30 300 C
Vaststelling van de begrotingsstaat van het provinciefonds voor het jaar 2006

nr. 2
MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt, dan wel uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

Inhoudsopgave blz.

A.Artikelsgewijze toelichting bij het begrotingswetsvoorstel2
   
B.Begrotingstoelichting3
   
1.Leeswijzer3
   
2.Het beleid4
2.1De beleidsagenda4
2.1.1Beleidsprioriteiten4
2.1.2Beleidsmutaties4
2.2Het beleidsartikel6
2.2.1Algemene beleidsdoelstelling6
2.2.2Verantwoordelijkheid minister6
2.2.3Succesfactoren6
2.2.4Budgettaire gevolgen van beleid6
2.2.5Operationele doelstellingen8
   
3.Het verdiepingshoofdstuk10
3.1Opbouw verplichtingen, uitgaven en ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting10
3.2Integratie-uitkeringen11
3.3Financieel overzicht provincies11
3.4EMU-tekort12

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL

Wetsartikel 1 (uitgaven/verplichtingen en ontvangsten)

De begrotingsstaten die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van het provinciefonds voor het jaar 2006 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2006. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2006.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2006 vastgesteld. Het in de begroting opgenomen begrotingsartikel wordt in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zgn. begrotingstoelichting).

Wetsartikel 3 (verplichtingenbedrag bedoeld in artikel 5 van de Financiële-verhoudingswet)

Ingevolge artikel 5, eerste lid van de Financiële-verhoudingswet wordt in dit wetsartikel het bedrag vermeld dat als verplichting geldt voor het totaal van de algemene uitkeringen. Het in dit wetsartikel opgenomen bedrag is niet rechtstreeks uit de begrotingsstaat af te leiden. Het bedrag wordt nader onderbouwd in paragraaf 2.2.4 van deze memorie.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn

De Minister van Financiën,

G. Zalm

B. BEGROTINGSTOELICHTING

1. LEESWIJZER

De provinciefondsbegroting maakt onderdeel uit van de Rijksbegroting maar heeft daarbinnen, evenals de gemeentefondsbegroting, een eigen bijzonder karakter. Zo kent de provinciefondsbegroting in tegenstelling tot een departementale begroting slechts één beleidsartikel: het provinciefonds. Het beleid dat wordt gevoerd ter realisatie van de algemene beleidsdoelstelling is direct verbonden met dit ene beleidsartikel. Voorts zijn de fondsbeheerders systeemverantwoordelijk voor het provinciefonds, en niet voor de resultaten die provincies met hun bijdrage uit dit fonds realiseren. Provincies zijn, met inachtneming van de wet- en regelgeving, autonoom in het voeren van hun beleid bekostigd uit het provinciefonds.

De voorliggende toelichting bij de begroting 2006 van het provinciefonds kent de volgende indeling.

Na dit hoofdstuk met de leeswijzer start hoofdstuk 2 met de beleidsagenda van het provinciefonds, waarin onder meer de beleidsprioriteiten voor 2006, en de belangrijkste beleidsmutaties worden beschreven. Vervolgens wordt ingezoomd op hét beleidsartikel: het provinciefonds. Hierin komen de met het beleid samenhangende algemene beleidsdoelstelling en nader geoperationaliseerde doelstellingen aan bod. Ook worden hierbij de prestatieindicatoren behandeld.

Hoofdstuk 3 bevat het verdiepingshoofdstuk van het provinciefonds. Het verdiepingshoofdstuk geeft de opbouw aan van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten van het provinciefonds vanaf de stand ontwerpbegroting 2005 naar de stand ontwerpbegroting 2006. In hoofdstuk 3 wordt ook ingegaan op de ontwikkeling van de integratie-uitkeringen. Verder worden in dit hoofdstuk de kerncijfers van het Financieel overzicht provincies 2005 gepresenteerd. Tot slot wordt aandacht besteed aan de bijdrage van de provincies aan het EMU-tekort.

Het «Periodiek OnderhoudsRapport provinciefonds 2006» wordt in oktober 2005 als afzonderlijk document aan het parlement aangeboden.

