30 234
Toekomstig sportbeleid

nr. 15
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 april 2008

Bijgaand doe ik u de «Kaderstellende afspraken Impuls Nationaal Actieplan Sport en Bewegen» toekomen. Hierin zijn de afspraken opgenomen tussen mijn ministerie, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Nederlands Olympisch Comité*Nederlandse Sportfederatie in het kader van het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen (NASB).

Om gezondheidswinst te bereiken zal ik de komende jaren samen met gemeenten en sportsector mensen stimuleren meer te gaan bewegen. Vooral Nederlanders die nu te weinig bewegen (minder dan 30 minuten per dag) zijn doelgroep van mijn beleid.

Deze afspraken zijn de uitwerking van mijn beleidsbrief «De Kracht van Sport». Hierin geef ik aan dat voor de uitvoering van beweegprojecten in de wijk afspraken worden gemaakt met gemeenten, aan wie ook de beschikbare middelen worden uitgekeerd. De beschikbare middelen voor de impuls NASB van de zijde van het Rijk bedragen in totaal € 38 miljoen (2008 t/m 2012); gemeenten financieren eenzelfde bedrag.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M. Bussemaker

Kaderstellende afspraken Impuls Nationaal Actieplan Sport en Bewegen

1. Doelen

...«Vanuit het gezondheidsperspectief is de bestrijding van bewegingsarmoede een belangrijke maatschappelijke opgave. Regelmatig bewegen draagt niet alleen bij aan de preventie van overgewicht en diabetes, maar ook aan de preventie van depressie, hart- en vaatziekten en dementie. Daarmee kan niet vroeg genoeg begonnen worden»...

...en ik signaleer dat het juist de meest kwetsbare groepen in de samenleving zijn die het minst bewegen: ouderen, gehandicapten, chronisch zieken, allochtonen, de bewoners van achterstandswijken. Juist voor deze mensen is de toegevoegde waarde van sport en bewegen groot, zowel met het oog op een actieve, gezonde leefstijl als vanwege de talloze integratiemogelijkheden die sport- en beweegactiviteiten bieden»...

«Er gebeurt al veel om deze tendens te keren, maar er kan nog meer worden gedaan. Ik wil daarom een extra impuls geven aan de uitvoering van het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen (NASB)».

«Met deze intensivering en uitbreiding van het NASB wil ik bereiken dat steeds meer mensen de gezonde beweegnorm halen en dat minder mensen een zittend bestaan leiden:

• in 2012 is het percentage volwassenen (18+) dat aan de beweegnorm voldoet minimaal 70% (2005: 63%);

• in 2012 is het percentage jeugdigen (4–17) dat aan de beweegnorm voldoet minimaal 50% (2005: circa 40%);

• in 2012 is het percentage inactieve volwassen Nederlanders maximaal 5% (2005: 6%)». 

(Uit: Beleidsbrief Sport, De kracht van Sport, oktober 2007).

Voor het welslagen van de bestrijding van de bewegingsarmoede spelen de gemeenten een belangrijke rol. De gemeentelijke overheid heeft belang bij een gezonde en zelfredzame bevolking en heeft bevoegdheden en regiemogelijkheden die van invloed zijn op de omgeving van de burger. Daarnaast hebben de gemeenten wettelijke taken op het gebied van maatschappelijke ondersteuning en openbare gezondheid. Geheel in lijn met deze belangen en bevoegdheden kunnen gemeenten op lokaal niveau de regie-rol ter hand nemen om te weinig actieve burgers, door middel van o.a. het inzetten van beweeginterventies, te verleiden om meer te gaan bewegen en hun zodoende tot een actieve leefstijl te stimuleren.

Het Kabinet wil samen met de gemeenten en sportsector een impuls geven aan het realiseren van beweeginterventies en stimuleren dat deze interventies onderdeel uit gaan maken van gemeentelijke plannen voor het lokaal gezondheidsbeleid (WCPV) (de output).

Met de impuls Nationaal Actieplan Sport en Bewegen (hierna impuls NASB) wordt beoogd bij te dragen aan het behalen van de volgende doelen (de outcome):

• het terugdringen van de bewegingsarmoede bij vooral de te weinig actieve burgers (doorgaans de meest kwetsbare groepen in de samenleving) en hiermee

• het verminderen van overgewicht onder de Nederlandse bevolking;

• het terugdringen van andere gezondheidsproblemen als diabetes, hart- en vaatziekten en depressie en tenslotte

• het realiseren van een meer beweegvriendelijke omgeving.

Namens het kabinet wil de staatssecretaris van VWS over de realisering van deze impuls NASB kaderstellende afspraken maken met de landelijke vertegenwoordigers/koepels van gemeenten en sportsector.

2. Partijen

Partijen in deze overeenkomst zijn:

• De staat der Nederlanden, gevestigd te ’s Gravenhage (hierna te noemen: «VWS»), te dezen vertegenwoordigd door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, dr. Jet Bussemaker;

• de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, gevestigd te ’s Gravenhage (hierna: te noemen: «VNG»), te dezen vertegenwoordigd door mr. Ralph Pans;

• het Nederlands Olympisch Comité * Nederlandse Sport Federatie, gevestigd te Arnhem (hierna te noemen: «NOC*NSF»); te dezen vertegenwoordigd door Erica Terpstra.

De ondertekenaars van deze overeenkomst scharen zich achter de doelen (outcome) en de beoogde resultaten (output) van de impuls Nationaal Actieplan Sport en Bewegen en leveren hieraan de grootst mogelijke bijdrage, ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheden en mogelijkheden.

