moeten voldoen. De praktische samenwerking kan de kwaliteit van de asielprocedures verder verhogen. Nederland heeft al een enkelvoudige asielprocedure en een ver uitgewerkt stelsel van ambtsberichten over de belangrijkste herkomstlanden van asielzoekers en stelt deze expertise al ter beschikking van andere lidstaten.

208

Wat is de relatie tussen de paragraaf «Implementatie Europese richtlijnen» en de daaraan voorafgaande paragraaf «Harmonisatie en internationale samenwerking»?

In de voorafgaande passage over harmonisatie en internationale samenwerking wordt over nieuwe Europese beleidsinitiatieven gesproken, terwijl het bij de implementatie van de kwalificatierichtlijn en de richtlijn minimumnormen asielprocedures gaat om het transponeren van aangenomen Europese regelgeving in de Nederlandse wet- en regelgeving.

209

Wat houdt de kwalificatierichtlijn in?

De kwalificatierichtlijn voorziet in het vaststellen van minimumnormen voor de erkenning en de status van personen, die internationale bescherming aanvragen als vluchteling of als begunstigden van de subsidiaire beschermingsstatus. De richtlijn is één van de Gemeenschapsinitiatieven inzake asiel en beoogt de verwezenlijking van een Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel op de langere termijn overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad in Tampere in 1999. Het hoofddoel van de richtlijn is te verzekeren dat in alle lidstaten een minimumniveau van bescherming wordt geboden aan personen die werkelijk bescherming behoeven. De onderlinge aanpassing van bepalingen inzake de erkenning en de inhoud van de vluchtelingenstatus en de subsidiaire bescherming dient ertoe bij te dragen de secundaire migratie van asielzoekers tussen de lidstaten te beperken.

210

Wat is op dit moment de gemiddelde termijnoverschrijding bij uitreiking van een besluit op een eerste asielaanvraag? Wat doet de regering om termijnoverschrijdingen terug te dringen? Heeft zij daarbij meetbare doelen geformuleerd?

De IND hanteert als indicator het percentage procedures dat binnen de termijn van 6 maanden is beslist. In een deel van de beslissingen waarin de termijn van 6 maanden is overschreden, is de beslistermijn verlengd als gevolg van het uitvoeren van extern onderzoek of als gevolg van een besluitmoratorium.

De gemiddelde overschrijding van de termijn van 6 maanden van een beschikking op een eerste asielaanvraag bedraagt momenteel 2 weken. Momenteel worden veel procedures afgehandeld die op enig moment onder een besluitmoratorium vielen. Voor deze procedures geldt dat de termijn langer is dan 6 maanden.

Doelstelling is en blijft om binnen de termijn te beslissen. Daarom werkt de IND thans aan een betere registratie van de gevallen waarin de beslistermijn wordt opgeschort, zodat hier ook exacter over gerapporteerd kan worden. Bij Asiel staat de beslistermijn bij zaken die niet in het AC worden afgedaan overigens onder een zekere druk omdat het in de regelgeving verankerde beslisproces in de regel tenminste 5 maanden bedraagt als gevolg van noodzakelijke wachttijden en planningsproblemen en gevoelig is voor veranderingen in het volume van de vragen.

211

Kan de regering aangeven welk deel van het quotum voor uitgenodigde vluchtelingen in 2005 zal worden gebruikt en hoeveel er tot 1 oktober 2005 zijn toegelaten in dit kader?

Tot 1 oktober 2005 zijn er 242 personen voor hervestiging geaccepteerd. Van deze geselecteerde vluchtelingen zijn reeds ongeveer 215 uitgenodigde vluchtelingen naar Nederland overgekomen.

Voor het vierde kwartaal 2005 wordt rekening gehouden met de volgende gegevens: in Kenia zullen nog 150 vluchtelingen worden geselecteerd. Uit Malta worden er ongeveer 30 verwacht. Daarnaast wordt er nog rekening gehouden met ongeveer 35 individuele UNHCR verzoeken en met ongeveer 20 personen die zich nog in het kader van gezinshereniging zullen melden. Het quotum van 2005 komt daarmee minimaal op 480 personen.

212

Wat is het tijdpad van de evaluatie van de aanmeldcentrumprocedure? Is deze evaluatie een onderdeel van de evaluatie van de nieuwe Vreemdelingenwet? Hoe ziet het tijdpad van de evaluatie van de nieuwe Vreemdelingenwet er uit?

Er wordt onderzocht of de aanmeldcentrumprocedure, waaronder ook de aansluiting van de asielvervolgprocedure op de aanmeldcentrumprocedure, verder kan worden verbeterd. Beoogd wordt om de Tweede Kamer hierover in het eerste trimester van 2006 nader te berichten. Het onderzoek maakt geen onderdeel uit van de evaluatie van de van de nieuwe Vreemdelingenwet.

Op 2 februari 2005 heeft de Commissie Evaluatie Vreemdelingenwet 2000 (CEV) het deelrapport «Terugkeerbeleid en Operationeel Vreemdelingentoezicht» gepubliceerd. Het rapport, dat het eerste onderdeel van de Evaluatie Vreemdelingenwet 2000 vormt, is vergezeld van een reactie van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie op 8 maart 2005 aan de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II, 2004/05, 26 732, nr. 102). Het tweede onderdeel van de evaluatie betreft de asielprocedure en omvat de deelrapporten «doorlooptijden asielaanvragen/-beroepen», kwaliteit asielbeslissingen in eerste aanleg» en «een procesevaluatie nieuwe instrumenten». Vanwege het vertraagd beschikbaar komen van de onderzoeksrapporten zal het advies van de Evaluatiecommissie op dit onderdeel naar verwachting in de maand december 2005 gereed komen, waarna de publicatie van de drie rapporten en genoemd advies met de reactie van de minister voor V&I op de evaluatie van de Vreemdelingenwet 2000, naar thans de verwachting is, begin 2006 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

213

Is het waar dat in Ter Apel, waar het enige Aanmeld Centrum voor Asielzoekers is gevestigd, de post van de Koninklijke Marechaussee zal worden opgeheven, waardoor het werk in Ter Apel vanuit het 30 km verderop gelegen Coevorden zal moeten worden gedaan? Zo ja, op welke wijze wordt gewaarborgd dat in en nabij 's lands enige verwijder- en aanmeld centrum gebeurd, de Koninklijke Marechaussee «dicht genoeg bij het vuur» zit, onder meer gelet op het feit dat ook mogelijke terroristen in beginsel heel eenvoudig via de asielprocedure een verblijfstitel in ons land kunnen proberen te verwerven?

Nee, thans is geen sprake van opheffing van de post van de KMar in het AC Ter Apel. Indien toekomstige ontwikkelingen daartoe aanleiding geven, zal hierover nadere besluitvorming volgen, waar de nabijheid van de KMar bij wordt betrokken.

214

Wat wordt verstaan onder «integraal kader voor de toelating van arbeidsmigranten»? Houdt dit een wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 in? Wordt hier ook gelet op een mogelijke gefaseerde toelating van migranten tot de sociale voorzieningen? Hoe verhoudt dit te ontwikkelen integrale kader zich tot Europese beleidsontwikkelingen op het gebied van toelating van kennismigranten?

Bij de ontwikkeling van een integraal kader voor toelating van kennismigranten gaat het in de eerste plaats om een eventuele aanpassing van de kennismigrantenregeling naar aanleiding van de evaluatie die nog in 2005 wordt uitgevoerd. Deze regeling stelt een inkomenseis voor de kennismigrant alsmede een eis van registratie van het bedrijf bij de IND. Bij de evaluatie zal bezien worden in hoeverre de criteria voldoen en indien dit niet het geval is, op welke wijze de regeling aangepast moet worden. Bij de ontwikkeling van een integraal kader kan ook worden bezien of andere categorieën toegevoegd zouden moeten worden aan de regeling, zoals studenten, wetenschappelijk onderzoekers en zelfstandigen. Uiteraard geldt voor ieder nieuw te ontwikkelen beleid dat dit in overeenstemming moet zijn met de Europese regelgeving ter zake.

215

Wat wordt verstaan onder de term modern migratiebeleid? Hoe verhoudt zich het streven naar een modern migratiebeleid zich tot de Europese beleidsontwikkelingen, in het bijzonder zoals verwoord in het Haagse Programma?

Een modern migratiebeleid dient aan te sluiten bij zowel de sociale en economische ontwikkelingen in Nederland als bij Europese ontwikkelingen, en met name bij de beleidsvoornemens zoals ontwikkeld in het Haagse Programma. Hierbij zal tevens aandacht worden besteed aan de mogelijkheden voor vereenvoudiging en deregulering, teneinde de kabinetsdoelstelling van het terugdringen van administratieve lasten voor burgers en bedrijven ook in het migratiebeleid te bereiken, bijvoorbeeld door gebruik te maken van nieuwe technologische ontwikkelingen. Bij de ontwikkeling van beleidsvoorstellen door het project Reguliere toelating wordt ook de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de overheid en in Nederland gevestigde instellingen die migranten willen aantrekken betrokken.

216

Wat zijn de uitkomsten van de pilots die gehouden zijn in het kader van «voorkoming oneigenlijk gebruik reguliere procedures»?

In de periode van 1 mei tot 1 augustus 2005 heeft de IND in samenwerking met een aantal gemeenten twee pilots uitgevoerd met als doel het versneld afdoen van onwenselijke procedures.

In pilot 1 zijn IND-medewerkers tewerkgesteld bij drie gemeenten (Roermond, Weert en Venlo) om zo mogelijk meteen te beslissen op aanvragen van vreemdelingen die zonder mvv zijn ingereisd. In pilot 2 is met de gemeenten Amsterdam en Delft afgesproken dat aanvragen van vreemdelingen die niet in het bezit zijn van de vereiste mvv, rechtstreeks bij het loket van de IND te Hoofddorp worden ingediend. De IND neemt vervolgens ter plekke een beslissing op de aanvraag, tenzij nader onderzoek nodig is.

Bij brief van 12 juli 2005 (Kamerstukken II, 2004/05, 19 637, nr. 960) heb ik de Tweede Kamer al de resultaten van een tussentijdse evaluatie doen toekomen.

Uit de eindevaluatie blijkt dat in beide pilots is geconstateerd dat sprake is van een positief effect. Aanvragen worden direct en ter plekke afgewezen waarbij een merkbare daling van het aantal kansloze aanvragen wordt geconstateerd.

Uit de resultaten van de twee pilots kan worden geconcludeerd dat de pilot met het IND-loket procentueel bezien de meeste afwijzingen van kansloze aanvragen heeft gerealiseerd. Voorts is het afhandelen van de aanvragen op IND-lokatie efficiënter aangezien de planning door de IND wordt gedaan, alsmede vanwege de beschikbaarheid van de systemen met procedure- en inhoudelijke gegevens. Daarnaast is gebleken dat het niet wenselijk is om deze aanvragen in de gemeentehuizen af te handelen, gelet op de overlast die zulks kan veroorzaken voor andere bezoekers.

Op grond van bovenstaande uitkomsten van de pilots ben ik voornemens om vooralsnog beide pilots te continueren. Daarnaast zal de werkwijze met het IND-loket gefaseerd worden uitgebreid tot een landelijke werkwijze. Naar verwachting zal door deze landelijk in te voeren organisatorische aanpassing het oneigenlijk gebruik van de reguliere toelatingsprocedure effectiever worden bestreden.

217

Kan iets meer worden gezegd over de aard en – voorzover al bekend – de uitkomst van de lopende rechtszaken met betrekking tot de leges?

Tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 februari 2005 inzake de legesregelingen van 1 mei 2002 en 1 januari 2003, is door beide partijen, te weten de Staat en een 25-tal minderhedenorganisaties, beroep aangetekend. In geding is de legesheffing aan Turkse onderdanen in relatie tot de Associatieovereenkomst EEG/Turkije. Een arrest van het Hof is niet op korte termijn te verwachten.

Daarnaast is er sprake van bestuursrechtelijke procedures tegen het buiten behandeling stellen van een aanvraag wegens het niet betalen van de verschuldigde leges. Daarbij zijn verschillende onderwerpen aan de orde: de legesverplichting in relatie tot de Associatieovereenkomst EEG/Turkije, de termijn waarbinnen buiten behandeling stelling plaats dient te vinden, en het bieden van herstel verzuim aan betrokkene, hetzij diens gemachtigde in het geval de leges niet in eerste instantie zijn voldaan. Tenslotte is er sprake van procedures inzake de restitutie van leges.

218

Kan de Kamer een overzicht ontvangen van alle rechterlijke procedures die op dit moment met betrekking tot leges lopen?

Een dergelijk overzicht is niet beschikbaar. Wel kan inzicht geboden worden in de aard van de rechterlijke procedures die betrekking hebben op leges. Zie daarvoor het antwoord op vraag 217.

219

Wanneer is de uitkomst van het aangekondigde onderzoek naar eventuele legesheffing voor een asielvergunning voor onbepaalde tijd te verwachten?

Met het oog op de beoogde invoering van de legesheffing voor een asielvergunning voor onbepaalde tijd per 1 januari 2007, is de uitkomst van het onderzoek in het tweede trimester van 2006 te voorzien.

220

In 2005 wordt een ICT-applicatie gebouwd ten behoeve van de frontoffice functie van de gemeenten in de reguliere toelatingsprocedure. Wie stelt in de praktijk de identiteit van een vreemdeling vast? Op welke wijze wordt de kwaliteit van de identiteitsvaststelling in de praktijk gewaarborgd? Worden de resultaten van het onlangs uitgebrachte rapport van de Algemene Rekenkamer inzake het functioneren van de IND betrokken bij de totstandkoming van deze applicatie?

In reguliere toelatingsprocedures dient de MVV-plichtige vreemdeling een MVV-aanvraag in op de buitenlandse post. Op de post wordt de identiteit vastgesteld aan de hand van de vereiste brondocumenten zoals staat beschreven in de Procedure Identificatie en Labeling (PIL). De vreemdeling wordt vervolgens geregistreerd in het landelijk register BVV. Deze gegevens zijn beschikbaar als de MVV-plichtige vreemdeling de reguliere aanvraag in Nederland indient bij een gemeente. De gemeente verifieert de identiteit aan de hand van deze gegevens, waarna de vreemdeling in de GBA wordt geregistreerd. Indien de vreemdeling niet MVV-plichtig is wordt de identiteit vastgesteld door de gemeente bij het indienen van de aanvraag. De gemeente stelt, mede in het kader van de GBA-inschrijving, de identiteit van de vreemdeling vast aan de hand van de vereiste brondocumenten, zoals aangegeven in de GBA-wetgeving. De kwaliteitswaarborgen voor GBA-inschrijving gelden daarmee ook voor de identificatie van reguliere vreemdelingen. De vastgestelde identiteit wordt in het GBA geregistreerd, waarna deze registratie door de IND wordt overgenomen ten behoeve van de vreemdelingenregistratie. Daar waar door bijzondere categorieën de aanvraag direct bij de IND wordt ingediend, identificeert en registreert de IND de vreemdeling als eerste aan de hand van de Procedure Identificatie en Labeling (PIL). Bij de GBA-inschrijving verifieert de gemeente de geregistreerde identiteit van de vreemdeling conform de GBA-wetgeving. De GBA-inschrijving is op ieder moment leidend ten opzichte van de vreemdelingenregistratie.

In haar reactie op het onlangs uitgebrachte rapport van de Algemene Rekenkamer inzake het functioneren van de IND heeft het kabinet aangegeven de frontoffice taken bij de IND te willen beleggen, hetgeen gefaseerd in een periode van twee à drie jaar zal worden vormgegeven. In verband daarmee zal de lopende realisatie van een frontoffice-applicatie ten behoeve van de gemeenten (een overigens complexe en daarmee kwetsbare ICT-infrastructuur) worden omgebogen naar realisatie van ICT-ondersteuning voor de toekomstige frontoffice van de IND. Realisatie van een afzonderlijke frontoffice-applicatie voor gemeenten is niet langer opportuun.

221

Waarop zijn de prognosecijfers in de tabel gebaseerd?

De prognosecijfers in de tabel zijn in hoofdzaak gebaseerd op realisatiecijfers. De prognose voor de «overige instroom» is onder meer gebaseerd op de productieplanning van de Vreemdelingenkamers en ervaringscijfers met betrekking tot het te hanteren percentage vernietigingen door de rechter. Ook wordt in de prognose rekening gehouden met het aantal uitstaande documenten dat in het desbetreffende jaar verloopt.

De prognose voor de afhandeling van de aanvragen is gebaseerd op het afhandelen van de aanvragen binnen de termijn.

222

Wat zijn de vooruitzichten voor 2005 en 2006 als het gaat om de «herhaalde asielaanvragen»? Welke analyse hoort daarbij? Maakt de regering onderscheid tussen herhaalde aanvragen en vervolgaanvragen? Zo ja, welk verschil? Hoeveel van de «herhaalde asielaanvragen» en/of vervolgaanvragen worden gehonoreerd?

Van de asielaanvragen die in 2005 (tot en met augustus) op de aanmeldcentra in behandeling zijn genomen betreft het in 46% van de gevallen een vervolgaanvraag. Voor 2006 is dit nog onbekend omdat voor wat betreft de instroomprognoses geen onderscheid wordt gemaakt.

Vervolgaanvragen zijn álle tweede of volgende aanvragen. Herhaalde aanvragen zijn díe vervolgaanvragen waarvan is vastgesteld dat er geen nieuwe feiten en omstandigheden aan ten grondslag liggen en die op grond van 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen worden afgewezen.

Het inwilligingspercentage van vervolgaanvragen kan door de tijd heen sterk fluctueren. Dit komt doordat wijziging van het (landen)beleid kan betekenen dat groepen asielzoekers een vervolgaanvraag indienen om in aanmerking te komen voor het nieuwe beleid. In dat geval zal in een korte periode het inwilligingspercentage van vervolgaanvragen snel kunnen stijgen. Het is om die reden niet mogelijk een prognose te geven van dit percentage dat ook betekenis kan hebben voor de toekomst. Wijzigingen van het (landen)beleid zijn immers niet te voorspellen en hangen sterk samen met de ontwikkeling in de veiligheidssituatie van de verschillende herkomstlanden.

Het percentage inwilligingen van vervolgaanvragen kan niet uit het informatiesysteem worden gegenereerd.

223

Wat is de oorzaak van de voorziene daling in het aantal inwilligingen in de tabel?

Het percentage inwilligingen regulier is in de begroting geraamd op 70%. Dit is lager dan het gepresenteerde realisatiecijfer over 2004 van 78%. Het realisatiecijfer 2004 is echter incidenteel beïnvloed door de taakoverdracht van verlengingen en de zogenaamde «makkelijke» VVR zaken van de Vreemdelingenpolitie aan de IND. Voor 2005 en verder wordt het percentage inwilligingen van 70% als een reële raming gezien.

224

Waarom is de stijging van het aantal gegronde klachten niet bijgesteld gezien het beleidsvoornemen om meer aanvragen binnen de wettelijke termijn af te doen? Waarom is het percentage doorlooptijd binnen de wettelijke termijn niet aangepast aan het voornemen om meer aanvragen binnen de gestelde termijn af te doen nu de IND zelf de aanvragen afhandelt? Verwacht de regering een stijging van eenmalig 2%?

Het percentage aantal gegronde klachten dat als doelmatigheidsindicator is vermeld in de begroting is niet verhoogd. Het percentage bij de jaren 2005 en verder is 2% en is conform de IND-brede norm zoals vastgesteld in de agentschapsvoorwaarden IND. Het percentage bij het jaar 2004 is het gerealiseerde percentage in dat jaar.

225

Kan de regering aangeven voor 2004 en – voor zover bekend – voor 2005 hoe vaak door reguliere aanvragers is gevraagd om ontheffing van het MVV(Machtiging tot Voorlopig Verblijf)-vereiste en hoe vaak de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie – met gebruikmaking van de hardheidsclausule – deze ontheffing heeft verleend?

Er wordt niet apart geregistreerd in welke gevallen ontheffing verleend wordt van het MVV vereiste.

226

Hoe vaak is in 2004 en – voor zover reeds bekend – in 2005 door ouders van hier reeds toegelaten kinderen een aanvraag gedaan om een reguliere verblijfsvergunning met beroep op het recht op gezinshereniging? Hoeveel van deze verzoeken zijn afgewezen? Is het regel of uitzondering

dat een aanvraag om gezinshereniging wordt afgewezen indien er geen objectieve belemmeringen bestaan om het gezinsleven in het land van herkomst van de ouder of elders uit te oefenen?

Er wordt voor de gevraagde categorie in het bronsysteem geen onderscheid gemaakt naar verblijfsdoel of soort aanvraag. De aantallen zijn ook niet op andere wijze uit het bronsysteem te genereren.

Het is regel dat indien er geen objectieve belemmering is, de aanvraag in het kader van de toets aan artikel 8 EVRM niet wordt ingewilligd. Echter, er kan sprake zijn van feiten en omstandigheden die maken dat de aanvraag wel wordt ingewilligd.

227

Is de binnen de IND opgezette aparte organisatorische eenheid (ter uitvoering van de motie Van der Staaij Kamerstuk 29 537, nr. 14) afdoende gebleken om te voorkomen dat maatregelen ter bestrijding van oneigenlijk gebruik van reguliere procedures niet leiden tot vertraagde afdoening van bonafide MVV-aanvragen? Of leidt het een nog steeds tot vertraging bij het ander?

De IND heeft een aparte eenheid belast met de afdoening van aanvragen van vreemdelingen die in het bezit van een mvv Nederland zijn ingereisd. De capaciteitsinzet ten behoeve van deze eenheid ondervindt géén gevolgen van de getroffen maatregelen ter bestrijding van oneigenlijk gebruik van reguliere procedures en heeft derhalve ook niet geleid tot vertragingen in de afdoening. Op deze wijze is – conform de wens van de Tweede Kamer – voorkomen dat de aanpak van het oneigenlijk gebruik van reguliere procedures ten koste gaat van de prioriteit die de IND toekent aan de behandeling van aanvragen met een mvv.

228

Kan de regering aangeven wat de financiële consequenties zullen zijn van het voorstel van het lid Visser (VVD) dat door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie wordt ondersteund waarbij opvang zal worden verleend aan rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen?

Zoals ik op 14 september jl. heb aangegeven aan uw Kamer kan u op korte termijn een brief van mij tegemoet zien over de plannen met betrekking tot de opvang van rechtmatig verblijvende asielzoekers, die een vervolgaanvraag hebben ingediend.

Op dit moment is nog niet duidelijk wat de financiële consequenties zullen zijn van het voornemen om meer rechtmatig verblijvende asielzoekers van opvang te voorzien.

229

Op welke manier gaat minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie het probleem oplossen van personen die rechtmatig in Nederland verblijven, krachtens een lopende procedure voor een verblijfsvergunning op medische gronden of op grond van het buitenschuld-criterium, maar geen recht op opvang meer genieten en daarom aangewezen zijn op noodopvang door gemeenten, instellingen of particulieren?

In de Vw 2000 is het uitgangspunt dat vreemdelingen die naar Nederland komen worden geacht voor zichzelf te kunnen zorgen. Een uitzondering is gemaakt voor hen die claimen als vluchteling naar Nederland te zijn gekomen. Van een verondersteld vluchteling kan niet worden gevergd dat deze voorzorgsmaatregelen heeft getroffen om te zorgen dat in het land van bestemming middelen van bestaan aanwezig zijn.

Voor een aanvraag voor verblijf onder de beperking medische behandeling of verblijf voortvloeiend uit het buitenschuld-beleid geldt echter dat dit reguliere procedures betreft. Voor deze procedures geldt de hoofdregel uit de VW 2000 dat deze vreemdelingen zelf moeten voorzien in hun middelen van bestaan.

Voor de ambtshalve verlening van een buitenschuld-vergunning geldt bovendien dat deze wordt verleend als tijdens de asielprocedure objectief is vastgesteld dat de vreemdeling heeft aangetoond Nederland niet te kunnen verlaten om redenen die buiten zijn schuld liggen. Voor deze groep asielzoekers geldt dus dat zij direct van de voorzieningen voortvloeiend uit hun (eerste) asielaanvraag doorstromen naar de vrije toegang tot de arbeidsmarkt die is voorbehouden aan vergunninghouders.

230

Waarom zijn de zelfzorg-arrangementen nog steeds niet afgebouwd? Wanneer zal die afbouw uiteindelijk zijn voltooid?

Op 15 juni 2002 is de instroommogelijkheid naar het zelfzorg-arrangement (ZZA) gesloten. Vanaf dat moment is het niet meer mogelijk om voorzieningen te genieten via de ZZA. Toentertijd is de keus gemaakt dat asielzoekers die gebruik maken van de ZZA niet worden teruggeplaatst in een centrale opvanglocatie, maar gebruik mogen blijven maken van de ZZA, totdat de procedure die recht geeft op voorzieningen is afgerond.

De afbouw zal dus afgerond zijn als van alle asielzoekers die nu nog gebruik maken van de ZZA het eerste asielverzoek is afgehandeld. Op dit moment maken er nog ruim 3800 asielzoekers gebruik van de ZZA.

231

Hoeveel personen verblijven er in de ROA (Regeling Opvang Asielzoekers)-plaatsen? Hoeveel personen maken gebruik van het Zelfzorg Arrangement (ZZA)? Hoeveel procent van de personen in de ROA-plaatsen en het ZZA nemen deel aan het terugkeerproject?

Per 1 oktober 2005 verbleven er 1746 personen in de Decentrale Opvang (ROA-plaatsen) en maakten 3847 personen gebruik van een zelfzorg-arrangement. Over het percentage personen dat hiervan deelneemt aan het terugkeerproject zijn geen exacte cijfers aanwezig. Alle personen die in de ROA-plaatsen verblijven maken deel uit van de doelgroep (personen die een asielaanvraag hebben ingediend voor 1 april 2001) van het terugkeerproject. Gezien het feit dat asielzoekers tot medio 2002 nog gebruik konden maken het zelfzorg-arrangement is het niet ondenkbaar dat een deel van deze groep niet valt binnen de doelgroep van het terugkeerproject.

232

Krijgt het met behulp van de gespecialiseerde terugkeerteams verkrijgen van de juiste identiteits- en nationaliteitsgegevens mede gestalte via contacten in/met (diplomatieke vertegenwoordigingen van) landen van herkomst? Zo ja, hoe wordt voorkomen dat dit mogelijk gevaren voor de betreffende asielzoekers oplevert, gegeven het feit dat de asielprocedure nog niet een definitieve afwijzende beslissing heeft opgeleverd?

Neen, in dit stadium wordt door de Nederlandse overheid geen contact gelegd met autoriteiten van het land van herkomst inzake de nationaliteit en identiteit van betrokken vreemdeling. In de zogenoemde terugkeerlocaties wordt de betrokken vreemdeling onder meer gewezen op de mogelijkheden op ieder moment zelfstandig al dan niet met ondersteuning door de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) terug te keren. De IOM staat vreemdelingen die zelfstandig willen terugkeren desgewenst terzijde bij het aanvragen van reisdocumenten bij de diplomatieke vertegenwoordiging van het betreffende land.

233

In hoeverre is er bij de krimp van de opvangcapaciteit nog rekening gehouden met kwaliteitsverbeteringen?

In het proces van sluitingen is de kwaliteit van de opvangcentra één van de criteria, die worden meegewogen in het besluit een locatie te sluiten. Andere criteria die meewegen zijn zaken als bestuurlijke overeenkomsten, landelijke spreiding en financiële overwegingen. De krimp heeft er intussen wel toe geleid dat de centra van het COA die alleen met een zeer intensieve opknapbeurt aan de eisen konden blijven voldoen, zijn afgestoten.

234

Wat waren de verwachte kosten van de krimp van de opvangorganisatie toen deze operatie startte? Wat zijn de gerealiseerde kosten van de krimporganisatie in 2004 en 2005?

De oorspronkelijke raming van de krimpkosten bedroeg totaal € 122,8 mln. De gerealiseerde krimpkosten bedroegen in 2004 € 21,45 mln. en over het eerste halfjaar 2005 € 15,3 mln. De prognose over heel 2005 komt uit op € 26,9 mln.

235

Wat zijn de herkomstlanden van de alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv)?

De instroom van AMV's bedroeg 592 personen in 2004. Op basis van de gegevens over de eerste 8 maanden van 2005 komt de instroom voor 2005 uit op ca. 600 personen.

In 2004 kwamen de AMV's uit 51 verschillende landen. De voornaamste daarvan waren India, China, Angola, Irak, Burundi, Liberia, Afghanistan Taiwan en Somalië. In 2005 komen de AMV's tot nu toe uit 46 landen. De voornaamste daarvan zijn India, China, Angola, Irak, Burundi, Liberia, Afghanistan, Taiwan en Somalië.

236

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de terugkeer van alleenstaande minderjarige asielzoekers (ama) en amv's? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de terugkeer van ex-ama's en ex-amv's?