Tot slot van deze leeswijzer verdienen de apparaatsuitgaven enige aandacht. De apparaatsuitgaven in de zin van materiële en personele uitgaven van de medewerkers bij de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Financiën die betrokken zijn bij het fondsbeheer, zijn niet in de tabel «Budgettaire gevolgen van beleid» opgenomen. Deze kosten worden in de respectievelijke departementale begrotingen verantwoord. Dit geldt eveneens voor het algemene beleid inzake decentrale overheden als gemeenten en provincies, waarbij deze uitgaven zijn terug te vinden in de begroting van het ministerie van BZK.

2. HET BELEID

2.1. De beleidsagenda

De beleidsagenda bevat een beknopte weergave van de speerpunten van het beleid voor het provinciefonds.

2.1.1. Beleidsprioriteiten

Voor 2006 worden als beleidsprioriteiten gesteld:

Implementatie kabinetsstandpunt Brinkman

In 2006 wordt voortgegaan met de implementatie van het kabinetsstandpunt Brinkman (zie Kamerstukken II 2004/05, 29 800 B, nr. 16). Dit betekent dat bij de keuze van de bestuurlijke verhouding wordt uitgegaan van een zo groot mogelijke bestedings- en beleidsvrijheid voor gemeenten en provincies. Deze bestuurlijke verhouding is vervolgens leidend voor de wijze van bekostiging. Een aantal brede doel- en specifieke uitkeringen wordt in lijn met dit uitgangspunt overgeheveld naar het provinciefonds. Voor zover nodig zullen de fondsbeheerders faciliteiten creëren indien de huidige verdeelsystematiek van de fondsen overheveling van specifieke uitkeringen zou verhinderen.

Financieel Overzicht Provincies

In het Bestuurlijk Overleg Financiële Verhoudingen (BOFV) van 10 juni 2004 is besloten niet langer een Financieel Overzicht Provincies (F.O.P.) uit te brengen als afzonderlijk document. Wel is afgesproken dat de relevante kerngegevens zullen worden opgenomen in de memorie van toelichting bij de begroting. De gegevens beogen een integraal inzicht te geven in de ontwikkeling van de kosten en inkomsten van de provincies, zodat een totaalbeeld kan ontstaan van de financiële ruimte van de provincies. Vanuit de kerncijfers die dit jaar zijn opgesteld concluderen de fondsbeheerders dat de periode 2006–2009 een positief beeld laat zien. In de memorie van toelichting van de begroting 2007 zullen nieuwe kerngegevens worden opgenomen.

2.1.2. Beleidsmutaties

Door wijzigingen in beleid van de verschillende departementen kan over worden gegaan tot het beleggen of juist ontrekken van taken bij provincies. Soms gaat dit gepaard met een toevoeging of onttrekking van een bedrag uit het provinciefonds. In onderstaande overzichtstabel wordt vanaf de stand ontwerpbegroting 2005 een aansluiting gegeven naar de stand ontwerpbegroting 2006 aan de hand van de belangrijkste beleidsmatige mutaties voor de periode 2004 tot en met 2009. De weergegeven mutaties worden onder de tabel afzonderlijk toegelicht.

Tabel 2.1.2. Overzichtstabel uitgaven provinciefonds (in € 1000)
 2004200520062007200820092010
Stand ontwerpbegroting 2005982 455981 492981 492981 492981 492981 492 
        
Belangrijkste beleidsmatige mutaties (inclusief autonome mutaties):       
1)Behoedzaamheidsreserve 2004 16 2500000 
2)Structurele doorwerking nacalculatie – 1 901– 1 901– 1 901– 1 901– 1 901 
3)Accres 2005 4 4964 4964 4964 4964 496 
4)Accres 2006  20 81320 81320 81320 813 
5)Regionale omroepen  47 59247 59247 59247 592 
        
Stand ontwerpbegroting 2006982 4551 000 3371 052 4921 052 4921 052 4921 052 4921 052 492

Toelichting op de mutaties

1. Behoedzaamheidsreserve 2004

Om de stabiliteit van de algemene uitkering uit het gemeentefonds en het provinciefonds te bevorderen, hebben het Rijk, het IPO en de VNG in april 1997 overeenstemming bereikt over de vorming van een zogenoemde behoedzaamheidsreserve. Dit houdt voor wat betreft het provinciefonds in dat elk jaar een bedrag van € 18,151 miljoen van het geraamde bedrag van de algemene uitkering bij de bevoorschotting wordt ingehouden om er eventuele bijstellingen van het accres in de loop van het jaar mee te verrekenen.