3. Afspraken

Overwegende dat partijen de te weinig actieve burgers willen verleiden om meer te gaan bewegen, spreken partijen af om gezamenlijk beweeginterventies te realiseren en deze beweeginterventies onderdeel te doen uitmaken van gemeentelijke plannen op het terrein van het lokaal gezondheidsbeleid.

Een beweeginterventie is gericht op bewegingsbevordering van te weinig actieve burgers. Hierbij is het streven dat de interventie bij voorkeur een binnen het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen ontwikkelde en/of onderzochte effectieve methodiek, aanbod of maatregel is. Hierbij is ruimte voor lokaal maatwerk. In bijlage 2 is een overzicht opgenomen van mogelijke door de gemeenten in te zetten interventies.

VNG namens de deelnemende gemeenten

De gemeenten hebben op lokaal niveau de regierol om te weinig actieve burgers te verleiden om meer te gaan bewegen en zodoende een actieve leefstijl te bevorderen. Gemeenten kunnen hierbij in aanmerking komen voor een bijdrage van de rijksoverheid (Rijksbijdrage).

Deze Rijksbijdrage is een impuls van beperkte duur, waarbij gemeenten door het inzetten van beweeginterventies en de verankering hiervan in het lokaal gezondheidsbeleid een start kunnen maken voor een structureel beleid om burgers te verleiden om voldoende lichaamsbeweging in hun dagelijkse routine in te bouwen.

De Rijksbijdrage komt in twee tranches beschikbaar, vanaf medio 2008–2010 (eerste tranche) voor zo’n 50 gemeenten met naar verwachting de grootste gezondheidsachterstand (geschat op basis van gegevens over Sociaal Economische Status (SES)). In 2010–2012 (tweede tranche) wordt de Rijksbijdrage ter beschikking gesteld aan nog eens zo’n 50 gemeenten op basis van naar verwachting de grootste gezondheidsachterstand. In het algemeen komen gezondheidsachterstanden vooral voor bij groepen met een lage SES.

De Rijksbijdrage is beschikbaar voor gemeentebesturen, die bereid zijn om een verklaring te tekenen (voor een periode van 4 jaar), waarin zij aangeven deze landelijke kaderstellende afspraken Impuls Nationaal Actieplan Sport en Bewegen op lokaal niveau te realiseren. Voor de financiering hiervan zetten gemeenten, in aanvulling op de Rijksbijdrage, eigen middelen in (cofinanciering) (gemiddeld 50% over vier jaar; in de eerste twee jaren 0% en in de laatste 2 jaar 100%).

De VNG stimuleert de deelnemende gemeentebesturen:

om de beoogde doelen en activiteiten van de impuls NASB te realiseren;

om met de beschikbare Rijksbijdrage en eigen middelen beweeginterventies (additioneel aan of ter intensivering van bestaande activiteiten) te realiseren;

om daar waar het kan gebruik te maken van de binnen het NASB ontwikkelde en/of onderzochte effectieve beweegmethodieken/interventies, aanbod of maatregel;

om de realisatie van de beweeginterventies onderdeel te laten zijn van gemeentelijke plannen op het terrein van het lokaal gezondheidsbeleid;

een meer beweegvriendelijke omgeving te realiseren;

om hieromtrent een verklaring te ondertekenen die toegang geeft tot uitkering van de Rijksbijdrage.

De VNG draagt verder jaarlijks (t/m 2014) zorg voor het totstandkomen van een landelijk beeld. Dit beeld wordt gevormd door de toepassing van de beweeginterventies en verankering in de nota’s lokaal gezondheidsbeleid per gemeente op geaggregeerd niveau te beschrijven.

De Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) zet haar netwerk in om de gemeentelijke sectoren te stimuleren het beleid van de impuls NASB op lokaal niveau te implementeren.

NOC*NSF namens de sport

De georganiseerde sport biedt goede kansen in de strijd tegen bewegingsarmoede. Met haar bereik, veelzijdigheid, kwaliteit en sociale structuur is de georganiseerde sport in staat om mensen in elke levensfase een structureel en passend sport- en beweegaanbod te bieden. Bovendien levert de sportvereniging een sociale omgeving, waardoor de kans op duurzame sportbeoefening wordt vergroot. Sporters bewegen meer dan niet sporters, maar er zijn ook sporters die de beweegnorm niet halen. De georganiseerde sport ziet het als haar taak om nog meer Nederlanders te stimuleren (meer) te sporten en bewegen binnen of met steun van de georganiseerde sport.

In het kader van het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen heeft een aantal sportbonden in samenwerking met NOC*NSF laagdrempelige sportactiviteiten (verder) ontwikkeld, zoals activiteiten op het terrein van wandelen, hardlopen, zwemmen en gymnastiek. Deze sportactiviteiten zijn geschikt voor te weinig actieve burgers en sluiten daarom goed aan bij of kunnen onderdeel uitmaken van de door de gemeenten in te zetten beweeginterventies.

NOC*NSF:

Stimuleert sportbonden (en sportverenigingen) om bij de verdere uitrol van de binnen het NASB ontwikkelde en/of onderzochte laagdrempelige sportactiviteiten, waar mogelijk en zinvol, de samenwerking aan te gaan in de deelnemende gemeenten van de impuls NASB en derhalve laagdrempelige sportactiviteiten aan te bieden.

Stimuleert sportbonden en sportverenigingen bij te dragen aan het realiseren van de landelijke streefcijfers (zie punt 1 doelen) op het terrein van lichaamsbeweging;

VWS namens de rijksoverheid

Voor de uitvoering van de impuls NASB stelt VWS een Rijksbijdrage beschikbaar van € 4,5 mln. in 2008, € 9 mln. in 2009, € 9,5 mln. in 2010, € 10 mln. in 2011, € 5 mln. in 2012.