Allereerst wil ik duidelijk maken dat voor een meerderjarige (ouder dan 18 jaar) ex-ama of ex-amv die is uitgeprocedeerd, het vertrekbeleid geldt zoals dat is vastgesteld voor meerderjarige uitgeprocedeerde asielzoekers. Ten aanzien van vreemdelingen die minderjarig zijn (jonger dan 18 jaar) vindt geen gedwongen terugkeer plaats, tenzij is vastgesteld dat er sprake is van adequate opvang in het land van herkomst. Uiteraard kunnen minderjarige vreemdelingen Nederland wel zelfstandig verlaten (met hulp van de IOM). Tenslotte wijs ik u nog op mijn brief aan uw Kamer van 14 september jl., waarin ik een toelichting geef op de beleidsregels betreffende de beëindiging leefgelden ex-ama's.

237

Wat zijn de gevolgen van het nieuwe zorgstelsel voor de Regeling Verstrekkingen aan Asielzoekers (RVA)?

In de memorie van Toelichting van de RVA is gesteld dat het verstrekkingenpakket van de ziektekostenregeling asielzoekers (ZRA) «met uitzondering van enkele niet direct medisch noodzakelijke behandelingen zoals de vruchtbaarheidsbehandeling en transseksuele behandeling, gelijkgesteld aan het verstrekkingenpakket overeenkomstig het Verstrekkingenbesluit Ziekenfondsverzekering (het ziekenfondspakket) en het Besluit Zorgaanspraken Bijzondere Ziektekosten (het AWBZ-pakket).»

Met het verdwijnen van het ziekenfonds ten faveure van de basisverzekering zal deze tekst te zijner tijd moeten worden aangepast. Omdat het verstrekkingenpakket van de basisverzekering gelijk is aan dat van het ziekenfonds, blijft het verstrekkingenpakket van de ZRA ongewijzigd met de introductie van het nieuwe zorgstelsel.

238

Hoeveel ontvangt Nederland en hoeveel draagt Nederland bij aan het Europees Vluchtelingenfonds en met welke doeleinden?

Nederland ontvangt in 2005 een bedrag van € 2,4 miljoen uit het Europees Vluchtelingenfonds. Voor 2006 is eenzelfde voorlopig bedrag toegezegd. De bijdrage uit het EVF worden betaald uit de totale begroting van de Europese Unie. Er kan derhalve ook niet worden aangegeven hoeveel Nederland heeft bijgedragen aan het EVF.

239

Hoe kan het worden verklaard dat de instroom Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) lager is dan de instroom asiel?

De voornaamste redenen dat de instroom in de COA-opvang lager is dan de asielinstroom, zijn de afwijzingen in het Aanmeldcentra (AC) en het feit dat van de asielzoekers een deel (nog) geen recht heeft op opvang (bijvoorbeeld 2e en volgende asielaanvragen).

240

Kan nauwkeurig worden aangegeven op welke wijze in de uitvoering gevolg wordt gegeven aan de aangenomen motie Rouvoet c.s. inzake het beoordelen van de asielaanvraag van bekeerde moslims uit Iran (Kamerstuk 19 637, nr. 546)? Zijn gevallen bekend waarin bekeerde moslims, gelet op deze motie, alsnog een verblijfsvergunning is toegekend?

Conform de motie Rouvoet wordt bij de behandeling van asielverzoeken waarbij religie als asielgrond is aangevoerd, niet van asielzoekers verlangd dat zij bij terugkeer hun geloof in stilte belijden.

In de IND-systemen wordt niet bijgehouden wat de inhoudelijke gronden voor verlening zijn. Het is derhalve niet mogelijk cijfers te geven over het aantal asielzoekers dat een vergunning wordt verleend vanwege problemen die gelegen zijn in hun religieuze overtuiging.

241

a. Welke bewindspersoon is verantwoordelijk voor het concept grensbewaking?

b. Wat behelst het concept grensbewaking?

c. Waaruit bestaat het nieuwe concept voor het Mobiel Toezicht Vreemdelingen (MTV) van de KMar?

d. Is het nieuwe concept voor MTV hetzelfde als het concept grensbewaking?

a. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie is de beleidsverantwoordelijke minister voor het KMar-taakveld «Handhaving Vreemdelingenwetgeving», waaronder de uitvoering van de grensbewaking valt.

b. Diverse nationale en internationale ontwikkelingen, waaronder de toepassing van biometrie in reis- en verblijfsdocumenten en de aandacht voor terrorismebestrijding bij grenscontroles, vragen om een herziening van het grensbewakingsconcept. De wijze waarop dit dient te gebeuren is momenteel in ontwerp. De herziening, die uiteindelijk tot een nieuwe visie op en uitvoering van de grensbewaking zal leiden, vindt plaats in samenwerking met de betrokken diensten.

c. Het MTV zal meer informatie gestuurd gaan optreden en hierbij zal gebruik worden gemaakt van risicoanalyses en risicoprofielen. In dit kader worden binnen de districten regiefunctionaliteiten ingericht, ten behoeve van het informatiegestuurd optreden binnen het MTV. Zie antwoord op vraag 79.

d. Nee.

242

Wat houdt het verder bestuderen van het concept grensbewaking in?

Diverse nationale en internationale ontwikkelingen, waaronder de toepassing van biometrie in reis- en verblijfsdocumenten en de aandacht voor terrorismebestrijding bij grenscontroles, vragen om een herziening van de grensbewaking. De herziening zal uiteindelijk leiden tot een nieuwe visie op en uitvoering van de grensbewaking. De wijze waarop de herziening moet worden vormgegeven wordt in 2006 (verder) uitgewerkt.

243

Op welke wijze worden biometrische gegevens van ongewenst verklaarde vreemdelingen die geen gemeenschapsonderdaan zijn toegankelijk gemaakt in andere Europese lidstaten?

Op dit moment zijn de biometrische gegevens van ongewenst verklaarde vreemdelingen niet beschikbaar voor andere Europese Lidstaten. Ongewenst verklaarde vreemdelingen worden momenteel met persoonsgegevens vastgelegd in het Europees informatiesysteem SIS. De Europese commissie ontwikkelt momenteel de opvolger van SIS (SIS II), dat in de loop van 2007 operationeel wordt. In SIS II worden wel de biometrische gegevens opgenomen en gekoppeld aan het signalement van de ongewenst verklaarde vreemdeling. Dit signalement inclusief de biometrische gegevens zijn voor alle Europese lidstaten toegankelijk.

244

Waarom worden de aflopende REAN (Return and Emigration of Aliens from the Netherlands)-plusregelingen heroverwogen? Worden er soortgelijke regelingen voor andere landen overwogen?

REAN-plusregelingen (welke worden gefinancierd uit de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken) worden voor een bepaalde periode afgesloten. Aan het eind van een dergelijke periode wordt (opnieuw) bezien of er reden is om tot verlenging over te gaan. Op dit moment worden geen vergelijkbare REAN-plusregelingen overwogen voor andere landen dan waarvoor een dergelijke regeling thans geldt. Indien daartoe aanleiding bestaat, bijvoorbeeld door wijziging van het beleid voor een specifiek land, zal een afweging worden gemaakt om al dan niet een dergelijke regeling voor dat land in te voeren.

245

Hoeveel personen hebben de afgelopen jaren gebruik gemaakt van de REAN-plusregelingen? Is er een toe- of afname van dit aantal in de loop van de tijd? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak? Kan ook worden aangegeven of en hoeveel vreemdelingen met en zonder asielverleden van deze regeling gebruikmaken?

Er bestaan op dit moment 3 REAN-plus regelingen, namelijk voor Irak, Afghanistan en Angola. De REAN-plus regeling voor Irak bestaat sinds 2001. De regelingen voor Afghanistan en Angola bestaan sinds 2003. In de afgelopen jaren hebben de volgende aantallen gebruik gemaakt van de REAN-plusregelingen.

 2001200220032004
Irak3357982
Afghanistan  63148
Angola  194314

Zoals uit bovenstaan overzicht blijkt is het aantal personen dat gebruik heeft gemaakt van de verschillende REAN-plus regelingen over de afgelopen jaren toegenomen. De toename van het aantal personen dat gebruik heeft gemaakt van de REAN-regelingen kan onder meer worden verklaard door een betere bekendheid van de regelingen bij de vreemdelingen die er gebruik van kunnen maken. Alleen vreemdelingen met een asielverleden hebben gebruik gemaakt van de REAN-plus regelingen.

246

Hoeveel personen zijn in de afgelopen 10 jaar MOB gegaan dan wel voor hoeveel personen geldt «niet aantoonbaar vertrek»? Gaarne per jaar aangeven en wat de verschillen tussen beide categorieën zijn.

Het totaal aantal vreemdelingen dat de laatste 10 jaar Nederland niet aantoonbaar heeft verlaten, omdat zij zelfstandig met onbekende bestemming zijn vertrokken, staat vermeld in onderstaande tabel. Het betreft zowel asielzoekers als reguliere vreemdelingen.

In voorgaande jaren werd alleen onderscheid gemaakt naar «Aanzegging na opheffing IBS (inbewaringstelling)» en «controle adres».

Sinds 1 januari 2005 wordt meer informatie over de verschillende vormen van vertrek van de vreemdeling uit Nederland geregistreerd. Een belangrijke reden voor de herziening van de registratie, was het kunnen beschikken over informatie inzake specifieke vormen van vertrek. In het nieuwe model worden voor het registreren van «niet aantoonbaar vertrek» de volgende verwijdercategorieën gehanteerd:

Aanzegging Nederland te verlaten al dan niet na opheffing vreemdelingenbewaring

Ontruiming met aanzegging Nederland te verlaten

Zelfstandig woonruimte verlaten a) voor of b) in of na vertrektermijn.

Met betrekking tot het grote verschillen in de tabel MOB tussen de jaren 2003 en 2004 wordt verwezen naar pagina 25 van de jaarrapportage Vreemdelingenketen, kamerstuk 2004/05 19 637, nr. 911.

247

Hoeveel ex-VVTV-ers (Voorwaardelijke Vergunning tot Verblijf) zijn nog in procedure? Waardoor wordt de vertraagde uitstroom uit de VVTV veroorzaakt?

Volgens opgaven van de gemeenten en het COA zijn er per de stand van september 2005 nog ongeveer 1350 personen die een beroep doen op de tegemoetkoming die gemeenten ingevolge de Zorgwet VVTV verstrekken. De vertraagde uitstroom wordt veroorzaakt door een tragere afwikkeling van de nog bij de rechtbanken lopende beroepszaken dan tot op heden werd verwacht als gevolg van een complex procedureverloop.

248

Hoeveel ex amv's en ex-ama's hebben voor welke periode leefgelden ontvangen? Wat was hiervan de rechtsgrondslag? Welke organisatie is hiervoor verantwoordelijk en wat waren de kosten? Waarom zijn de leefgelden niet eerder stopgezet?

Voor de periode vanaf 2001 tot en met 2005 hebben de volgende aantallen ex-amv's leefgeld ontvangen:

• In 2001 gemiddeld 2500;

• In 2002 gemiddeld 2806;

• In 2003 gemiddeld 2871;

• In 2004 gemiddeld 3563;

• Raming voor 2005 gemiddeld aantal 3800.

Het beleid is dat amv's die leefgelden ontvangen van de voogdijstichting Nidos en meerderjarig werden en dus niet meer als voogdijpupil konden worden aangemerkt maar nog wel een (eerste) asielprocedure hadden lopen, naar de opvang van het COA zouden worden overgeplaatst. De krapte van de opvangcapaciteit in de jaren van grote instroom in de jaren '90, leidde er echter toe dat aan Nidos werd verzocht om voor de amv's die nog een asielprocedure hadden lopen, de voorzieningen te continueren als deze meerderjarig werden. Later is besloten op grond van het toen nog geldende AMV beleid van voor 4 januari 2001 de continuering van voorzieningen uit te breiden naar alle amv's, die als amv door Nidos waren opgevangen.

Nidos zorgt voor de uitkering van de leefgelden aan de jongeren en wordt daarvoor door het Ministerie van Justitie gesubsidieerd. De kosten van de uitkering van leefgeld aan ex-amv's was van 2001 tot en met 2005 in totaal € 163,6 miljoen.

In juni 2002 werd de regeling van de financiering van voorzieningen voor meerderjarig geworden amv's aangepast. De financiering van voorzieningen van ex-amv's die de leeftijd van achttien jaar of ouder bereikten, zou worden beëindigd indien sprake was van niet-verlening, intrekking of niet-verlenging van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel of regulier die recht gaf op voorzieningen. De betreffende circulaire trad in werking op 15 september 2002.

Naar aanleiding van tegen de stopzetting van leefgelden aangewende rechtsmiddelen, heeft de rechter zich verschillende keren over deze circulaire uitgesproken. Bestudering van de uitspraken leidde tot de conclusie dat de stopzetting van leefgelden moest geschieden volgens procedures die qua rechtsbescherming gelijk zijn aan de procedures waarmee voorzieningen van asielzoekers in de COA opvang worden beëindigd. Dit leverde een probleem op bij die asielzoekers, wier voorzieningen krachtens de meeromvattende beschikking van artikel 45 Vw 2000 werden beëindigd. Aangezien de stopzetting van leefgelden niet onder de werking van dit artikel valt, moet voor deze groep ex-amv's een aparte beëindigingsbeschikking worden gegeven.

De beleidsregels die hiertoe zijn opgesteld, zijn op 14 januari jl. in de Staatscourant gepubliceerd. Pas toen deze beleidsregels beschikbaar waren, kon opnieuw met het traject ten behoeve van de stopzetting van de leefgelden worden begonnen.

249

Hoeveel personen maken aanspraak op verstrekkingen uit de vergoedingen van Rijkswege aan gemeenten? Maken deze personen ook deel uit van het project terugkeer? Volgens welke criteria en voor welke categorieën geldt deze verstrekking? Hoe hoog zijn de totale kosten van deze verstrekkingen?

Inzake de aan de gemeenten op grond van de ex-Zorgwet VVTV verstrekte lump sum vergoedingen gaat het momenteel nog om ongeveer 1350 personen. De omvang van de zorg voor de ex-VVTV'ers is vastgelegd in artikel 10 van genoemde wet. In dit artikel is geregeld waarvoor de gemeente verplicht is zorg te dragen, te weten voor huisvesting, een bedrag voor persoonlijke uitgaven, een verzekering tegen ziektekosten, een W.A.-verzekering en een vergoeding voor buitengewone kosten. Ten behoeve van de uitvoering van de wet ontvangt de gemeente voor personen van 18 jaar of ouder voor het jaar 2005 een tegemoetkoming van€ 647,10 per maand; voor personen jonger dan 18 jaar wordt vanwege het rijk aan de gemeenten een tegemoetkoming van€ 236,60 per maand verstrekt. Het budget voor 2006 is begroot op€ 3,5 mln. (zie beleidsartikel 15.2.2 onder overige instellingen). Vreemdelingen die aanspraak maken op verstrekkingen uit de vergoedingen van Rijkswege aan gemeenten maken deel uit van het project Terugkeer indien zij voldoen aan de voorwaarden (eerste asielaanvraag ingediend vóór 1 april 2001, uitgeprocedeerd zijn en nog verblijven in de opvang).

