30 255
Wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de implementatie van richtlijn 2004/108/EG

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Doel en aanleiding

Dit voorstel van wet strekt er toe richtlijn nr. 2004/108/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit en tot intrekking van Richtlijn 89/336/EEG PbEG L 390/24 (hierna: de nieuwe EMC-richtlijn) te implementeren in de Telecommunicatiewet.1

De nieuwe EMC-richtlijn behelst een algehele herziening van richtlijn nr. 89/336/EEG van de Raad van 3 mei 1989 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit, PbEG L 139/19. Deze richtlijn is met de nieuwe richtlijn ingetrokken.

De nieuwe EMC-richtlijn is net als zijn voorganger een interne-marktrichtlijn die beoogt het vrije verkeer van elektrische en elektronische apparaten te garanderen door in de gehele Europese Unie een aanvaardbare elektromagnetische omgeving te creëren. De nieuwe EMC-richtlijn is van toepassing op uitrustingen, een term die zowel apparaten als vaste installaties omvat.

Onder elektromagnetische compatibiliteit wordt verstaan het vermogen van uitrusting om op bevredigende wijze in haar elektromagnetische omgeving te functioneren zonder zelf elektromagnetische storingen te veroorzaken die ontoelaatbaar zijn voor andere uitrusting in die omgeving. Het gaat dus om de invloed van de elektromagnetische omgeving op uitrusting en omgekeerd de invloed van deze uitrusting op zijn elektromagnetische omgeving. De bedoeling van regels over elektromagnetische compatibiliteit is er voor te zorgen dat storingen die door uitrusting veroorzaakt wordt zoveel mogelijk beperkt blijven en dat uitrusting zelf een passend niveau van immuniteit voor storingen heeft, zodat uitrusting ongestoord kan samenwerken.

De nieuwe EMC-richtlijn is, net als de eerdere EMC-richtlijn, een nieuwe-aanpakrichtlijn. Sinds de jaren '80 van de vorige eeuw wordt voor EG-regelgeving die draait om de technische normering van producten een methode gehanteerd die de «nieuwe aanpak» wordt genoemd. Deze nieuwe aanpak is vervat in een resolutie van de Raad van 7 mei 1985 betreffende een nieuwe aanpak op het gebied van de technische harmonisatie en normalisatie (PbEG C 85/136). Meer informatie over deze nieuwe aanpak is te vinden op http://europa.eu.int/comm/enterprise/newapproach/legislation/guide/index.htm. Richtlijnen die volgens deze methode tot stand komen, zijn gebaseerd op een aantal gemeenschappelijke uitgangspunten:

– De richtlijnen beperken zich tot essentiële regels en vereisten. Dit wil zeggen regels en vereisten die betrekking hebben op de bescherming van wezenlijke belangen, zoals de bescherming van het milieu en de veiligheid en gezondheid van de gebruiker of, zoals in het geval van de nieuwe EMC-richtlijn, het garanderen van een passend niveau van elektromagnetische compatibiliteit. De goederen in kwestie moeten, voordat ze in het vrije verkeer worden gebracht of in gebruik worden genomen, aan deze essentiële regels en vereisten voldoen.

– De uitwerking van de technische specificaties waaraan de producten moeten voldoen om de genoemde wezenlijke belangen te beschermen, wordt opgedragen aan organen en instellingen voor industriële normalisatie en standaardisatie. Deze organen en instellingen, zoals bijvoorbeeld in Nederland het Nederlandse Normalisatie Instituut (NNI) en het Nederlandse Elektrotechnische Comité (NEC), kunnen technische normen ontwikkelen. Deze technische normen moeten vervolgens worden goedgekeurd door Europese instituten voor normalisatie, zoals het Europees Comité voor Elektronische Normalisatie (CENELEC). Nadat de referentie van de normen is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, geeft de toepassing van deze geharmoniseerde normen een vermoeden van overeenstemming met de essentiële vereisten.

– Naleving van de technische specificaties in de geharmoniseerde normen wordt niet verplicht gesteld. Zoals gezegd zijn lidstaten echter wel verplicht om aan producten die in overeenstemming met de specificaties zijn vervaardigd, het vermoeden te verbinden dat deze producten voldoen aan de essentiële vereisten van de richtlijn in kwestie en dus vrij kunnen circuleren en in gebruik kunnen worden genomen.

– Een producent van een product dat is gereguleerd via een nieuwe-aanpakrichtlijn heeft dus de keuze om al dan niet in overeenstemming met geharmoniseerde normen te produceren. Als hij dat niet doet, dan rust op hem de bewijslast om aan te tonen dat zijn producten aan de essentiële vereisten van de richtlijn voldoen.

Sinds het model voor de nieuwe-aanpakrichtlijnen is ontwikkeld zijn er talloze richtlijnen volgens dit model totstandgekomen, onder andere richtlijnen op het gebied van radio- en randapparaten, speelgoed, gastoestellen, liften en dus ook elektromagnetische compatibiliteit.

De eerste EMC-richtlijn kwam tot stand in 1989 en is sindsdien drie maal gewijzigd op voornamelijk ondergeschikte punten.

In 1997 heeft de Europese Commissie, om een aantal punten te verduidelijken en om tot een uniforme toepassing van de EMC-richtlijn te komen, een informele handleiding over de toepassing van de EMC-richtlijn uitgebracht, de zogenoemde EMC-gids. Deze EMC-gids is ontwikkeld met hulp van nationale autoriteiten en diverse belanghebbenden.

De EMC-gids heeft in de jaren na haar totstandkoming een aanzienlijke bijdrage geleverd aan de uniforme toepassing van de EMC-richtlijn. Het gaat hier echter om een niet-officiële gids zonder formeel juridische binding voor de betrokkenen, waardoor er in de praktijk nog altijd sprake bleef van een zekere rechtsonzekerheid op het gebied van de toepassing van de richtlijn.

Om meer duidelijkheid te verschaffen over de toepassing van de EMC-richtlijn, heeft de Europese Commissie in 1997 besloten de EMC-richtlijn kandidaat te stellen voor een zogenoemd «SLIM-initiatief».

«SLIM» staat voor «Simpler Legislation for the Internal Market». Het betreft hier een project dat is opgestart door de Europese Commissie in 1996 (Mededeling van de Commissie van 8 mei 1996, «Eenvoudiger regelgeving voor de interne markt: een proefproject», COM (1996) 204 def. en Mededeling van de Commissie van 28 februari 2000, «SLIM-evaluatie: vereenvoudiging van de regelgeving voor de interne markt», COM (2000), 104 def.; Zie ook Kamerstukken II 1999/00, 21 501–01, nrs. 135 en 138).