Van de aangehouden behoedzaamheidsreserve voor het jaar 2004 van € 18,151 miljoen is in april 2005 op basis van het nagecalculeerd accrespercentage voor 2004 alsnog € 16,250 miljoen aan de provincies uitgekeerd.

2. Structurele doorwerking nacalculatie 2004

De negatieve nacalculatie 2004 van € 1,901 miljoen (€ 18 151 000 min € 16 250 000) heeft een structurele doorwerking naar volgende begrotingsjaren (zie Kamerstukken II 2004/05, 30 105 C, nr. 2, blz. 3, onder 2).

3. Bijstelling accres 2005

Het accres wordt afgeleid van de ontwikkeling van de netto-gecorrigeerde rijksuitgaven. Als gevolg van mutaties daarin is het accres 2005 met € 4,496 miljoen verhoogd tot € 26,215 miljoen. De mutatie ad€ 4,496 miljoen betreft de bijstelling zoals opgenomen in de memorie van toelichting bij de 1e suppletore begroting provinciefonds 2005 (Kamerstukken II 2004/05, 30 105 C, nr. 2, blz. 3, onder 2). Deze mutatie heeft structurele doorwerking naar de jaren 2006 en volgende.

4. Accres 2006

Op basis van de ontwikkeling in de netto-gecorrigeerde rijksuitgaven is het accres 2006 bij voorjaarsnota 2005 berekend op € 20,813 miljoen.

5. Regionale omroepen

Met ingang van 2006 wordt € 47 592 000 aan het provinciefonds toegevoegd in verband met de nieuwe bekostigingsstructuur voor de regionale omroep. De geldstroom, die tot 2006 vanuit de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap richting regionale omroep is gegaan, komt ingaande 2006 te vervallen. De provincies zijn vanaf 2006 in volleomvang verantwoordelijk waarbij zij uiteraard de bepalingen van de Wet tot wijziging van de Mediawet in verband met een nieuwe financieringsstructuur voor de regionale publieke omroep (Stb. 2005, 236) in acht dienen te nemen. Het thans bestaande duale bekostigingsstelsel richting regionale publieke omroep (zowel de provincies als de minister van OCW bekostigen de regionale omroep) wordt met de nieuwe structuur beëindigd.

2.2. Het beleidsartikel

2.2.1. Algemene beleidsdoelstelling

De provinciefondsbegroting maakt onderdeel uit van de Rijksbegroting, maar heeft daarbinnen, evenals de gemeentefondsbegroting, een eigen bijzonder karakter. Zo kent de provinciefondsbegroting in tegenstelling tot een departementale begroting slechts één beleidsartikel: het provinciefonds. Dit beleidsartikel kent als algemene doelstelling: te bewerkstelligen dat de provincies via het provinciefonds de juiste middelen krijgen toebedeeld om hun taken naar behoren uit te voeren. Deze doelstelling valt uiteen in twee onderdelen:

1. De omvang van de middelen moet adequaat zijn.

2. De verdeling van de middelen moet adequaat zijn.

2.2.2. Verantwoordelijkheid minister

De fondsbeheerders, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Financiën, zijnsysteemverantwoordelijk voor het provinciefonds. De fondsbeheerders zijn niet verantwoordelijk voor de resultaten die provincies met hun bijdrage uit dit fonds realiseren: provincies zijn, met inachtneming van de wet- en regelgeving, autonoom in het voeren van hun beleid bekostigd uit het provinciefonds. Ook de eigen provinciale belastingsopbrengsten kennen deze karakteristiek. Dit in tegenstelling tot de overige inkomstenbronnen van provincies, specifieke uitkeringen en heffingen en retributies. Niet alleen de bestedingsrichting, ook de effectiviteit van de inzet van de middelen is een provinciale verantwoordelijkheid, waarin het college van gedeputeerde staten wordt gecontroleerd door provinciale staten.