De Rijksbijdrage wordt «geoormerkt» uitgekeerd via het gemeentefonds. In 2008 gebeurt dit met een integratie-uitkering en van 2009 t/m 2012 naar verwachting met een decentralisatie-uitkering.

Voorts draagt VWS zorg voor flankerend beleid in de vorm van tijdelijke ondersteuning van de uitvoering op lokaal niveau. Deze ondersteuning zal door het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB) in samenwerking met lokale en regionale partners plaatsvinden.

VWS geeft ook opdracht en stelt financiering beschikbaar voor aanvullend evaluatief onderzoek (zie punt 5).

5. Verantwoording en aanvullende evaluatief onderzoek

Aanvullend evaluatief onderzoek van de output en outcome vindt plaats in opdracht van VWS. VWS benut in beginsel bestaande peilingen en registraties. Gemeenten en betrokken sectoren werken hieraan mee.

De VNG draagt jaarlijks (t/m 2014) zorg voor het totstandkomen van een landelijk beeld. Dit beeld wordt gevormd door de toepassing van de beweeginterventies en verankering in de nota’s lokaal gezondheidsbeleid per gemeente op geaggregeerd niveau te beschrijven.

Mocht het beeld hiertoe aanleiding geven, dan zal een nadere steekproef worden genomen onder gemeenten.

Als een gemeente besluit af te zien van de realisering van (output) afspraken, dan komt de gemeente in het daarop volgende jaar niet meer in aanmerking voor de Rijksbijdrage.

Betrokken partijen verlenen hun volledige medewerking aan het aanvullende evaluatief onderzoek van de output en outcome van de impuls NASB en stimuleren hun achterban dit evenzo te doen.

6. Uitvoering

De ondertekenaars voeren bestuurlijk overleg (tenminste halfjaarlijks) over de uitvoering van de Impuls NASB.

Indien de outputafspraken (zoals genoemd bij punt 3) niet volgens planning gerealiseerd worden, bespreken partijen welke gevolgen dit heeft. Hierbij zal in elk geval gekeken worden welke mogelijke gevolgen dit heeft voor de gemeenten die in de tweede tranche (vanaf medio 2010) in aanmerking komen voor een Rijksbijdrage.

7. Looptijd

De looptijd van de Kaderstellende afspraken impuls NASB is van 3 april 2008 t/m 1 juli 2014.

8. Ondertekening

Aldus overeengekomen en ondertekend te Amsterdam, 3 april 2008,

dr. Jet Bussemaker,

mr. Ralph Pans,

Erica Terpstra,

BIJLAGE 1

Toelichting

1. Inleiding

«Het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen brengt te-weinig-actieven meer en structureel in beweging. Het NASB biedt advies, levert inzicht in effectieve interventies, zorgt voor deskundigheidsbevordering en stelt geld beschikbaar, ter bevordering van een actieve leefstijl. Hiermee kunnen gemeenten, samen met lokale partners makkelijk en snel aan de slag».

Het probleem van bewegingsarmoede en daarmee samenhangende gezondheidsproblemen, zoals overgewicht en diabetes, verdienen een stevige en structurele aanpak. De urgentie is nu zeker hoog vanwege de sterke toename van overgewicht onder de Nederlandse bevolking. Ruim 46 % van de volwassenen is te zwaar en ruim 10% veel te zwaar1. Ook het aantal te dikke kinderen stijgt aanzienlijk. Als de huidige ontwikkeling doorzet, zal in 2015 1 op de 5 kinderen te dik zijn2. Daarbij voldoen slechts 40% van de jeugdigen aan de beweegnorm. In achterstandswijken is dit nog veel minder. In de beleidsbrief «Kracht voor sport» is de doelgroep jeugd als één van de speerpunten genoemd. Ook bij ouderen, chronisch zieken en mensen in een ongunstige sociaal-economische situatie is sprake van bewegingsarmoede.

De (negatieve) maatschappelijke gevolgen zijn groot. De kosten van de gezondheidszorg die met overgewicht samenhangen, zijn circa € 1,2 mrd. De economische schade door verzuim en arbeidsongeschiktheid bedraagt niet minder dan ongeveer € 2 mrd. per jaar3.

Uit het RIVM/TNO-onderzoek Kosteneffectiviteit en gezondheidswinst van behalen beleidsdoelen bewegen en overgewicht; onderbouwing Nationaal Actieplan Sport en Bewegen (2005), blijkt dat het collectief stimuleren van lichaamsbeweging een kosteneffectieve maatregel is, die – afgezien van de kosten van een langer leven – netto zelfs een bate oplevert. Zo calculeerde het RIVM dat met een jaarlijkse investering van ongeveer € 100 miljoen er binnen 5 jaar een daling van 1–2 procentpunt «echte» inactieven haalbaar is, alsmede een bescheiden daling van het lichaamsgewicht. Een stijging van 5 procentpunt van het aantal mensen dat aan de beweegnorm voldoet achtte het RIVM eveneens mogelijk, bij een adequate strategie.

Op grond van onder meer dit rapport is besloten tot het ontwikkelen en implementeren van een Nationaal Actieplan Sport en Bewegen (NASB). Het besluit van dit kabinet om samen met de gemeenten en sportsector een impuls te geven aan het realiseren van kosteneffectieve beweeginterventies past in de uitwerking van het NASB.

Beweegnorm

Sinds 2005 wordt als beweegnorm de zogenaamde «combinorm» gehanteerd. Men voldoet aan die norm als men aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) voldoet en/of aan de Fitnorm. De NNGB vereist minimaal 30 minuten matig intensief bewegen op minstens vijf dagen per week. Voor de jeugd tot 18 jaar is dit 60 minuten op zeven dagen per week, op een iets hoger niveau. De Fitnorm vereist minimaal 20 minuten intensief bewegen (sport of fitness) op minstens op 3 dagen per week.

