30 234 Toekomstig sportbeleid

Nr. 129 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 29 mei 2015

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 27 januari 2015 over het plan van aanpak bewegingsonderwijs (Kamerstuk 30 234, nr. 120).

De vragen en opmerkingen zijn op 16 februari 2015 aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 27 mei 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

De adjunct-griffier van de commissie, Boeve

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

1. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het plan van aanpak bewegingsonderwijs. Deze leden onderschrijven ten zeerste het belang van voldoende kwalitatief bewegingsonderwijs voor alle leerlingen in het primair onderwijs. Deze leden hebben een aantal vragen naar aanleiding van het plan.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het plan van aanpak bewegingsonderwijs. Deze leden zijn verheugd dat de Staatssecretaris hiermee gehoor geeft aan de motie van de leden Van Veen en Ypma1, waarin zij op minstens twee uur bewegingsonderwijs aandringen. De leden van deze fractie hebben over het plan van aanpak enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het plan van aanpak bewegingsonderwijs. De genoemde leden steunen het streven van de Staatssecretaris naar goed bewegingsonderwijs. Het is belangrijk dat het bewegingsonderwijs onze aandacht heeft. De laatste jaren is de fysieke inactiviteit onder jongeren sterk toegenomen. Dit leidt tot negatieve gevolgen voor de motorische ontwikkeling en de gezondheid van onze jeugd. Ook de sociale participatie en de cognitieve ontwikkeling komen, zo menen deze leden, hierdoor onder druk te staan. De leden zien aanleiding tot het stellen van enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het plan van aanpak bewegingsonderwijs. De leden vinden het belang van kwalitatief goed en voldoende bewegingsonderwijs zeer groot. Met gymles op school krijg je álle kinderen in beweging, ongeacht achtergrond of sociaal-economische klasse. De leden vinden dat erg waardevol. Uit onderzoeken blijkt dat extra uren gym waarschijnlijk een positief effect hebben op de schoolprestaties. Door kinderen te enthousiasmeren voor sport en bewegen, is bovendien de kans groter dat ze op latere leeftijd (blijven) sporten, en dragen we bij aan een gezondere samenleving. Deelt de Staatssecretaris dit uitgangspunt, zo vragen deze leden.

2. Vragen en opmerkingen naar aanleiding van het plan van aanpak bewegingsonderwijs

2.1 Samenvatting

De leden van de VVD-fractie lezen in de samenvatting dat de discussie over het curriculum, en de uitkomsten daarvan, betrokken worden bij de aanpak rondom het bewegingsonderwijs. Kan de Staatssecretaris dit punt nader toelichten, zo vragen deze leden.

De leden van de D66-fractie vragen de aandacht van de Staatssecretaris voor innovatie in bewegingsonderwijs. In het Onderwijsblad van 24 januari jl. staat het voorbeeld van gymdocent Wytze Koop van het Groningse Gomarus College die een app heeft ontwikkeld om gymles aantrekkelijker te maken voor leerlingen en eenvoudiger voor docenten. Is de Staatssecretaris bereid om dit soort innovatieve initiatieven mee te nemen in het plan van aanpak? Voorts vragen deze leden de staatsecretaris toe te lichten waarom ervoor is gekozen een plan van aanpak voor bewegingsonderwijs op te stellen, terwijl de Onderwijs2032-discussie nog lopende is. Kan de Staatssecretaris toelichten waarom bijvoorbeeld geen plan van aanpak voor het verbeteren van digitale vaardigheden en programmeren is opgesteld, zo vragen deze leden.

2.2 Inleiding en doelstelling

De leden van de VVD-fractie wijzen op een passage in de inleiding waar wordt gemeld dat een extern bureau onderzoek gaat doen naar de belemmeringen die scholen ervan weerhouden om voldoende kwalitatief bewegingsonderwijs in te voeren. Deze leden zijn benieuwd op welke termijn de resultaten worden verwacht en willen de Staatssecretaris vragen om de conclusies met de Kamer te delen.

Voorts merken de leden op dat de PO-Raad ongeveer 875 schoolbesturen, oftewel 77% van de schoolbesturen (en 92% van de leerlingen) vertegenwoordigt. De leden van deze fractie vragen of de verschillende afspraken uit het plan van aanpak betrekking hebben op alle scholen, of dat er een onderscheid is tussen scholen die lid zijn, en scholen die niet lid zijn van de PO-Raad. Als er onderscheid wordt gemaakt, op welke terreinen is dat het geval, willen de leden weten. Welke consequenties heeft het onderscheid tussen leden en niet-leden bijvoorbeeld voor de volledigheid van de Vensters PO, waarin ouders in de toekomst kunnen zien hoeveel uur bewegingsonderwijs scholen aanbieden, zo vragen zij ten slotte.

De leden van de SP-fractie wijzen op een recent onderzoek van Health Consumer Powerhouse2, waarin Nederland wordt genoemd als een land met een tekort aan lichaamsbeweging op scholen. Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat dit zeer onwenselijk is? Zo ja, wat is de Staatssecretaris van plan te doen om hier verandering in te brengen? Ook vragen de leden of ooit al eens is becijferd of ingeschat wat de omvang is van de besparing op zorgkosten als kinderen op de basisschool beter en meer leren bewegen. Zo niet, is de Staatssecretaris bereid een dergelijk onderzoek te starten?

De leden stellen vast dat over bewegingsonderwijs al heel erg lang wordt gesproken. Ze roepen de motie Rijpstra3 in herinnering uit 2004. Diverse regeerakkoorden beloofden meer gymles, maar concrete vooruitgang werd niet of nauwelijks bereikt. Op grond waarvan heeft de Staatssecretaris nu het vertrouwen dat dit met dit plan wel gaat slagen, zo vragen deze leden. De leden stellen vast dat het plan van aanpak bewegingsonderwijs in hun ogen niet ambitieus genoeg en te vrijblijvend is. Niet ambitieus genoeg, omdat de status quo (twee uur gymles per week op de basisschool) uitgangspunt en doelstelling is. En te vrijblijvend, omdat er geen verplichtingen worden geïntroduceerd. Alles moet komen van overtuiging, verleiding en het delen van best practices. De leden vernemen graag een reactie van de Staatssecretaris op deze kritiek. Ook willen zij weten of de Staatssecretaris een wetswijziging overweegt als blijkt dat de doelstelling van meer en beter bewegingsonderwijs onvoldoende wordt gerealiseerd.

De leden hebben daarnaast een aantal vragen over de financiële kant van het plan. Om hoeveel extra geld gaat het nu totaal? Jaarlijks is drie miljoen euro beschikbaar voor bevoegde leerkrachten. Wie kan daar nu precies aanspraak op maken? Ook is jaarlijks vijf miljoen euro beschikbaar voor bewegingsonderwijs. Kan worden toegelicht hoe, en op basis waarvan, dit geld nu verdeeld gaat worden, zo vragen de leden.

2.3 Werkwijze

De leden van de SP-fractie vernemen graag wat er wordt bedoeld met de opmerking op pagina 6 om de werkwijze zo nodig «tussentijds» bij te stellen. Wanneer kan dat moment aan de orde zijn en op basis waarvan wordt dit besloten, zo willen deze leden weten.