2.2.3. Succesfactoren van beleid

Ondanks dat de fondsbeheerders slechts systeemverantwoordelijk zijn, neemt dat niet weg dat van tijd tot tijd vragen opkomen of de provincies als collectiviteit geen andere prioriteiten zouden moeten opstellen, bijvoorbeeld ter ondersteuning van gezamenlijk onderschreven prioriteiten van het Rijk. In een dergelijk geval kunnen het Rijk en de provincies bestuurlijke afspraken maken over de accenten in de bestedingsrichting van de provincies. De desbetreffende vakministers spelen hier naast de fondsbeheerders een belangrijke rol. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor resultaten blijft bij de provincies.

2.2.4. Budgettaire gevolgen van beleid

In onderstaande tabel worden voor de verplichtingen, de uitgaven en de ontvangsten de budgettaire gevolgen van beleid van het provinciefonds weergegeven.

Tabel 2.2.4 Budgettaire gevolgen van beleid (in € 1000)
 2004200520062007200820092010
Verplichtingen997 3311 002 2381 070 6431 070 6431 070 6431 070 6431 070 643
        
Uitgaven:       
Programma-uitgaven       
1.Algemene uitkering874 725916 793968 948968 948968 948968 948968 948
2.Integratie-uitkeringen107 73083 54483 54483 54483 54483 54483 544
        
Ontvangsten982 4551 000 3371 052 4921 052 4921 052 4921 052 4921 052 492

Het verschil in enig jaar tussen de verplichtingen en de uitgaven wordt veroorzaakt door de behoedzaamheidsreserve (€ 18,151 miljoen), die wel in de verplichtingenstand wordt meegenomen, maar pas in het jaar na afloop van het begrotingsjaar doorgaans tot uitkering komt. De behoedzaamheidreserve wordt dan verrekend met de nacalculatie van de accressen. Het verplichtingenbedrag voor 2006 van de algemene uitkering bedraagt € 968 948 000 vermeerderd met € 18 151 000, wat resulteert in € 987 099 000. Zie ook wetsartikel 3.

In tegenstelling tot een departementale begroting zijn bij een fonds als het provinciefonds de verplichtingen leidend. Dit houdt in dat zij, eenmaal geaccordeerd, altijd geheel tot uitbetaling komen. Geld dat in enig jaar nog niet aan provincies wordt uitgekeerd, wordt automatisch aan het volgende begrotingsjaar toegevoegd. Zo bezien kunnen de uitgaven niet worden beïnvloed.

De omvang van de uitgaven wordt structureel bepaald door de normeringsmethodiek. Als regel houdt de methodiek in dat de ontwikkeling van het provinciefonds een afgeleide is van de ontwikkeling van de rijksuitgaven. De zogeheten budgetflexibiliteit van het provinciefonds is derhalve een afgeleide van de budgetflexibiliteit van de rijksuitgaven (in zoverre dat een verandering in de rijksuitgaven leidt tot een verandering van de omvang van de uitgaven van het provinciefonds; hier wordt met budgetflexibiliteit dus niet de juridische verplichting van de uitgaven bedoeld). Tot de normeringsmethode behoort tevens een bestuurlijke weging van de uitkomsten van de normering. Deze geeft de mogelijkheid om – indien nodig – na overleg tussen het Rijk, de VNG en het IPO af te wijken van de rekenkundige uitkomsten.

Ter informatie geeft de tabel hieronder de accressen voor het provinciefonds op basis van de stand Voorjaarsnota 2005.