Doel van het SLIM-project is de werking van de interne markt te stroomlijnen door vast te stellen hoe Europese wetgeving kan worden vereenvoudigd en verbeterd. Hiertoe worden voor bepaalde geselecteerde sectoren van de interne markt SLIM-panels in het leven geroepen, bestaande uit afgevaardigden van diegenen die met de regelgeving in die sector moeten werken. De SLIM-panels onderwerpen de regelgeving in kwestie aan een onderzoek en doen aanbevelingen voor vereenvoudiging en verbetering.

In 1998 heeft een SLIM-panel samengesteld uit deskundigen van de lidstaten en uit belanghebbenden de EMC-richtlijn bekeken. Het panel kwam tot de conclusie dat de toepassing van de richtlijn op sommige punten problemen opleverde en dat de richtlijn daarom moest worden herzien waarbij rekening zou moeten worden gehouden met de EMC-gids van 1997.

De Europese Commissie heeft zich achter de aanbevelingen van het SLIM-panel geschaard en is in 1999 gestart met het opstellen van een ontwerp voor een nieuwe EMC-richtlijn.

Zij werd in haar werk bijgestaan door een werkgroep van deskundigen afkomstig van nationale overheden, het bedrijfsleven en organen die zich bezighouden met conformiteitsbeoordeling en normalisatie. Tevens waren belanghebbendenorganisaties van bijvoorbeeld gebruikers vertegenwoordigd.

Doel van de herziening van de EMC-richtlijn was allereerst de ervaringen en aanbevelingen van het SLIM-proces mee te nemen. Verder was de bedoeling van de herziening de tekst van de oude EMC-richtlijn aan te passen aan de stand van de techniek naar aanleiding van andere nieuwe-aanpakrichtlijnen die sinds 1989 (het jaar van totstandkoming van de EMC-richtlijn) zijn goedgekeurd.

Meer specifiek heeft de Europese Commissie met haar voorstel voor een nieuwe EMC-richtlijn beoogd het volgende te bereiken:

– een verduidelijking van het toepassingsgebied van de richtlijn;

– realisering van aparte bepalingen voor vaste installaties;

– het scheppen van meer duidelijkheid door meer gedetailleerde essentiële eisen;

– verduidelijking van de rol van geharmoniseerde normen;

– vereenvoudiging van de procedure waarmee beoordeeld wordt of een apparaat aan de essentiële vereisten van de richtlijn voldoet. Deze zogenoemde conformiteitsbeoordelingsprocedure wordt beperkt tot één procedure voor alle apparaten;

– vermindering van de bureaucratie;

– verbetering van het markttoezicht.

Om deze doelen te bereiken brengt de nieuwe EMC-richtlijn een aantal belangrijke wijzigingen ten opzichte van het oude regime.

Ten eerste gaat de nieuwe EMC-richtlijn uit van het centrale begrip «uitrusting», anders dan de oude EMC-richtlijn, die uitging van «apparaten». Onder het in de nieuwe EMC-richtlijn gehanteerde begrip uitrusting vallen twee subcategorieën, namelijk apparaten en vaste installaties. Het onderscheid tussen deze twee subcategorieën is in de nieuwe EMC-richtlijn van groot belang. Een verschillend stelsel van regels voor deze beide categorieën is één van de belangrijkste veranderingen die de herziening van de EMC-richtlijn met zich meebrengt.

Apparaten zijn goederen die, zodra zij aan de eisen van de richtlijn voldoen, overal in de Europese Unie in de handel kunnen worden gebracht. Fabrikanten moeten zelf nagaan of hun apparaten aan de essentiële eisen van de richtlijn voldoen. Daartoe dienen fabrikanten de apparaten aan een conformiteitsbeoordelingsprocedure te onderwerpen. De juiste toepassing van alle relevante geharmoniseerde normen leidt tot de aanname van conformiteit. Conformiteit moet worden aangetoond aan de hand van een technisch dossier en moet met een conformiteitsverklaring worden gecertificeerd. Apparaten die aan de eisen voldoen moeten voorzien zijn van een CE-markering. Dit geldt ongeacht of de fabrikant zijn producten al dan niet in overeenstemming met vrijwillig geharmoniseerde normen heeft geproduceerd. Zoals al aan de orde gekomen, schept het naleven van goedgekeurde geharmoniseerde normen een vermoeden van overeenstemming met de essentiële beschermingseisen van de richtlijn.

Onder vaste installaties moet worden verstaan een combinatie van verschillende soorten apparaten, samengesteld en geïnstalleerd voor permanent gebruik op een van tevoren vastgestelde locatie. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan elektriciteitsnetten, telecommunicatienetwerken en grote machines.

Uit het SLIM-proces en de ervaringen met de EMC-richtlijn is gebleken dat er behoefte bestaat aan een apart regime voor deze vaste installaties. Aangezien vaste installaties worden geïnstalleerd voor permanent gebruik, circuleren zij niet vrij binnen de Gemeenschap. Vanuit die optiek is het dan ook niet zinvol om voor vaste installaties dezelfde voorschriften te stellen als voor apparaten.

Anders dan in het geval van apparaten behoeft een fabrikant van vaste installaties in de nieuwe EMC-richtlijn geen conformiteitsbeoordeling uit te voeren. Toepassing van deze conformiteitsbeoordelingsprocedure in het geval van vaste installaties kan in de praktijk allerlei problemen opleveren ten gevolge van bijvoorbeeld de omvang en de complexiteit van een dergelijke procedure en de omstandigheid dat de EMC-kenmerken van vaste installaties vaak voortdurend wijzigingen ondergaan.

In de nieuwe EMC-richtlijn is dus gekozen voor een systeem waarbij in beginsel geen conformiteitsbeoordeling behoeft te worden uitgevoerd. Vaste installaties moeten wel net als apparaten aan de essentiële eisen van de richtlijn voldoen. Zij moeten worden geïnstalleerd volgens goede technologische praktijken en overeenkomstig de informatie over het beoogde gebruik van componenten. De goede technologische praktijken moeten gedocumenteerd zijn. De desbetreffende documentatie dient, zolang de vaste installatie in bedrijf is, door de verantwoordelijke persoon of personen ter beschikking worden gehouden van de toezichthoudende instantie. Wanneer er aanwijzingen zijn dat vaste installaties niet aan de essentiële eisen voldoen, kan alsnog een beoordelingsprocedure worden opgestart, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten over eventuele storingen die door de installaties worden veroorzaakt.