2.4 Uren

De leden van de VVD-fractie lezen in het plan van aanpak dat het Ministerie van OCW en de PO-Raad binnen de G37 op schoolniveau gegevens gaan verzamelen over het aantal uren bewegingsonderwijs en over het aantal lessen bewegingsonderwijs gegeven door een bevoegde (vak)leerkracht. Aan de hand van de gegevens worden de belangrijkste knelpunten in beeld gebracht; de regio’s waar een extra stap gezet moet worden, krijgen extra aandacht van het Ministerie van OCW, de PO-Raad en NOC*NSF4. De leden vragen waarom de knelpunten voor de kleine gemeenten niet in kaart worden gebracht. De leden zijn van mening dat juist in kleine gemeenten een verbeterslag gemaakt kan worden. Hoe kijkt de Staatssecretaris daar tegenaan? Ook zijn de leden benieuwd of kleine gemeenten door deze beleidskeuze buiten de boot vallen wat betreft de extra aandacht van het Ministerie van OCW, de PO-Raad en NOC*NSF.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat twintig procent van de scholen slechts één uur gym per week biedt. De leden vragen hoe deze scholen specifiek aangesproken zullen worden in de werkwijze zoals beschreven in het plan. Wordt de kopgroep van regio’s, die een voortrekkersrol zullen vervullen, zo samengesteld dat een groot deel van de scholen die één uur bieden in deze regio’s liggen? Welke rol speelt de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) in het opschroeven van het aantal uren van één naar twee uur?

De Koninklijke Vereniging voor Lichamelijk Opvoeding (KVLO) heeft in reactie op het plan van aanpak aangegeven scholen graag te willen helpen om minimaal twee uur bewegingsonderwijs te realiseren. De leden vragen de Staatssecretaris of hij bereid is in te gaan op dit aanbod. Zo ja, kan hij uiteen zetten hoe hij de KVLO nadrukkelijker zal betrekken? Zo nee, kan hij uitleggen waarom hij de KVLO niet betrekt, zo vragen de leden.

De leden van de D66-fractie lezen dat scholen via de Prestatiebox-middelen vijf miljoen euro per jaar verkrijgen om meer lesuren bewegingsonderwijs te realiseren. Zij vragen de Staatssecretaris toe te lichten waarom de primaire focus op het aantal lesuren ligt, in plaats van op de kwaliteit van de lesuren. De leden constateren dat er in totaal 6.541 basisscholen in Nederland zijn. Ongeveer 1.300 scholen bieden slechts één uur bewegingsonderwijs per week aan. De Staatssecretaris stelt dat hij voornemens is om tot 2017 jaarlijks vijf miljoen euro uit te trekken voor bewegingsonderwijs. Dit betekent dat per school ongeveer 4.000 euro extra geld beschikbaar zou zijn om meer en beter bewegingsonderwijs aan te bieden. Toch ligt in de toelichting vooral de nadruk op het verzamelen van gegevens en het monitoren van de voortgang. De leden vragen de Staatssecretaris een nadere toelichting te geven op de wijze waarop genoemde extra middelen daadwerkelijk zullen leiden tot meer uren bewegingsonderwijs. Kan de Staatssecretaris de verdeling van het budget specificeren? Kan het volledige bedrag aangewend worden voor de realisatie van extra uren bewegingsonderwijs? Is het bedrag genoeg om 1.300 scholen wekelijks een uur meer bewegingsonderwijs aan te laten bieden, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie wijzen de Staatssecretaris op de volgende passage uit het regeerakkoord: «Daarnaast worden middelen aangewend, onder andere ter financiering van de wens om tenminste 3 uur per week gymnastiek in het primair onderwijs te geven binnen de bestaande onderwijsuren.» Is drie uur per week gymnastiek op de basisschool nu wel of niet een harde doelstelling van de regering, gelet op de vage formulering in het plan van aanpak? Kunt u daarbij een duidelijk «ja» of «nee» aangeven en uw antwoord toelichten? Hoeveel middelen zijn hiervoor vrijgemaakt, zo willen deze leden weten.

De leden begrijpen niet goed hoe het kan dat 20 procent van de scholen in het primair onderwijs slechts één uur gymles per week aanbiedt. Hoe wordt er nu voor gezorgd dat niet meer voorkomt, dat een school zo weinig aan bewegingsonderwijs doet? Het betreft hier toch gewoon deugdelijkheidseisen, die nageleefd moeten worden? Wat heeft de inspectie en het Ministerie van OCW in voorliggende gevallen concreet ondernomen ten aanzien van deze scholen? En heeft dat wel of niet gewerkt? Graag zien zij een uitgebreide toelichting, waarbij duidelijk wordt gemaakt welke maatregelen, waarschuwingen en/of negatieve beoordelingen voor concreet effect hebben gehad.

2.5 Bevoegde leerkrachten

De leden van de VVD-fractie zijn een groot voorstander van het inzetten van vakleraren met een ALO-diploma5 bewegingsonderwijs en van het beter «matchen» van de vraag en aanbod van vakleraren bewegingsonderwijs. In de door de Kamer aangenomen motie van het lid Van Veen6 roept de Kamer de Staatssecretaris op om zich hiervoor in te zetten en om hiervoor middelen uit de post Lerarenbeurs aan te wenden. In het plan lezen de leden helaas niet terug hoe de Staatssecretaris uitvoering geeft aan deze motie. De leden willen de Staatssecretaris graag vragen hoe hij concreet uitvoering gaat geven aan deze motie, waarbij werkloze ALO-leraren voor de klas komen te staan en de werkloosheid wordt aangepakt.

Tijdens de bestuurlijke ronde langs de wethouders Onderwijs en Sport van de G37 wordt de inzet van buurtsportcoaches besproken, in combinatie met het niet bevoegd zijn van leerkrachten. Hoe kijkt de Staatssecretaris aan tegen de inzet van buurtsportcoaches als docent bewegingsonderwijs in het basisonderwijs en vindt hij dat gezien de financiering van de buurtsportcoaches vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een logische keuze, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat één van de drie speerpunten in het plan is het toevoegen van een hoofdstuk aan de Lerarenbeurs, waardoor groepsleerkrachten een vergoeding kunnen krijgen voor het halen van de bevoegdheid bewegingsonderwijs. Gezien het feit dat er meer vakleerkrachten van de ALO-opleiding komen dan er banen zijn voor vakleerkrachten, zoals beschreven in het plan van aanpak, vragen deze leden of het openstellen van de Lerarenbeurs ertoe zal leiden dat meer vakleerkrachten thuis komen te zitten. Hoe gaat de Staatssecretaris voorkomen, zo vragen deze leden, dat het openstellen van de Lerarenbeurs voor groepsleerkrachten die een bewegingsonderwijs bevoegdheid willen halen zal leiden tot toenemende werkloosheid onder vakleerkrachten. Is hij bereid vakleerkrachten te prioriteren?

Deze leden stellen vast dat in het plan van aanpak groepsleerkrachten gestimuleerd worden om een bevoegdheid gym te halen, terwijl de vakleerkrachten gym buiten beschouwing blijven wat betreft het geven van de extra uren gym zoals beoogd in dit plan (minstens twee uren op alle scholen). Deze leden vragen of de Staatssecretaris het van belang acht dat vakleerkrachten een significant aandeel blijven houden in de groep leraren die bewegingsonderwijs geeft. Onderschrijft u met deze leden het oordeel van Cees Vervoorn, lector topsport en onderwijs aan de Hogeschool van Amsterdam, dat «vakleerkrachten een grotere invloed hebben op de kwaliteit van het bewegingsonderwijs dan docenten die een kunstje geleerd hebben»7, zo vragen de leden.