Tabel 2.2.4.2 Accressen provinciefonds, stand Voorjaarsnota 2005
Uitkeringsjaar200120022003200420052006
Accrespercentage8,00%5,38%2,81%– 0,26%1,87%3,34%
In miljoenen euro75,62855,21630,412– 2,90218,63733,332

De uitvoering voor wat betreft de uitkeringen uit het provinciefonds geschiedt door wekelijkse betalingen aan alle provincies. Het budget van het provinciefonds wordt over de provincies verdeeld via een verdeelsysteem van 10 verdeelmaatstaven. Dit verdeelsysteem stelt provincies in staat hun voorzieningen op een onderling gelijkwaardig niveau te brengen tegen globaal gelijke lasten en rekening houdend met de structuurkenmerken van de provincies. Zolang voor een uitkeringsjaar de voor de verdeelmaatstaven noodzakelijke statistische gegevens nog niet bekend of definitief zijn, worden de provincies bevoorschot op basis van voorlopige cijfers. Hierbij wordt ernaar gestreefd de voorschotten zo goed mogelijk aan te laten sluiten op de algemene uitkering waarop een provincie uiteindelijk recht heeft, zoals deze vastgesteld kan worden nadat de statistische gegevens definitief zijn vastgesteld. Het gedurende en na afloop van het uitkeringsjaar beschikbaar komen van bepaalde definitieve volumegegevens leidt tot bijstellingen in de bevoorschotting. Aangezien voor het provinciefonds de verplichtingen leidend zijn, zullen deze altijd tot uitkering komen.

2.2.5 Operationele doelstellingen

De bijdrage van de fondsbeheerders om te komen tot het bewerkstelligen dat de provincies via het provinciefonds de juiste middelen krijgen toebedeeld om hun taken naar behoren uit te voeren wordt geoperationaliseerd door twee doelstellingen:

• De provincies via het provinciefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor het uitvoeren van hun taken;

• Een verdeling van de beschikbare financiële middelen over provincies die elk van de provincies in staat stelt om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lasten te kunnen leveren.

Operationele doelstelling 1: De provincies via het provinciefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor het uitvoeren van hun taken.

Motivering

De omvang van het provinciefonds ontwikkelt zich volgens de normeringssystematiek en door de toevoegingen en/of onttrekkingen aan het fonds in verband met specifieke taakmutaties. De normeringssystematiek houdt in dat het fonds meebeweegt met de netto gecorrigeerde rijksuitgaven, volgens het adagium «samen de trap op, samen de trap af». Op die wijze wordt het jaarlijkse groeipercentage (het zgn. accres) bepaald. Deze systematiek werkt sinds 1995 en berust op een bestuurlijke afspraak tussen Rijk, VNG en IPO. Daarnaast zijn er jaarlijks diverse specifieke taakmutaties die tot toevoegingen en/of onttrekkingen aan het provinciefonds kunnen leiden. Het Rijk is mede-verantwoordelijk (samen met VNG en IPO) voor de Bestuurlijke afspraak omtrent de normering. Het Rijk zorgt voor de uitwerking van de afspraak door de precieze accresberekeningen te maken en de provincies daarover te informeren door middel van de circulaires. Daarnaast heeft het Rijk een verantwoordelijkheid bij het bepalen van de hoogte van specifieke uitnames en/of toevoegingen als gevolg van taakmutaties.

Activiteiten 2006

Bestuurlijk Overleg Financiële Verhoudingen (BOFV), tweejaarlijks

Doelgroep

VNG/IPO

Prestatie-indicator

De vraag of de omvang van het provinciefonds als adequaat kan worden beschouwd, wordt beantwoord in het BOFV. Volgens een in 1995 gemaakte afspraak vindt dit overleg tweemaal per jaar plaats. Wanneer één van beide partijen (Rijk of VNG/IPO) de uitkomsten van de normeringsystematiek op enig moment onredelijk vindt, kan dit in het Bestuurlijk Overleg aan de orde worden gesteld.

Operationele doelstelling 2: Een verdeling van de beschikbare financiële middelen over provincies die elk van de provincies in staat stelt om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lasten te kunnen leveren.

Motivering

Het Rijk is verantwoordelijk voor het ontwikkelen en onderhouden van een systeem van verdeelmaatstaven dat een verdeling tot stand brengt die erin voorziet dat elke provincie in staat is een gelijkwaardig voorzieningenpakket voor haar burgers tegen globale gelijke lasten te kunnen leveren. De provincies kunnen zelf bepalen aan welke voorzieningen zij hun geld bij voorkeur besteden (eigen prioriteitenstelling). Zij leggen resultaatverantwoordelijkheid af aan provinciale staten.