250

Is er een zinnig antwoord te geven op de vraag of de 40% van de afgehandelde dossiers uit de «26 000» die zelfstandig de opvang verlaten hebben, ook daadwerkelijk naar het herkomstland vertrokken zijn? Worden bij het opsporen van illegalen ook personen uit deze groep aangetroffen?

Nee, hiertoe is geen harde indicatie te geven, omdat vreemdelingen zich bij het verlaten van de opvang meestal niet afmelden en daarmee uit het zicht van de overheid zijn. Aangenomen wordt dat een deel van de vreemdelingen het land niet, althans niet direct verlaat. Bij een eerder gehouden steekproef is geconstateerd dat zich onder de illegalen-populatie ex-asielzoekers bevinden. Momenteel wordt een nader onderzoek verricht naar de mate waarin.

251

Kent de regering de berichten van Amnesty International van 24 september 2005 en 13 mei 2005 over risico's op willekeurige vervolging en detentie voor naar Syrië teruggekeerde asielzoekers, ook vrijwillig teruggekeerden? Hoe beoordeelt zij de inhoud van deze berichten? Beschikt de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen der Verenigde Naties (UNHCR) ook over informatie over naar Syrië teruggekeerde asielzoekers? Op welke overige bronnen baseert de regering haar oordeel over de vraag of terugkeer naar Syrië verantwoord is?

De regering heeft kennis genomen van de inhoud van de betreffende berichten van Amnesty International. Daarin wordt hoofdzakelijk ingegaan op een aantal individuele zaken. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de asielzoekers, waarover in de betreffende berichten wordt gesproken, niet vanuit Nederland zijn teruggestuurd naar Syrië. In het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Syrië, laatstelijk uitgebracht op 26 mei 2005, wordt een beschrijving gegeven van de algehele situatie in dat land in de periode vanaf mei 2004 tot en met mei 2005. Bij het opstellen van dit ambtsbericht is, naast het eigen onderzoek ter plaatse, tevens gebruik gemaakt van diverse gezaghebbende rapporten, waaronder ook rapporten van Amnesty International. Voor de regering vormen de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken een belangrijke basis voor het maken van speciale toelatings- en terugkeerbeleid. De regering heeft, gelet op de inhoud van het voornoemde ambtsbericht, geen aanleiding gezien tot het maken van een speciaal beleid ten aanzien van asielzoekers uit Syrië. Bij het opstellen van een nieuw ambtsbericht inzake Syrië zal het bericht van Amnesty International van 19 september 2005 uiteraard worden betrokken. Voor zover de regering bekend zijn er van de kant van de UNHCR geen berichten beschikbaar omtrent de naar Syrië teruggekeerde asielzoekers.

252

Op welke wijze krijgt het met het oog op de verkorting van de bewaringsduur door de politie te verrichten intensievere onderzoek naar de nationaliteit en identiteit gestalte?

Op 24 september jl. heeft het Korpsbeheerdersberaad de afspraken geaccordeerd tussen het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het ministerie van Justitie en de Adviescommissie Vreemdelingenzorg van de politie over de inhoud van de eerder overeengekomen prestatie-indicatoren voor het uitvoeren van het politiële vreemdelingentoezicht. Deze indicatoren (eerste- en tweedelijns identiteitsonderzoeken) zijn opgenomen in het Landelijk Kader Nederlandse Politie en vormen de basis voor het sluiten (aanvullende) convenanten met de verschillende politiekorpsen. Zowel voor de politie landelijk als voor de regionale politiekorpsen zijn streefwaarden benoemd voor de jaren 2005 en 2006.

Mede naar aanleiding van de vastgestelde prestatie-indicatoren heeft de politie ter verbetering van de identiteitsvaststelling het kwaliteitsproject «professionaliseren identiteitsonderzoeken» ingericht. Tevens is een ketenbreed werkproces voor locaties voor vreemdelingenbewaring beschreven, waarin de IND, politie en KMar gezamenlijk hun kennis en ervaring op het gebied van identiteitsonderzoek centraal toepassen. Thans wordt het werkproces getest in een pilot op de detentieboten te Rotterdam, opdat het medio 2006 op alle locatie voor vreemdelingenbewaring kan worden toegepast. Inzet van het professionaliseren van het identiteitsonderzoek en de toepassing van het ketenbrede werkproces is de snellere vaststelling van de identiteit van vreemdelingen, waardoor in meer gevallen tot daadwerkelijke verwijdering kan worden overgegaan en de daaraan voorafgaande periode van vreemdelingenbewaring kan worden bekort.

253

Wat is de ontwikkeling van de capaciteit van de vreemdelingenbewaring? Wat is de bezetting van de vreemdelingenbewaring in de afgelopen jaren? Wat is het percentage vreemdelingen met een asielverleden en het percentage zonder asielverleden in de vreemdelingenbewaring? Waarom wordt niet voorzien in een capaciteitsuitbreiding gezien de voorgenomen prioritering van het illegalenbeleid?

In 2000 zijn circa 1200 plaatsen voor vreemdelingenbewaring gerealiseerd. In 2004 is de uitbreiding gestegen tot circa 2000 plaatsen. Het betreft hier plaatsen voor de tenuitvoerlegging van zowel de maatregelen ex artikel 6 als artikel 59 Vw 2000. De gemiddelde bezettingsgraad in de huizen van bewaring voor vreemdelingenbewaringen is circa 96,2%. De uitbreidingen vinden plaats in het kader van het geïntensiveerde illegalen- en terugkeerbeleid en komen bovenop de uitbreidingen die met de komst van de uitzetcentra reeds zijn gerealiseerd. Over het percentage vreemdelingen met een asielverleden in vreemdelingenbewaring is momenteel geen toereikende informatie beschikbaar. In het kader van een onderzoek naar de samenstelling van de illegalenpopulatie (meer specifiek: naar de mate waarin de illegalenpopulatie bestaat uit vreemdelingen met een asielachtergrond) wordt op dit moment onder andere de samenstelling van de populatie in vreemdelingenbewaring onderzocht.

254

Hoe is de samenwerking met lokale overheden op het gebied van bestrijding van illegaliteit? Wat gaat er goed en wat gaat er niet goed? Verschilt de samenwerking per gemeente?

De aanpak van illegaal verblijf vindt plaats via controles van de diverse inspectiediensten (zoals de Arbeidsinspectie, SIOD, VROM IOD, VROM inspectie, FIOD, AID, Vreemdelingenpolitie en in voorkomende gevallen eventueel de AIVD en de MID). Dit gebeurt zowel op landelijk als op gemeentelijk niveau. De samenwerking verschilt per gemeente. Bekende voorbeelden zijn het Alijda-project in Rotterdam, het project-Siënna in Amsterdam en het project AMFI (Aanpak Malafide Infrastructuur rond Illegalen) in Den Haag. Het Project Uitvoering Illegalennota coördineert en faciliteert de inspanningen die de betrokken ketenpartners leveren ten aanzien van het bestrijden van illegaal verblijf. Capaciteit bij de verschillende diensten en instanties blijft een terugkerende kwestie.

255

In hoeveel gevallen zijn uitgeprocedeerde asielzoekers overgebracht van vertrekcentra naar uitzetcentra? Wat waren daarvoor de meest voorkomende redenen?

In de periode van 1 januari 2005 tot en met 30 september 2005 zijn er 99 personen die tot doelgroep van het project Terugkeer behoren vanuit de vertrekcentra overgebracht naar een uitzetcentrum. In deze gevallen was er sprake van een zodanig zicht op uitzetting dat toepassing van vreemdelingenbewaring gerechtvaardigd was. Daarnaast was er sprake van een situatie waarin verwacht mocht worden dat de vreemdeling op kortere termijn kon worden verwijderd. In deze gevallen is plaatsing in een uitzetcentrum geïndiceerd. In andere gevallen, waar de verwijdering van de uitgeprocedeerde vreemdeling niet reeds op kortere termijn kon worden verwacht, maar desondanks voldoende zicht op uitzetting bestond, is vreemdelingenbewaring in eerste instantie in de daarvoor bestemde huizen van bewaring ten uitvoer gelegd.

256

Wanneer is de uitkomst van het onderzoek naar de (gedeeltelijke) outputbekostiging bij Terugkeer bekend?

De uitkomsten van het onderzoek naar de (gedeeltelijke) outputbekostiging bij Terugkeer worden in de zomer van 2006 (t.b.v. de begroting 2007) verwacht en zullen in de begroting 2007 worden meegenomen.

257

Wat wordt bedoeld met de zin: «De invloed van de IND omtrent de verdeling van de realisatie over de te onderscheiden categorieën is gering»? Waarom kunnen dan toch prognoses gegeven worden voor de komende jaren in de tabel?

De keuze die een niet rechtmatig in Nederland verblijvende persoon maakt bij de wijze waarop hij uit Nederland en/of uit de toelatingsprocedures vertrekt is als regel met name een keuze van de vreemdeling zelf. Weliswaar kan zijn keuze worden beïnvloed door de ondersteuning of de dwang van de zijde van de overheid, maar deze invloed is gering. Prognoses met betrekking tot het vertrek van vreemdelingen komen tot stand op basis van ervaringscijfers van de afgelopen jaren.

258

Vallen onder de categorie «gedwongen vertrek» ook de personen die bij de grens worden geweigerd? Zo ja, om hoeveel personen gaat het hier?

Ja, de vertrekcategorie «Verwijderde geweigerde vreemdeling (art. 6)» valt onder de hoofdgroep «gedwongen vertrek». Van januari tot en met april betrof het 1452 personen.

259

Waarom ontbreken in de tabel de cijfers «Zelfstandig vertrek» en «Gedwongen vertrek» over het jaar 2004?

In het jaar 2004 werd nog geen onderverdeling gemaakt in de hoofdgroepen «zelfstandig vertrek» en «gedwongen vertrek».

Per 1 januari 2005 is het herziene modelformulier M100 ingevoerd, met behulp waarvan de verschillende vormen van vertrek van de vreemdeling uit Nederland en/of uit de toelatingsprocedures geregistreerd kunnen worden. Een reden voor het herzien van de M-100 was dat de terugkeerbegrippen onvoldoende eenduidig in de keten gehanteerd werden. Met de huidige M100 kan een beter inzicht verkregen worden in de volumes van de verschillende soorten vertrek en daarmee in de effecten van het geldende beleid. Met de verkregen informatie over de verschillende soorten vertrek werd het in 2005 ook mogelijk om te benoemen of het vertrek betrekking heeft op zelfstandig of gedwongen vertrek van de vreemdeling.

260

Waarom zijn «emancipatie van allochtone vrouwen en meisjes» en «afdoende bescherming tegen eergerelateerd geweld» niet opgenomen bij de succesfactoren van het integratiebeleid?

De betreffende passage vernoemt factoren die minimaal van belang zijn voor een succesvol integratiebeleid. Het gaat hierbij om min of meer algemene factoren die gelden als belangrijke basisvoorwaarden voor een voorspoedige integratie van nieuw- en oudkomers, zoals het beheersen van de taal, dan wel factoren die een grote druk leggen op een groep minderheden in ons land en een groot effect hebben op wederwijdse beeldvorming tussen allochtonen en autochtonen. Dit laatste is het geval bij radicaliseringsprocessen.

In het integratiebeleid hecht ik een groot belang aan de emancipatie van allochtone vrouwen. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik voeren hiertoe, als genoemd in het beleidsartikel, in 2006 het Plan van aanpak «Emancipatie en Integratie» verder uit, waarbij het gebruik van ontwikkelde instrumentaria in 2006 op lokaal niveau moet worden gewaarborgd.

Het kunnen bieden van bescherming aan personen die ernstige dreiging ondervinden vraagt omwille van meerdere veiligheidsvraagstukken de aandacht van het kabinet. De aanpak van eergerelateerd geweld, bevindt zich op dit moment in een ontwikkelfase waardoor het benoemen van succesfactoren voorbarig zou zijn. De aanpak van eergerelateerd geweld wordt uitgewerkt in nauwe samenwerking met relevante veldpartners, zoals de politie en de vrouwenopvang. Het kunnen bieden van veiligheid in geval een persoon ernstig wordt bedreigd met eergerelateerd geweld heeft hierin veel aandacht, waarbij ook de samenwerking tussen instellingen wordt bevorderd.

261

Hoeveel inwoners van Nederland spreken geen Nederlands tegen de achtergrond van de stelling dat voor een succesvol integratiebeleid het onder andere van belang is dat iedereen Nederlands spreekt?

In de nieuwe Wet inburgering is het vereiste niveau van taalvaardigheid vastgesteld op het niveau A2 conform het Europese Raamwerk voor moderne Vreemde Talen (CEFR). Het niveau A2 biedt een redelijke startpositie om te kunnen participeren in de Nederlandse samenleving. Ook oudkomers zullen het niveau A2 voor mondelinge vaardigheden moeten halen, maar voor schriftelijke vaardigheden niveau A1.

Er zijn geen precieze cijfers bekend van het aantal inwoners van Nederland dat het genoemde taalniveau niet voldoende beheerst. Wel is in het kader van de voorbereidingen op de nieuwe inburgeringswet op basis van statistische gegevens en diverse onderzoeken naar taalachterstanden, getracht een inschatting te maken van het aantal inwoners in Nederland dat inburgeringsplichtig zal worden onder de nieuwe inburgeringswet. De omvang van de groep oudkomers die inburgeringsplichtig worden, bedraagt naar schatting ongeveer 500 000 personen.

262

Welk deel van de in Nederland wonende allochtonen spreekt geen Nederlands? Wat is de top drie nationaliteit van deze mensen? En wat verstaat de regering onder een allochtoon?

In de nieuwe Wet inburgering is het vereiste niveau van taalvaardigheid vastgesteld op het niveau A2 conform het Europese Raamwerk voor moderne Vreemde Talen (CEFR). Het niveau A2 biedt een redelijke startpositie om te kunnen participeren in de Nederlandse samenleving. Ook oudkomers zullen het niveau A2 voor mondelinge vaardigheden moeten halen, maar voor schriftelijke vaardigheden niveau A1.

Er zijn geen precieze cijfers bekend van het aantal inwoners van Nederland dat het genoemde taalniveau niet voldoende beheerst. Wel is in het kader van de voorbereidingen op de nieuwe inburgeringswet op basis van statistische gegevens en diverse onderzoeken naar taalachterstanden, getracht een inschatting te maken van het aantal inwoners in Nederland dat inburgeringsplichtig zal worden onder de nieuwe inburgeringswet. De omvang van de groep oudkomers die inburgeringsplichtig worden, bedraagt naar schatting ongeveer 500 000 personen. De grootste groepen van deze 1ste generatie allochtone inwoners van Nederland zijn van Turkse en Marokkaanse afkomst.