De leden van de D66-fractie lezen dat er drie miljoen euro via een aanvullend hoofdstuk van de Lerarenbeurs beschikbaar komt voor de bijscholing van groepsleerkrachten tot bevoegd docent bewegingsonderwijs. In de praktijk betekent dit een extra belasting op het al zo uitgebreide takenpakket van de groepsleerkracht en vraagt bijscholing om een grote tijdsinvestering. Kan de Staatssecretaris aangeven waarom gekozen is voor het bijscholen van groepsleerkrachten in plaats van het aantrekken en inzetten van extra vakdocenten, zo vragen de leden van de genoemde fractie.

De leden van de SP-fractie vinden het belangrijk dat gymles gegeven wordt door een vakleerkracht. In dit plan lezen zij echter dat met name ingezet zal worden op het bevoegd maken van groepsleerkrachten. Daarvoor is geld vrijgemaakt. Waarom wordt er niet veel meer ingezet op het aan het werk helpen van werkzoekende gymleraren? Is de Staatssecretaris het eens met deze leden dat dit een kwalitatieve keuze is, die op langere termijn grote voordelen gaat opleveren? Wat is de visie van de Staatssecretaris op dit punt? Wat vindt hij een wenselijke situatie, en hoe gaan we dat bereiken, zo vragen de voornoemde leden.

2.6 Accommodaties

De leden van de VVD-fractie merken op dat het NOC*NSF binnen de G37 ingezet wordt om de samenwerking tussen scholen, gemeenten, sportverenigingen en andere (on)georganiseerde sporten te bevorderen. Zo kan het gebrek aan geschikte accommodaties worden opgelost. Hierbij gaat de aandacht uit naar regio’s waar extra inzet nodig is. De leden onderschrijven het belang van samenwerking tussen scholen, gemeenten en verenigingen bij het aanbieden van voldoende aantrekkelijk bewegingsonderwijs op goed niveau. De leden hebben wel een aantal vragen over de aanpak van de Staatssecretaris. Hoe groot is de inzet van het NOC*NSF en hoe wordt dit gefinancierd? Waarom blijft de inzet beperkt tot de G37, terwijl het goed denkbaar is dat de regio’s waar landelijk gezien extra aandacht nodig is, juist buiten de steden liggen? Welke verwachtingen heeft de Staatssecretaris concreet van deze aanpak, en hoe wordt de voortgang gemeten, zo willen deze leden weten.

De leden van de D66-fractie lezen dat het derde punt in het plan van aanpak het gebrek aan sportaccommodaties is. De leden vragen de Staatssecretaris in te gaan op de reden achter het gebrek aan sportaccommodaties. Wat is de rol van gemeenten daarin? De Staatssecretaris wijst vooral naar NOC*NSF in relatie tot de oplossing voor het probleem. Kan de Staatssecretaris een verdere toelichting geven op de rol die NOC*NSF in deze dient te gaan spelen, zo vragen de voornoemde leden.

2.7 Verantwoording

De leden van de VVD-fractie lezen dat er in 2017 een eindmeting plaatsvindt. Hoe ziet deze eindmeting er precies uit? Worden alle scholen in deze meting meegenomen? Vindt de Staatssecretaris het acceptabel als er in 2017 nog scholen zijn in Nederland die minder dan twee uur bewegingsonderwijs geven, en waar geen bevoegde docent voor de klas staat, zo vragen de leden. Bij onvoldoende resultaat in 2017, is het een reële optie om de middelen die redelijkerwijs aan het doel gekoppeld kunnen worden, niet meer uit te keren, staat er in het plan. De leden twijfelen aan de hardheid van deze maatregel: alle basisscholen ontvangen immers al voldoende geld om twee uur bewegingsonderwijs in te kunnen roosteren. De leden willen de Staatssecretaris uitdagen om hardere maatregelen te presenteren, of juist om beleid te maken dat scholen een grotere prikkel geeft om meer aandacht te geven aan bewegingsonderwijs. Zou het meten van de motorische vaardigheden van kinderen in groep 8 van het basisonderwijs in de vorm van een landelijke eindtoets motorische vaardigheden een instrument zijn om de kwaliteit van het bewegingsonderwijs in het basisonderwijs te meten en afrekenbaar te maken? Hoe kijkt de Staatssecretaris hier tegenaan en is hij bereid om deze mogelijkheid te verkennen?

In de ogen van deze leden zouden de scholen die slechts één uur bewegingsonderwijs inroosteren (20%), de focusgroep van de Staatssecretaris moeten zijn. In algemene zin is het de leden opgevallen dat de Staatssecretaris zich tot 2017 niet specifiek gaat richten op deze groep. Deze leden zien hierin een rol voor de inspectie. Is de Staatssecretaris bereid om dit op te nemen in het inspectiekader? Is de Staatssecretaris het met de leden eens dat er in het beleid veel meer tijd en aandacht naar die 20% uit zou moeten gaan, dan hij nu voornemens is om te doen? Indien ja, kan hij concreet toelichten hoe hij daar beleid op gaat voeren? De leden willen de Staatssecretaris tot slot vragen om de Kamer twee keer per jaar te informeren over de voortgang van de uitvoering van het plan van aanpak en over de eventuele toename van het aantal uren bewegingsonderwijs.

De leden van de SP-fractie lezen op pagina 10 van het plan dat, indien de doelen onverhoopt niet gehaald worden, het geld in de toekomst niet meer uitgekeerd zal worden. Bedoelt de Staatssecretaris daarmee, dat hij het dan maar opgeeft? Moet dit gelezen worden als een exit-strategie? Houdt de Staatssecretaris nu al rekening met het falen van dit plan, willen de leden weten. Hoe garandeert de Staatssecretaris dat het geld wordt besteed voor meer en beter gymles? Ook vragen de leden de Staatssecretaris concreet aan te geven hoe we voorkomen, dat we straks opnieuw moeten constateren dat we geen idee hebben, waar het geld is gebleven, zoals eerder met de onderwijsgelden uit het Herfstakkoord is gebeurd.