Prestatie-indicator

Voor wat betreft de verdeling van de beschikbare financiële middelen is het Periodiek Onderhoudsrapport (POR) de belangrijkste indicator. Daarin wordt door de fondsbeheerders bijgehouden of de verdeling nog adequaat is, d.w.z. of deze, binnen bepaalde marges nog aansluit bij de daadwerkelijke uitgaven van de provincies zoals blijkt uit de begrotingen. Het POR verschijnt jaarlijks als bijlage bij de begroting of als afzonderlijk document.

Relevante beleidsnota's

Periodiek Onderhoudsrapport (POR).

3. VERDIEPINGSHOOFDSTUK

In paragraaf 3.1 wordt de opbouw van de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten vanaf de stand ontwerpbegroting provinciefonds 2005 naar de stand van de voorliggende ontwerpbegroting 2006 beschreven. De mutaties die hierin worden genoemd die betrekking hebben op de 1e suppletore begroting 2005 (Kamerstukken II 2004/05, 30 105 C) kunt u in genoemd begrotingsstuk terugvinden. De nieuwe mutaties worden toegelicht.

In paragraaf 3.2. wordt een overzicht van de integratie-uitkeringen gegeven. In paragraaf 3.3 wordt ingegaan op het Financieel Overzicht Provincies (F.O.P.). Tot slot wordt in dit verdiepingshoofdstuk aandacht gegeven aan de bijdrage van de lokale overheden aan het EMU-tekort (paragraaf 3.4).

3.1 Opbouw verplichtingen, uitgaven en ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting

Verplichtingen

Onderstaande tabel 3.1.1. geeft de opbouw aan van de verplichtingen van het provinciefonds vanaf de stand ontwerpbegroting 2005 naar de stand ontwerpbegroting 2006.

Tabel 3.1.1. Opbouw verplichtingen provinciefonds (in € 1000)
 2004200520062007200820092010
Stand OWB 2005999 232999 643999 643999 643999 643999 643 
Mutatie 1e suppl. begr. 2005 2 5952 5952 5952 5952 595 
Nieuwe mutaties  68 40568 40568 40568 405 
Stand OWB 2006997 3311 002 2381 070 6431 070 6431 070 6431 070 6431 070 643

Uitgaven

Onderstaande tabel 3.1.2. geeft de opbouw aan van de uitgaven van het provinciefonds vanaf de stand ontwerpbegroting 2005 naar de stand ontwerpbegroting 2006.

Tabel 3.1.2. Opbouw uitgaven provinciefonds (in € 1000)
 2004200520062007200820092010
Stand OWB 2005982 455981 492981 492981 492981 492981 492 
Mutatie 1e suppl. begr. 2005018 8452 5952 5952 5952 595 
Nieuwe mutaties  68 40568 40568 40568 405 
Stand OWB 2006982 4551 000 3371 052 4921 052 4921 052 4921 052 4921 052 492

Ontvangsten

Wetsartikel 4, eerste lid van de Financiële-verhoudingswet regelt dat bij (begrotings)wet voor ieder uitkeringsjaar een bedrag aan middelen voor het Rijk wordt afgezonderd ten behoeve van het provinciefonds. Op grond van het tweede lid zijn de uitgaven en de «afgezonderde» inkomsten over ieder uitkeringsjaar aan elkaar gelijk. Gelet hierop is ten behoeve van de dekking van de uitgaven ten laste van het provinciefonds een post «ontvangsten ex artikel 4 van de Financiële-verhoudingswet» geraamd (zie in tabel 2.2.4 onder ontvangsten).

Toelichting op de nieuwe mutaties

Zowel tabel 3.1.1. als tabel 3.1.2. bevatten een regel nieuwe mutaties. In onderstaande tabel 3.1.3. worden deze nieuwe mutaties, die nog niet eerder zijn toegelicht in een suppletore wet, benoemd en van een toelichting voorzien.

Tabel 3.1.3. Nieuwe mutaties (uitgaven en verplichtingen; in € 1000)
Mutatie20062007200820092010
accres 200620 81320 81320 81320 813 
regionale omroepen47 59247 59247 59247 592 
Totaal68 40568 40568 40568 40568 405

Zie voor een toelichting op de nieuwe mutaties § 2.1.2.