Door middel van het NASB wordt lichaamsbeweging van vooral te weinig actieve burgers gestimuleerd om zodoende de gezondheid te bevorderen. Dit geschiedt zowel door sport, spel en fitness als door beweging in het «gewone» dagelijkse leven. Dat is van belang omdat uit metingen van TNO blijkt dat de hoeveelheid lichaamsbeweging een fractie is van de totale hoeveelheid lichaamsbeweging die nodig is voor een goede gezondheid en dat zelfs maar weinig sporters alleen uit hun sportbeoefening voldoende gezonde lichaamsbeweging halen. Via het NASB is een pakket aan stimuleringsmaatregelen (beweeginterventies) ontwikkeld die de burgers en specifieke risicogroepen in het bijzonder moet verleiden om meer te gaan bewegen. Daarbij wordt sterk ingezet op beloftevolle en bewezen effectieve methodieken, die kunnen worden ingezet op het lokale niveau in onder andere de wijk, zorg, schoolomgeving, maar ook op het werk. De implementatie van deze methodieken wordt ondersteund door de in 2007 gestarte campagne «30 minuten bewegen». Daarnaast is het van belang dat ook de fysieke omgeving bewegen mogelijk maakt en daartoe uitnodigt. Hiertoe is intersectoraal beleid nodig, zodat verbindingen worden gelegd tussen beweegbeleid en sectoren als maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, ruimtelijke ordening, recreatie en verkeer. Hierbij kunnen woningcorporaties een adviserende rol spelen.

Tenslotte: De activiteiten binnen het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen zijn erop gericht om alle te weinig actieve burgers in Nederland structureel in beweging te krijgen, dus niet alleen de burgers van de deelnemende gemeenten aan deze impuls NASB.

2. Doel van de impuls

Beweeginterventies additioneel aan reeds lopende activiteiten

Het doel van deze impuls is het implementeren en inkaderen van effectieve beweeginterventies additioneel aan of ter intensivering van eventueel reeds lopende activiteiten. De impuls is dan ook niet bedoeld voor het bekostigen dan wel voortzetten van reeds bestaande sport- en beweegactiviteiten, bijv. op het terrein van BOS/BSI-impuls en de impuls brede scholen sport en cultuur. De lopende en nieuwe activiteiten kunnen elkaar versterken.

Inzetten financiële middelen impuls NASB voor beweegactiviteiten

Het gaat nadrukkelijk bij de impuls NASB om de financiering van activiteiten gericht op het blijvend meer aan het bewegen en sporten krijgen van te-weinig-actieve burgers en niet om bijv. te investeren in sportaccommodaties en/of het aanleggen van fiets- en wandelpaden voor een meer beweegvriendelijke omgeving. Verder is het ook niet de bedoeling om (extra) personeel te financieren (dwz. «overhead», bijv. voor beleids- en coördinatiewerkzaamheden) dan wel sportmateriaal, tenzijdirect inzetbaar voor het uitvoeren van de beweeginterventies. Met «tenzij» wordt, voor wat betreft inzet personeel, bedoeld dat dit personeel daadwerkelijk met de uitvoering van sport- en beweegactiviteiten bezig is. Vanuit deze middelen kan verder wel het inschakelen van ondersteuning voor het uitvoeren van beweeginterventies worden gefinancierd, ook voor zover direct inzetbaar voor het realiseren van de doelstellingen van de impuls NASB.

Laagdrempelige sportactiviteiten/sportinterventies

Laagdrempelige sportactiviteiten, aangeboden door sportverenigingen (en sportbonden), die met name geschikt zijn om te weinig actieve burgers aan het bewegen te krijgen, kunnen onderdeel uitmaken van de beweeginterventies. Deze zijn eveneens in het overzicht beweeginterventies Nationaal Actieplan Sport en Bewegen (www.NASB.nl) opgenomen.

Verankering bewegen in gemeentelijke plannen lokaal gezondheidsbeleid

Het verankeren van bewegen hoeft zich niet alleen te beperken tot het lokale gezondheidsbeleid. Bewegingsstimulering heeft ook goede raakvlakken met het WMO-beleid, maar ook met andere terreinen als onderwijs, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer, recreatie en natuurlijk het lokale sportbeleid.

Een meer beweegvriendelijke omgeving

Eén van de voorwaarden vanuit het NASB om mensen te kunnen stimuleren tot meer bewegen is een fysieke omgeving die bewegen mogelijk maakt en stimuleert. Lopen en fietsen als dagelijkse routine zijn een belangrijke vorm van bewegen. Woningcorporaties kunnen hier een belangrijke rol bij spelen. Corporaties kunnen voor dit aspect voor gemeenten een partner zijn bij planontwikkeling, en kennis inbrengen over de relatie «fysieke inrichting en bewegen». Ten slotte kunnen ze eraan bijdragen dat voorzieningen tijdens het planontwikkelingsproces en de uitvoering ook gerealiseerd worden. Tot nu toe is er nog weinig bekend wat een omgeving nu precies beweegvriendelijk maakt.

De corporaties kunnen, naast de natuurlijke partners die zij voor onder meer de sectoren ruimtelijke ordening en volkshuisvesting zijn, (nog meer) een gelijkgestemde en initiërende partner zijn voor de sectoren gezondheid, jeugd, sport, natuur en milieu. De brancheorganisatie van de woningbouwcorporaties Aedes zal onder andere een dossier aanleggen van goede voorbeelden uit het land met betrekking tot dit thema. Verder wil Aedes corporaties faciliteren bij het meedenken en meewerken aan de implementatie van het NASB in de woonomgeving. Voorbeelden, waaraan gedacht kan worden, zijn in bijlage 3 opgenomen.