II Reactie van de Staatssecretaris

1. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het plan van aanpak bewegingsonderwijs. Deze leden onderschrijven ten zeerste het belang van voldoende kwalitatief bewegingsonderwijs voor alle leerlingen in het primair onderwijs. Deze leden hebben een aantal vragen naar aanleiding van het plan.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het plan van aanpak bewegingsonderwijs. Deze leden zijn verheugd dat de Staatssecretaris hiermee gehoor geeft aan de motie van de leden Van Veen en Ypma, waarin zij op minstens twee uur bewegingsonderwijs aandringen. De leden van deze fractie hebben over het plan van aanpak enkele vragen en opmerkingen.8

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het plan van aanpak bewegingsonderwijs. De genoemde leden steunen het streven van de Staatssecretaris naar goed bewegingsonderwijs. Het is belangrijk dat het bewegingsonderwijs onze aandacht heeft. De laatste jaren is de fysieke inactiviteit onder jongeren sterk toegenomen. Dit leidt tot negatieve gevolgen voor de motorische ontwikkeling en de gezondheid van onze jeugd. Ook de sociale participatie en de cognitieve ontwikkeling komen, zo menen deze leden, hierdoor onder druk te staan. De leden zien aanleiding tot het stellen van enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het plan van aanpak bewegingsonderwijs. De leden vinden het belang van kwalitatief goed en voldoende bewegingsonderwijs zeer groot. Met gymles op school krijg je álle kinderen in beweging, ongeacht achtergrond of sociaal-economische klasse. De leden vinden dat erg waardevol. Uit onderzoeken blijkt dat extra uren gym waarschijnlijk een positief effect hebben op de schoolprestaties. Door kinderen te enthousiasmeren voor sport en bewegen, is bovendien de kans groter dat ze op latere leeftijd (blijven) sporten, en dragen we bij aan een gezondere samenleving. Deelt de Staatssecretaris dit uitgangspunt, zo vragen deze leden.

Ik deel het uitgangspunt van de SP-fractie.

2. Vragen en opmerkingen naar aanleiding van het plan van aanpak bewegingsonderwijs

2.1 Samenvatting

De leden van de VVD-fractie lezen in de samenvatting dat de discussie over het curriculum, en de uitkomsten daarvan, betrokken worden bij de aanpak rondom het bewegingsonderwijs. Kan de Staatssecretaris dit punt nader toelichten, zo vragen deze leden.

De uitkomsten van het curriculumtraject kunnen van invloed zijn op het gehele curriculumbeleid, dus ook op bewegingsonderwijs. Zodra de uitkomsten bekend zijn, zal ik beoordelen wat de invloed hiervan is op het plan van aanpak bewegingsonderwijs.

De leden van de D66-fractie vragen de aandacht van de Staatssecretaris voor innovatie in bewegingsonderwijs. In het Onderwijsblad van 24 januari jl. staat het voorbeeld van gymdocent Wytze Koop van het Groningse Gomarus College die een app heeft ontwikkeld om gymles aantrekkelijker te maken voor leerlingen en eenvoudiger voor docenten. Is de Staatssecretaris bereid om dit soort innovatieve initiatieven mee te nemen in het plan van aanpak?

In het plan van aanpak is opgenomen dat we goede voorbeelden gaan verzamelen en verspreiden. Innovatieve initiatieven zoals de app van Wytze Koop kunnen daarbinnen een plek krijgen.

Voorts vragen deze leden de staatsecretaris toe te lichten waarom ervoor is gekozen een plan van aanpak voor bewegingsonderwijs op te stellen, terwijl de Onderwijs2032-discussie nog lopende is. Kan de Staatssecretaris toelichten waarom bijvoorbeeld geen plan van aanpak voor het verbeteren van digitale vaardigheden en programmeren is opgesteld, zo vragen deze leden.

De discussie over het curriculum betekent niet dat het gehele lopende curriculumbeleid wordt stopgezet. Het plan is opgesteld om de kwaliteit en kwantiteit van bewegingsonderwijs te verbeteren, omdat er groeiende wetenschappelijke evidentie is dat dit een positief effect heeft op leerprestaties en de gezondheid van kinderen. Het lopende curriculumbeleid richt zich op verbetering van de huidige opdracht van de school, zoals opgenomen in de kerndoelen. Bewegingsonderwijs maakt hier onderdeel van uit, digitale vaardigheden en programmeren niet. In het kader van #Onderwijs2032 zal worden beoordeeld wat in de toekomst tot de opdracht van de school moet worden gerekend.

2.2 Inleiding en doelstelling

De leden van de VVD-fractie wijzen op een passage in de inleiding waar wordt gemeld dat een extern bureau onderzoek gaat doen naar de belemmeringen die scholen ervan weerhouden om voldoende kwalitatief bewegingsonderwijs in te voeren. Deze leden zijn benieuwd op welke termijn de resultaten worden verwacht en willen de Staatssecretaris vragen om de conclusies met de Kamer te delen.

Ik verwacht uw Kamer de resultaten in het najaar van 2015 te doen toekomen.

Voorts merken de leden op dat de PO-Raad ongeveer 875 schoolbesturen, oftewel 77 procent van de schoolbesturen (en 92 procent van de leerlingen) vertegenwoordigt. De leden van deze fractie vragen of de verschillende afspraken uit het plan van aanpak betrekking hebben op alle scholen, of dat er een onderscheid is tussen scholen die lid zijn, en scholen die niet lid zijn van de PO-Raad. Als er onderscheid wordt gemaakt, op welke terreinen is dat het geval, willen de leden weten. Welke consequenties heeft het onderscheid tussen leden en niet-leden bijvoorbeeld voor de volledigheid van de Vensters PO, waarin ouders in de toekomst kunnen zien hoeveel uur bewegingsonderwijs scholen aanbieden, zo vragen zij ten slotte.

Het bestuursakkoord heeft betrekking op de hele sector primair onderwijs. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen scholen die wel en scholen die niet bij de PO-Raad zijn aangesloten.

De leden van de SP-fractie wijzen op een recent onderzoek van Health Consumer Powerhouse, waarin Nederland wordt genoemd als een land met een tekort aan lichaamsbeweging op scholen.9 Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat dit zeer onwenselijk is? Zo ja, wat is de Staatssecretaris van plan te doen om hier verandering in te brengen? Ook vragen de leden of ooit al eens is becijferd of ingeschat wat de omvang is van de besparing op zorgkosten als kinderen op de basisschool beter en meer leren bewegen. Zo niet, is de Staatssecretaris bereid een dergelijk onderzoek te starten?

De Euro Health Consumer Index is opgebouwd uit een samenstelling van indicatoren. Nederland scoort over de gehele linie goed. Op de indicator die de SP aanhaalt, scoort Nederland inderdaad slecht. De onderzoekers van Health Consumer Powerhouse geven aan dat de «ruis» bij deze indicator behoorlijk hoog is. Dat laat onverlet dat het wenselijk is de kwantiteit en de kwaliteit van het bewegingsonderwijs te vergroten. Juist daarom zetten wij in op meer en beter bewegingsonderwijs en is met de PO-Raad afgesproken dat onze doelstelling in 2017 behaald moet worden. In het plan van aanpak is uiteengezet wat de verschillende acties zijn om dit doel te bereiken.

Daarnaast vraagt de SP-fractie of er reeds een onderzoek gedaan is naar de omvang van de besparing op zorgkosten indien kinderen op de basisschool beter en meer leren bewegen. Dat onderzoek is nog niet uitgevoerd, en ik ben niet voornemens om een dergelijk onderzoek te starten. Een onderzoek naar de omvang van de besparing op zorgkosten bestaat uit meer facetten dan alleen bewegen. Bewegen op de basisschool kan niet als het enige facet voor een reductie op zorgkosten zorgen. Het gaat bijvoorbeeld ook om voeding, het aantal uren slaap dat een kind krijgt en besteding van vrije tijd.