Een tweede belangrijke wijziging ten opzichte van de oude EMC-richtlijn betreft de betrokkenheid van zogenoemde aangemelde instanties bij de conformiteitsbeoordeling door fabrikanten. Het is de bedoeling dat iedere lidstaat instanties aanwijst die in staat zijn om te beoordelen of de door de fabrikant opgestelde technische documentatie naar behoren aantoont dat aan de eisen van de richtlijn is voldaan. Een aangemelde instantie moet dus voor fabrikanten kunnen bevestigen dat een bepaald apparaat aan de essentiële eisen van de EMC-richtlijn voldoet.

Anders dan in de oude EMC-richtlijn is er geen sprake meer van een verplichting voor de fabrikant om een beroep te doen op een dergelijke instantie. Ongeacht of de fabrikant nu volgens geharmoniseerde normen produceert, het besluit om al dan niet een beroep te doen op een aangemelde instantie, en in welke mate, wordt aan de fabrikant overgelaten. De fabrikant is er zelf verantwoordelijk voor dat zijn product in overeenstemming is met de beschermingseisen betreffende de elektromagnetische compatibiliteit, en dient ook zelf de CE-markering aan te brengen.

Ten derde bevat de nieuwe EMC-richtlijn ten opzichte van de oude richtlijn strengere en meer uitgebreide informatie- en documentatieverplichtingen voor fabrikanten. De reden hiervoor is om het toezicht op de naleving van de richtlijn te vergemakkelijken. Zo moet het gemakkelijker worden dan voorheen om producten te traceren. Hiertoe moeten fabrikanten bijvoorbeeld duidelijk hun product voorzien van typeaanduiding en serienummers. Verder worden fabrikanten verplicht hun naam en adres te vermelden bij de conformiteitsverklaring, met eventueel ook de naam en het adres van de in de Europese Unie gevestigde gevolmachtigde.

2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

De oude EMC-richtlijn nr. 89/336/EEG is in Nederland geïmplementeerd in hoofdstuk 10 van de Telecommunicatiewet (Randapparaten, radiozendapparaten en overige apparaten) en in lagere regelgeving, namelijk in het Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2001 (Stb. 2001, 564) en de Regeling elektromagnetische compatibiliteit (Stcrt. 2001, 228, laatstelijk gewijzigd bij regeling van 5 juni 2003, Stcrt. 2003, 108).

Het huidige hoofdstuk 10 Telecommunicatiewet bevat naast bepalingen ter uitvoering van de oude EMC-richtlijn tevens bepalingen ter uitvoering van andere Europese regelgeving. Zo is een andere nieuwe-aanpakrichtlijn, de zogenoemde R&TTE-richtlijn (richtlijn nr. 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit, PbEG L 91/10) in hoofdstuk 10 geïmplementeerd en bevat het hoofdstuk een delegatiegrondslag voor uitvoering van Europese regels over digitale televisie (huidig artikel 10.1a). Naast bepalingen van Europese origine kent het huidige hoofdstuk 10 ook nationale regels, zoals de bepalingen die zien op ondermeer het aanleggen en het gebruik van radiozendapparaten (paragraaf 10.2).

Voor de omzetting van de nieuwe EMC-richtlijn is aanpassing van de hoofdstukken 1, 10 en 15 van de Telecommunicatiewet en onderliggende lagere regelgeving noodzakelijk. Zoals hiervoor al aan de orde is gekomen, heeft de nieuwe richtlijn een andere reikwijdte, nieuwe verplichtingen voor fabrikanten en een andere inzet van instanties die bij de conformiteitsboordeling betrokken kunnen worden. Er zijn verschillende mogelijkheden om de implementatie van de richtlijn te bewerkstelligen. Inhoudelijk beoogt dit voorstel van wet in beginsel geen wijzigingen aan te brengen in de hoofdstukken 1, 10 en 15 van de Telecommunicatiewet anders dan ter uitvoering van de nieuwe EMC-richtlijn. Er is wel voor gekozen om hoofdstuk 10 van de Telecommunicatiewet op te schonen en wetstechnisch een andere indeling en systematiek te geven, waarmee beter wordt aangesloten bij de opbouw en systematiek van de Europese richtlijnen. De fundamentele normen worden in de wet zelf (vergelijk richtlijntekst) opgenomen en de technische uitwerking vindt plaats in lagere regelgeving (vergelijk bijlagen bij richtlijn). Op deze manier wordt bovendien een «toekomstproof» hoofdstuk 10 Telecommunicatiewet beoogd, dat niet bij elke technische aanpassing afkomstig uit Brussel wijziging behoeft.

Hoofdstuk 10 Telecommunicatiewet wordt ingedeeld in grofweg twee delen. Het eerste deel van het hoofdstuk zal voorschriften bevatten ter uitvoering van Europese regels voor uitrusting en apparaten (conformiteitsregels en andere regels). Het tweede deel dekt overige nationale bepalingen.

3. Administratieve lasten en bedrijfseffecten

Dit voorstel van wet brengt geen verandering van administratieve lasten met zich mee. De beperkte extra informatie- en documentatieverplichtingen voor bijvoorbeeld fabrikanten van uitrusting die voortvloeien uit de nieuwe EMC-richtlijn, zullen hun beslag krijgen in een nieuwe algemene maatregel van bestuur ter vervanging van het huidige Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2001 (Stb. 2001, 564). De administratieve lasten die dit met zich meebrengt, zullen daar uitgebreid onderzocht en toegelicht worden.

Overigens heeft Nederland zich, tijdens de behandeling in de Raadswerkgroepen en verder, in het bijzonder ingespannen om de administratieve lasten zoveel mogelijk beperkt te houden. Hierbij is vooraf over de te volgen koers goed overleg geweest tussen de belangrijkste brancheorganisatie en het Ministerie van Economische Zaken.

