A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 augustus 2005
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen
op 5 september 2005.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal
wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door
ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de
Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 5 oktober 2005.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste
lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State
gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen
de op 28 november 2003 te Madrid totstandgekomen Wijziging van het op
17 maart 1992 te Helsinki totstandgekomen Verdrag inzake de bescherming
en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren
(Trb. 2004, 195 en Trb. 2005, 93).
Een toelichtende nota bij de verdragswijziging treft u eveneens hierbij
aan.
De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
B. R. Bot
Toelichtende nota
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt omdat het
uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vijfde lid
jo vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).In deze nota wordt
de op 28 november 2003 te Madrid totstandgekomen wijziging van het op
17 maart 1992 te Helsinki totstandgekomen Verdrag inzake de bescherming
en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren
(Trb. 1992, 199) (hierna te noemen het Verdrag) nader toegelicht.
In het kader van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde
Naties (VN-ECE) kwam het bovengenoemd Verdrag tot stand met een tweeledig
doel:
1. het voorkomen, beheersen en verminderen van de verontreiniging van
grensoverschrijdende rivieren en internationale meren door het voeren van
een vooruitstrevend waterkwaliteitsbeleid, en
2. het verplichten tot samenwerking met betrekking tot het waterbeheer
door de oeverstaten van een stroomgebied.
Zoals vermeld in de toelichtende nota bij het Verdrag (Kamerstukken I/II
1992/93, 22 982, nrs. 186 en 1, blz. 2) geeft het Verdrag een minimumgrens
voor het uit te voeren beleid, waarbij is aangegeven dat het met name van
groot belang kan zijn voor grensoverschrijdende wateren in Oost-Europa.
De onderhavige verdragswijziging betreft een tweetal technische aanpassingen
van het Verdrag die het ook voor andere Lid-Staten van de Verenigde Naties,
niet zijnde lid van de VN-ECE, mogelijk moeten maken om tot het Verdrag toe
te treden. Hiertoe worden in het bijzonder staten uitgenodigd die grenzen
aan het VN-ECE gebied. Op voorstel van de Zwitserse regering heeft de vergadering
van partijen bij het Verdrag op 28 november 2003 te Madrid bedoelde wijziging
bij besluit aangenomen, met betrekking tot de artikelen 25 en 26 van het Verdrag.
Deze verdragswijziging treedt in werking negentig dagen nadat zij is aanvaard
door twee-derde van de staten die partij zijn bij het verdrag, alleen ten
aanzien van de staten die de wijziging hebben aanvaard. Voor andere staten
treedt de wijziging in werking negentig dagen na aanvaarding (artikel 21,
vierde lid, van het verdrag). Elke toetreding behoeft vervolgens de goedkeuring
van de vergadering van partijen. Welke staten die lid zijn van de Verenigde
Naties maar niet van de VN-ECE, naar verwachting gebruik zullen maken van
de nieuwe mogelijkheid om tot het verdrag toe te treden, en welke waterlopen
of internationale meren het betreft, is op dit moment nog niet bekend.
Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft zal de onderhavige wijziging,
evenals het Verdrag, alleen voor Nederland gelden.
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus
De Minister van Buitenlandse Zaken,
B. R. Bot