De leden stellen vast dat over bewegingsonderwijs al heel erg lang wordt gesproken. Ze roepen de motie Rijpstra in herinnering uit 2004. Diverse regeerakkoorden beloofden meer gymles, maar concrete vooruitgang werd niet of nauwelijks bereikt.10 Op grond waarvan heeft de Staatssecretaris nu het vertrouwen dat dit met dit plan wel gaat slagen, zo vragen deze leden. De leden stellen vast dat het plan van aanpak bewegingsonderwijs in hun ogen niet ambitieus genoeg en te vrijblijvend is. Niet ambitieus genoeg, omdat de status quo (twee uur gymles per week op de basisschool) uitgangspunt en doelstelling is. En te vrijblijvend, omdat er geen verplichtingen worden geïntroduceerd. Alles moet komen van overtuiging, verleiding en het delen van best practices. De leden vernemen graag een reactie van de Staatssecretaris op deze kritiek. Ook willen zij weten of de Staatssecretaris een wetswijziging overweegt als blijkt dat de doelstelling van meer en beter bewegingsonderwijs onvoldoende wordt gerealiseerd.

Aan dit plan van aanpak ligt een harde afspraak in het bestuursakkoord ten grondslag waar ik de schoolbesturen aan zal houden. De afspraak houdt in dat alle po-scholen in 2017 minimaal twee lesuren bewegingsonderwijs aanbieden, gegeven door een bevoegde leerkracht. Bij het behalen van die doelstelling zal ik schoolbesturen stimuleren en ondersteunen. Het is voor het eerst dat er een harde afspraak met de sector gemaakt is. De kritiek van de SP-fractie deel ik dan ook niet. Samen met de PO-Raad ga ik ervoor zorgen dat de laatste 20 procent van de scholen ook aan de norm voldoet. Het plan van aanpak richt zich daarnaast op het streven naar drie lesuren bewegingsonderwijs, wat een hogere ambitie inhoudt.

De SP-fractie vraagt of ik een wetswijziging overweeg. Voor andere vakken in het primair onderwijs bestaat geen wetgeving op het gebied van het aantal lesuren. Voor bewegingsonderwijs maak ik geen uitzondering.

De leden hebben daarnaast een aantal vragen over de financiële kant van het plan. Om hoeveel extra geld gaat het nu totaal? Jaarlijks is drie miljoen euro beschikbaar voor bevoegde leerkrachten. Wie kan daar nu precies aanspraak op maken? Ook is jaarlijks vijf miljoen euro beschikbaar voor bewegingsonderwijs. Kan worden toegelicht hoe, en op basis waarvan, dit geld nu verdeeld gaat worden, zo vragen de leden.

Bij de doelstelling in het bestuursakkoord is een beperkte financiële stimulering overeengekomen. Voor de jaren 2015, 2016 en 2017 is er jaarlijks € 5 miljoen beschikbaar in de prestatiebox voor scholen (in totaal dus € 15 miljoen) en vanaf 1 april 2015 tot en met schooljaar 2017/2018 is er jaarlijks € 3 miljoen beschikbaar via een apart hoofdstuk in de regeling Lerarenbeurs. Deze beurs is beschikbaar voor groepsleerkrachten die nog geen aantekening bewegingsonderwijs hebben behaald. De € 5 miljoen wordt naar rato van het aantal leerlingen uitgekeerd en toegevoegd aan de prestatiebox.

2.3 Werkwijze

De leden van de SP-fractie vernemen graag wat er wordt bedoeld met de opmerking op pagina 6 om de werkwijze zo nodig «tussentijds» bij te stellen. Wanneer kan dat moment aan de orde zijn en op basis waarvan wordt dit besloten, zo willen deze leden weten.

Hiermee wordt bedoeld dat we van een generieke aanpak naar een specifieke en proportionele aanpak gaan: daar waar de knelpunten het grootst zijn, zal de meeste aandacht uitgaan om het beoogde resultaat te behalen.

2.4 Uren

De leden van de VVD-fractie lezen in het plan van aanpak dat het Ministerie van OCW en de PO-Raad binnen de G37 op schoolniveau gegevens gaan verzamelen over het aantal uren bewegingsonderwijs en over het aantal lessen bewegingsonderwijs gegeven door een bevoegde (vak)leerkracht. Aan de hand van de gegevens worden de belangrijkste knelpunten in beeld gebracht; de regio’s waar een extra stap gezet moet worden, krijgen extra aandacht van het Ministerie van OCW, de PO-Raad en NOC*NSF.11 De leden vragen waarom de knelpunten voor de kleine gemeenten niet in kaart worden gebracht. De leden zijn van mening dat juist in kleine gemeenten een verbeterslag gemaakt kan worden. Hoe kijkt de Staatssecretaris daar tegenaan? Ook zijn de leden benieuwd of kleine gemeenten door deze beleidskeuze buiten de boot vallen wat betreft de extra aandacht van het Ministerie van OCW, de PO-Raad en NOC*NSF.

Ook de knelpunten in de kleine gemeenten worden in kaart gebracht. In het gesprek met de G37 komen ook de knelpunten in de omringende gemeenten aan de orde. In het plan staat dat als dit onvoldoende informatie oplevert, aanvullend onderzoek wordt gedaan.

Waar een verbeterslag nodig is, kan ik (nog) niet onderbouwen met feiten. De Nulmeting Bewegingsonderwijs heeft geen onderscheid gemaakt naar gemeenten. Het verzamelen van deze gegevens is een van de belangrijke onderdelen van het plan van aanpak, zodat we onze aandacht kunnen richten op die scholen en die regio’s waar verbeterslagen moeten worden gemaakt.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat twintig procent van de scholen slechts één uur gym per week biedt. De leden vragen hoe deze scholen specifiek aangesproken zullen worden in de werkwijze zoals beschreven in het plan.

Naar aanleiding van de dataverzameling die nu wordt opgebouwd, worden scholen gericht aangesproken en kunnen hun specifieke knelpunten weggenomen worden. Het Ministerie van OCW trekt hierin samen op met PO-Raad, wethouders onderwijs en sport en NOC*NSF.

Wordt de kopgroep van regio’s, die een voortrekkersrol zullen vervullen, zo samengesteld dat een groot deel van de scholen die één uur bieden in deze regio’s liggen?

Bij de kopgroep van regio’s gaat het om het verspreiden van goede voorbeelden waar andere scholen hun voordeel mee kunnen doen. Bij deze indeling wordt geen rekening gehouden met het aantal scholen met één lesuur bewegingsonderwijs. Deze informatie is op schoolniveau ook nog niet bekend.

Welke rol vragen deze leden, speelt de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) in het opschroeven van het aantal uren van één naar twee uur?

De inspectie voert in schooljaar 2016/2017 een peiling uit, waarbij zij ook het aantal lesuren bewegingsonderwijs en het percentage van de lessen dat bevoegd dan wel onbevoegd wordt gegeven in kaart brengt.

De Koninklijke Vereniging voor Lichamelijk Opvoeding (KVLO) heeft in reactie op het plan van aanpak aangegeven scholen graag te willen helpen om minimaal twee uur bewegingsonderwijs te realiseren. De leden vragen de Staatssecretaris of hij bereid is in te gaan op dit aanbod. Zo ja, kan hij uiteen zetten hoe hij de KVLO nadrukkelijker zal betrekken? Zo nee, kan hij uitleggen waarom hij de KVLO niet betrekt, zo vragen de leden.

Het Ministerie van OCW voert regelmatig overleg met de KVLO. De KVLO is mede daarom als een van de partners opgenomen in het plan van aanpak.