Zoals hierboven aangegeven, kunnen investeringen in (sport)infrastructuur/beweegvriendelijke omgeving nietvanuit de beschikbare middelen voor deze impuls NASB gefinancierd worden. Door bij het inrichten van de fysieke infrastructuur rekening te houden met een beweegvriendelijke omgeving en bijv. de kennis/ervaring van woningcorporaties hiervoor in te schakelen, zal het positieve effect van de beweeginterventies op de te-weinig-actieve-burgers uiteraard versterkt worden. De verwachting is dat bij tijdige opname in de infrastructurele plannen de aanpassingen t.b.v. een actieve leefstijl op kosteneffectieve wijze kan plaatsvinden.

3. Financiering

De impuls NASB wordt gefinancierd door het ministerie van VWS en door de deelnemende gemeenten.

Voor de uitvoering van de impuls NASB stelt VWS een Rijksbijdrage beschikbaar van € 4,5 mln. in 2008, € 9 mln. in 2009, € 9,5 mln. in 2010, € 10 mln. in 2011, € 5 mln. in 2012. In aanvulling op de Rijksbijdrage zetten de deelnemende gemeenten eigen middelen in (cofinanciering) (gemiddeld 50% over vier jaar; in de eerste twee jaren 0% en in de laatste 2 jaar 100%).

De Rijksbijdrage is een impuls van beperkte duur. De Rijksbijdrage komt in twee tranches beschikbaar, vanaf medio 2008–2010 (eerste tranche) voor zo’n 50 gemeenten met naar verwachting de grootste gezondheidsachterstand (geschat op basis van gegevens over Sociaal Economische Status (SES)). In 2010–2012 (tweede tranche) wordt het budget ter beschikking gesteld aan nog eens zo’n 50 gemeenten op basis van de grootste gezondheidsachterstand. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat de activiteiten halverwege het eerste kalenderjaar aanvangen (dus medio 2008 (eerste tranche) en medio 2010 (tweede tranche)) en dat de gemeente de financiering van de activiteiten vanaf de tweede helft van het derde kalenderjaar volledig voor haar rekening neemt.

Het financiële beeld (inclusief cofinanciering door gemeenten) ziet er als volgt uit:

Tabel: Rijksbijdrage en cofinanciering door gemeenten

 2008200920102011201220132014
1e tranche gemeenten (Rijksbijdrage)4 5009 0004 500    
Cofinanciering 1e tranche  4 5009 0004 500  
2e tranche gemeenten (Rijksbijdrage)  5 00010 0005 000  
Cofinanciering 2e Tranche    5 00010 0005 000
Totaal Rijksbijdrage4 5009 0009 50010 0005 000  
Totaal bijdrage Gemeenten  4 5009 0009 50010 0005 000

In het algemeen komen gezondheidsachterstanden vooral voor bij groepen met een lage sociaal-economische status (www.gezondheidsachterstanden.nl). Lage sociaal-economische status is hierbij een belangrijke determinant voor gezondheidsachterstand. Om de gemeenten te bepalen, die in aanmerking komen voor een Rijksbijdrage, zijn de gemeenten door het RIVM gerangschikt naar sociaal-economische status, zoals die is berekend door het SCP. Indicatoren van SES bedragen gemiddeld inkomen, percentage huishoudens met een laag inkomen; percentage inwoners zonder een betaalde baan en percentage huishoudens met gemiddeld een lage opleiding1.

Bij de impuls NASB wordt, voor het daadwerkelijk berekenen van het beschikbaar bedrag per gemeenten, een schijvensysteem toegepast met een aflopend bedrag per inwoner. Een gemeente krijgt voor de eerste schijf € 6 euro per inwoner en voor elke volgende schijf een afnemend bedrag. Hierbij is rekening gehouden met de additionele positieve effecten op bewegen ten gevolge van andere investeringen als de langjarige 30 minuten bewegen campagne, het beleid om, indien kosteneffectief, de BeweegKuur op te nemen in de ziektekostenverzekering, de Impuls brede scholen, sport en cultuur, meedoen allochtone jeugd en BOS/BSI impuls.

Het schijvensysteem ziet er als volgt uit:

SchijvenInwoners vanInwoners totBedrag per inwoner
1110 000€ 6
210 00130 000€ 4
330 00160 000€ 3
460 0011 000 000€ 1

Verder kan vermeld worden dat uit een onderzoek van RIVM/TNO,Kosteneffectiviteit en gezondheidswinst van behalen beleidsdoelen bewegen en overgewicht; onderbouwing Nationaal Actieplan Sport en Bewegen (2005), blijkt dat met een kosteneffectieve investering van ongeveer € 6 per inwoner de beweegdoelstellingen gehaald kunnen worden. Dit is o.a. gebaseerd op het project Hartslag Limburg.

4. Flankerend beleid door het NISB in samenwerking met lokale en regionale partners

VWS draagt zorg voor flankerend beleid in de vorm van tijdelijke ondersteuning van de uitvoering op lokaal niveau. NISB en haar partners zijn verantwoordelijk voor deze ondersteuning.

Gemeenten hebben ruime expertise op het gebied van probleemanalyse, beleidsformulering, vergroten van betrokkenheid van hun inwoners en het uitvoeren van actieplannen. Het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen biedt op vraag van gemeenten en lokale professionals aanvulling hierop vanuit haar ervaring met het lokaal in beweging krijgen van te-weinig-actieven. NISB presenteert op www.nasb.nl een compleet overzicht van de ondersteuningsmogelijkheden.

Voor de gemeenten die gebruik maken van de NASB-impuls stelt het NISB voor een aantal dagen per gemeente adviseurs beschikbaar. Deze adviseurs kunnen op aanvraag gemeenten ondersteunen op het terrein van bestuurlijke/ambtelijke voorbereiding, het opstellen van plannen, opstarten van de beweeginterventies en het ondersteunen van lokale netwerken. Eén en ander afhankelijk van de specifieke vraag van de gemeenten. Daarnaast kunnen gemeenten, vanuit het hun beschikbaar gestelde budget, zelf adviseurs inschakelen, mits zij maar direct inzetbaar zijn voor het realiseren van de doelstellingen van de impuls NASB.

Naast maatwerk biedt NISB aan álle gemeenten de mogelijkheid om gebruik te maken van het NASB-Basispakket. De vraag vanuit lokaal is leidend bij de nadere invulling van het pakket zodat de ondersteuning zoveel mogelijk aansluit bij de lokale wensen. Het basispakket bestaat uit:

Ondersteuning bij analyse van lokale situatie

Gemeenten kunnen bij het in kaart brengen van de lokale situatie gebruik maken van een speciaal hiervoor ontwikkeld analyse instrument «de zelftoets». Dit biedt gemeenten inzicht in waar lokaal kansen en mogelijkheden zijn, welke aanpakken succesvol zijn en waar de knelpunten liggen. Daarnaast is er de mogelijkheid een verkennend gesprek met een NASB-adviseur te voeren.

Ondersteuning bij implementatie van goede beweeginterventies

NISB presenteert een overzicht (zie bijlage 2) van bewezen effectieve en/of kansrijke interventies per doelgroep voor de diverse settingsb (werk, wijk, zorg, school & sport). In samenwerking met de diverse ontwikkelaars is er voor de beste interventies uit het overzicht een ondersteuningsaanbod ontwikkeld bestaande uit handboeken/materialen, opleidingen en advies-op-maat.

Ondersteuning door opleidingen en regiobijeenkomsten

Gedurende de looptijd van het NASB, organiseert NISB in samenwerking met haar partners opleidingen, masterclasses, workshops en regiobijeenkomsten. Hierin worden professionals geïnformeerd over het in beweging krijgen van te-weinig-actieven. Tevens worden ze getraind op thema’s als bijvoorbeeld werken met doelgroepen, monitoring en evaluatie en integraal gezondheidsbeleid. De precieze invulling krijgt vorm op basis van de behoeften van lokale professionals.

Communicatie en website

NISB stelt informatie en middelen beschikbaar via www.nasb.nl. Op deze site kunnen gemeenten en professionals ook hun behoeften kenbaar maken.

Tenslotte biedt het NASB communicatiemiddelen om lokaal aandacht te kunnen creëren voor de lokale beweegactiviteiten. Dit vindt in samenwerking met de 30minutenbewegen campagne plaats.

5. Verantwoording en aanvullend evaluatief onderzoek

Voor het verkrijgen van een landelijk beeld en van het volgen van de outcome zal zoveel mogelijk gebruik gemaakt worden van bestaande peilingen en registraties. Bovendien zal zoveel mogelijk worden samengewerkt met onderzoek ten behoeve van bijvoorbeeld de Impuls brede scholen, sport en cultuur.

Er zijn diverse landelijke peilingen waarbij burgers steekproefsgewijze of in panels bevraagd worden. Naar verwachting kan met deze onderzoekingen volstaan worden voor het volgen van de belangrijkste outcome-indicatoren, al dan niet met gerichte aanvulling van de vraagstelling of het vergroten van de steekproefomvang. Indien op meer doelmatige wijze gebruik gemaakt kan worden van bestaande of nog op te starten lokale monitors, zal daartoe worden overgegaan. Daarbij is van belang dat de streefcijfers van het kabinet gebaseerd zijn op de landelijke enquête Ongevallen en Bewegen in Nederland (OBiN). Het verdient de voorkeur dat (het resultaat van) eventueel noodzakelijk aanvullend outcome-onderzoek vergelijkbaar is met (dat van) OBiN.

Over de precieze invulling zullen VWS en de VNG contact onderhouden.

6. Sportconcepten gericht op het terugdringen van bewegingsarmoede binnen de impuls NASB

Binnen het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen hebben een aantal sportbonden, onder regie van het NOC*NSF, laagdrempelige sportconcepten ontwikkeld (als start to run, start to nordic walking, fit-fietsen en zwemmen voor senioren). Deze sportconcepten moeten te weinig actieve burgers ertoe verleiden om meer te gaan sporten en daarom te gaan bewegen. De concepten zijn inmiddels in pilots uitgevoerd en geëvalueerd. De bonden, waarvan is aangetoond dat hun concepten kansrijk zijn, schrijven momenteel implementatieplannen voor de verdere landelijke verspreiding van deze concepten. Deze implementatieplannen zijn in het voorjaar van 2008 gereed. NOC*NSF zal hierbij de sportbonden (en sportverenigingen) stimuleren om bij de verdere uitrol, waar mogelijk en zinvol, deze uitrol te doen plaatsvinden in de deelnemende gemeenten van deze impuls. De kansrijke concepten maken onderdeel uit van de lijst van beweeginterventies, zoals ontwikkeld binnen het NASB.

