30 234 Toekomstig sportbeleid

Nr. 373 MOTIE VAN DE LEDEN VAN DEN BRINK EN RUDMER HEEREMA

Voorgesteld 5 juli 2023

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat sport en bewegen primair van de samenleving is, waarbij verenigingen, vrijwilligers en anderen de sport grotendeels van onderop organiseren en de overheid zich dus terughoudend dient op te stellen en ondersteunend dient te zijn;

constaterende dat voor het organiseren van die ondersteuning begin dit jaar reeds minder vrijblijvende afspraken zijn gemaakt tussen Rijk en gemeenten voor de periode 2023–2026, te weten het Sportakkoord II, de Brede Regeling Combinatiefuncties en het Gezond en Actief Leven Akkoord;

overwegende dat de Minister een sportwet in voorbereiding heeft, maar dat een dergelijke kaderwet ingrijpende gevolgen kan hebben voor de organisatie en uitvoering van sportbeleid en dat het daarom belangrijk is om zorgvuldig af te wegen of dergelijke wetgeving noodzakelijk en wenselijk is;

verzoekt de regering de voorgenomen verkenning van een mogelijke kaderwet voor sport te koppelen aan de resultaten van de gemaakte afspraken en pas in 2026 te bezien of een sportwet noodzakelijk is,

en gaat over tot de orde van de dag.

Van den Brink

Rudmer Heerema

Naar boven