De leden van de D66-fractie lezen dat scholen via de Prestatiebox-middelen vijf miljoen euro per jaar verkrijgen om meer lesuren bewegingsonderwijs te realiseren. Zij vragen de Staatssecretaris toe te lichten waarom de primaire focus op het aantal lesuren ligt, in plaats van op de kwaliteit van de lesuren.

De focus ligt niet primair op het aantal lesuren maar ook op de kwaliteit van het bewegingsonderwijs. Met de PO-Raad heb ik afgesproken dat minimaal twee lesuren bewegingsonderwijs door een bevoegde (vak)leerkracht gegeven worden.

De leden constateren dat er in totaal 6.541 basisscholen in Nederland zijn. Ongeveer 1.300 scholen bieden slechts één uur bewegingsonderwijs per week aan. De Staatssecretaris stelt dat hij voornemens is om tot 2017 jaarlijks vijf miljoen euro uit te trekken voor bewegingsonderwijs. Dit betekent dat per school ongeveer 4.000 euro extra geld beschikbaar zou zijn om meer en beter bewegingsonderwijs aan te bieden. Toch ligt in de toelichting vooral de nadruk op het verzamelen van gegevens en het monitoren van de voortgang. De leden van D66 vragen de Staatssecretaris een nadere toelichting te geven op de wijze waarop genoemde extra middelen daadwerkelijk zullen leiden tot meer uren bewegingsonderwijs. Kan de Staatssecretaris de verdeling van het budget specificeren? Kan het volledige bedrag aangewend worden voor de realisatie van extra uren bewegingsonderwijs? Is het bedrag genoeg om 1.300 scholen wekelijks een uur meer bewegingsonderwijs aan te laten bieden, zo vragen deze leden.

In de vragen van de SP-fractie bij de inleiding en doelstelling, ben ik ingegaan op de specificering van het budget. De extra middelen zijn een beperkte financiële stimulering. Daarnaast kunnen schoolbesturen de reguliere middelen uit de lumpsum aanwenden.

De leden van de SP-fractie wijzen de Staatssecretaris op de volgende passage uit het regeerakkoord: «Daarnaast worden middelen aangewend, onder andere ter financiering van de wens om tenminste 3 uur per week gymnastiek in het primair onderwijs te geven binnen de bestaande onderwijsuren.» Is drie uur per week gymnastiek op de basisschool nu wel of niet een harde doelstelling van de regering, gelet op de vage formulering in het plan van aanpak? Kunt u daarbij een duidelijk «ja» of «nee» aangeven en uw antwoord toelichten? Hoeveel middelen zijn hiervoor vrijgemaakt, zo willen deze leden weten.

Drie lesuren bewegingsonderwijs in het primair onderwijs realiseren is een streven, maar geen harde doelstelling. Het antwoord is dus nee. Ik wil eerst alle scholen op minimaal twee lesuren bewegingsonderwijs met een bevoegde (vak)leerkracht hebben. Voor de specificering van de vrijgemaakte middelen verwijs ik naar mijn reactie op de vragen van uw fractie in de inleiding en doelstelling.

De leden begrijpen niet goed hoe het kan dat 20 procent van de scholen in het primair onderwijs slechts één uur gymles per week aanbiedt. Hoe wordt er nu voor gezorgd dat niet meer voorkomt, dat een school zo weinig aan bewegingsonderwijs doet? Het betreft hier toch gewoon deugdelijkheidseisen, die nageleefd moeten worden? Wat heeft de inspectie en het Ministerie van OCW in voorliggende gevallen concreet ondernomen ten aanzien van deze scholen? En heeft dat wel of niet gewerkt? Graag zien zij een uitgebreide toelichting, waarbij duidelijk wordt gemaakt welke maatregelen, waarschuwingen en/of negatieve beoordelingen voor concreet effect hebben gehad.

Het gaat hier niet om deugdelijkheidseisen. Het aantal lesuren bewegingsonderwijs is geen wettelijke verplichting. De inspectie en het ministerie hebben in het verleden geen gerichte actie ondernomen in de richting van scholen die slechts één lesuur bewegingsonderwijs aanbieden.

2.5 Bevoegde leerkrachten

De leden van de VVD-fractie zijn een groot voorstander van het inzetten van vakleraren met een ALO-diploma bewegingsonderwijs en van het beter «matchen» van de vraag en aanbod van vakleraren bewegingsonderwijs.12 In de door de Kamer aangenomen motie van het lid Van Veen roept de Kamer de Staatssecretaris op om zich hiervoor in te zetten en om hiervoor middelen uit de post Lerarenbeurs aan te wenden.13 In het plan lezen de leden helaas niet terug hoe de Staatssecretaris uitvoering geeft aan deze motie. De leden willen de Staatssecretaris graag vragen hoe hij concreet uitvoering gaat geven aan deze motie, waarbij werkloze ALO-leraren voor de klas komen te staan en de werkloosheid wordt aangepakt. In het plan van aanpak heb ik opgenomen dat het Arbeidsmarktplatform PO een inventarisatie uitvoert naar het aantal reacties per vacature. Bij het oplossen van specifieke regionale problemen verbinden het Landelijk Transfercentrum en de regionale transfercentra werkloze vakleerkrachten aan scholen die geen vakleerkracht kunnen vinden. Om vraag en aanbod beter te matchen wordt de Lerarenbeurs ingezet om leerkrachten de mogelijkheid te bieden om de leergang vakbekwaamheid bewegingsonderwijs te behalen. Dit is afgesproken met de PO-raad in het bestuursakkoord. Ik zet voor het matchen van ALO-leraren geen middelen uit de Lerarenbeurs in.

Tijdens de bestuurlijke ronde langs de wethouders Onderwijs en Sport van de G37 wordt de inzet van buurtsportcoaches besproken, in combinatie met het niet bevoegd zijn van leerkrachten. Hoe kijkt de Staatssecretaris aan tegen de inzet van buurtsportcoaches als docent bewegingsonderwijs in het basisonderwijs en vindt hij dat gezien de financiering van de buurtsportcoaches vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een logische keuze, zo vragen deze leden.

Indien de buurtsportcoaches voldoen aan de bevoegdheidseisen kunnen zij ingezet worden als leerkracht bewegingsonderwijs. In een aantal gemeenten gebeurt dit ook al. De lesuren bewegingsonderwijs die een bevoegde buurtsportcoach verzorgt, vallen buiten de financiering van buurtsportcoaches. Het zal in dit geval om een duale aanstelling moeten gaan.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat één van de drie speerpunten in het plan is het toevoegen van een hoofdstuk aan de Lerarenbeurs, waardoor groepsleerkrachten een vergoeding kunnen krijgen voor het halen van de bevoegdheid bewegingsonderwijs. Gezien het feit dat er meer vakleerkrachten van de ALO-opleiding komen dan er banen zijn voor vakleerkrachten, zoals beschreven in het plan van aanpak, vragen deze leden of het openstellen van de Lerarenbeurs ertoe zal leiden dat meer vakleerkrachten thuis komen te zitten. Hoe gaat de Staatssecretaris voorkomen, zo vragen deze leden, dat het openstellen van de Lerarenbeurs voor groepsleerkrachten die een bewegingsonderwijs bevoegdheid willen halen zal leiden tot toenemende werkloosheid onder vakleerkrachten. Is hij bereid vakleerkrachten te prioriteren?