Voor de omschrijving van het begrip allochtoon sluit de regering zich aan bij de definitie die wordt gebruikt door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Volgens de CBS-definitie zijn allochtonen personen met minstens één in het buitenland geboren ouder. De eerste generatie bestaat uit personen die in het buitenland zijn geboren met minstens één in het buitenland geboren ouder. De tweede generatie bestaat uit personen die in Nederland zijn geboren en één of twee in het buitenland geboren ouders hebben.

Het integratiebeleid is gericht op niet-westerse allochtonen. Tot de categorie niet-westers behoren allochtonen uit Turkije, Afrika, Latijns-Amerika en Azië, met uitzondering van Indonesië en Japan. Op grond van hun sociaal-economische en sociaal-culturele positie worden allochtonen uit deze twee landen tot de westerse allochtonen gerekend. Het gaat vooral om mensen die in voormalig Nederlands Indië zijn geboren en werknemers van Japanse bedrijven met hun gezin.

263

Wanneer zal besloten worden dat in gebedshuizen alleen nog in de Nederlandse taal mag worden gepreekt?

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie zal aan de islamitische koepelorganisaties vragen om te stimuleren dat – in de bij hun aangesloten moskeeën – zoveel mogelijk in het Nederlands wordt gepreekt om de jeugd te bereiken. De overheid zal niet besluiten dat er in gebedshuizen alleen in het Nederlands gepreekt mag worden. Vrijheid van Vereniging en vergadering impliceert ook dat men zich in bijeenkomsten mag uitdrukken in de taal die men verkiest. Nederland telt vele kerkgenootschappen, waaronder ook veel buitenlandse. Er wordt in vele Europese en niet Europese talen in godsdienstige bijeenkomsten van allerlei richtingen gepreekt. Een verbod, zo dit al tot de mogelijkheden zou behoren is onmogelijk non discriminatoir op te leggen, zonder vele mensen in hun geloofsbeleving te schaden.

264

In welke landen is het reeds zo dat alleen in de taal van het land waar het gebedshuis zich bevindt, mag worden gepreekt?

In geen enkel Europees land mag er alleen in de taal van het land waar het gebedshuis zich bevindt worden gepreekt. Er zijn ook geen concrete plannen om dit te veranderen.

265

a) Wat is de verklaring voor de geringe ontvangsten in het jaar 2005?

b) Wat is de verklaring voor de stijging van de ontvangsten in de jaren 2005 t/m 2010?

c) Hoe kan het dat de kosten voor inburgering de komende jaren niet dalen, terwijl inburgeringsplichtigen in principe zelf de kosten voor hun traject zullen dragen?

a) Zoals uit de tabel op blz. 180 blijkt, wordt aan ontvangsten uit diverse regelingen, een bedrag van circa € 0,5 miljoen voor de jaren 2005 t/m 2010 structureel geraamd. Voor de jaren vanaf 2006 moet daarnaast rekening worden gehouden met de ontvangsten door aflossingen op de leenfaciliteit (zie ook antwoord op vraag B).

De realisatie 2004 is als gevolg van een aantal incidentele ontvangsten hoger uitgevallen dan de oorspronkelijke raming.

b) In het nieuwe inburgeringsstelsel gaat een deel van de inburgeringsplichtigen zelf betalen voor een inburgeringscursus. De overheid ondersteunt dit door een kredietfaciliteit open te stellen waar cursisten hun cursusbedrag kunnen lenen. Deze kredieten zullen in de loop der tijd ook worden afgelost.

Bij de ontvangstenraming vanaf 2006 is rekening gehouden met ontvangsten door aflossingen op de leenfaciliteit die geleidelijk oplopen van 4,7 mln. in 2006 tot 58 mln. in 2010.

c) Met het voorstel voor een nieuwe inburgeringswet wordt beoogd een meer verplichtend en resultaatgericht inburgeringsstelsel in te voeren, waarbij de eigen verantwoordelijkheid van inburgeringsplichtigen – ook in financiële zin – centraal staat. Deze eigen verantwoordelijkheid wordt echter ondersteund door het beschikbaar stellen van faciliteiten in de vorm van een leenmogelijkheid en een vergoeding bij het behalen van het inburgeringsexamen. Daarvoor moeten dus financiële middelen worden vrijgemaakt. Hiermee wordt ook beoogd een impuls te geven aan de aantallen mensen die met de inburgering starten.

Daarnaast biedt de conceptwet de mogelijkheid van het aanbieden van een inburgeringsvoorziening (een cursusaanbod) door de gemeenten voor drie bijzondere groepen. Het gaat daarbij om uitkeringsgerechtigden die tevens een voorziening krijgen aangeboden gericht op arbeidsinschakeling, oudkomers die geen uitkering of algemene bijstand ontvangen en evenmin betaalde arbeid verrichten (met name allochtone vrouwen die zich in een achterstandspositie bevinden) en geestelijke bedienaren.

266

Hoe hoog zijn de kosten voor het Nederlandse Migratie Instituut?

De verwachte jaarlijkse kosten bedragen 1,3 miljoen voor de jaren 2006 tot en met 2011.

267

Vallen de kosten voor inburgering buitenland ook binnen deze tabel? Hoe hoog zijn deze kosten?

De kosten voor inburgering buitenland vallen slechts voor een klein deel in de tabel onder art 16.1 nl. voor wat betreft de structurele exploitatiekosten die ten laste van de Justitiebegroting komen. Het basisprincipe bij inburgering in buitenland is een kostendekkende exploitatie. Tegenover de te maken kosten staan ook inkomsten uit hoofde van heffing van examenkosten. Een uitzondering hierop wordt gevormd door de kosten voor onderhoud van de examens voor zowel het taalexamen als het KNS examen.

268

Welke bedragen zijn gemoeid met de verstrekking van krediet en vergoedingen?

Het verwachte aantal personen dat gebruik maakt van de leningen vergoedingfaciliteit is uiteraard moeilijk op voorhand te schatten. De gehanteerde ramingen zijn deels gebaseerd op aannames. Dat betreft onder meer het aantal nieuwkomers, het aantal mensen dat zich op eigen initiatief op het examen voorbereid en de snelheid waarmee mensen die met een inburgeringstraject starten, dat traject doorlopen. In de begroting is vooralsnog rekening gehouden met het verstrekken van kredieten van jaarlijks ongeveer € 58 miljoen. Voor de vergoedingen is vooralsnog rekening gehouden met uitgaven van bijna € 2 miljoen in 2006 oplopend tot ruim € 23 miljoen in 2010.

269

Wanneer zal het overleg over de ontwikkeling van een keurmerk zijn afgerond?

Het overleg over de ontwikkeling van het keurmerk zal naar verwachting in februari worden afgerond.

270

Kan nadere uitleg worden gegeven over het budget van € 22,5 mln. per jaar voor 2006 en 2007, waarvan wordt gesteld dat dit budget is bedoeld als cofinancieringbudget voor gemeenten die ESF (Europees Sociaal fonds)-projecten starten voor de doelgroep van de PaVEM? Betekent dit dat het bedrag van € 22,5 mln. (slechts) vanwege de mogelijke ESF-financiering kan worden verdubbeld? Ligt het initiatief hier nadrukkelijk bij gemeenten, moeten gemeenten de ESF-financiering aanvragen? Kan het zo zijn dat als gemeenten onvoldoende initiatieven ondernemen, of om andere redenen niet in staat blijken die financiering te verkrijgen, daardoor de op de Justitiebegroting vrijgemaakte middelen niet beschikbaar kunnen worden gesteld? Komt het op de Justitiebegroting beschikbare budget pas tot uitbetaling komt nadat ESF-financiering rond is?

In de begrotingsjaren 2006 en 2007 is in totaal 45 miljoen beschikbaar als cofinancieringsbudget voor gemeenten die ESF-projecten starten voor de doelgroep van PaVEM. Dit bedrag is door het kabinet extra gereserveerd voor de inburgering bovenop de reguliere inburgeringsmiddelen. Dit bedrag van € 45 mln. kan door koppeling aan het ESF worden «verdubbeld» tot € 90 mln.. Het betekent dat een aanvraag voor het cofinancieringsbudget alleen gehonoreerd wordt, indien tevens voor 50% ESF-financiering plaatsvindt. Het initiatief voor het aanvragen van projectsubsidie op basis van de cofinancieringsregeling ligt bij gemeenten. Gemeenten kunnen hiervoor overigens ondersteund worden door het in te stellen steunpunt dat ondergebracht zal worden bij de Frontoffice Inburgering (FOI) en dat zich specifiek zal richten op het ondersteunen van gemeenten bij het indienen van deze projectsubsidieaanvragen. Door deze ondersteuning zullen gemeenten gestimuleerd worden tot het doen van aanvragen en zal door de specifieke deskundigheid van het steunpunt bijgedragen kunnen worden aan het doen van kwalitatief goede aanvragen. De middelen op de Justitiebegroting zijn geoormerkt voor deze regeling en kunnen dus alleen worden verstrekt, indien aan de voorwaarden van deze regeling is voldaan. Het op de begroting van Justitie beschikbare budget komt alleen tot uitbetaling, wanneer ook ESF-budget is toegekend.

271

Gaat de regering nog steeds uit van de inwerkingtreding van het nieuwe stelsel inburgering op 1 april 2006? Zo neen, kan de regering dan de overeenkomstige basiswaarden en streefwaarden met betrekking tot inburgering weergeven?

Op 21 september 2005 heeft het Kabinet het Wetsvoorstel inburgering bij de Tweede Kamer ingediend (Tweede Kamer, 2005–2006, nr. 30 308, nrs. 1–3). Naar verwachting kan de Wet inburgering medio 2006 worden ingevoerd. Dat betekent dat de in de begroting van 2006 gepresenteerde streefcijfers dienen te worden bijgesteld. Deze bijstelling is hierna in bijgevoegd overzicht weergegeven. Met de beantwoording van deze vraag is tevens antwoord gegeven op vraag hoeveel nieuwkomers en oudkomers naar verwachting in 2006 een inburgeringstraject starten onder de huidige Win, de oudkomersregelingen en de Wet inburgering (vraag 276).

 Aantallen Win, oudkomersregelingenAantallen WI
Nieuwkomers9 000  
Oudkomers8 700 
   
Nieuwkomers 6 500
Oudkomers 23 300
ESF-trajecten 7 250
Subtotaal17 70037 050
Totaal 54 750
Totaal afgerond 54 800

272

Waarop is het aantal geslaagde inburgeringsplichtigen in 2006 gebaseerd? Hoe verhoudt zich dit tot de streefwaarde voor 2007?

Het verwachte aantal geslaagden is gebaseerd op verwachtingen omtrent het aantal mensen dat in enig jaar met hun inburgering zal starten en de snelheid waarmee zij hun inburgeringstraject zullen doorlopen. De ramingen zijn uiteraard deels gebaseerd op aannames. Dat betreft onder meer het aantal nieuwkomers en het aantal mensen dat zich op eigen initiatief op het examen voorbereid. Verder is in het concept van de nieuwe inburgeringswet bepaald dat oudkomers binnen vijf jaren (vanaf het moment van handhaving) aan de inburgeringsplicht moeten voldoen. Voor nieuwkomers bedraagt de termijn waarop aan de inburgeringsplicht moet worden voldaan 3,5 jaar. Het is op voorhand uiteraard niet precies in te schatten in welk jaar de inburgeringsplichtigen zullen slagen voor het examen. Bij de berekening van het aantal geslaagden wordt vooralsnog als veronderstelling gehanteerd dat van degenen die in enig jaar starten met hun inburgering in datzelfde jaar al 10% slaagt, in het tweede jaar 30% en de overigen in de jaren erna.

273

Waarom is de streefwaarde voor het uitvalpercentage bij nieuwkomers huidige stelsel in 2006 hoger dan het percentage uitvallers in 2003?

De uitval bij nieuwkomerstrajecten dient in 2006 beperkt te blijven tot maximaal 11% van het totaal aantal deelnemers. Deze streefwaarde is gelijk aan de streefwaarde voor 2005 en is gebaseerd op het werkelijke uitvalpercentage in 2002.

274

Wat verklaart het verschil tussen het aantal MVV's regulier voor permanent verblijf en het aantal inburgeringsexamens buitenland?

Zoals in de toelichting op de begroting is vermeld, zijn de weergegeven streefwaarden indicatief en mede afhankelijk van het tijdstip van de invoering van het nieuwe inburgeringsexamen in het buitenland. Ervaringsgegevens met betrekking tot de aantallen mensen die (in 2006) een inburgeringsexamen zullen afleggen, ontbreken dan ook nog.

Het aantal verwachte inburgeringsexamens in het buitenland is afgeleid van het aantal MVV's regulier voor permanent verblijf (gezinsvormers en gezinsherenigers). Te verwachten valt dat niet alle MVV-aanvragers een inburgeringsexamen in het buitenland zullen afleggen. Zo kunnen MVV-plichtigen worden vrijgesteld van de verplichting een inburgeringsexamen in het buitenland af te leggen, bijvoorbeeld wegens lichamelijke of geestelijke handicaps. Ook Surinamers die, door het overleggen van een getuigschrift, kunnen aantonen het Nederlands voldoende te beheersen, worden vrijgesteld van de verplichting om een inburgeringsexamen af te leggen op basis van het aangenomen amendement-Lambrechts (TK vergaderjaar 2004–2005, 29 700, nr. 26). Degenen die geen inburgeringsexamen behoeven af te leggen, zullen uiteraard wel aan de andere eisen voor het verkrijgen van een MVV moeten voldoen.

275

Wat is de precieze omvang van de wachtlijsten op 1 oktober 2005 voor oudkomers die een inburgeringstraject willen volgen?

Mede naar aanleiding van het afschaffen van de Groot Projectstatus is besloten het onderzoek naar de omvang van de wachtlijsten voor oudkomers voor Nederlands als Tweede taal over het jaar 2004 niet meer voort te zetten. Hierdoor is het niet mogelijk om nadere informatie te geven over de omvang van de wachtlijsten voor oudkomers.

Het wachtlijstonderzoek werd sinds 2001 uitgevoerd en betrof de omvang en samenstelling van de wachtlijsten die de 42 ROC's beheren. Uit het laatste onderzoek bleek dat een toenemend aantal gemeenten het wachtlijstbeheer in eigen hand nam.

Het onderzoek werd bovendien bemoeilijkt doordat de ROC's niet meer de enige aanbieders zijn van inburgeringsprogramma's voor oudkomers. Gemeenten maken tegenwoordig meer en meer gebruik van andere onderwijsinstellingen. Dat heeft tot gevolg dat het instrument wachtlijst bij de ROC's niet meer de functie heeft die het vroeger had.