Implementatie van de nieuwe EMC-richtlijn heeft wijzigingen in effecten voor het bedrijfsleven tot gevolg. Zo geldt voor de personen die verantwoordelijk zijn voor de conformiteit van vaste installaties een ander regime ten opzichte van de huidige situatie. Verder zullen bijvoorbeeld de beperkte extra informatie- en documentatieverplichtingen in het bedrijfsproces van uitrusting verwerkt moeten worden. In de algemene maatregel van bestuur ter vervanging van het huidige Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2001 zal uitgebreider ingegaan worden op de gevolgen van implementatie van de nieuwe EMC-richtlijn voor de bedrijfseffecten. Een bedrijfseffectentoets bij dit wetsvoorstel kan achterwege blijven, omdat de nieuwe EMC-richtlijn zowel wat de normen als de uitvoering betreft geen beleidsruimte laat.

4. Verhouding met andere wetsvoorstellen

In twee gelieerde wetsvoorstellen wordt ook wijziging van hoofdstuk 10 Telecommunicatiewet voorgesteld. Het gaat ten eerste om het voorstel van wet voor de «Wet totstandkoming en implementatie EG-besluiten op het terrein van de energie, post en telecommunicatie» (Kamerstukken II 2003/04, 29 474). In dit voorstel van wet wordt in hoofdstuk 10 Telecommunicatiewet een delegatiegrondslag gecreëerd voor het bij of krachtens algemene maatregel van bestuur stellen van regels ter uitvoering van Europese regels over conformiteit. Hoewel het voorliggende voorstel van wet ook uitgaat van een systematiek waarbij technische – vaak wisselende – uitwerking wordt overgelaten aan lagere regelgeving, is deze systematiek in mindere mate doorgevoerd dan in het geval van het wetsvoorstel «Wet totstandkoming en implementatie EG-besluiten op het terrein van de energie, post en telecommunicatie». Zo wordt in het voorliggende wetsvoorstel een aantal belangrijke onderdelen van de EMC-richtlijn en de eerder genoemde R&TTE-richtlijn op wetsniveau geregeld. Voorbeelden hiervan zijn het verbod om niet-conforme uitrusting en apparaten in de handel te brengen, in gebruik te nemen of te verhandelen en de wederzijdse erkenningsregel, die meebrengt dat conforme uitrusting en apparaten vrij moeten kunnen circuleren. De materiële invulling van conformiteit en hoe deze vast te stellen, wordt – in lijn met de conformiteitsrichtlijnen zelf (via bijlagen) – uitgewerkt in lagere regelgeving. Het verschil in aanpak van het voorliggende wetsvoorstel met de aanpak in het wetsvoorstel «Wet totstandkoming en implementatie EG-besluiten op het terrein van de energie, post en telecommunicatie» laat zich verklaren door het verschillende doel en karakter van beide wetsvoorstellen. Voorliggend wetsvoorstel beoogt niet meer dan de nieuwe EMC-richtlijn te implementeren en daarbij hoofdstuk 10 duidelijker en meer «toekomstproof» te structuren. Het wetsvoorstel voor de «Wet totstandkoming en implementatie EG-besluiten op het terrein van de energie, post en telecommunicatie» beoogt iets anders en bovendien meer. De bedoeling van dat wetsvoorstel is implementatie van EG-besluiten in de transitiesectoren van de telecommunicatie, de post en de energie te versnellen en tegelijkertijd de invloed van het parlement te vergroten in een fase waar het Europese besluitvormingsproces nog beïnvloed kan worden, namelijk de fase van totstandkoming van deze besluiten.

In een later stadium zal in de eventuele samenloop van beide wetsvoorstellen worden voorzien. In ieder geval zou de nieuwe EMC-richtlijn ook geïmplementeerd kunnen worden op basis van hoofdstuk 10 Telecommunicatiewet zoals voorgesteld in het wetsvoorstel «Wet totstandkoming en implementatie EG-besluiten op het terrein van de energie, post en telecommunicatie».

Een tweede wetsvoorstel dat voorziet in aanpassingen in hoofdstuk 10 Telecommunicatiewet is het wetsvoorstel «Herstel van wetstechnische gebreken en leemten alsmede aanbrenging van andere wijzigingen van beperkte aard in de Telecommunicatiewet, de Mijnbouwwet en enkele daarmee verbandhoudende wetten, de Wet voorraadvorming aardolieproducten 2001, de Elektriciteitswet 1998 en de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997». De reparaties en verbeteringen die in dat wetsvoorstel worden voorgesteld voor de bepalingen van hoofdstuk 10 Telecommunicatiewet zijn niet meer nodig in geval voorliggend wetsvoorstel eerder tot wet verheven zou worden. Een en ander wordt in een later stadium op elkaar afgestemd.

II. ARTIKELEN

Artikel I

Onderdeel A

Met onderdeel A van artikel I worden de definities van de nieuwe EMC-richtlijn in de Telecommunicatiewet verwerkt. Anders dan de oude EMC-richtlijn 89/336/EEG die uitging van «apparaten», is het centrale begrip in de nieuwe EMC-richtlijn «uitrusting». Onder dit begrip «uitrusting» vallen niet alleen apparaten maar ook vaste installaties. In artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet wordt een definitie van uitrusting toegevoegd (onderdeel gg.) en wordt de definitie van apparaten aangepast (onderdeel hh.). Verder is een definitie van het begrip vaste installatie opgenomen (onderdeel ii.).

Door de toevoeging van het begrip uitrusting is een nieuw verzamelbegrip in de Telecommunicatiewet geïntroduceerd. Vaste installaties en apparaten, evenals randapparaten en radiozendapparaten, vallen allen onder het begrip uitrusting.

De definitie van «elektromagnetische compatibiliteit» van het huidige artikel 1.1 onderdeel jj. kan komen te vervallen, nu dit begrip niet meer gebruikt wordt in de tekst van de Telecommunicatiewet, maar pas in de algemene maatregel van bestuur ter vervanging van het huidige Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2001 .

De definitie van het begrip «in de handel brengen» van onderdeel dd. van artikel 1.1 wordt aangepast om te verduidelijken dat het hier zowel gaat om aflevering en ingebruikname na vervaardiging in de Europese Economische Ruimte als om invoer uit een derde land en ingebruikname na invoer uit een derde land.

Onderdeel B

Met onderdeel B wordt hoofdstuk 10 van de Telecommunicatiewet aangepast.

De titel van het hoofdstuk 10 is aangepast aan het centrale begrip van de nieuwe EMC-richtlijn, namelijk uitrusting. Het hoofdstuk is opgedeeld in twee delen. Paragraaf 10.1 bevat (de grondslag voor) de uitvoering van Europese bepalingen voor uitrusting en apparaten en ziet in het eerste deel op conformiteitseisen en de wederzijdse erkenning van conformiteit en in het tweede deel op digitale televisie. Paragraaf 10.2 bevat bepalingen van nationale origine.