Uit de Nulmeting Bewegingsonderwijs van het Mulier Instituut blijkt dat op een kwart van alle po-scholen ook door onbevoegde leerkrachten bewegingsonderwijs wordt gegeven.14 Er worden daarnaast meer lesuren bewegingsonderwijs gegeven om de kwantitatieve doelstelling te behalen. Beide ontwikkelingen betekenen meer vraag naar bevoegde leerkrachten. Om aan deze vraag te voldoen wordt zowel op vakleerkrachten als leerkrachten met een brede bevoegdheid ingezet. De inschatting is dat beiden nodig zijn. Ik ben niet bereid vakleerkrachten te prioriteren.

Deze leden stellen vast dat in het plan van aanpak groepsleerkrachten gestimuleerd worden om een bevoegdheid gym te halen, terwijl de vakleerkrachten gym buiten beschouwing blijven wat betreft het geven van de extra uren gym zoals beoogd in dit plan (minstens twee uren op alle scholen). Deze leden vragen of de Staatssecretaris het van belang acht dat vakleerkrachten een significant aandeel blijven houden in de groep leraren die bewegingsonderwijs geeft. Onderschrijft u met deze leden het oordeel van Cees Vervoorn, lector topsport en onderwijs aan de Hogeschool van Amsterdam, dat «vakleerkrachten een grotere invloed hebben op de kwaliteit van het bewegingsonderwijs dan docenten die een kunstje geleerd hebben», zo vragen de leden.15

Vakleerkrachten zijn en blijven van belang. De keuze tussen vakleerkrachten en bevoegde leerkrachten is aan de schoolbesturen. Beiden kunnen lessen verzorgen van voldoende kwaliteit. Ik ben het daarom niet eens met de uitspraak van de heer Vervoorn dat leraren geleerd hebben een «kunstje te doen». Deze uitspraak doet geen recht aan de leraren die de post-initiële leergang bewegingsonderwijs hebben afgerond.

De leden van de D66-fractie lezen dat er drie miljoen euro via een aanvullend hoofdstuk van de Lerarenbeurs beschikbaar komt voor de bijscholing van groepsleerkrachten tot bevoegd docent bewegingsonderwijs. In de praktijk betekent dit een extra belasting op het al zo uitgebreide takenpakket van de groepsleerkracht en vraagt bijscholing om een grote tijdsinvestering. Kan de Staatssecretaris aangeven waarom gekozen is voor het bijscholen van groepsleerkrachten in plaats van het aantrekken en inzetten van extra vakdocenten, zo vragen de leden van de genoemde fractie.

In mijn reactie op de vragen van de VVD- en PvdA-fractie in deze paragraaf ga ik hier op in.

De leden van de SP-fractie vinden het belangrijk dat gymles gegeven wordt door een vakleerkracht. In dit plan lezen zij echter dat met name ingezet zal worden op het bevoegd maken van groepsleerkrachten. Daarvoor is geld vrijgemaakt. Waarom wordt er niet veel meer ingezet op het aan het werk helpen van werkzoekende gymleraren? Is de Staatssecretaris het eens met deze leden dat dit een kwalitatieve keuze is, die op langere termijn grote voordelen gaat opleveren? Wat is de visie van de Staatssecretaris op dit punt? Wat vindt hij een wenselijke situatie, en hoe gaan we dat bereiken, zo vragen de voornoemde leden.

Zie mijn reactie op de vragen van de VVD- en PvdA-fractie eerder in deze paragraaf.

2.6 Accommodaties

De leden van de VVD-fractie merken op dat het NOC*NSF binnen de G37 ingezet wordt om de samenwerking tussen scholen, gemeenten, sportverenigingen en andere (on)georganiseerde sporten te bevorderen. Zo kan het gebrek aan geschikte accommodaties worden opgelost. Hierbij gaat de aandacht uit naar regio’s waar extra inzet nodig is. De leden onderschrijven het belang van samenwerking tussen scholen, gemeenten en verenigingen bij het aanbieden van voldoende aantrekkelijk bewegingsonderwijs op goed niveau. De leden hebben wel een aantal vragen over de aanpak van de Staatssecretaris. Hoe groot is de inzet van het NOC*NSF en hoe wordt dit gefinancierd?

Vanuit haar kerntaak is NOC*NSF actief gericht op het verhogen van de kwaliteit van sporten en bewegen door kinderen. Niet zo zeer op school maar vooral naschools bij sportclubs. De kwaliteit en kwantiteit van bewegingsonderwijs en de verbinding tussen scholen en sportclubs zijn daarbij van groot belang. De bestaande activiteiten van NOC*NSF passen uitstekend in het streven om kinderen meer te laten sporten en bewegen. NOC*NSF brengt met name vanuit bestaande middelen kennis en inzet in. Daarnaast geef ik met middelen van mijn ministerie een beperkte financiële impuls om ervoor te zorgen dat de sport op een goede wijze betrokken is bij het overleg met de G37.

Waarom blijft de inzet beperkt tot de G37, terwijl het goed denkbaar is dat de regio’s waar landelijk gezien extra aandacht nodig is, juist buiten de steden liggen? Welke verwachtingen heeft de Staatssecretaris concreet van deze aanpak, en hoe wordt de voortgang gemeten, zo willen deze leden weten.

De inzet blijft niet beperkt tot de G37. Tijdens de bestuurlijke ronde verzoeken we wethouders om de doelstelling niet alleen op te nemen in de Lokale Educatieve Agenda, maar ook in de Regionale Educatieve Agenda. Op die manier worden ook de regio’s rondom de G37 betrokken bij de afspraken. Daarnaast vullen alle schoolbesturen de Vensters PO voor bewegingsonderwijs in, niet alleen schoolbesturen uit de G37. Op die manier weten we van alle scholen hoe zij ervoor staan qua aantal lesuren en de inzet van bevoegde leerkrachten voor bewegingsonderwijs.

De leden van de VVD vragen voorts naar mijn verwachtingen van de aanpak en de manier waarop de voortgang gemeten wordt.

De verwachting is dat de doelen uit het bestuursakkoord worden gehaald. De voortgang meten we via de gegevens in Vensters PO en door middel van de gegevens die we van de G37 ontvangen over het aantal lesuren bewegingsonderwijs en het aantal lesuren dat door een bevoegde leerkracht gegeven wordt.

De leden van de D66-fractie lezen dat het derde punt in het plan van aanpak het gebrek aan sportaccommodaties is. De leden vragen de Staatssecretaris in te gaan op de reden achter het gebrek aan sportaccommodaties. Wat is de rol van gemeenten daarin? De Staatssecretaris wijst vooral naar NOC*NSF in relatie tot de oplossing voor het probleem. Kan de Staatssecretaris een verdere toelichting geven op de rol die NOC*NSF in deze dient te gaan spelen, zo vragen de voornoemde leden.

De reistijd naar de accommodatie kan een belemmering zijn voor scholen.16 In de rondgang langs de G37 hoop ik hier meer zicht op te krijgen. De rol van NOC*NSF heb ik reeds toegelicht.

De leden van de fractie van D66 vragen naar de rol van gemeenten.