276

Hoeveel oudkomers en hoeveel nieuwkomers zullen naar verwachting in 2006 een inburgeringstraject starten? En hoeveel van de nieuwkomers zullen onder de nieuwe Wet inburgering in 2006 een inburgeringscursus starten en hoeveel onder de huidige Wet Inburgering?

Zie antwoord vraag 271.

277

Wanneer in 2006 zal de indiening van de wetgeving inzake Antilliaanse jongeren plaatshebben?

Er wordt thans gewerkt aan een ontwerpwetsvoorstel. Gestreefd wordt naar consultatie over het wetsvoorstel in de loop van november 2005. Mede afhankelijk van de resultaten van de consultatie zal worden bezien of het wetsvoorstel aanpassing behoeft. Na bespreking in de Ministerraad wordt gestreefd het voorstel in het eerste kwartaal van 2006 voor te leggen voor advies aan de Raad van State.

278

Waarom wordt in de paragraaf over Onderwijs en Jeugd geen aandacht besteed aan democratie, tolerantie en burgerschap?

De onderwerpen burgerschap, tolerantie en democratie komen terug bij de diverse andere beleidsartikelen. Zoals bij de versterking van de binding en weerbaarheid, de inzet van de integratiecampagne e.d.

Tevens zijn de hierboven genoemde onderwerpen onderliggend aan de thema's op het terrein van onderwijs en jeugd: het voorkomen van segregatie, het bestrijden van onderwijsachterstanden, het sluiten van het preventienetwerk en mentoring.

Deze worden vanuit de coördinerende rol die de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft, met de diverse vakdepartementen besproken en nader uitgewerkt.

279

Wat zijn de relevante actoren om het beleid inzake Onderwijs en Jeugd te realiseren?

De relevante actoren als het gaat om het beleid inzake onderwijs en jeugd zijn in eerste instantie de vakdepartementen OCW, VWS en Justitie. Daarnaast wordt gekeken naar betrokken partners in het veld zoals onderwijsinstellingen, gemeenten, Forum, allochtone (ouder)organisaties, het Landelijk Overleg Minderheden en Onderwijskundige Instituten.

280

Wat zijn de prestatie-indicatoren of streefwaarden van het beleidsonderdeel Onderwijs en Jeugd?

De primaire verantwoordelijkheid voor het onderwijs en de schoolloopbaan van allochtone jongeren ligt bij het ministerie van OCW. Vanuit de coördinerende rol van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie wordt een bijdrage geleverd door het signaleren van knelpunten en mogelijkheden en het in gesprek gaan hierover. Zo geeft het Jaarrapport Integratie 2005 van het Ministerie van justitie inzicht in de stand van zaken en de tendensen ten aanzien van minderheden in het onderwijs en de positie van de allochtone leerling. Naast de signalering wordt ook ingezet op flankerend dan wel initiërend beleid. Op deze wijze wordt een bijdrage geleverd aan het wegwerken en voorkomen van (taal)achterstanden en aan het versterken van de integrerende werking van het onderwijs.

Wat betreft de Antilliaanse jongeren is er voor de periode tot en met 2008 met de afzonderlijke Antillianen gemeenten op basis van bestuurlijke arrangementen o.a. ingezet op de vermindering van het aantal Antilliaanse schoolverlaters. Er wordt naar gestreefd de oververtegenwoordiging ten opzichte van de totale leeftijdsgroep te reduceren met 50%.

281

Wat verstaat de regering onder een vreemdeling tegen de achtergrond van de problematiek rond Antilliaanse jongeren. Wat verstaat de regering in dat kader onder integreren?

Personen met de Nederlandse nationaliteit zijn geen vreemdeling. Antilliaanse jongeren hebben de Nederlandse nationaliteit en zijn derhalve geen vreemdeling. Wel zijn er specifieke problemen rond Antilliaanse jongeren geconstateerd die voor Nederland noodzaken tot bijzondere maatregelen. Hierbij moet worden opgemerkt dat de beoogde maatregelen betrekking hebben op een afgebakende groep Antilliaanse risicoen probleemjongeren en niet op gehele groep als zodanig. Het doel daarbij is te voorkomen dat jongeren zonder zicht op werk of studie afglijden in de criminaliteit en niet integreren in de Nederlandse samenleving.

282

Hoe groot is het aandeel van Antillianen aan criminele delicten in Nederland? Wat is de top drie van delicten waar zij zich schuldig aan maken?

Op basis van gegevens uit de HKS van politie (gaat omverdachtenregistraties, dus geen oordeel is te geven over het aantal dat door is geleid naar het OM dan wel is veroordeeld) kan het volgende worden gesignaleerd:

– 6,6% van de verdachten in 2002 is van Antilliaanse/Arubaanse afkomst

– De drie belangrijkste delictstypen waarvan zij in 2002 werden verdacht zijn vermogensdelicten (47% van de gevallen), geweldsdelicten (27%), en drugsdelicten (21%).

283

Wat is het tijdpad van de projecten in het kader van Arbeid en Emancipatie?

De activiteiten die voortvloeien uit het Plan van Aanpak Emancipatie en Integratie hebben een looptijd van één jaar. (afronding 31-12-2006).

De Activiteiten die voortvloeien uit de follow up van de commissie PAVEM lopen door tot maximaal eind 2007.

284

Wat zijn de relevante actoren bij het beleid inzake Arbeid en emancipatie?

Ministerie van SZW, de G30, Multicultureel Instituut Forum, CWI (in samenwerking met TNO), UWV, Stichting Samenleving en Bedrijf, de lokale P-teams en de Stuurgroep allochtone vrouwen en arbeidsmarkt.

285

Wat zijn de prestatie-indicatoren of streefwaarden van het beleidsonderdeel Arbeid en emancipatie?

De G30 geven uitvoering aan het plan van aanpak: Emancipatie en Integratie. De G30 maken daarbij gebruik van aangereikte instrumenten zoals de toolkit participatie en de campagne «Doe Mee» en zetten activiteiten op gericht op (arbeids)participatie van allochtone vrouwen.

In het Plan van Aanpak Emancipatie en Integratie staan verschillende activiteiten beschreven, zoals een herziening van het emancipatie-subsidiebeleid, de toolkit participatie, de convenanten herintredende vrouwen, samenstellen van een pool van discussieleiders voor het laten voeren van dialogen en debatten, methodieken voor mannen en de campagne «emancipatie en integratie».

286

Kan worden aangegeven hoe het de groep van ongeveer 300 Birmezen vergaat, die, als «uitgenodigde vluchtelingen, als is onderdeel van een grotere groep die ongeveer vier jaar geleden onder een aantal landen verdeeld is, waaronder Finland, Australië en Nieuw Zeeland, vooral voor zover het betreft scholing, het vinden van werk, en ander belangrijke integratieaspecten? Kan hierbij een vergelijking worden gemaakt van de stand van zaken met betrekking tot de Birmezen die als onderdeel van dezelfde groep, naar de andere genoemde landen zijn gegaan? Als er verschillen van betekenis zijn, kan daarvan een verklaring worden gegeven?

In de periode van december 2000 tot aan 2005 zijn er 140 Birmezen in het kader van het hervestigingsbeleid tot Nederland toegelaten. Het hervestigingsbeleid van 1999 hield ondermeer in dat er geen verschil meer zou bestaan tussen een uitgenodigde vluchteling en een asielzoeker die in Nederland een verblijfsstatus had verkregen. Derhalve is de bedoelde groep Birmezen niet meer herkenbaar/traceerbaar als uitgenodigde vluchteling. Er zijn ook geen gegevens uit het buitenland bekend.

Met het nieuwe beleid per 1 januari 2005 is het voornemen gemaakt de uitgenodigde vluchtelingen gedurende een langere periode (jaren) te monitoren.

287

Wat zijn de prestatie-indicatoren van operationele doelstelling 16.2?

16.2 is te verdelen in 16.2.1 en 16.2.2

De prestatie indicatoren van 16.2.1: Remigratieregeling

– Eenmalige reis- en vervoerskosten en kosten hervestiging voor het aantal remigranten;

– Aantal remigranten die recht hebben op een periodieke uitkering.

De prestatie indicatoren van 16.2.2: Integratiecampagne

– Aantal evenementen (met grote publieksbereik en landelijke media coverage;

– Toename van de bekendheid bij het publiek van positieve voorbeelden.

288

Waarom valt de remigratieregeling onder doelstelling 16.2?

Artikel 16.2 gaat over het toegankelijk maken van instellingen en voorzieningen (ook) voor etnische minderheden. Daarom worden degenen die behoren tot de doelgroepen van de Remigratiewet en daadwerkelijk willen remigreren, maar dit niet zelfstandig kunnen realiseren, gefaciliteerd.

289

Wat zijn de prestatie-indicatoren of streefwaarden van het beleidsonderdeel Versterking van de binding en weerbaarheid?

In alle werkprogramma's wordt per project aangegeven wat de doelstellingen en te verwachten resultaten zijn en hoe de evaluatie geschiedt. De verschillende procesmanagers maken bij de afronding van iedere fase een aantekening over de voortgang en rapporteren knelpunten aan het Ministerie van Justitie.

De procesevaluatie en de resultaatevaluatie worden verwerkt in een rapportage die aan het Ministerie van Justitie/V&I wordt aangeboden.

Het Ministerie van Justitie houdt nauw contact met de uitvoerders over de voortgang. Naast de eindevaluatie vinden er ook tussentijdse evaluaties plaats, aan de hand waarvan eventueel (financiële) bijstellingen worden verricht.

290

Op welke wijze worden de moslimkoepelorganisaties Contactorgaan Moslims Overheid (CMO) en Contact Groep islam (CGI) betrokken bij de beleidsdoelstelling Versterking van de binding en weerbaarheid? Ontvangen zij subsidie, en zo ja, hoeveel en voor welke doeleinden?

Bij de uitvoering van de projecten zullen het LOM en Forum zoveel mogelijk samenwerken met het CMO en de CGI. Binnenkort zullen concrete samenwerkingafspraken daarover worden gemaakt.

CMO en CGI hebben aanvragen voor subsidie ingediend. Deze worden momenteel beoordeeld.

291

Worden ook niet op etnische of religieuze basis georganiseerde organisaties betrokken bij het beleidsonderdeel Versterking van de binding en weerbaarheid? Zo ja, welke en op welke wijze? Zo neen, waarom niet?

Eén van de voornaamste partners bij dit beleidsonderdeel is FORUM, een onafhankelijk expertisebureau dat niet op etnische of religieuze basis is georganiseerd.

Op verschillende onderdelen van de programma's van FORUM, de LOM-partners en de moslimorganisaties wordt ook samengewerkt met organisaties die niet op etnische of religieuze basis zijn georganiseerd.

Forum werkt samen met diverse onderzoeksinstellingen. Zo worden publicaties op het terrein van lokaal islambeleid voorbereid i.s.m. het IMES en maakt Clingendael een handreiking m.b.t. preventie van radicalisering voor gemeenten. Er wordt samengewerkt met onafhankelijke tijdschriften (Eutopia is betrokken bij het Europees Symposium), met maatschappelijke instellingen (Interkerkelijk Vredesberaad (internationale uitwisseling), Kenniscentrum voor Maatschappij en Religie (leergang Islam en Moderniteit), universiteiten en (Hoge)scholen en studentenorganisaties (essaywedstrijden, summerschools), werknemers en werkgeversorganisaties (coachingstrajecten), de VNG en diverse grote en kleinere gemeenten (sociale netwerken, expertmeetings), de (jeugd)veiligheidsketen (expertmeetings).

Ook de LOM-partners operen in brede samenwerkingsverbanden, bijvoorbeeld met de Taskforce Jeugdwerkloosheid, MKB-Nederland, VNO, NCW, CWI, onderwijsbonden, Lions, Rotary etc. (arbeids- en stageplaatsen), met het RMO en de Nederlandse gezinsraad, NIZW, landelijke ouderorganisaties, universiteiten en (hoge)scholen, ROCs etc. (opvoeding), met organisaties in het veld van de media en internetbeheer, met ouderbonden, sportorganisaties, muziekscholen, musea, met het Nationaal Comité 4/5 Mei, met lokale welzijnsorganisaties etc.

292

Wanneer zal de integratiecampagne precies van start gaan?

De campagne zal naar verwachting in week 43 (2005) starten.

293

Wat wordt bedoeld met «sleutelfiguren uit de lokale moslimgemeenschap»? Gaat het hier om imams of ook om anderen?

Met «sleutelfiguren uit de lokale moslimgemeenschap» wordt geduid op personen uit verschillende lokale moslimgemeenschappen die zicht hebben op de ontwikkelingen binnen deze gemeenschappen, die enige invloed hebben binnen de gemeenschap en die bereid zijn om energie te steken in het verbeteren van de positie en externe relaties van de gemeenschap. Dit kunnen imams zijn, maar ook moskeebestuurders, islamitische gemeentebestuurders, mensen afkomstig uit het welzijnswerk, politie, vrouwen- en/of jongerenwerk, docenten etc.

294

Waarom zal het wijzigen van de Rijkswet op het Nederlanderschap ter invoering van de «intentieverklaring» van verbondenheid met Nederland enkele jaren belopen? Hoe verhoudt dit zich tot de toezegging van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, gedaan tijdens het algemeen overleg op 28 juni 2005 inzake de ontwikkeling van een ceremonie bij verkrijging van het Nederlanderschap (Kamerstuk 28 689, nr. 37), dat zij binnen de grenzen van redelijkheid al het mogelijke zal doen om de wijziging van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap eerder dan 1 oktober 2006 zal laten gaan? Of wordt in de begroting voor 2006 iets anders bedoeld dan tijdens het algemeen overleg aan de orde was? Zo ja, wat wordt bedoeld?

In de begroting 2006 wordt niet iets anders bedoeld dan tijdens het algemeen overleg.

Onderscheid moet worden gemaakt tussen de invoering van een feestelijke bijeenkomst ter gelegenheid van de verkrijging van het Nederlanderschap en het stellen van een nieuwe voorwaarde (het afleggen van een verklaring) ter verkrijging van het Nederlanderschap. Voorwaarden tot verkrijging van het Nederlanderschap dienen in de wet geregeld te zijn. Het afleggen van een «verklaring van verbondenheid» is een nieuwe voorwaarde voor het verkrijgen van het Nederlanderschap, waarvoor de wet moet worden aangepast. Gezien de daarvoor in acht te nemen procedures vraagt een wijziging van een Rijkswet in zijn algemeenheid enkele jaren.