Paragraaf 10.1.1 is bedoeld voor de implementatie van de Europese nieuwe aanpakrichtlijnen, dus de nieuwe EMC-richtlijn, de eerder genoemde R&TTE-richtlijn 1999/5/EG en eventuele wijzingen hiervan. Voor wat betreft de nieuwe artikelen 10.1, 10.2 en 10.3 kan worden opgemerkt dat hierin de belangrijkste onderdelen van de nieuwe-aanpakrichtlijnen in zijn opgenomen.

Het nieuw voorgestelde artikel 10.1 bevat het verbod op het in de handel brengen en verhandelen van niet-conforme apparaten en uitrusting. Zoals onderdeel dd. van artikel 1.1 definieert, valt onder «in de handel brengen» ten eerste aflevering en ingebruikname na vervaardiging in de Europese Economische Ruimte en ten tweede invoer uit een derde land en ingebruikname na invoer uit een derde land. Met de term «in de handel brengen» wordt aangesloten bij artikel 3 van de nieuwe EMC-richtlijn, dat de lidstaten opdraagt ervoor te zorgen dat uitrusting alleen op de markt wordt gebracht en in gebruik wordt genomen indien zij voldoet aan de in de richtlijn gestelde eisen. Uit de uitvoeringspraktijk van de oude EMC-richtlijn en uit een in 1999 door de Europese Commissie uitgebracht document over de tenuitvoerlegging van nieuwe-aanpakrichtlijnen (http://europa.eu.int/comm/enterprise/newapproach/legislation/ guide/index.htm) kan worden afgeleid dat ook het verhandelen van niet-conforme uitrusting onder de werking van de EMC-richtlijn valt. Het gaat hier dan bijvoorbeeld om de verkoop van een niet-conform product door een detailhandelszaak die het product heeft gekocht van een leverancier die het product heeft ingevoerd uit een derde land.

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels gesteld worden over uitzonderingen op het in het eerste lid van artikel 10.1 neergelegde verbod. Te denken valt aan uitzonderingen in het kader van tentoonstellingen en beurzen.

Het nieuwe artikel 10.2 brengt uitzonderingen tot uitdrukking op het beginsel van wederzijdse erkenning uit de nieuwe EMC-richtlijn: voldoet uitrusting afkomstig uit een lidstaat van de Europese Unie of een land aangesloten bij de Europese Economische Ruimte aan de bij of krachtens artikel 10.3, onderdeel a, b, c en e gestelde eisen, dan kan zij in Nederland vrij circuleren. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over speciale maatregelen die genomen kunnen worden, ondanks dat uitrusting conform is. Zo staat de nieuwe EMC-richtlijn (artikel 4, lid 2 onder a) bijvoorbeeld toe dat een lidstaat toch maatregelen neemt om een bestaand of te verwachten probleem in verband met elektromagnetische compatibiliteit op een bepaalde locatie te verhelpen.

Artikel 10.3 voorziet in een delegatiegrondslag voor regels ter implementatie van conformiteitsrichtlijnen en bijlage II van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte voor in ieder geval de in het artikel genoemde onderwerpen. Op basis van deze grondslag zal een nieuwe algemene maatregel van bestuur worden voorgesteld waarin de nieuwe EMC-richtlijn verder geïmplementeerd zal worden. De eisen ten aanzien van elektromagnetische compatibiliteit zullen hierin nader worden uitgewerkt, aangezien dit een eis is waaraan uitrusting moet voldoen.

Artikel 10.3 biedt niet alleen de grondslag om richtlijnen te implementeren, maar ook de grondslag om uitvoering te geven aan bijlage II (technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) van de op 2 mei 1992 te Oporto tot stand gekomen Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER). Het gemengd comité van de EER kan op grond van artikel 98 van de Overeenkomst de bij die Overeenkomst behorende bijlagen wijzigen. In de bijlagen kunnen richtlijnen en verordeningen van de Europese Gemeenschap worden opgenomen, zodat die richtlijnen en verordeningen niet alleen gelden in de Europese Unie maar ook in de lidstaten van de EER die niet lid zijn van de EU (in casu IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland). Zo is de eerder genoemde R&TTE-richtlijn, die ziet op randapparaten en radiozendapparaten, opgenomen in bijlage II van de overeenkomst. Ter implementatie van bijlage II zijn regels gesteld in artikel 2 van het Besluit randapparaten en radioapparaten.

In het nieuw voorgestelde artikel 10.4 wordt een wettelijke grondslag gecreëerd voor de uitvoering van tussen de Europese Gemeenschap en derde landen gesloten overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning en conformiteitsbeoordelingen van apparaten en uitrusting. Zowel in het kader van de R&TTE-richtlijn als in het kader van de EMC-richtlijn zijn in de afgelopen jaren wederzijdse erkenningsverdragen (zogenoemde MRA's, mutual recognition agreements) met derde landen gesloten. Zo bestaan er op het terrein van de elektromagnetische compatibiliteit afspraken met de Verenigde Staten van Amerika, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland, welke hun beslag hebben gekregen in het Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2001 (Stb. 2001, 564). Hetzelfde geldt voor de wederzijdse erkenning van conformiteit als het gaat om radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur, welke afspraken zijn omgezet via het Besluit randapparaten en radioapparaten (Stb. 2000, 143).

Een MRA houdt in dat elk van de bij de overeenkomst betrokken landen, voor in de MRA aangegeven productgroepen, nationale instanties kan aanwijzen die betrokken kunnen worden bij de conformiteitsbeoordeling volgens de bestuursrechtelijke bepalingen die voor die productgroepen van toepassing zijn in het rechtsgebied van de andere partij. De lidstaten van de Europese Unie en het bij de overeenkomst betrokken derde land accepteren dat een zogenoemde «conformity assessment body» uit het andere land, door de afgifte van relevante documentatie, een gezaghebbende uitspraak kan doen over de conformiteit van een bepaald product met de eigen regelgeving. Concreet betekent dit bijvoorbeeld dat men in de Verenigde Staten van Amerika een certificaat afgegeven door een Nederlandse conformity assessment body accepteert, waarmee wordt verklaard dat een product in overeenstemming is met de Amerikaanse wettelijke eisen. Omgekeerd accepteren Nederland en andere lidstaten een verklaring afgegeven door een Amerikaanse conformity assessment body die betrekking heeft op de conformiteit van een product volgens de binnen de Gemeenschap geldende regelgeving.