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de accommodaties voor bewegingsonderwijs en moeten in overleg met scholen de knelpunten oplossen. De sport, vertegenwoordigd door NOC*NSF, kan een belangrijke rol spelen in het oplossen van accommodatieknelpunten. Sportaccommodaties kunnen worden ingezet voor lessen bewegingsonderwijs. Met name bij buitensportaccommodaties is nog veel onbenutte capaciteit onder schooltijd. NOC*NSF verbindt scholen, gemeenten en de (on)georganiseerde sport aan elkaar om meer accommodaties beschikbaar te krijgen voor bewegingsonderwijs.

2.7 Verantwoording

De leden van de VVD-fractie lezen dat er in 2017 een eindmeting plaatsvindt. Hoe ziet deze eindmeting er precies uit? Worden alle scholen in deze meting meegenomen?

De eindmeting bestaat uit een meting op school- en op stelselniveau. Op schoolniveau bestaat de meting uit de gegevens uit Vensters PO (lesuren bewegingsonderwijs en het aantal bevoegde leerkrachten) en de gegevens van de G37 over het bewegingsonderwijs in hun gemeente. Hierin worden alle scholen meegenomen. Op stelselniveau vindt een peiling plaats naar aanleiding van de afspraken uit het bestuursakkoord waarin het bewegingsonderwijs meegenomen wordt. Daarnaast voert de inspectie een peiling uit naar het bewegingsonderwijs in schooljaar 2016/2017 waarin het aantal lesuren bewegingsonderwijs meegenomen wordt.

Vindt de Staatssecretaris het acceptabel als er in 2017 nog scholen zijn in Nederland die minder dan twee uur bewegingsonderwijs geven, en waar geen bevoegde docent voor de klas staat, zo vragen de leden.

Het doel is glashelder: in 2017 krijgt iedere leerling in het primair onderwijs minimaal twee lesuren bewegingsonderwijs per week, gegeven door een bevoegde (vak)leerkracht. Ik vind het dus niet acceptabel als er in 2017 nog scholen zijn die minder dan twee lesuren bewegingsonderwijs geven.

Bij onvoldoende resultaat in 2017, is het een reële optie om de middelen die redelijkerwijs aan het doel gekoppeld kunnen worden, niet meer uit te keren, staat er in het plan. De leden twijfelen aan de hardheid van deze maatregel: alle basisscholen ontvangen immers al voldoende geld om twee uur bewegingsonderwijs in te kunnen roosteren. De leden willen de Staatssecretaris uitdagen om hardere maatregelen te presenteren, of juist om beleid te maken dat scholen een grotere prikkel geeft om meer aandacht te geven aan bewegingsonderwijs. Zou het meten van de motorische vaardigheden van kinderen in groep 8 van het basisonderwijs in de vorm van een landelijke eindtoets motorische vaardigheden een instrument zijn om de kwaliteit van het bewegingsonderwijs in het basisonderwijs te meten en afrekenbaar te maken? Hoe kijkt de Staatssecretaris hier tegenaan en is hij bereid om deze mogelijkheid te verkennen?

Dit lijkt me geen goed idee. Het gaat erom dat kinderen bewegen. De prestaties zijn daarbij van ondergeschikt belang. De kwaliteit van het bewegingsonderwijs waarborg ik door bevoegde leerkrachten als eis te stellen.

In de ogen van deze leden zouden de scholen die slechts één uur bewegingsonderwijs inroosteren (20 procent), de focusgroep van de Staatssecretaris moeten zijn. In algemene zin is het de leden opgevallen dat de Staatssecretaris zich tot 2017 niet specifiek gaat richten op deze groep. Deze leden zien hierin een rol voor de inspectie. Is de Staatssecretaris bereid om dit op te nemen in het inspectiekader?

Zoals eerder toegelicht, onder andere in het AO bewegingsonderwijs van 24 september 2014, is het aantal lesuren bewegingsonderwijs geen wettelijke verplichting. Voor andere vakken in het primair onderwijs bestaat eveneens geen wettelijke verplichting ten aanzien van het aantal lesuren. Het ligt dan ook niet in de rede om het aantal lesuren bewegingsonderwijs op te nemen in het inspectiekader.

Is de Staatssecretaris het met de leden eens dat er in het beleid veel meer tijd en aandacht naar die 20 procent uit zou moeten gaan, dan hij nu voornemens is om te doen? Indien ja, kan hij concreet toelichten hoe hij daar beleid op gaat voeren? De leden willen de Staatssecretaris tot slot vragen om de Kamer twee keer per jaar te informeren over de voortgang van de uitvoering van het plan van aanpak en over de eventuele toename van het aantal uren bewegingsonderwijs.

Zoals in het plan van aanpak benoemd brengen wij de komende maanden in kaart in welke regio’s en op welke scholen de problemen het grootst zijn. Vervolgens worden onze mankracht en middelen daar ingezet waar de grootste stappen gezet moeten worden.

Zoals toegezegd informeer ik u jaarlijks, de eerste keer in het najaar van 2015 tijdens de rapportage over de voortgang van de afspraken uit het gehele bestuursakkoord.

De leden van de SP-fractie lezen op pagina 10 van het plan dat, indien de doelen onverhoopt niet gehaald worden, het geld in de toekomst niet meer uitgekeerd zal worden. Bedoelt de Staatssecretaris daarmee, dat hij het dan maar opgeeft? Moet dit gelezen worden als een exit-strategie? Houdt de Staatssecretaris nu al rekening met het falen van dit plan, willen de leden weten. Hoe garandeert de Staatssecretaris dat het geld wordt besteed voor meer en betere gymles? Ook vragen de leden de Staatssecretaris concreet aan te geven hoe we voorkomen, dat we straks opnieuw moeten constateren dat we geen idee hebben, waar het geld is gebleven, zoals eerder met de onderwijsgelden uit het Herfstakkoord is gebeurd.

Ik heb er vertrouwen in dat de inspanning op grond van het plan van aanpak en de afspraken die gemaakt zijn met de PO-Raad zullen worden behaald. In dit geval zijn de extra financiële middelen beperkt ten opzichte van het doel dat is overeengekomen. Schoolbesturen zullen de lumpsum moeten inzetten om het doel te behalen.


X Noot
1

Kamerstuk 30 234, nr. 102.

X Noot
2

Euro Health Consumer Index (EHCI) 2014, http://www.healthpowerhouse.com.

X Noot
3

Kamerstuk 29 800 XVI, nr. 88.

X Noot
4

Nederlands Olympisch Comité * Nederlandse Sport Federatie.

X Noot
5

ALO: Academie Lichamelijke Opvoeding.

X Noot
6

Kamerstuk 30 234, nr. 103.

X Noot
8

Kamerstuk 30 234, nr. 102.

X Noot
9

Euro Health Consumer Index (EHCI) 2014, http://www.healthpowerhouse.com.

X Noot
10

Kamerstuk 29 800 XVI, nr. 88.

X Noot
11

Nederlands Olympisch Comité * Nederlandse Sport Federatie.

X Noot
12

ALO: Academie Lichamelijke Opvoeding.

X Noot
13

Kamerstuk 30 234, nr. 103.

X Noot
14

Mulier Instituut (2013). Nulmeting bewegingsonderwijs, p.7.

X Noot
16

Mulier Instituut (2013). Nulmeting bewegingsonderwijs, p.24.

Naar boven