BIJLAGE 2

Overzicht beweeginterventies Nationaal Actieplan Sport en Bewegen (NASB)

In deze bijlage is een aantal voorbeelden opgenomen van kansrijke aanpakken gericht op bewegingsstimulering van te weinig actieve burgers. Deze interventies zijn getoetst aan de hand van een lijst van criteria, waarmee ze beoordeeld worden op kansrijkheid. Met kansrijke interventies wordt gedoeld op interventies waarvan met grote mate van waarschijnlijkheid gezegd kan worden dat zij een positief effect hebben op het beweeggedrag van te weinig actieve burgers en landelijk verspreid kunnen worden.

Voor een volledige en actuele lijst van kansrijke beweeginterventies wordt verwezen naar de site van het NASB: www.NASB.nl. Op deze site staat een «levend» overzicht van beweeginterventies. Dat wil zeggen dat continu gekeken wordt of de interventies terecht op het overzicht staan en of er nog interventies ontbreken die wel aan de criteria voldoen.

Per interventie is alle informatie te vinden die nodig is om een goed beeld van de interventies te krijgen (omschrijving interventie, de doelgroep, effecten, kosten, ondersteuningsmogelijkheden en benodigde samenwerkingspartners). De lijst met beweeginterventies komt medio april 2008 op de site te staan.

Voorbeelden:

Beweegkriebels (0–4 jaar)

Via de methodiek «Beweegkriebels» van het NiSB krijgen ouders en professionals ideeën, tips en informatie over bewegen met baby’s, dreumesen en peuters. Kinderen hebben plezier in bewegen en doen dat liefst de hele dag. Maar veel tv kijken en het ontbreken van mogelijkheden om lekker buiten te spelen kunnen al snel leiden tot overgewicht en bewegingsachterstanden. Het trainen van huidige professionals werkend met de doelgroep 0–4 jarigen is onderdeel van de aanpak van Beweegkriebels. Zij worden geschoold in het ontwikkelen en uitvoeren van een uitdagend en op de leeftijd van de kinderen afgestemd, speels beweegaanbod. Enkele ROC’s hebben Beweegkriebels in de opleiding tot Sociaal Pedagogisch Werker opgenomen.

Lekker Fit (doelgroep 4–12 jaar)

Dit is een beknopte lesmethode over de thema’s voeding, beweging en het maken van gezonde keuzes voor alle groepen van het primair onderwijs. Per groep bestaat het jaarprogramma uit 8 lessen. Het gaat om vijf theorielessen en drie praktijkopdrachten die zijn uit te breiden met 2 fittests.

Club Extra (4–12 jaar)

Club Extra is een sportclub voor basisschoolkinderen die minder handig zijn in het bewegen en/of weinig drang hebben tot bewegen. Het is belangrijk dat deze kinderen weer plezier gaan beleven aan bewegen en positieve bewegingservaringen opdoen. Kinderen krijgen veel individuele aandacht. Dit is mogelijk omdat de groep waarin bewogen/gesport wordt klein is (maximaal 10 kinderen). De begeleiding probeert aan te sluiten bij wat het kind wel kan, dus bij de mogelijkheden.

Alle leerlingen actief (4–16 jaar)

Door middel van motivatiegesprekken met leerkrachten worden inactieve leerlingen gestimuleerd om meer te gaan bewegen. In de gesprekken wordt rekening gehouden met fases in gedragsverandering en wordt de verantwoordelijkheid voor gedragsverandering bij de leerlingen zelf gelegd.

Big Move (volwassenen met chronische aandoening)

De doelgroep uit het project bestaat uit bewoners van de wijk die kampen met overgewicht, suikerziekte, hart- en vaatziekten, spanningen en moeheid. Na selectie door de huisarts participeren deelnemers in een programma dat hen fysiek en mentaal in beweging brengt. De kernpunten zijn plezier, actie, groepsdynamiek en toenemende participatie.

GALM (Groninger Actief Levenmodel) (55–65 jaar)

Dit is een bewegingsstimuleringsmethode voor niet actieve senioren in de leeftijdsgroep 55–65 jaar. De methode wordt in de vorm van lokale projecten uitgevoerd en bestaat uit drie stappen: het huis aan huis benaderen van de senioren, het aanbieden van een veelzijdig bewegingsstimuleringsprogramma (inclusief een fitheidstest bij aanvang en na afloop van het programma) en het stimuleren van gedragsbehoud. Uitvoering van een lokaal GALM-project duurt 18 maanden.

Communities in Beweging (alle leeftijden)

CIB is erop gericht om te weinig actieve mensen te verleiden tot een actieve leefstijl. De werkwijze is geschikt voor mensen met een lage sociaal economische status en voor mensen met gezondheidsklachten. Deze mensen zijn moeilijk bereikbaar via het reguliere sportaanbod. CIB gaat uit van zeven werkprincipes: 1) Sociale netwerk benadering 2) Participatie 3) Plezier in bewegen 4) Aandacht voor het groepsproces 5) Fysieke en sociale omgeving 6) Intersectorale samenwerking 7) Structurele inbedding.

Start to Run/Start to Nordic Walking

Op 17 maart 2007 heeft de Atletiekunie het Start to Run/Start to (nordic) Walk project georganiseerd. Op meer dan 100 locaties hebben – niet bewegende – Nederlanders kennisgemaakt met de diverse facetten van de loopsport. Voor 6 lessen moesten de deelnemers 30 euro betalen, waarbij ze automatisch lid werden van de bond. In het voorjaar hebben 3900 beginnende lopers deelgenomen. Het gaat om het overgrote deel om niet bewegers die éénmaal per week georganiseerd en onder begeleiding gaan trainen en daarnaast huiswerk meekrijgen om zelf tweemaal per week actief te zijn. Na afloop stroomden zijn zo’n 60% van de deelnemers doorgestroomd naar de verenigingen. De Atletiekunie werkt hierbij nauw samen met hardloopspeciaalzaken, met trainers en aangesloten verenigingen.