In de nota van toelichting bij het Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2001 (Stb. 2001, 564, p. 12) is destijds ingegaan op de wenselijkheid van een wettelijke grondslag voor de implementatie van de overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning, met name in het kader van de aanwijzing van Nederlandse instanties die op basis van de in derde landen geldende wetgeving activiteiten ontplooien. Met het nieuw voorgestelde artikel 10.4 wordt in een dergelijke wettelijke grondslag voorzien.

Paragraaf 10.1.2 en paragraaf 10.2 bevatten bepalingen die reeds geldend recht zijn, en die opnieuw zijn gerangschikt. Voor de toelichting op het nieuwe artikel 10.5 wordt verwezen naar de Memorie van Toelichting bij de wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de implementatie van richtlijn nr. 95/47/EG, Kamerstukken II 2000/01, 27 576, nr. 3.

Voor de toelichting bij de nieuwe artikelen 10.6 tot en met 10.11 wordt verwezen naar de Memorie van Toelichting bij de huidige Telecommunicatiewet, Kamerstukken II 1996/97, 25 533, nr. 3.

Onderdeel C

De nieuwe EMC-richtlijn bevat net als alle andere nieuwe-aanpakrichtlijnen een bepaling over vrijwaringsmaatregelen, namelijk artikel 10. Vrijwaringsmaatregelen moeten door een lidstaat worden toegepast wanneer een lidstaat constateert dat apparaten waarop een CE-markering is aangebracht, toch niet voldoen aan de eisen van de richtlijn. Een lidstaat moet dan passende maatregelen nemen om apparaten uit de handel te kunnen nemen, het op de markt brengen of de ingebruikname ervan te verbieden, of het vrije verkeer ervan te beperken.

Artikel 11 van de richtlijn geeft een aantal procedurele randvoorwaarden ten aanzien van besluiten met betrekking tot het uit de handel nemen, verbieden of beperken van het vrije verkeer van apparaten. Het eerste lid van artikel 11 schrijft voor dat dergelijke besluiten deugdelijk worden gemotiveerd en dat mogelijke rechtsmiddelen tegen het besluit in het besluit genoemd moeten worden. Het tweede lid van artikel 11 bepaalt dat de fabrikant, diens gevolmachtigde of enige andere belanghebbende de mogelijkheid moet hebben om vooraf zijn standpunt bekend te maken, tenzij dit niet mogelijk is vanwege de urgentie van de te nemen maatregel, in het bijzonder om redenen van openbaar belang.

De voorschriften van hoofdstuk 10 kunnen zowel bestuursrechtelijk (via hoofdstuk 15 Telecommunicatiewet) als strafrechtelijk (via de Wet op de economische delicten) gehandhaafd worden. Een afbakening tussen beide wegen is momenteel opgenomen in de Richtlijn strafvordering Telecommunicatiewet (Stcrt. 2002, 206) en de Aanwijzing Telecommunicatiewet (Stcrt. 2002, 207). In algemene zin kan gezegd worden dat de voorschriften van de oude EMC-richtlijn primair bestuursrechtelijk gehandhaafd worden.

Wanneer bestuursrechtelijk gehandhaafd wordt, hebben de toezichthouders via hoofdstuk 15 van de Telecommunicatiewet de bevoegdheid boetes op te leggen (artikel 15.4, eerste lid). Het uit de handel nemen van apparaten kan gezien worden als de toepassing van bestuursdwang in de zin van artikel 5:21 Algemene wet bestuursrecht en ook deze bevoegdheid hebben de toezichthouders op basis van hoofdstuk 15 van de Telecommunicatiewet (artikel 15.2, eerste lid).

Voor beide bevoegdheden geldt, dat wanneer deze worden uitgeoefend in het kader van de vrijwaringsmaatregelen van artikel 10 van de EMC-richtlijn, de procedurele waarborgen van artikel 11 van de richtlijn in acht moeten worden genomen. Voor wat betreft de motiveringsplicht en rechtsmiddeleninformatie levert dit geen problemen op. Een boete wordt bij beschikking opgelegd en deze beschikking zal op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht deugdelijk gemotiveerd moeten zijn. Bezwaar en beroepsmogelijkheden moeten op grond van artikel 3:45 genoemd worden. Dezelfde redenering geldt voor de beslissing tot toepassing van bestuursdwang welke ook een beschikking is.

Lastiger ligt het voor het tweede lid van artikel 11 van de nieuwe EMC-richtlijn waarin een hoorplicht wordt voorgeschreven. De mogelijkheid voor de fabrikant, diens gevolmachtigde of enige andere belanghebbende om vooraf zijn zienswijze naar voren te brengen is in het geval van oplegging van een boete afdoende geregeld in artikel 15.8 van de Telecommunicatiewet. Voor het uit de handel nemen van uitrusting als vorm van bestuursdwang ligt dit anders. De beschikking tot toepassing van bestuursdwang moet worden voorbereid volgens afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht. De artikelen 4:7 en 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht geven aan wanneer een aanvrager respectievelijk een niet-aanvrager vooraf gehoord moeten worden. De verplichting voor het bestuursorgaan om te horen is in beide artikelen geclausuleerd. Dat wil zeggen dat niet altijd gehoord behoeft te worden, maar dat dit alleen dient te gebeuren als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Zo stelt artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht dat de niet-aanvrager in de gelegenheid gesteld wordt zijn zienswijze naar voren te brengen indien de beschikking zou steunen op gegevens en feiten die de belanghebbende betreffen en die niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt. Een dergelijke clausulering en daarmee beperking op het recht van belanghebbenden gehoord te worden, kent artikel 11, lid 2 van de nieuwe EMC-richtlijn niet.

Om ervoor te zorgen dat conform de eisen van de nieuwe EMC-richtlijn opgetreden zal worden, wordt in hoofdstuk 15 van de Telecommunicatiewet een nieuw artikel 15.17 voorgesteld. Dit artikel ziet specifiek op het uit de handel nemen van niet conforme uitrusting en bepaalt – in lijn met artikel 11, lid 2 van de EMC-richtlijn – dat belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijze naar voren te brengen. Dit laat onverlet dat wanneer er sprake is van spoed in de zin van artikel 4:11 Algemene wet bestuursrecht het horen achterwege kan worden gelaten. Dit staat de EMC-richtlijn toe, aangezien in artikel 11, lid 2 van de EMC-richtlijn is bepaald dat een uitzondering kan worden gemaakt vanwege de urgentie van te nemen maatregel, in het bijzonder om redenen van openbaar belang.

