30 234 Toekomstig sportbeleid

Nr. 31 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 november 2010

Naar aanleiding van uw verzoek u te informeren over mijn reactie op het onlangs verschenen onderzoeksrapport «De Nederlandse topsporter en het antidopingbeleid», bericht ik u als volgt.

Het onderzoek geeft een helder beeld van de opvattingen van topsporters over het huidige antidopingbeleid. Ik vind het van groot belang dat de houding van de Nederlandse topsporters ten opzichte van dopinggebruik zeer afwijzend is. Dat biedt mede een basis voor het voeren van een strikt antidopingbeleid.

Evenzo belangrijk acht ik de opvatting van bijna de helft van de topsporters dat de dopingregels en met name de whereaboutsregeling te veel invloed heeft op het privéleven.

De spanning tussen de dopingregels en de rechten van de sporters valt niet licht weg te nemen. De dopingregels zijn een resultaat van internationaal overleg tussen sport- en antidopingorganisaties waarbij mondiale harmonisatie het uitgangspunt is: gelijke regels voor alle sporten en in alle landen. Het voeren van een eigen (nationaal) beleid is dan ook niet mogelijk, tenzij de consequentie van een sportief isolement (bijv. geen deelname aan Olympische Spelen en geen organisatie van grote internationale sportevenementen) geaccepteerd wordt.

Sport heeft een belangrijke functie in de maatschappij en in de economie.

Ik zie echter wel een aantal mogelijkheden om de eerder genoemde spanning te verminderen.

  • Een gedeelte van de kritiek van de sporters hangt samen met de praktische uitvoering van het beleid. Ik zal de Dopingautoriteit verzoeken bij die uitvoering optimaal oog te hebben voor het privéleven van de sporters.

  • Daarnaast zal ik mij in internationaal verband sterk blijven maken voor meer proportionaliteit binnen de dopingregels.

  • Tot slot zal ik er bij de Dopingautoriteit en het NOC*NSF op aandringen dat een voortdurende risicoanalyse gemaakt wordt van sporters en sporten die onder het strenge regime van de whereaboutsregeling vallen. Daarmee kan de omvang van deze groep (momenteel bijna 500 sporters) verkleind worden, waarmee de proportionaliteit van de dopingregels toeneemt.

Meer in het algemeen zal ik er in het periodieke overleg dat ik voer met NOC*NSF en de Dopingautoriteit aandacht vragen voor opvolging van de aanbevelingen uit het rapport. Ik denk daarbij met name aan meer gerichte voorlichting (ook voor voetballers) en intensivering van de opleiding en bijscholing van doping-controleurs.

Tenslotte bevestig ik met deze brief dat ik mij net zoals mijn ambtsvoorganger inzet om een rechtsgrondslag voor dopingcontroles te creëren. Ik streef er naar dit wetsvoorstel eind 2011 bij u in te dienen.

Ik vertrouw erop u met het bovenstaande afdoende geïnformeerd te hebben. Tevens zeg ik toe u te informeren over de uitkomsten van toekomstige herhalingen van dit onderzoek.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. I. Schippers

Naar boven