Door een wijziging van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap wordt de wijze van bekendmaking van het besluit tot verkrijging van het Nederlanderschap gewijzigd. Er zal in de toekomst sprake zijn van een uitreiking tijdens een ceremonie van het besluit waarbij het Nederlanderschap is toegekend. De uitreiking van het besluit doet deze in werking treden, waardoor betrokkene tijdens de ceremonie Nederlander wordt en wel met terugwerkende kracht tot de datum waarop het besluit is getekend. De wijziging van het Besluit loopt via de Rijksministerraad en vraagt ongeveer een half jaar. Gestreefd wordt voor deze wijziging op 1 oktober 2006 te laten ingaan of zoveel eerder als mogelijk blijkt.

295

Welke verplichtingen vloeien voor wat betreft het strafprocesrecht voort uit het Kaderbesluit procedurele waarborgen verdachten? Hoe beschouwt de regering in dit verband de Resolutie die over dit onderwerp in december 2004 in het Europese Parlement is aangenomen?

Het ontwerp kaderbesluit codificeert en concretiseert in hoofdzaak de in het EVRM verankerde rechten van de verdachte op rechtsbijstand, vertolking en vertaling. Het kaderbesluit besteedt aandacht aan verdachten die als gevolg van leeftijd of een lichamelijke of geestelijke gesteldheid moeite hebben om de procedure te begrijpen of daaraan deel te nemen. Het kaderbesluit geeft ook een regeling inzake het recht van de van zijn vrijheid beroofde verdachte op het geven van informatie aan derden omtrent zijn detentie en het recht op contact met consulaire autoriteiten.

De onderhandelingen in de raadswerkgroep materieel strafrecht lopen nog.

Het kaderbesluit zal naar verwachting worden geagendeerd voor een van de eerstkomende JBZ Raden. De Eerste en Tweede Kamer krijgen alsdan gelegenheid zich over het ontwerp kaderbesluit, zoals het dan zal luiden, uit te spreken.

Bij de besluitvorming over het kaderbesluit wordt vanzelfsprekend het rapport van het Europese Parlement (EP) over het aanvankelijke voorstel van de Commissie met zijn daarop gegeven amendementen betrokken.

296

Kan de regering aangeven wanneer de onderhandelingen betreffende de categorie overige straf- en sanctiewetgeving en het verdrag van de VN Nuclear Bombing gereed zullen zijn? Wanneer kan de Kamer de uitkomsten tegemoet zien en wat is er uit de onderhandelingen over een VN Verdrag Nuclear Bombing gekomen?

Het Internationaal Verdrag inzake de bestrijding van daden van nuclear terrorisme is op 13 april 2005 door de Algemene Vergadering van de VN aangenomen, en op 16 september tijdens de 60e VN-top door Minister van Buitenlandse Zaken Bot voor Nederland ondertekend. De tekst van het verdrag kan worden gevonden op http://untreaty.un.org/English/notpubl/English_18_15.pdf

297

Kan de regering toelichten waarom het budget in 2006 voor internationale regelgeving en de directie wetgeving ten opzichte van 2005 is verlaagd, terwijl de minister van Justitie aangeeft dat versterking van de internationale functie van Justitie noodzakelijk is en er bijvoorbeeld een uitbreiding komt van het aantal justitiemedewerkers op de Permanente Vertegenwoordiging bij de Europese Unie?

De aan Justitie opgelegde taakstelling is binnen de Directie Wetgeving in het totaalbudget nationaal, internationaal en wetgevingskwaliteitsbeleid verdisconteert, inhoudende dat zowel in het beleidsartikel 11 (Nederlandse rechtsorde) als het beleidsartikel 17 (internationale rechtsorde) de taakstelling tot uitdrukking komt in de apparaatskosten.

De aandacht voor de internationale functie zal op zichzelf niet verminderen, maar dit dient met een lager budget binnen het departement te worden gerealiseerd.

De uitbreiding van het aantal justitiemedewerkers op de Permanente Vertegenwoordiging bij de Europese Unie komt ten laste van de HGIS.

298

Is het nog steeds de bedoeling op basis van het – nog tot stand te brengen – uitleveringsverdrag met Trinidad en Tobago de uitlevering van de heer Bouterse te bewerkstelligen?

De heer Bouterse staat internationaal gesignaleerd ter fine van uitlevering aan Nederland. Mocht betrokkene zich op het grondgebied van Trinidad en Tobago begeven, dan kan hij aldaar op basis van de lopende signalering worden aangehouden en zal Nederland op basis van het bilaterale uitleveringsverdrag met Trinidad en Tobago, dat voorlopig wordt toegepast, een verzoek tot uitlevering doen.

299

Kan de regering aangeven of de bij de Permanente Vertegenwoordiging te plaatsen mensen vanuit de justitiële keten in Nederland naar Brussel worden overgeplaatst of dat het gaat om extra werknemers, hoe verloopt de financiering en wanneer de medewerkers vanuit de justitiële keten in Nederland komen, vallen er hier dan gaten in de Nederlandse justitiële bedrijfsvoering?

De uitbreiding van het aantal Justitiemedewerkers op de Permanente Vertegenwoordiging bij de Europese Unie te Brussel past in de lijn dat Justitie haar internationale functie wil versterken.

De uitbreiding met 3 medewerkers betreft extra medewerkers en zal dus niet ten koste gaan van plaatsen in de justitiële keten in Nederland.

De financiering van de drie uitbreidingsplaatsen komt geheel ten laste van de HGIS.

De uitbreiding in Brussel zal derhalve geen effect hebben op de Nederlandse justitiële bedrijfsvoering.

300

Hoe wordt geëvalueerd of de inspanningen gericht op kandidaat-lidstaten in Midden- en Oost-Europa en de daarmee gemoeid zijnde kosten resultaat hebben afgeworpen?

Het ministerie van Justitie is betrokken bij verschillende projecten in derde landen, de inzet is niet alleen beperkt tot Midden- en Oost-Europa:

• Twinning-projecten van de Europese Commissie;

• Matra (Maatschappelijke Transformatie) projecten dit gefinancierd worden door het ministerie van Buitenlandse Zaken.

De evaluatie over de effectiviteit van deze Twinning- en Matra-projecten wordt uitgevoerd door respectievelijk de Europese Commissie en het ministerie van Buitenlandse Zaken.

301

Vormt artikel 5 lid 6 van de Comptabiliteitswet inderdaad de grondslag voor het opnemen van geheime uitgaven op de begroting? Wat is de strekking van het artikel(lid)?

Zowel bij het Niet-beleidsartikel 93.1 «Geheim» als bij het Niet-beleidsartikel 92.1 «Nominaal en onvoorzien» vindt abusievelijk een verwijzing plaats naar artikelen van de voormalige Comptabiliteitswet. De juiste verwijzing dient te zijn:

• Niet-beleidsartikel 93.1 Geheim

De grondslag voor het in de begroting opnemen van geheime uitgaven staat in artikel 6, lid 1 sub b, van de Comptabiliteitswet 2001.

• Niet-beleidsartikel 92.1 Nominaal en Onvoorzien

De grondslag voor het in de begroting opnemen van «Nominaal en onvoorzien» staat in artikel 6, lid 3, van de Comptabiliteitswet 2001.

302

Wat betekent de doorberekening van de kosten voor procesvertegenwoordiging in de leges voor de hoogte van de leges van de afzonderlijke producten waarvoor leges worden geheven?

De opbrengsten van het doorberekenen van de kosten voor procesvertegenwoordiging bedragen ca € 10 mln. Ten opzichte van de totale legesontvangsten is dit een gemiddelde ophoging van ca 16%. Hoe dat uitpakt op de afzonderlijke producten is afhankelijk van de wijze waarop de kosten van procesvertegenwoordiging over de afzonderlijke producten worden verrekend.

303

Wat is de stand van zaken omtrent de invoering van P-direkt in de justitiële inrichtingen? Kan worden aangegeven hoe, gelet op ervaringen van shared service centers binnen DJI, de optimale dienstverlening gewaarborgd kan worden? Hoe ziet de voortgang van de invoering van dit project er uit?

Voor wat betreft de invoering van P-Direct wil ik verwijzen naar de brief aan uw Kamer van de minister van Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties van 14 oktober 2005 aangaande de overeenkomst met IBM m.b.t. P-Direkt. In deze brief wordt aangegeven dat de Tweede Kamer uiterlijk medio november 2005 uitvoeriger geïnformeerd zal worden over de consequenties van het beëindigen van de overeenkomst en op de verdere plannen van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met betrekking tot het rijksbrede vervolgtraject van P-Direkt.

Het project SSC binnen DJI is inmiddels afgerond en formeel per 1 juli 2005 ingebracht in de staande organisatie. Vijf regionale Shared Service Centers DJI zijn nu operationeel en daarmee is de continuïteit van de personele dienstverlening gewaarborgd.

304

Kan worden aangegeven welk bedrag aan geestelijke verzorging binnen de DJI is/wordt uitgetrokken in de jaren 2004, 2005, 2006 en 2007? Is het waar dat het aantal geestelijk verzorgers in relatie tot het aantal gedetineerden in de loop van deze jaren zo ongeveer halveert?

In onderstaande tabel staat aangegeven welk bedrag in de jaren 2004, 2005, 2006 en 2007 aan geestelijke verzorging binnen de DJI is/wordt uitgetrokken. Verder is het aantal geestelijk verzorgers (x 1 fte) in genoemde periode opgenomen.

JaarBudget DGV*Aantal fte
200412,8177
200514,1182
200615,9210
200716,2213

* bedragen x 1 mln. euro

Bovenstaande toename houdt verband met de capacitaire ontwikkeling binnen DJI. Het is derhalve een misvatting dat het aantal geestelijke verzorgers in relatie tot het aantal gedetineerden tussen 2004 en 2007 zal halveren.

305

Hoe verhouden de kosten van in de justitiële inrichtingen verrichte arbeid zich tot de opbrengsten van circa € 20 miljoen per jaar?

De kosten voor de in de inrichtingen verrichte arbeid bedragen ongeveer 76 miljoen euro per jaar. Deze kosten bestaan uit loonkosten voor arbeidsmedewerkers, huur-, afschrijvings- en variabele kosten inclusief inkoop materialen, en uit de vergoedingen voor gedetineerden.

306

Wordt in het kader van het vergroten van de transparantie van de rechtspraak overwogen Porta Iuris, het kennissysteem door en voor de rechterlijke macht, voor een bredere doelgroep open te stellen? Zo ja, voor welke doelgroepen en wanneer? Zo neen, waarom niet?

Ja, bredere openstelling wordt overwogen. Porta Iuris wordt op dit moment al beschikbaar gesteld aan het Openbaar Ministerie, de Commissie Gelijke Behandeling, het College Bescherming Persoonsgegevens, de Hoge Raad en gedeeltelijk aan de Raad van State. Voorts is het Hof op de Nederlandse Antillen aangesloten. Beschikbaarstelling aan medewerkers van het Ministerie van Justitie is in onderzoek. Publieke openstelling wordt niet overwogen. Voor het publiek zijn andere kanalen beschikbaar om rechtsbronnen te raadplegen, zoals www.wetten.nl en www.rechtspraak.nl. Porta Iuris omvat ook databanken van commerciële uitgevers. Alleen al vanwege de rechten die op deze databanken berusten is publieke openstelling niet mogelijk.

Overigens ben ik voornemens u begin 2006 een overzicht toe te sturen van initiatieven die door mij en de Raad voor de rechtspraak worden genomen om de transparantie en toegankelijkheid van de rechtspraak te vergroten.

307

Is het waar dat de Raad voor de Rechtspraak het nieuwe pand voor huisvesting niet geheel en al vanaf de ingebruikname zal bezetten? Hoeveel van de feitelijke werkplekken worden er naar verwachting in 2006 door de Raad daadwerkelijk gebruikt? Hoeveel niet? Hoe ontwikkelt zich dit in de jaren na 2007 naar verwachting? Is er een kans dat de huisvesting daadwerkelijk voor een deel onbenut blijft door de Raad of een andere overheidsorganisatie? Welke kosten zijn verbonden aan het niet gebruiken van de volledige huisvesting? Gaat dit ten koste van het budget voor de rechtspraak of wordt de «leegstand» door anderen, bijvoorbeeld het ministerie voor VROM, betaald/aangevuld?

Zoals ik in mijn brief van 22 augustus jongstleden heb aangegeven heeft de Raad kenbaar gemaakt dat hij bij de ingebruikname van de nieuwe huisvesting aan de Kneuterdijk een gedeelte hiervan niet direct nodig heeft. Concreet houdt dit in dat van de 218 feitelijke werkplekken die gecreëerd worden in de nieuwe huisvesting er circa 20 feitelijke werkplekken (de zogeheten bufferruimte voor mogelijke toekomstige groei van het bureau Raad) niet direct ingevuld zullen worden door de Raad voor de rechtspraak zelf. De kosten van deze nog niet ingevulde plekken zijn voor rekening van de Raad voor de rechtspraak. Zolang de Raad deze bufferruimte niet nodig heeft, zullen deze plekken beschikbaar zijn voor medewerkers van Justitie dan wel medewerkers van andere overheidsorganisaties. Hiervoor zal uiteraard een normale vergoeding gevraagd worden. Inmiddels heeft de Raad voor de rechtspraak aanbiedingen gedaan aan twee overheidsorganisaties, maar daar is nog geen definitieve overeenkomst uit voortgekomen. Op dit moment is de verwachting van de Raad voor de rechtspraak dat het pand na 2007 volledig zal worden benut voor eigen gebruik.

308

Betekent de mededeling dat het aan de Raad voor de Rechtspraak toegekende extra budget lager uitvalt dan door de Raad gevraagd, dat dat door de Raad vertaald is «naar rato» in de meerproductie per productiecategorie en dat de Raad ten aanzien van dit «tegenvallende» extra budget de toegenomen lasten niet volgens een prioriteitstelling verdeelt?

De extra middelen die zijn toegekend aan de Raad voor de rechtspraak zijn toegekend aan de sectoren civiel, bestuur en kanton. In onderling overleg is besloten deze extra middelen naar rato van de geconstateerde problematiek in die sectoren te verdelen. Over de inzet van de extra € 10 mln. die het kabinet naar aanleiding van de motie Marijnissen beschikbaar heeft gesteld moeten nog aanvullende afspraken worden gemaakt met de Raad.

309

Is het waar dat bij uitspraken in civiele zaken geen beroepstermijn en beroepsinstantie wordt vermeld? Is het mogelijk alle rechtsprekende instanties, waar van toepassing, te verplichten om dit in uitspraken te vermelden? Zijn hier wetswijzigingen voor nodig?

In civiele zaken bestaat er geen verplichting om in de uitspraak de beroepstermijn en beroepsinstantie te vermelden. Een eventuele verplichting tot vermelding zou wetswijziging vergen. In het kader van de uitwerking van het rapport over de fundamentele herbezinning burgerlijk procesrecht zal kunnen worden bekeken of op dit punt en verdere harmonisatie met het bestuursprocesrecht moet worden nagestreefd.