Artikel II

De Wet op de economische delicten moet naar aanleiding van de voorgestelde wijziging van hoofdstuk 10 Telecommunicatiewet worden aangepast. Het gaat hier slechts om een technische aanpassing, inhoudelijke wijziging wordt niet beoogd.

Artikel III

De Regeling breedbeeldtelevisiediensten en normen digitale consumentenapparaten berust mede op artikel 10.1a van de Telecommunicatiewet. Na inwerkingtreding van onderhavige wetswijziging is artikel 10.1a opgenomen in het nieuwe artikel 10.5. Het gaat hier slechts om een aanpassing van de grondslag, inhoudelijke wijziging van de Regeling wordt niet beoogd.

Artikel IV

Dit artikel strekt ertoe een overgangsregime in het leven te roepen voor uitrusting die tussen 20 juli 2007 en 20 juli 2009 voldoet aan de «oude» EMC-eisen.

In verband met de toepassing van de normen uit de nieuwe EMC-richtlijn kunnen drie perioden worden onderscheiden:

De eerste periode is de periode tussen het tijdstip waarop de richtlijn moet zijn geïmplementeerd in Nederlandse wetgeving (20 januari 2007) en het tijdstip waarop toepassing moet worden gegeven aan deze richtlijn (20 juli 2007).

In deze periode gelden uitsluitend de normen volgens het oude EMC-kader, en kunnen fabrikanten en distributeurs zich voorbereiden op een conformiteitsbeoordeling volgens het nieuwe kader.

De tweede periode is de daadwerkelijke overgangsperiode. Dit is de periode tussen het tijdstip waarop toepassing moet worden gegeven aan deze richtlijn (20 juli 2007) en 20 juli 2009.

Uitrusting die in de handel wordt gebracht of wordt verhandeld, dient te voldoen aan de nieuwe EMC-regelgeving, hetgeen wordt vastgesteld volgens de nieuwe conformiteitsbeoordelingsprocedure. Met ingang van 20 juli 2007 is de oude EMC-regelgeving immers niet meer van kracht, hetgeen onder andere betekent dat de daarin neergelegde confomiteitsbeoordelingsprocedure niet meer kan worden toegepast.

In deze periode mag echter «oude» uitrusting die de conformiteitsbeoordelingsprocedure van de oude EMC-regelgeving heeft doorlopen, maar op 20 juli 2007 nog niet in de handel is gebracht, alsnog in de handel worden gebracht en worden verhandeld. Het doel van dit overgangsregime is om fabrikanten in de gelegenheid te stellen hun oude voorraden weg te werken. Ten overvloede wordt opgemerkt dat in deze periode uitrusting die aan de voorschriften van de nieuwe EMC-regelgeving voldoet en de conformiteitsbeoordelingsprocedures van dit nieuwe regime heeft doorlopen eveneens in de handel mag worden gebracht en mag worden verhandeld.

De derde periode is de periode vanaf 20 juli 2009, waarin alleen nog uitrusting die volgens de nieuwe conformiteitsbeoordelingsprocedure voldoet aan de nieuwe EMC-regelgeving in de handel mag worden gebracht of verhandeld.

Het tweede lid benadrukt dat de in het eerste lid bedoelde uitrusting alleen in de handel mag worden gebracht of worden verhandeld, indien deze – naast aan de oude EMC-regels – voldoet aan de dan geldende, niet op EMC betrekking hebbende geldende wet- en regelgeving.

Artikel V

Voorgesteld wordt de datum van inwerkingtreding van deze wet te bepalen bij koninklijk besluit die voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld. De reden hiervan is dat ter uitvoering van enkele onderdelen uitvoeringsregelgeving dient te worden voorbereid. Het is niet met zekerheid vast te stellen dat die regelgeving gelijktijdig met dit wetsvoorstel inwerking kan treden. Voor het geval dat niet mogelijk is, kan deze wet niettemin toch in werking treden, met uitzondering van de betreffende artikelen of onderdelen daarvan waaruit uitvoeringsregelgeving voortvloeit. Die onderdelen kunnen dan op een later tijdstip inwerkingtreden.

III. Transponeringstabel en vergelijking huidige Hoofdstuk 10 Tw en voorstel nieuwe Hoofdstuk 10 Tw

1. Transponeringstabel

Richtlijn nr. 2004/108/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit en tot intrekking van Richtlijn 89/336/EG (PbEG L 390/24);Geïmplementeerd in:
Artikel 1 (onderwerp en toepassingsgebied), lid 1Geeft onderwerp en doel regels aan, behoeft geen implementatie
  
Artikel 1 (uitzonderingen op toepassingsgebied), lid 2, 3 en 4Via artikel 10.3 Telecommunicatiewet in nieuwe algemene maatregel van bestuur
  
Artikel 2 (definities), lid 1 
  
uitrustingArtikel 1.1, onderdeel gg. Telecommunicatiewet
  
apparaatArtikel 1.1, onderdeel hh. Telecommunicatiewet
  
vaste installatieArtikel 1.1, onderdeel ii. Telecommunicatiewet
  
elektromagnetische compatibiliteit, elektromagnetische storing, ongevoeligheid, veiligheidsdoeleinden, elektromagnetische omgevingVia artikel 10.3 Telecommunicatiewet in nieuwe algemene maatregel van bestuur
  
Artikel 2, lid 2 (mede verstaan onder apparaten) 
  
Artikel 1.1, onderdeel hh Telecommunicatiewet Artikel 3 (draagt lidstaten op om ervoor te zorgen dat uitrusting alleen in de handel kan worden gebracht en/of in gebruik kan worden genomen indien zij aan de in de richtlijn gestelde eisen beantwoord)Verbod van artikel 10.1 Telecommunicatiewet
  
Artikel 4 (beginsel van vrij verkeer van uitrusting), lid 1Volgt uit artikel 10.1 Telecommunicatiewet
  
Artikel 4, lid 2 (vrij verkeer, maar speciale maatre- gelen die een lidstaat toch kan nemen, ook al voldoet apparatuur of uitrusting)Artikel 10.2 Telecommunicatiewet
  
  
Artikel 4, lid 3 (situatie van tentoonstellingen e.d.)Artikel 10.1, lid 2 Telecommunicatiewet
  