BIJLAGE 3

Voorbeelden voor een beweegvriendelijke omgeving

Enkele concrete voorbeelden en suggesties, waarbij de woningcorporaties een rol kunnen spelen gericht op ondersteuning richting gemeenten m.b.t. een meer beweegvriendelijke omgeving:

Voorbeelden op woningniveau

Woningen (en blokken) bouwen waarbij lopen (en traplopen) de meest voor de hand liggende en meest zichtbare vorm van bewegen is.

Mogelijkheden om fietsen te stallen, inpandig/schuur en uitpandig; of op straatniveau collectief.

Mogelijkheden om recreatie/speelspullen droog op te slaan (skates, springtouw, bal, kinderfietsje, tennisracket, schoenen, buggy). Met berging bij voor-/achterdeur, luik onder trap of in gangvloer o.i.d., schuurtje, kluisje bij gestapelde woningen enz. In het algemeen komt deze voorziening neer op een ruimere entree of een bijkeuken-achtige ruimte, zoals in het buitenland vaker gebruikelijk is.

Bij (gestapelde) woningen voor ouderen: droge ruimte voor stalling fiets met electrische startondersteuning.

Vanuit de woning zicht op de straat en op speelveldjes. Een erkerconstructie kan hierin voorzien, evenals een keuken met flink raam.

Voorbeelden op straat/buurt/wijkniveau

Een «surplus» op zorgvastgoed, dat tevens toegankelijk is voor de wijk. Bijvoorbeeld een fitnessruimte bij een verzorgingstehuis met onder meer aanbod voor ouderen, chronisch zieken en mensen met een beperking; een praktijk voor fysiosport; een zwembad; een stadstuin of -boerderij.

«Brede scholen» met wijkfunctie en functie voor sport, cultuur enzovoorts.

Voldoende groen in de wijk; niet alleen kijkgroen, maar vooral actiegroen.

Sportterreinen waarbij sportaanbod aansluit op de scholen en wijkbewoners in de wijk en het clubgebouw tevens een wijkfunctie heeft.

Veilige en aantrekkelijke fiets- en wandelroutes, terugdringen snelheid verkeer, veilig oversteken met korte wachttijd bij verkeerslichten, herinrichting woonstraten.

Aandacht voor loop- en fietsverbindingen met nabije scholen, met OV-voorzieningen en naar verzamelwegen; collectieve fietsstallingen (parkeren).

Een bespeelbare stoep (3–5 meter breed) aan tenminste één straatzijde van de weg, bij voorkeur de zonzijde en bomen.

Aantrekkelijke afwisseling in gevels en functies in de straat (dit verleidt tot lopen).

Evt. (semi-)binnenterrein inrichten in overleg met bewoners; niet over-inrichten en t.z.t. kunnen aanpassen aan demografische veranderingen.

In woongebied één centrale sport- en spelplek van minimaal 5000 m2 binnen elk groot barrièreblok (*) (groter dan 15 ha), ingericht voor gebruik door meerdere leeftijds/doelgroepen. In kleine barrièreblokken (minder dan 15 ha) kan volstaan worden met een grote sport- en spelplek (1000 m2). De plek moet in het zicht van woningen liggen, op een niet-milieubelaste plek (**).

Daarnaast openbare (buiten) ontmoetings-/speel-/sportruimte (minimaal 1000m2) om de 300 m t.o.v. deze centrale plek. In gebied met zeer hoge bewoningsdichtheid (>75 woningen/ha) om de 200 m. Speelruimte voor kinderen (avontuurlijke speeltuinen en trapveldjes zoals de Cruijff courts en de Krajicek playgrounds) in combinatie met materialen en goed beheer hiervan (**). In dit kader is recent (12 maart 2008) aangekondigd dat de Richard Krajicek Foundation (RKF) en het NISB samen een nieuwe aanpak voorspeelruimte in de grote steden ontwikkelen (de Gezonde Playground). Gezonde Playgrounds zijn speel- en sportplekken die zo zijn ingericht dat zij uitnodigen om er veel tijd door te brengen, veel te bewegen en samen met anderen te verkeren. Daarnaast willen de initiatiefnemers deze playgrounds zo «aankleden» waardoor zij een gezonde uitstraling hebben.

(*)«Barrièreblokken» zijn gebieden binnen barrières van 50-km-wegen (of met hogere toegestane snelheid), water (rivier, singel, waterplas, meer, vijvers), railinfrastructuur (tram- en spoorlijnen) en/of bedrijventerreinen.

(**) Ontleend aan de Rotterdamse norm buitenspeelruimte, die degelijk is onderbouwd en die is getoetst op haalbaarheid/realisme.


XNoot
1

CBS, maart 2007.

XNoot
2

NICIS, september 2007.

XNoot
3

VWS, Gezond zijn, gezond blijven, «een visie op gezondheid en preventie», november 2007.

XNoot
1

In het SCP-cahier «Van hoog naar laag, van laag naar hoog» wordt voor elk vierpositie postcodegebied een SES-score berekend. Deze score is berekend over 1995 en naar aanleiding hiervan is over 1998, 2002 en 2006 opnieuw berekend. Vervolgens is deze SES-score geaggregeerd op gemeenteniveau door het berekenen van een voor het inwonertal gewogen gemiddelde voor alle in de gemeente liggende postcodegebieden. (Knol F. Van hoog naar laag; van laag naar hoog, de sociaal-ruimtelijke ontwikkeling van wijken in de periode 1971–1995, SCP-Cahier 152. Den Haag: Elsevier Bedrijfsinformatie, 1998.)

Naar boven