310

Hoeveel lager zal de geschatte stijging van de doorlooptijden bij de rechtbanken uitvallen, wanneer de naar aanleiding van de Algemene Beschouwingen toegezegde €10 miljoen extra voor de rechtspraak in aanmerking wordt genomen?

Zoals aangegeven op bladzijde 24 van de begroting worden de inspanningen opgevoerd om met adequate trajecten (ex)gedetineerden beter voor te bereiden op en te begeleiden bij de terugkeer in de samenleving. Daarbij gaat het vooral om extramurale trajecten, vaak voortzetting van reeds in detentie aangevangen programma's. Concreet gaat het onder andere om intensief reclasseringstoezicht en gedragsinterventies, die door de reclassering worden aangeboden.

311

Waaraan wordt het extra budget voor extramurale projecten concreet besteed?

Zoals aangegeven op bladzijde 24 van de begroting worden de inspanningen opgevoerd om met adequate trajecten (ex)gedetineerden beter voor te bereiden op en te begeleiden bij de terugkeer in de samenleving. Daarbij gaat het vooral om extramurale trajecten, vaak voortzetting van reeds in detentie aangevangen programma's. Concreet gaat het onder andere om intensief reclasseringstoezicht en gedragsinterventies, die door de reclassering worden aangeboden.

312

Draagt de regering bij aan de financiering van vrijwillige reïntegratietrajecten voor ex-gedetineerden, zoals aangeboden door stichtingen als Exodus en Ontmoeting? Zo ja, met hoeveel en betreft dit structurele financiering? Waar kan dit op welke begroting worden teruggevonden? Zo neen, waarom niet?

Zoals ik in mijn brief van 21 december 2004 (Kamerstukken II, 2004–2005, 29 800 VI, nr. 100) heb aangegeven zijn gemeenten verantwoordelijk voor reïntegratietrajecten op vrijwillige basis en beschikken zij ook over de daarvoor bestemde middelen. Hoeveel zij daarvan besteden bij stichtingen als Exodus is mij niet bekend.

Daarnaast stel ik € 2.3 miljoen beschikbaar aan deze stichtingen. Zoals in bovengenoemde brief ook aangegeven zal ik gezien de verantwoordelijkheid van de gemeenten deze vrijwillige plaatsingen in de toekomst niet meer financieren. De stichtingen moeten dan dit budget inzetten voor justitiële plaatsingen. Ik ben nog in overleg met de stichtingen over het aantal vrijwillige en justitiële plaatsingen die ik in 2006 voor dit budget inkoop.

Bovengenoemd bedrag is in de begroting opgenomen in het budget voor de reclasseringsorganisaties (beleidsartikel 13.4.3, blz. 59). (zie ook vraag 164)

313

Hoe is de stand van zaken rond Justitie in de Buurt? Worden de bureaus Justitie in de Buurt betrokken in de AJB's en/of in het Centrum voor criminaliteitspreventie en/of de extramurale trajecten en/of in het kader van de ISD (aansluiting nazorg)?

Het JiB beleid nieuwe stijl komt goed van de grond. De meeste JiB-vestigingen ontwikkelen zich tot Veiligheidshuizen of ketenunits. Binnen deze Veiligheidshuizen en ketenunits vindt in een breed veiligheidssamenwerkingsverband probleemgerichte, gebiedsgerichte en persoonsgerichte aanpak plaats. Naast de justitiële partners zijn de bestuurlijke partners en de politie hierin nadrukkelijk betrokken. Naast personele inzet vanuit gemeenten in het kader van de afstemming tussen repressieve en preventieve c.q. nazorgtrajecten, vindt er vanuit gemeenten ook cofinanciering plaats op het gebied van huisvesting en materiële investeringen. Ook de provincies leveren in toenemende mate een bijdrage in cofinanciering.

De aanpak richt zich vooral op jeugd en op veelplegers. Daarnaast krijgt de aanpak van huiselijk geweld binnen meerdere Veiligheidshuizen vorm en wordt er projectmatig ingespeeld op specifieke lokale of buurtgebonden problemen. Vanuit JiB nieuwe stijl vindt aansluiting plaats op extramurale trajecten, preventie en nazorg. Op het gebied van (jeugdige) veelplegers worden afspraken gemaakt ten aanzien van justitiële trajecten, waaronder ISD-trajecten, en nazorgtrajecten. In casusoverleggen worden deze afspraken gemaakt en nadrukkelijk gemonitord. Bovengenoemde aanpak maakt onderdeel uit van de afspraken die in de Arrondissementale Justitiële Beraden worden gemaakt.

In het kader van JiB nieuwe stijl zijn vanuit de arrondissementen 10 subsidieaanvragen ingediend. Deze aanvragen worden beoordeeld door de JiB Adviescommissie die een advies formuleert aan de Minister van Justitie. In december 2005 vindt besluitvorming plaats over het toekennen van subsidies. De subsidieaanvragen hebben betrekking op het doorontwikkelen van bestaande JiB-vestigingen naar Veiligheidshuizen, nieuw te vormen samenwerkingsverbanden in de vorm van een Veiligheidshuis en enkele probleemgerichte projecten vanuit een bestaande JiB-vestiging. Voor een uitgebreider overzicht: zie bijgevoegde tabellen.

Alle projecten worden zowel aan de lokale of districtelijke driehoek als aan het Arrondissementaal Justitieel Beraad voorgelegd ter goedkeuring. Op die wijze vindt besluitvorming plaats in de bestuurlijke keten en in de justitieketen.

314

Op welke wijze wordt er uitvoering gegeven aan de moties Timmer/Van der Laan over kindontvoering (Kamerstuk 30 072 nrs. 2, 3 en 4)?

Motie 30 072, nr. 2, betreft het verzoek aan de regering om onverwijld zorg te dragen voor het opzetten van een expertisecentrum op het gebied van internationale kinderontvoering, en terzake niet het onderzoek van het WODC af te wachten. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 3.

Motie 30 072, nr. 3, is vervangen door nr. 8. Deze motie betreft het verzoek om een voorstel uit te werken om een fonds open te stellen voor ouders van ontvoerde kinderen ook indien de ontvoering zonder geweld plaatsvond. In het kader van het debat over internationale kinderontvoeringen heb ik de aanneming van deze motie ontraden. Ik zie geen aanleiding om terug te komen op mijn eerdere standpunt, waarbij ik u verwijs naar de daaraan ten grondslag liggende motivering.

Motie 30 072, nr. 4, betreft het verzoek aan de regering om zorg te dragen voor uitbreiding van het aantal beveiligde omgangshuizen. De Staatssecretaris van VWS heeft in maart 2005 aan uw Kamer geschreven dat omgangsbegeleiding, waaronder het gebruik van een omgangshuis onderdeel kan zijn van jeugdzorg in het kader van het op gang brengen van de opvoedingsrelatie met de niet-verzorgende ouder om de opvoed- en opgroeiproblemen bij een kind te verminderen. Deze omgangsbegeleiding kan onder deze omstandigheden ook plaatsvinden bij ernstige omgangsproblematiek als gevolg van een dreigende kinderontvoering. Ik merk daarbij nogmaals op dat ik het belangrijk vind dat omgang tussen ouders en kinderen zoveel mogelijk kan plaatsvinden, ook al wordt gevaar van internationale kinderontvoering gevoeld. De Staatssecretaris van VWS heeft tijdens het AO over jeugdzorg van 16 juni 2005 aangegeven dat zij bij gemeenten en provincies een verkenning gaat uitvoeren naar het beschikbaar zijnde hulpaanbod voor kinderen van gescheiden ouders in de verschillende fases van het echtscheidingsproces. Graag verwijs ik daar naar.

315

Kan de Kamer worden geïnformeerd over de meest actuele stand van zaken betreffende de uitvoering van de toezeggingen naar aanleiding van het «doe normaal!-bevel» en het «ik doe normaal contract», in samenhang met de voorstellen van het lid Wolfsen? In welke gemeenten zijn/worden proefprojecten opgestart? Op welke wijze wordt dit en soortgelijk instrumentarium breder onder de aandacht gebracht (zie ook Kamerstuk 28 684, nr. 39)?

De gemeenten Rotterdam en Leeuwarden zijn momenteel nog bezig met voorbereidingen voor te starten proefprojecten. Met hen is daarover overleg gaande. Het is mijn intentie binnenkort definitieve besluitvorming hierover te doen plaatsvinden. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties draagt zorg voor het onder de aandacht van de gemeenten brengen van het reeds beschikbare instrumentarium.

Met de voorstellen van het Kamerlid Wolfsen die in de vraag worden genoemd wordt waarschijnlijk gedoeld op zijn voorstel om in het huidige systeem van voorwaardelijke straffen de proeftijden te verlengen. Toegezegd was op dit voorstel te reageren gelijktijdig met de reactie op de voorstellen van ChristenUnie inzake het «doe normaal-bevel» en het «doe normaal-contract». Dat is gebeurd bij brief van 2 november 2004 (TK 28 684, nr. 39).

316

Kan worden aangegeven hoeveel asielzoekers momenteel vallen onder de ZZA, de ROA, en de Regeling Verstrekkingen aan Bepaalde categorieën asielzoekers (RVB)?

Per 1 oktober 2005 maakten 3 847 personen gebruik van een zelfzorgarrangement (ZZA), verbleven er 1746 personen in de decentrale opvang (ROA-plaatsen) en vielen 350 personen onder de RVB.

BIJLAGE

Vraag 213

Overzicht Justitie in de Buurt per 1 november 2005

JiB Nieuwe stijl

 Toegekende aanvragen 2005
Amsterdam6 ketenunits in januari 2005 gestart, waarin vooral wordt ingezet op jeugd en veelplegers
AmersfoortVeiligheidshuis in mei 2005 gestart, waarin alle justitiepartners en gemeente Amersfoort samenwerken. Aansluiting bij GSB beleid
Bergen op ZoomVeiligheidshuis eind 2005 gestart.
BredaVeiligheidshuis, eind 2005 gestart.
Den BoschProject Marokkaanse veelplegers, half 2005 gestart.
DordrechtEenmalige subsidie voor Ketenkamer in 2005.
OssJiB Oss is doorontwikkeld tot Veiligheidshuis. Hiervoor is subsidie toegekend.
 Nieuwe aanvragen 2006
EnschedeAanvraag subsidie JiB Nieuwe stijl om twee JiB vestigingen om te vormen naar Veiligheidshuizen.
Zuid-LimburgIn de arrondissementen Roermond en Maastricht worden plannen ontwikkeld om voor de politiedistricten Veiligheidshuizen te vormen. De bestaande JiB vestigingen in Venlo, Heerlen en Maastricht zullen in de periode 2006–2007 doorontwikkeld worden in Veiligheidshuizen. Voor twee nieuw te vormen Veiligheidshuizen is subsidie voor 2006 aangevraagd. Deze aanvragen zijn in behandeling.
Den HelderAanvraag voor Veiligheidshuis in Den Helder, waarin vooral aandacht besteed zal worden aan de Antilliaanse problematiek. Aanvraag is in behandeling
TerneuzenAanvraag voor Veiligheidshuis in Terneuzen. Aanvraag is in behandeling.
ArnhemAanvraag subsidie om JiB om te vormen tot Veiligheidshuis. Aanvraag is in behandeling.
TilburgAanvraag subsidie om bestaande Veiligheidshuis Tilburg te continueren. Aanvraag is in behandeling.
UtrechtAanvraag subsidie om JiB om te vormen tot Veiligheidshuis. Aanvraag is in behandeling.
Rotterdam-WestAanvraag subsidie voor een aantal projecten die vanuit JiB worden opgezet. Projecten hebben betrekking op aanpak huisjesmelkers in Delfshaven, huiselijk geweld, aanpak van criminaliteit op scholen

Huidige JiB-vestigingen oude stijl

FlevolandMaakt gebruik van de overgangsregeling tot 1-1-2007.
EindhovenFrontoffice Eindhoven krijgt subsidie tot 1-1-2006.
HelmondFrontofficie Helmond krijgt subsidie tot 1-7-05.
GroningenJiB Groningen krijgt subsidie tot 1-7-06.
RotterdamRotterdam Charlois/Feijenoord krijgt subsidie tot 1-4-2007.
 Rotterdam West ontvangt subsidie tot 31-12-2005. Heeft aanvraag ingediend voor subsidie van vier projecten vanaf 2006. Zie overzicht JiB nieuwe stijl.
MaastrichtJiB Heerlerheide en JiB Maastricht maken gebruik van de overgangsregeling tot 1-1-2007. Worden daarna omgevormd tot Veiligheidshuis. Zie overzicht JiB nieuwe stijl Zuid-Limburg.
Den HaagJiB's Heemstraat en Escamp worden uiterlijk per 31-12-2005 beëindigd. Justitiepartners bezinnen zich op de vraag hoe probleemgerichte en gebiedsgerichte aanpak vorm zal krijgen.
GoudaJiB Gouda wordt uiterlijk per 31-12-2005 beëindigd. Justitiepartners bezinnen zich op de vraag hoe probleemgerichte en gebiedsgerichte aanpak vorm zal krijgen
EdeJiB Ede is per 1-9-2005, na afloop subsidieperiode beëindigd.
DeventerJiB Deventer is beëindigd per 1-5-2005. De samenwerking tussen de justitiële partners ten behoeve van de gehele politieregio IJsselland vindt plaats in het Justitieel Intake en Afdoeningscentrum dat gehuisvest is binnen het parket Zwolle. In Deventer is een Casusoverleg Jeugd en veelplegers ontwikkeld.

BIJLAGE

Vraag 195

Terrorismebestrijding20062007200820092010
oprichting NCTb8,4308,6308,6308,6308,630
programma inzet NCTb13,08013,11013,11013,11013,110
Operationele controle3,6005,3005,5005,5005,500
Vreemdelingenketen8,0007,6005,6005,6005,600
Intensivering strafrechtsketen4,0005,0005,0005,0005,000
Totaal37,11039,64037,84037,84037,840

BIJLAGE

Vraag 246

Tabel vraag 246

 1995199619971998199920002001200220032004
Aanz. Na oph. IBS    3 5463 5464 2783 8243 7024 084
Controle adres11 33613 57022 54819 52420 65314 87815 82822 18326 16315 446
Totaal11 33613 57022 54819 52424 19918 42420 10626 00729 86519 530

XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GL), Rouvoet (CU), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), Ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (Groep Nawijn), Van der Laan (D66), Visser (VVD), Azough (GL), Van Egerschot (VVD), Vacature (PvdA) en Vacature (SP).

Plv. leden: Jonker (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Kraneveldt (LPF), Joldersma (CDA), Van As (LPF), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Lambrechts (D66), Van Schijndel (VVD), Karimi (GL), Örgü (VVD), Kalsbeek (PvdA) en Vergeer (SP).

Naar boven