Artikel 5 (essentiële eisen)Via artikel 10.3 Telecommunicatiewet in nieuwe algemene maatregel van bestuur
  
Artikel 6 (geharmoniseerde normen), lid 1 en 2Deels opdracht aan de lidstaten die niet geïmplementeerd behoeft te worden, deels materiële norm van vermoeden van overeenstemming: via artikel 10.3 Telecommunicatiewet in nieuwe algemene maatregel van bestuur
  
Artikel 6 (onenigheid over geharmoniseerde normen), lid 3 en 4Geschilbeslechtingsprocedure op Europees niveau, behoeft geen implementatie
  
Artikel 7 (conformiteitsbeoordelingsprocedure voor apparaten)Via artikel 10.3 Telecommunicatiewet in nieuwe algemene maatregel van bestuur
  
Artikel 8 (CE-markering)Via artikel 10.3 Telecommunicatiewet in nieuwe algemene maatregel van bestuur
Artikel 9 (andere tekens en informatie)Via artikel 10.3 Telecommunicatiewet in nieuwe algemene maatregel van bestuur
  
Artikel 10 (vrijwaringsmaatregelen)Via hoofdstuk 15 Telecommunicatiewet bestuursrechtelijke handhaving van de voorschriften van hoofdstuk 10 Telecommunicatiewet. Strafrechtelijke handhaving via de Wet op de economische delicten
Artikel 10, lid 2, 3 en 4 (procedure bij waarborgen)Behoeven strikt gezien geen implementatie, opdracht aan de lidstaten jegens de Commissie en procedurevoorschriften voor de Commissie
  
Artikel 10, lid 5 (lidstaat neemt passende maatregelen tegen instanties die ten onrechte een verklaring van conformiteit hebben afgegeven)Via artikel 10.3 Telecommunicatiewet in nieuwe algemene maatregel van bestuur; Intrekking van de aanwijzing van een instantie is op wetsniveau voorzien in artikel 10.3, onderdeel d
  
Artikel 11 (eisen aan besluiten met betrekking tot het uit de handel nemen, verbieden of beperken van het vrije verkeer van het apparaat)Procedurele waarborgen gegarandeerd door toepasselijkheid Algemene wet bestuursrecht, de bijzondere bepalingen van hoofdstuk 15 Telecommunicatiewet over boetes en het nieuw voorgestelde artikel 15.17 Telecommunicatiewet
  
Artikel 12 (aangemelde instanties)Via artikel 10.3 Telecommunicatiewet in nieuwe algemene maatregel van bestuur
  
Artikel 13 (vaste installaties)Via artikel 10.3 Telecommunicatiewet in nieuwe algemene maatregel van bestuur
  
Artikel 14 (intrekking richtlijn 89/336)Behoeft geen implementatie, werkt uit zichzelf
  
Artikel 15 (overgangsrecht)Artikel IV
  
Artikel 16 (omzettingstermijn en melding uitvoeringsmaatregelen)Werkt uit zichzelf, behoeft wel uitvoering

2. Vergelijkend overzicht huidige Hoofdstuk 10 Tw en voorstel nieuwe Hoofdstuk 10 Tw

Oud TwNieuw Tw
Artikel 10.1, onder a Artikel 10.1, onder b Artikel 10.1, onder c Artikel 10.1, onder d Artikel 10.1, onder e Artikel 10.1, onder fArtikel 10.3, onder a Artikel 10.3, onder a Artikel 10.3, onder a Artikel 10.3, onder a Artikel 10.3, onder a Artikel 10.3, onder a
Artikel 10.1.aArtikel 10.5, eerste lid
Artikel 10.1.bArtikel 10.3, onder g
Artikel 10.2, onder a Artikel 10.2, onder bArtikel 10.3 onder b Artikel 10.3, onder c en e
Artikel 10.3, eerste lid Artikel 10.3, tweede lid, onder a Artikel 10.3, tweede lid, onder b Artikel 10.3, derde lid Artikel 10.3, vierde lidArtikel 10.3, onder d Artikel 10.3, onder d Artikel 10.3, onder d Artikel 10.3, onder d Vervalt
Artikel 10.4, onder a Artikel 10.4, onder bArtikel 15. 17 Artikel 10.7
Artikel 10.5, eerste lid Artikel 10.5, tweede lid Artikel 10.5, derde lidArtikel 10.1, eerste lid Artikel 10.1, eerste lid Artikel 10.5, tweede lid
Artikel 10.6Artikel 10.6
Artikel 10.7, eerste lid Artikel 10.7, tweede lid Artikel 10.7, derde lidArtikel 10.1, tweede lid Artikel 10.1, tweede lid Artikel 10.1, tweede lid
Artikel 10.8, eerste lid Artikel 10.8, tweede lid, onder a Artikel 10.8, tweede lid, onder b Artikel 10.8, tweede lid, onder cArtikel 10.2 Artikel 10.2 Artikel 10.2 Artikel 10.2, maar aangezien de inhoud van artikel 6 van de huidige EMC-richtlijn niet gelijk is aan artikel 4 van de nieuwe richtlijn is de tekst van artikel 10.8 ook niet echt vergelijkbaar met die van het voorgestelde artikel 10.2.
Artikel 10.9, onder a Artikel 10.9, onder bArtikel 10.1, tweede lid Artikel 10.1, tweede lid
Artikel 10.10Vervalt
Artikel 10.11Vervalt
Artikel 10.12Geëffectueerd via definitie van in de handel brengen: artikel 1.1, onder dd, deze bepaling vervalt
Artikel 10.13Artikel 10.3, onder f
Artikel 10.14n.v.t., was al vervallen
Artikel 10.15 in zijn geheelArtikel 10.8
Artikel 10.16 in zijn geheelArtikel 10.9
Artikel 10.17 in zijn geheelArtikel 10.10
Artikel 10.18Vervalt
Artikel 10.19 in zijn geheelArtikel 10.11

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst


XNoot
1

Ter uitvoering van de brief van de Minister van Justitie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 23 december 2004 (Kamerstukken II 2004/05, 21 109, nr. 145) de volgende implementatiegegevens:

– Dit wetsvoorstel strekt tot implementatie van richtlijn nr. 2004/108/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit en tot intrekking van Richtlijn 89/336/EEG PbEG L 390/24.

– Implementatie van richtlijn nr. 2004/108/EG moet uiterlijk 20 januari 2007 zijn geschied.

– Aan het eind van deze Memorie van Toelichting is een transponeringstabel te vinden.

Naar boven