30 300 V
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2006

nr. 148
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 augustus 2006

Hierbij heb ik de eer u het Advies te doen toekomen dat de Commissie van Advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV) op 19 mei 2006 op mijn verzoek heeft uitgebracht inzake de United Nations Convention on Jurisdictional Immunities of States and Their Property.1 Deze Conventie is op 2 december 2004 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aangenomen en is opengesteld voor ondertekening per 17 januari 2005.

Ik heb de CAVV in het bijzonder gevraagd naar de verhouding van de VN Conventie tot het Europees Verdrag inzake de immuniteit van Staten (Bazel, 16 mei 1972, Trb. 1973, 43; 1985, 38), alsmede tot het algemene volkenrecht, mede in het licht van de Nederlandse jurisprudentie en staatspraktijk op het gebied van staatsimmuniteit. Voorts heb ik de CAVV medegedeeld dat haar advies zal worden betrokken bij de beslissingen over de ondertekening van de Conventie en eventuele voorbehouden daarbij.

Het is niet mogelijk u binnen de in artikel 24 van de Kaderwet adviescolleges (3 juli 1996, Stb. 378) genoemde termijn van drie maanden na ontvangst van het advies in kennis te stellen van mijn standpunt ter zake. De verhouding van de VN Conventie tot het Verdrag van Bazel is thans, in het kader van de Raad van Europa, nog onderwerp van bespreking tussen de partijen bij het Verdrag van Bazel. Voorts vindt nog overleg plaats, ook interdepartementaal, met de andere Rijksdelen over de beslissing inzake de ondertekening van de VN Conventie door het Koninkrijk der Nederlanden. Zodra dit overleg is afgerond, zal mijn standpunt u onverwijld worden aangeboden.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven