30 241
Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Tadzjikistan, anderzijds; Luxemburg, 11 oktober 2004

A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 augustus 2005

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 9 september 2005.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 9 oktober 2005.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de op 11 oktober 2004 te Luxemburg totstandgekomen Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Tadzjikistan, anderzijds (Trb. 2005, 171).

Een toelichtende nota bij de Overeenkomst treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

TOELICHTENDE NOTA

1. Algemene inleiding

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).Op 11 oktober 2004 werd te Luxemburg ondertekend de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Tadzjikistan, anderzijds (hierna te noemen «het verdrag»).

Samen met het verdrag zijn een Protocol betreffende wederzijdse douanebijstand en een Slotakte met verklaringen tot stand gebracht. De verklaringen betreffen de interpretatie van sommige verdragsbepalingen en zijn bedoeld om de uitvoering van het verdrag te vergemakkelijken. Bij de artikelsgewijze toelichting hieronder zal nader op enkele verklaringen worden ingegaan.

Partnerschaps- en samenwerkingsakkoorden, hierna partnerschapsakkoorden genoemd, zijn verdragen met een gemengd karakter. Zij gelden voor een eerste periode van tien jaar en worden daarna telkens automatisch verlengd met een jaar (zie artikel 93 van het verdrag). Vooruitlopend op de inwerkingtreding ervan, zijn tijdelijk communautaire voorzieningen getroffen, de zogenoemde interim-akkoorden, die de voorlopige toepassing van een deel van de verdragen, voornamelijk aangaande de handel in goederen, mogelijk maken (zie artikel 101 van het verdrag).

De partnerschapsakkoorden zijn voor het communautaire gedeelte gebaseerd op de artikelen 44, tweede lid, 47, tweede lid, laatste volzin, 55, 57, tweede lid, 63, derde lid, 71, 80, tweede lid, 93, 94, 133, 181A en 300, tweede en derde lid, van het op 25 maart 1957 te Rome totstandgekomen Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-verdrag; zie voor geconsolideerde tekst Trb. 2003, 150). Ingevolge het derde lid van het laatstgenoemde artikel zal het Europees Parlement met de partnerschapsakkoorden dienen in te stemmen. De materie, die door de partnerschapsakkoorden wordt bestreken, is evenwel breder dan de bevoegdheden van de Gemeenschap (onder meer politieke dialoog en cultuur), reden waarom ook de lidstaten partij dienen te worden en daartoe de constitutioneel vereiste procedure dienen te doorlopen.

Met de formule van de partnerschapsakkoorden worden door de Unie de volgende doelstellingen nagestreefd:

– het scheppen van een passend kader voor een politieke dialoog met het oog op de bevordering van nauwe politieke betrekkingen;

– het bevorderen van handel en investeringen en harmonische economische betrekkingen op grond van de beginselen van de economie teneinde een duurzame ontwikkeling te stimuleren;

– het leggen van de grondslag voor economische, sociale, financiële, juridische en culturele samenwerking;

– het ondersteunen van de inspanningen van het betreffende land om zijn democratie te consolideren en te versterken, zijn economie te ontwikkelen en de overgang naar een markteconomie te verwezenlijken.

De Europese Unie hecht er groot belang aan dat met de voormalige Sovjet-republieken een nieuwe volkenrechtelijke relatie wordt aangegaan. Hierbij gaat het om landen waar aantoonbare stappen genomen zijn op weg naar verdergaande hervormingen op het terrein van ondermeer de rechtsstaat, democratisering, mensenrechten en handel. Met een partnerschapsakkoord, waarin onder meer voorzien is in een politieke dialoog, wordt beoogd die hervormingen in het partnerland positief te beïnvloeden. De Europese Unie levert op deze manier een bijdrage aan de economische groei, duurzame ontwikkeling en stabiliteit in de partnerlanden.

Het fundamenteel gewijzigde Europa-beeld en de inmiddels in deze landen soms meer, soms minder op gang gekomen politieke en economische hervormingsprocessen hebben op vorm en inhoud van de nieuwe verdragsrelaties hun stempel gezet.

Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie eind 1991 zag de Europese Gemeenschap zich geplaatst voor de opgave met twaalf zelfstandig geworden republieken (met uitzondering namelijk van de drie Baltische staten) afzonderlijk een nieuwe verdragsrelatie aan te gaan, die tot dan toe was vastgelegd in de op 18 december 1989 totstandgekomen Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap (EG) en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) en de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken inzake handel en commerciële en economische samenwerking (PbEG 1990, L 68) Het onderhandelingsmandaat voor de partnerschapsakkoorden werd in oktober 1992 door de Raad van de Europese Unie (de Raad) te Luxemburg vastgesteld (Kamerstukken II 1992/93, 21 501-02, nr. 72, punt 10). Het brede kader van dit mandaat liet een gedifferentieerde benadering toe bij de onderhandelingen over de te sluiten verdragen, zodat zoveel mogelijk rekening kon worden gehouden met de specifieke omstandigheden van de verschillende landen. Inmiddels zijn dergelijke verdragen totstandgekomen met Rusland (Trb. 1994, 242), Oekraïne (Trb. 1994, 230), Moldavië (Trb. 1995, 71), Kazachstan (Trb. 1995, 144), Kirgizstan (1995, 145), Wit-Rusland (1995, 143), Georgië (Trb. 1996, 190), Armenië (1996, 228), Azerbeidzjan (Trb. 1996, 289) , Oezbekistan (Trb. 1996, 290) en Turkmenistan (Trb. 1998, 200).

Het verdrag met Tadzjikistan bestaat uit drie hoofdcomponenten: politieke dialoog, samenwerking en handel, en is gebaseerd op het respect voor democratie, mensenrechten en de «rule of law» en op de bevordering van duurzame ontwikkeling en de verbinding tussen de diverse hulpinstrumenten. Dit verdrag heeft dezelfde structuur als de partnerschapsakkoorden met voornoemde Oost-Europese landen, maar is het eerste verdrag met clausules op het gebied van terrorisme en massavernietigingswapens.

Bij de behandeling van de goedkeuringswetten van de eerste partnerschapsakkoorden hebben beide Kamers der Staten-Generaal uitgebreid de gelegenheid gehad om deze verdragen te beoordelen, reden dat ervoor gekozen is het onderhavige verdrag, evenals de soortgelijke verdragen met Georgië, Armenië, Azerbeidzjan, Oezbekistan en Turkmenistan ter stilzwijgende goedkeuring in te dienen. Aangezien deze verdragen als basis hebben gediend voor het verdrag met Tadzjikistan, is dat verdrag dan ook grotendeels aan die verdragen gelijk. Deze toelichtende nota stemt dan ook voor een belangrijk deel overeen met de toelichting behorende bij de partnerschapsakkoorden met genoemde landen (Kamerstukken 1997/98, 26 068, en Kamerstukken 1998/99, 26 593).

2. Artikelsgewijze toelichting

Preambule

De preambule bevat een opsomming van intenties en grondslagen die tezamen de context vormen van het verdrag; hierbij wordt uitgegaan van de onafhankelijkheid en soevereiniteit van de republiek Tadzjikistan. Zo wordt er onder andere gerefereerd aan het belang van de «rule of law», respect voor de mensenrechten en in het bijzonder voor die van personen behorende tot een minderheid, het vestigen van een meerpartijenstelsel met vrije en democratische verkiezingen, economische liberalisatie en toekomstige WTO-toetreding van Tadzjikistan. Ook worden de bevordering van regionale samenwerking en stabiliteit, en het belang van investeringen in de energie- en watersector expliciet genoemd. Tot slot worden door de verdragspartijen de strijd tegen illegale immigratie, internationaal georganiseerde misdaad, drugshandel en terrorisme als belangrijke samenwerkingsgebieden aangemerkt.

TITEL I Algemene beginselen (artikelen 2 en 3)

Zoals gebruikelijk is bij de voorgaande verdragen van de Europese Unie met derde landen, wordt ook in het onderhavige verdrag de eerbiediging van de mensenrechten als een essentieel onderdeel beschouwd. De na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie ontstane onafhankelijke republieken dienen samen te werken in overeenstemming met internationaal recht en in de geest van goed nabuurschap.

TITEL II Politieke dialoog (artikelen 4 tot en met 6)

Op grond van deze artikelen wordt voorzien in een regelmatige politieke dialoog tussen partijen, ook op ministerieel niveau. In navolging van de verdragen met Rusland, Oekraïne, Moldavië, Wit-Rusland, Georgië, Armenië, Azerbeidzjan, Oezbekistan en Turkmenistan is in het onderhavige verdrag expliciet gesteld dat zal worden gestreefd naar nauwere samenwerking ter versterking van de stabiliteit en veiligheid, bij de naleving van democratische beginselen, de eerbiediging en bevordering van mensenrechten, vooral voor personen behorend tot een minderheid. Voorts wordt veel aandacht besteed aan de noodzaak tot samenwerking op het gebied van het tegengaan van proliferatie van massavernietigingswapens, onder andere door het onderschrijven van de relevante internationale instrumenten en het in het leven roepen van effectieve export controles. De non-proliferatie van massavernietigingswapens zal deel uitmaken van de politieke dialoog.

TITEL III Handel in goederen (artikelen 7 tot en met 16)

Artikelen 7 en 8

Deze bepalingen zijn identiek aan de desbetreffende bepalingen in de voorafgaande partnerschapsakkoorden. Partijen zullen bij de handel in goederen uitgaan van het beginsel van meestbegunstiging, zoals neergelegd in artikel I, eerste lid, van de op 30 oktober 1947 te Genève totstandgekomen Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel (GATT; Trb. 1966, 1).

Het meestbegunstigingbeginsel houdt in dat, indien aan een bepaald land een preferentie is verleend, deze preferentie niet aan een ander land onthouden mag worden. Op het beginsel kunnen de in het kader van de GATT gebruikelijke uitzonderingen worden gemaakt, bijvoorbeeld in het geval partijen zouden besluiten een vrijhandelszone of een douane-unie op te richten (artikel XXIV van de GATT) of als buurlanden de onderlinge grenshandel zouden willen vergemakkelijken (artikel XXIV, derde lid, onder a, van de GATT). De uitzonderingen laten ook toe dat er preferenties toegekend worden aan bepaalde landen, conform WTO-regels en andere internationale overeenkomsten die voordelig uitwerken voor ontwikkelingslanden.

De bepalingen in het eerste lid van artikel 7 zijn niet van toepassing op preferenties die Tadzjikistan heeft verleend aan andere voormalige Sovjet-republieken voor een periode van 5 jaar na inwerkingtreding van dit verdrag. Deze preferenties zijn opgenomen in bijlage I bij het verdrag. Evenals in de voorgaande partnerschapsakkoorden wordt onder verwijzing naar artikel V van de GATT, tweede tot en met vijfde lid, de vrije doorvoer van goederen door partijen gewaarborgd.

Artikel 9

Onverminderd de rechten en plichten die voortvloeien uit internationale conventies over doorvoer van goederen, zal elke partij de andere partij vrijstelling verlenen van importheffingen en invoerrechten voor de tijdelijke invoer van goederen.

Artikel 10

Overeenkomstig de voorgaande partnerschapsakkoorden worden geen kwantitatieve beperkingen bij de invoer in de Gemeenschap van producten uit Tadzjikistan toegepast. Gebruikelijke uitzonderingen vormen nog de handel in textielproducten (artikel 15) en nucleair materiaal (artikel 16). Het spreekt voor zich dat ook vrijwaringsmaatregelen overeenkomstig artikel 12 tot kwantitatieve invoerbeperkingen kunnen leiden (of invoerbeperkende maatregelen van tarifaire aard).Voor wat betreft de invoer in Tadzjikistan van producten uit de Gemeenschap zijn bovengenoemde uitzonderingen in het verdrag enkel in de vrijwaringsmogelijkheid van artikel 12 opgenomen.

Artikel 11

Evenals de voorgaande partnerschapsakkoorden, met uitzondering van het partnerschapsakkoord met Rusland, bevat het onderhavige verdrag een clausule die inhoudt, dat goederen tegen marktprijzen zullen worden verhandeld.

Artikel 12

Het verdrag bevat de GATT-conforme vrijwaringsclausule: namelijk dat passende maatregelen genomen kunnen worden wanneer een product op het grondgebied van een van de partijen wordt ingevoerd in dermate toegenomen hoeveelheden of onder dusdanige voorwaarden dat dit schade toebrengt of dreigt toe te brengen aan de binnenlandse producenten van soortgelijke of concurrerende producten. Dit artikel bevat eveneens de gebruikelijke bepaling die partijen in staat stelt anti-dumpingmaatregelen te nemen of compenserende maatregelen in het geval ongeoorloofde subsidies worden gegeven.

Artikel 13

Dit artikel schept de mogelijkheid om de aanpassing van Titel III van het verdrag in overweging te nemen; dit naar aanleiding van mogelijke toetreding van Tadzjikistan tot de WTO. Een aanvraag in 2001 heeft echter nog niet geleid tot toetredings-onderhandelingen.

Artikel 14

Het verdrag vormt geen beletsel voor verboden of beperkingen op in-, uit- of doorvoer van goederen die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de bescherming van onder meer de openbare zedelijkheid, openbare orde en veiligheid.

Artikel 15

De handel in textielproducten wordt geregeld in een separate overeenkomst. Na beëindiging van deze overeenkomst, zullen de textielproducten deel uitmaken van het onderhavige verdrag.

Artikel 16

Zoals bij de toelichting op artikel 10 al is opgemerkt, vormt nucleair materiaal een uitzondering op de regel inzake de afschaffing van kwantitatieve invoerbeperkingen. Handel in nucleair materiaal wordt geregeld door het op 25 maart 1957 te Rome totstandgekomen Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EURATOM; Trb. 1957, 75). Indien nodig kan de handel in nucleair materiaal worden vastgelegd in een overeenkomst tussen EURATOM en Tadzjikistan.

TITEL IV Bepalingen inzake handelsverkeer en investeringen (artikelen 17 tot en met 39)

Hoofdstuk I Arbeidsvoorwaarden (artikelen 17 tot en met 19)

De Samenwerkingsraad met daarin de vertegenwoordigers van de verdragspartijen zal aanbevelingen doen voor de implementatie van de anti-discriminatiebepaling gericht op werknemers uit EU-lidstaten die legaal verblijven en werkzaam zijn in Tadzjikistan enerzijds en werknemers uit Tadzjikistan die legaal verblijven en werkzaam zijn in een EU-lidstaat anderzijds. Tevens zal worden uitgezocht hoe werkomstandigheden van zakenlieden kunnen worden verbeterd.

Hoofdstuk II Bepalingen inzake de vestiging en de exploitatie van ondernemingen (artikelen 20 tot en met 26)

Artikel 20

Bij vestiging in de Gemeenschap van ondernemingen uit Tadzjikistan kennen de Gemeenschap en haar lidstaten een behandeling toe die niet minder gunstig is dan de behandeling van ondernemingen of filialen daarvan uit enig derde land. Na vestiging wordt bij de exploitatie van deze ondernemingen nationale behandeling toegekend. Op de nationale behandeling bestaan enkele beperkingen die voor de Gemeenschap zijn vastgelegd in bijlage II bij het verdrag en betrekking hebben op bijvoorbeeld mijnbouw, visserij en aankoop van onroerend goed. Voor de vestiging van ondernemingen en exploitatie van dochterondernemingen en filialen uit de Gemeenschap in Tadzjikistan kent dit land de meest voordelige behandeling toe die ze aan eigen vennootschappen of filialen of aan vennootschappen of filialen uit enig derde land toekent.

Artikel 21

Zoals gebruikelijk zijn de in het voorgaande artikel neergelegde beginselen inzake vestiging niet van toepassing op vervoer door de lucht, over de binnenwateren en over de zee. Deze uitzondering geldt echter niet voor scheepvaartondernemingen die activiteiten verrichten op het gebied van het internationale vervoer over zee. Aan deze ondernemingen wordt, naar gelang wat beter is, nationale behandeling toegekend of een behandeling die niet minder gunstig is dan de behandeling toegekend aan derde landen. In het artikel wordt een niet limitatieve opsomming gegeven van mogelijke activiteiten van scheepvaartondernemingen.

Artikel 22

Evenals in de voorgaande partnerschapsakkoorden, is voor de toepassing van het onderhavige verdrag een aantal begrippen gedefinieerd, zoals een «vennootschap uit de Gemeenschap» en «economische activiteiten», waaronder ook activiteiten zijn begrepen van personen die een vrij beroep uitoefenen.

Wat betreft internationaal zeetransport, zijn ook buiten het grondgebied van partijen gevestigde onderdanen en scheepvaartondernemingen begunstigden van de bepalingen in hoofdstuk II en III van Titel IV van dit verdrag, mits de verdragspartijen een meerderheidsbelang in die ondernemingen hebben en de vaartuigen van die ondernemingen geregistreerd zijn volgens de voorschriften van die partijen.

Artikel 23

Zoals gebruikelijk kunnen partijen in het kader van de financiële dienstverlening maatregelen nemen met het oog op het gewenste vertrouwen in de financiële stelsels van de partijen. In het onderhavige verdrag is voor de duidelijkheid een verwijzing opgenomen naar bijlage III bij het verdrag waar het begrip «financiële diensten» nader gedefinieerd wordt. In die bijlage worden enkele bepalingen gegeven die van toepassing zijn op buitenlandse personen en vennootschappen die bepaalde economische activiteit in Tadzjikistan willen ontplooien.

Artikel 24

Evenals in de voorgaande partnerschapsakkoorden wordt in dit artikel bepaald, dat de bepalingen inzake vestiging door ondernemingen uit derde landen niet zullen worden misbruikt om toegang te krijgen tot de markt van partijen. Partijen kunnen in een dergelijk geval maatregelen nemen.

Artikel 25

Dit artikel bevat bepalingen inzake het recht om personeel van het moederbedrijf in dienst te stellen van de dochteronderneming die gevestigd is op het grondgebied van een van de partijen. Dit recht is beperkt tot werknemers in zogenoemde sleutelposities, zoals gedefinieerd in het tweede lid. Deze beperking wordt in artikel 37 nogmaals in algemene zin herhaald door te bepalen dat aan de hoofdstukken II (vestiging), III (diensten), IV (algemene bepalingen) van Titel IV geen recht kan worden ontleend op het verblijf van onder meer werknemers anders dan in een sleutelpositie.

Artikel 26

Zoals gebruikelijk in partnerschapsakkoorden houdt de zogenoemde «standstill»-bepaling slechts een streven in van partijen om de voorwaarden van vestiging en exploitatie van ondernemingen niet restrictiever te maken dan op de dag, voorafgaande aan de datum van ondertekening van het verdrag. Een uitzondering op deze «standstill» ontstaat, wanneer een van de partijen toetreedt tot de op 15 april 1994 te Marrakesh totstandegkomen Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en de daaronder vallende Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten (GATS; Trb. 1994, 235) en blijkt, dat het onderhavige verdrag gunstiger voorwaarden biedt dan door die partij verleend aan GATS-leden. Deze betere behandeling zou strijdig zijn met het beginsel van meestbegunstiging onder de GATS. In dat geval moeten de voorwaarden worden aangepast aan het (dan restrictievere) GATS-niveau (zie voor deze aanpassing de toelichting op artikel 34). Tadzjikistan zal de Gemeenschap informeren wanneer restrictievere maatregelen worden voorgenomen. De Gemeenschap kan over deze voorgenomen maatregelen overleg vragen. Tevens zegt Tadzjikistan hierin toe de Gemeenschap in kennis te stellen van voorgenomen wijzigingen van relevante regelgeving.

Indien restrictievere wetgeving wordt ingevoerd, zal deze voor een periode van drie jaar niet van toepassing zijn op reeds gevestigde dochterondernemingen en filialen van ondernemingen uit de Gemeenschap.

Hoofdstuk III Grensoverschrijdend dienstenverkeer tussen de Gemeenschap en de Republiek Tadzjikistan (artikelen 27 tot en met 30)

Artikelen 27 en 28

Partijen verbinden zich ertoe de nodige stappen te nemen om het grensoverschrijdend dienstenverkeer geleidelijk mogelijk te maken. Zij zullen samenwerken met het oog op de ontwikkeling van een marktgerichte dienstensector.

Artikel 29

Ingevolge dit artikel verplichten partijen zich tot de toepassing van het principe van onbeperkte toegang tot de internationale maritieme markt en het vervoer op commerciële basis. De rechten en verplichtingen die in het kader van het op 6 april 1974 te Genève tot stand gekomen Verdrag inzake een gedragscode voor lijnvaartconferences (Trb. 1980, 165) zijn aangegaan, worden niet aangetast.

Artikel 30

Over de wederzijdse toegang tot de markten en het verlenen van diensten met betrekking tot het vervoer over de weg, per spoor en over de binnenwateren, en eventueel het luchtvervoer, kunnen afzonderlijke verdragen worden gesloten.

Hoofdstuk IV Algemene bepalingen (artikelen 31 tot en met 37)

Artikel 31

Beperkingen op de bepalingen van Titel IV (Bepalingen inzake handelsverkeer en investeringen) zijn mogelijk uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid. Evenmin zijn de bepalingen van Titel IV van toepassing op werkzaamheden verband houdend met de uitoefening van het openbaar gezag. Een soortgelijke uitzondering is eveneens neergelegd in artikel 14 met betrekking tot de in-, uit- en doorvoer van goederen.

Artikel 32

Met betrekking tot toelating en verblijf, het verrichten van werk, arbeidsvoorwaarden, de vestiging van natuurlijke personen en het verrichten van diensten blijft de nationale wetgeving van toepassing.

Artikel 33

De bepalingen van Titel IV, uitgezonderd hoofdstuk I, zijn eveneens van toepassing op «joint ventures». Hoofdstuk I heeft betrekking op arbeidsvoorwaarden en handelt niet over bedrijven of joint ventures. Voor werknemers geldt uiteraard een ander regime dan voor de vestiging van bedrijven, namelijk die van nationale (arbeidsrechtelijke) behandeling.

Artikelen 34 en 35

Na de inwerkingtreding van de WTO kan de Gemeenschap aan derde landen (in casu Tadzjikistan) geen gunstiger behandeling geven dan onder de GATS verleend. Dit zou strijdig zijn met artikel II van de GATS inzake meestbegunstiging.

Het onderhavige verdrag met Tadzjikistan verhindert niet dat een der partijen gunstiger of verdergaande liberalisatie-afspraken maakt op het punt van vestiging en het grensoverschrijdend dienstenverkeer met andere landen in het kader van verdragen inzake «economische integratie» in de zin van artikel V van de GATS. In dat geval kunnen zij afwijken van het beginsel van meestbegunstiging.

Artikel 36

Overeenkomstig de voorgaande partnerschapsakkoorden geldt het meestbegunstigingsprincipe niet voor de belastingvoordelen die de partijen elkaar nu toekennen of in de toekomst zullen toekennen op grond van verdragen ter voorkoming van dubbele belasting of andere belastingregelingen. Partijen worden door het onderhavige verdrag niet belet om, hetzij in hun belastingverdragen hetzij in hun nationale belastingwetgeving, maatregelen te nemen gericht op het voorkomen van het ontduiken van belastingheffing. Evenmin worden zij belet om bij de toepassing van hun fiscale wetgeving onderscheid te maken tussen belastingplichtigen, die niet in gelijke omstandigheden verkeren, met name wat betreft hun woonplaats.

Artikel 37

Evenmin als de voorgaande partnerschapsakkoorden, verschaft het onderhavige verdrag aan personen het recht van toegang tot en verblijf op het grondgebied van de andere partij of aan dochterondernemingen, filialen en ondernemingen het recht tot het in dienst hebben van personen uit de andere partij dan wel met hen een tijdelijke arbeidsovereenkomst aan te gaan.

Hoofdstuk V Betalings- en kapitaalverkeer (artikel 38)

Artikel 38 voorziet in een zekere liberalisering ten aanzien van de lopende rekening van de betalingsbalans. Bepaald wordt dat de partijen zich verplichten om betalingen te liberaliseren voorzover deze betrekking hebben op het verkeer van goederen, diensten of personen in overeenstemming met de bepalingen van het verdrag. Verder wordt voorzien in enige liberalisering ten aanzien van de kapitaalrekening van de betalingsbalans. Vrij kapitaalverkeer wordt mogelijk gemaakt met betrekking tot directe investeringen in ondernemingen opgericht volgens het recht van het land van vestiging en investeringen die in overeenstemming zijn met het verdrag. Tevens wordt het kapitaalverkeer vrijgemaakt dat samenhangt met het te gelde maken van gedane investeringen en het repatriëren van winsten. Vanaf de inwerkingtreding van het verdrag zullen geen nieuwe beperkingen op het betalings- en kapitaalverkeer worden ingevoerd en zullen bestaande beperkingen niet restrictiever worden gemaakt. Het verdrag voorziet in overleg tussen partijen over het bevorderen van kapitaalverkeer niet verbonden met directe investeringen. Totdat sprake is van volledig convertibele valuta overeenkomstig artikel VIII van de op 27 december 1945 te Washington tot stand gekomen Artikelen der Overeenkomst van het Internationale Monetaire Fonds (Trb. 1977, 40), kunnen onder uitzonderlijke omstandigheden deviezenbeperkingen worden toegepast ten aanzien van het verlenen of opnemen van financieel krediet op korte of middellange termijn. Wanneer onder uitzonderlijke omstandigheden ernstige moeilijkheden dreigen voor de toepassing van het wisselkoersbeleid of het monetaire beleid, kan elk van de partijen vrijwaringsmaatregelen nemen met betrekking tot het betalings- en kapitaalverkeer voor een periode van niet meer dan zes maanden.

Hoofdstuk VI Bescherming van intellectuele, industriële en commerciële eigendom (artikel 39)

Zoals gebruikelijk, is met Tadzjikistan overeengekomen dat binnen een overgangsperiode van vijf jaar na inwerkingtreding van het verdrag partijen elkaar een gelijkwaardig niveau van bescherming bieden van intellectuele, industriële en commerciële eigendomsrechten. In een gemeenschappelijke verklaring bij de Slotakte is met betrekking tot artikel 39 (niet limitatief) omschreven wat onder deze rechten wordt verstaan. Een gelijkwaardig niveau van bescherming kan worden bereikt door onder meer de toetreding door partijen tot een aantal multilaterale verdragen inzake intellectuele eigendomsrechten. Deze verdragen zijn opgenomen in bijlage IV bij het verdrag. Partijen kunnen elkaar ook andere multilaterale verdragen aanbevelen. Uit de bijlage blijkt tevens, dat partijen elkaar meestbegunstiging verlenen bij de erkenning en de bescherming van intellectuele eigendom. Uitzonderingen hierop zijn eventuele voordelen op grond van regelingen tussen Tadzjikistan en andere voormalige Sovjet-republieken, dan wel voordelen die zijn gebaseerd op effectieve reciprociteit.

TITEL V Samenwerking op het gebied van wetgeving (artikel 40)

Tadzjikistan zal het nodige doen om ervoor te zorgen dat zijn wetgeving geleidelijk in overeenstemming wordt gebracht met die van de Gemeenschap. Het betreffen hier onder meer de volgende terreinen: douanewetgeving, vennootschapsrecht, bankrecht, financiële diensten, mededingingsregels en openbare aanbestedingen. De Gemeenschap verleent daarbij technische assistentie. Ook zoeken de partijen naar methoden om de toepassing van hun respectieve concurrentievoorschriften, voor zover de onderlinge handel erdoor wordt beïnvloed, te coördineren.

TITEL VI Sociaal-economische samenwerking (artikelen 41 tot en met 65)

Artikel 41

De economische samenwerking zal zijn gericht op de bevordering van het hervormingsproces, op een duurzame ontwikkeling en op de versterking van de economische banden met de Gemeenschap. Waar nodig zal de Gemeenschap technische assistentie verlenen middels het Tacis-programma (Verordening (Euratom, EG) nr. 1279/96 van de Raad van 25 juni 1996 betreffende bijstand aan de Nieuwe Onafhankelijke Staten en Mongolië bij de sanering en het herstel van de economie (PbEG 1996, L 165). De samenwerking zal zich vooral richten op economische en sociale ontwikkeling, steun voor ondernemingen, landbouw en voedselzekerheid, energie (inclusief hydro-elektriciteit), watermanagement en nucleaire veiligheid, gezondheid, armoedebestrijding, transport, post, elektronische communicatie, toerisme, milieubescherming, regionale samenwerking (onder andere op het gebied van bestrijding van drugssmokkel) en «bordermanagement».

Artikelen 42 tot en met 65

Deze artikelen gaan uitgebreider in op alle in artikel 41 genoemde samenwerkingsgebieden. Ze schetsen de kaders waarbinnen de samenwerking plaats zal vinden en welke internationale regelgeving en standaarden van toepassing zijn. Een centrale plaats binnen alle artikelen wordt ingenomen door de vermelding van de noodzaak tot hervormingen, modernisering, het opstellen van deugdelijke regelgeving, capaciteitsopbouw en investeringen.

In artikel 63 inzake douanesamenwerking wordt verwezen naar een douaneprotocol bij het verdrag. Het protocol omschrijft enkele definities, zoals onder andere die van «persoonsgegevens» en beschrijft de mogelijkheden, procedures en vorm voor onderlinge gegevensuitwisseling. Belangrijke bepalingen betreffen de geheimhoudingsplicht en de voorwaarde dat bij uitwisseling van gegevens het niveau van bescherming van de ontvangende partij gelijk is aan dat van de verstrekkende partij.

Voor wat betreft het gebruik van persoonlijke gegevens, is voor Nederland de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp; Wet van 6 juli 2000, Stb. 302) relevant. Met deze wet is Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG L 281) geïmplementeerd.

Verkregen informatie mag uitsluitend gebruikt worden voor de in het onderhavige protocol omschreven doeleinden. De bepalingen uit het protocol doen geen afbreuk aan verplichtingen krachtens andere verdragen en zijn complementaire aan verdragen inzake wederzijdse bijstand in douanezaken tussen lidstaten en Tadzjikistan. In geval van onverenigbaarheid prevaleren de bepalingen uit het protocol boven bilaterale douaneverdragen. Over de kwesties betreffende de toepasselijkheid van het protocol beslist het Samenwerkingscomité.

TITEL VII Samenwerking op het gebied van democratie en de mensenrechten (artikel 66)

Deze titel voorziet in samenwerking op het gebied van democratie en mensenrechten. De samenwerking krijgt voornamelijk gestalte in programma's voor technische bijstand en sluit aan op de artikelen 2 en 4 van het verdrag. Uitwisselingen tussen de rechterlijke macht, parlementsleden en niet-gouvernementele organisaties worden gestimuleerd.

TITEL VIII Samenwerking bij de preventie van illegale activiteiten en de preventie van en controle op illegale immigratie (artikelen 67 tot en met 71)

Artikelen 67 tot en met 69

Deze artikelen hebben respectievelijk betrekking op het voorkomen van illegale activiteiten (artikel 67), in het bijzonder het witwassen van geld (artikel 68) en verdovende middelen (artikel 69).

Onder illegale transacties wordt mede de illegale wapenhandel begrepen. In het artikel met betrekking tot verdovende middelen wordt verwezen naar de door de Gemeenschap en de desbetreffende internationale autoriteiten erkende normen, zoals die van de Chemical Action Task Force (CATF), wat betreft de controle op precursoren en andere essentiële stoffen die gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen.

Artikel 70

Dit artikel beschrijft de samenwerking op het gebied van migratie, waaronder de bestrijding van illegale migratie.

Het derde lid bevat een terug- en overnameclausule. De partijen verplichten zich wederzijds tot het zonder verdere formaliteiten terugnemen van eigen onderdanen die zich illegaal op respectievelijk het grondgebied van Tadzjikistan of op het grondgebied van een der lidstaten van de Europese Gemeenschap bevinden.

De partijen worden voorts verplicht tot het verstrekken van passende identiteitsdocumenten ten behoeve van terugname van eigen onderdanen.

In de bepaling wordt tevens overeengekomen dat de partijen een apart verdrag sluiten over nadere specifieke verplichtingen op het gebied van terugname, met inbegrip van de overname van onderdanen van andere landen en statenloze personen. Zolang in EU-verband een dergelijk verdrag niet is gesloten, kan een EU-lidstaat op verzoek en gelet op de bij artikel 70 behorende verklaring in de Slotakte bilateraal een terug- en overnameverdrag met Tadzjikistan sluiten.

Het derde lid van artikel 70 is opgesteld in de lijn van de standaardtekst die de EU met betrekking tot de terug- en overnameclausule heeft geformuleerd. Tijdens de Raad voor Justitie en Binnenlandse Zaken in december 1999 is besloten dat in verdragen van de Europese Gemeenschap, met inbegrip van gemengde akkoorden, een terug- en overnameclausule dient te worden opgenomen. De rechtsbasis daarvoor is artikel 63, onder 3, onderdeel b, van het EG-verdrag.

Artikel 71

Dit artikel bevat de standaard EU «anti-terrorisme» clausule. Tot het opnemen van deze clausule in overeenkomsten met derde landen werd in april 2002 in EU-kader besloten. Partijen zullen samenwerken inzake de preventie en uitbanning van terrorisme op basis van onder meer VN-Veiligheidsresolutie 1373, andere VN-resoluties (waarmee toekomstige resoluties niet zijn uitgesloten) en internationale overeenkomsten. Partijen zullen elkaar van informatie voorzien over terroristische groeperingen en hun netwerken, overeenkomstig nationaal en internationaal recht. Tot slot wisselen partijen gezichtspunten en ervaringen uit ten aanzien van het voorkomen en tegengaan van terrorisme.

TITEL IX Culturele samenwerking (artikel 72)

In het onderhavige verdrag wordt voorzien in samenwerking op het gebied van cultuur. Deze samenwerking kan tevens worden geplaatst in het kader van bestaande culturele samenwerkingsprogramma's van de Gemeenschap en de lidstaten.

TITEL X Financiële samenwerking (artikelen 73 tot en met 76)

Overeenkomstig de bestaande praktijk met betrekking tot het verlenen van technische assistentie aan republieken van de voormalige Sovjet-Unie, wordt in deze titel bevestigd dat Tadzjikistan hiervoor in aanmerking komt. Deze assistentie zal, net als nu het geval is, worden verstrekt in de vorm van giften onder het Tacis-programma. Bijzondere aandacht zal er zijn voor de coördinatie van de verschillende hulpinstrumenten en het verband tussen de verschillende typen van assistentie door de Gemeenschap. Armoedebestrijding zal worden opgenomen in de Gemeenschapsprogramma's. De vaststelling van het programma, met de daarin opgenomen prioriteitsstelling, vindt plaats in nauwe samenwerking tussen de Gemeenschap en het ontvangende land. Naar analogie van de voorgaande partnerschapsakkoorden wordt ten slotte gesteld dat het verstrekken van de bijstand door de Gemeenschap nauw gecoördineerd zal worden met andere donoren teneinde de effectiviteit van de hulp te optimaliseren.

TITEL XI Institutionele, algemene en slotbepalingen (artikelen 77 tot en met 101)

De bepalingen in Titel XI zijn identiek aan de bepalingen van deze titel in de voorgaande partnerschapsakkoorden. Zo wordt ook in het onderhavige verdrag een Samenwerkingsraad, een Samenwerkingscomité en een Parlementair Samenwerkingscomité ingesteld. Andere belangrijke bepalingen betreffen de geschillenbeslechtingsprocedure, de bescherming van de essentiële veiligheidsbelangen, alsmede een non-discriminatieclausule.

De bijlagen bij het verdrag vormen een integraal bestanddeel daarvan. Deze bijlagen zijn van technische of uitvoerende aard, aangezien zij procedurele, beschrijvende of technische regels bevatten, die een nadere uitwerking vormen van de verdragsartikelen waarop zij betrekking hebben. Voor zover de bijlagen (mede) tot de bevoegdheden der lidstaten behoren, zullen eventuele wijzigingen ervan op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen hier te lande geen parlementaire goedkeuring behoeven, tenzij de Staten-Generaal thans terzake een voorbehoud maken.

3. Koninkrijkspositie

Evenals de reeds tot stand gebrachte EU-partnerschapsakkoorden met andere landen in de regio zal het onderhavige verdrag, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor Nederland gelden.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

De Staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken,

A. Nicolaï

Naar boven