3.2 Integratie-uitkeringen

Als een toevoeging aan de algemene uitkering van het provinciefonds ineens bezwaarlijk is vanwege de omvang van de herverdeeleffecten wordt een integratie-uitkering toegepast. De integratie-uitkering voorziet dan in een geleidelijke overgang van specifieke uitkering of eigen inkomsten naar de algemene uitkering. Onderstaande tabel 3.2.1 geeft een overzicht van de integratie-uitkeringen in het provinciefonds.

Tabel 3.2.1. Overzicht integratie-uitkeringen provinciefonds (in € 1000)
Omschrijving2004200520062007200820092010
Rivierdijkversterking/ hoofdwaterkering62 89442 20242 20242 20242 20242 20242 202
personele middelen VERDI3 494000000
afschaffing provinciale opslagen omroepbijdragen41 34241 34241 34241 34241 34241 34241 342
        
Totaal107 73083 54483 54483 54483 54483 54483 544

3.3 Financieel overzicht provincies 2005

In 2003 is een Financieel Overzicht Provincies verschenen. Het overzicht geeft een terugblik en een vooruitblik op de provinciefinanciën. Doel is het bestuurlijk oordeel te ondersteunen over de vraag of tegenover de taken waarvoor provincies zich gesteld zien voldoende middelen staan. In een bestuurlijk overleg met VNG/IPO is vorig jaar afgesproken de afzonderlijke publicatie niet te continueren, maar wel de kerncijfers te blijven opstellen.

Een uitgebreide analyse van de provinciefinanciën is te vinden in de BZK-publicatie De provinciale financiën 2005: Een interprovinciale vergelijking (Kamerstukken II 2004/05, 29 800 C, nr. 7). In aanvulling daarop is onderstaand overzicht opgesteld van de financiële ruimte in de periode 2006–2009. Vanuit de ontwikkeling van de kosten en de inkomsten in de komende jaren is de financiële ruimte is berekend op € 176 miljoen (zie de tabel hierna).

Financiële ruimte provincies (miljoenen euro)
 2006200720082009
F.O.P. 20054289133176

De fondsbeheerders concluderen op basis hiervan dat de uitkomst van de normeringssystematiek provinciefonds aanvaardbaar is.

3.4 EMU-tekort

In 2004 en 2005 ligt het EMU-saldo voor Nederland onder de grens van 2,5% BBP waardoor tijdens het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen in het voorjaar van 2005 afgesproken kon worden dat dit jaar geen extra maatregelen meer noodzakelijk zijn om het tekort terug te dringen. Ondanks dat het EMU-saldo van de totale overheid uit de gevarenzone is gekomen, blijft het EMU-tekort van de lokale overheid echter onverminderd groot. In 2006 moet dit tekort minder dan 0,5% zijn. Het bestuurlijk overleg zal monitoren of het tekort van de lokale overheid in 2006 binnen de 0,5% BBP zal komen en blijven. Met de lokale overheden is afgesproken dat een gezamenlijke werkgroep evaluatie normeringssystematiek die in het najaar van 2005 van start gaat, een structureel regime zal uitwerken voor de beheersing van het EMU-saldo lokale overheid.

Het jaar 2005 zal gebruikt worden om de informatievoorziening verder te verbeteren. Zo wordt een stevige prikkel geïntroduceerd door het toezichtsbeleid verder vorm te geven. Bij blijvende tekortkomingen wordt, na een waarschuwing, op kosten van de medeoverheid door de betreffende toezichthouder gezorgd dat verbetermaatregelen worden genomen. Het CBS beoordeelt de kwaliteit en tijdigheid. Ten slotte zullen met ingang van de begroting 2006 de lokale overheden het EMU-saldo gaan opnemen in hun begroting. Hierdoor wordt de bewustwording vergroot dat lokale overheden bijdragen aan het EMU-saldo en kunnen bij een dreigende overschrijding van EMU-grenzen tijdig maatregelen getroffen worden.

Naar boven