Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 30223 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 30223 nr. 3 |
Iedereen die in Nederland woont, is verplicht verzekerd voor de volksverzekeringen (de Algemene Ouderdomswet (AOW), de Algemene nabestaandenwet (ANW) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)).
Op deze hoofdregel kunnen bij algemene maatregel van bestuur uitzonderingen worden gemaakt door uitbreiding dan wel beperking aan de kring van verzekerden te geven. Al bij de invoering van de AOW, per 1 januari 1957, is van de mogelijkheid gebruik gemaakt om van de hoofdregel af te wijken. Sindsdien heeft de regeling vele veranderingen ondergaan. Bij het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (hierna: KB 746), waarin de kring van verzekerden nader is geregeld, heeft een algehele herziening van de regeling plaatsgevonden.1 De belangrijkste verandering die met de invoering van dit besluit is gerealiseerd, is het met ingang van 1 januari 2000 laten vervallen van de bepaling op grond waarvan degenen die in het buitenland wonen en een langlopende Nederlandse uitkering ontvangen onder bepaalde voorwaarden verplicht verzekerd blijven voor de volksverzekeringen. Als gevolg hiervan behoudt genoemde groep weliswaar de Nederlandse uitkering, maar zij is niet langer verplicht verzekerd voor de volksverzekeringen. Achterliggende gedachte hierbij is de wens strakker vast te houden aan de oorspronkelijke bedoeling van de volksverzekeringen, namelijk dat alleen degenen die in Nederland wonen, verzekerd zijn.
Ondanks bovengenoemd uitgangspunt zijn voor een aantal verzekeringen uitzonderingen gemaakt voor bepaalde categorieën in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden (zie paragraaf 2). Hierdoor blijven zij voor ten minste één Nederlandse socialeverzekeringswet verzekerd, terwijl zij voor een ander deel van het socialezekerheidsstelsel niet verplicht verzekerd zijn. Wel is hun de mogelijkheid geboden om een vrijwillige verzekering te sluiten voor de AOW, ANW en AWBZ. Aan het Hof van Justitie (EG) (hierna: HvJ) is de vraag voorgelegd of het beëindigen van de verplichte verzekering in overeenstemming is met artikel 13, tweede lid, onderdeel f, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, evenals op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen1 (hierna Verordening (EEG) 1408/71). In de uitspraak van 7 juli 2005 in de zaak Van Pommeren-Bourgondiën (C-227/03, hierna: Van Pommeren-Bourgondiën) heeft het HvJ geoordeeld dat artikel 13, tweede lid, onderdeel f, van Verordening 1408/71 er niet aan in de weg staat dat de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing blijft wanneer een in het buitenland woonachtige persoon slechts voor een deel van het stelsel verplicht verzekerd is, en een ander deel van het stelsel is vervangen door een vrijwillige verzekering. De bevoegdheid van lidstaten om hun stelsel van sociale zekerheid naar eigen goeddunken in te richten laat onverlet dat bij de uitoefening van deze bevoegdheid wel het gemeenschapsrecht, en met name de vrije verkeersbepalingen moeten worden geëerbiedigd. De wooneis die wordt gesteld om verplicht verzekerd te blijven is volgens het HvJ slechts verenigbaar met het vrije verkeer van werknemers, als de voorwaarden voor de vrijwillige verzekering voor niet-ingezetenen niet ongunstiger zijn dan die voor de verplichte verzekering voor ingezetenen voor dezelfde takken van sociale zekerheid. Het HvJ is van oordeel dat het Nederlandse stelsel van vrijwillige verzekeringen niet aan deze voorwaarde voldoet, en oordeelt dat artikel 39 EG in de weg staat aan de toepassing van een regeling zoals die in Nederland is vormgegeven.
Dit wetsvoorstel heft de gevolgen van voornoemde uitspraak van het HvJ (zie paragraaf 3) voor de toekomst op door de na invoering van KB 746 nog resterende verzekeringsgrondslagen voor in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden te schrappen. Het gevolg hiervan is dat de betrokken personen onderworpen zijn aan de wetgeving van hun woonland. Immers in de uitspraak van het Hof wordt nog eens bevestigd, dat aansluiting in de woonstaat verplicht is voor degene wiens verplichte aansluiting in een andere lidstaat geheel is geëindigd. Verder beoogt het wetsvoorstel de gevolgen van de uitspraak voor het verleden op te heffen, door alsnog de mogelijkheid te creëren dat degenen op wie de uitspraak van het Hof van Justitie van toepassing is (zie paragraaf 2) over een in het verleden gelegen periode alsnog kunnen deelnemen aan de vrijwillige verzekering maar dan tegen dezelfde voorwaarden als de voorwaarden voor de verplichte verzekering.
Verordening (EEG) nr. 1408/71 is thans geheel herzien met Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004.2 Deze herziene Verordening is weliswaar op 20 mei 2004 in werking getreden, maar de toepassing ervan is afhankelijk van de inwerkingtreding van een nieuwe toepassingsverordening. Naar verwachting zal de Commissie hiervoor rond de jaarwisseling 2006 een voorstel indienen bij de Raad. Dit betekent dat Verordening nr. 883/2004 naar verwachting niet eerder dan het jaar 2008 zal kunnen worden toegepast.
Met dit wetsvoorstel loopt de regering vooruit op het uitgangspunt van Verordening nr. 883/2004. In deze Verordening is bepaald dat in het buitenland wonende personen met een langdurige uitkering uitsluitend zijn onderworpen aan de wetgeving van hun woonland. Eventuele nationale verzekeringsgrondslagen in het land dat de uitkering verstrekt (niet-zijnde het woonland), kunnen niet meer worden toegepast.
2. Geen zorgplicht voor in het buitenland wonenden
In de op 29 mei 1996 aan de Tweede Kamer gezonden notitie «Herbezinning van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen» is uitgebreid ingegaan op de oorspronkelijke bedoeling van de volksverzekeringen.3 Daarbij heeft het toenmalige kabinet het standpunt ingenomen dat de zorgplicht van de Nederlandse overheid zich in beginsel niet tot over onze landsgrenzen uitstrekt. Degenen die in een ander land gaan wonen, onderwerpen zich aan de verantwoordelijkheden die de overheid van dat land zich tot doel heeft gesteld en derhalve ook aan de wet- en regelgeving van dat land. Op hen is het socialezekerheidsstelsel van toepassing van het nieuwe woonland. Binnen de Europese Unie (EU) is dit standpunt geconcretiseerd in de artikelen 13, tweede lid, onderdeel f, van de Verordening (EEG), nr. 1408/71 en artikel 10 ter van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen1, op grond waarvan degene die ophoudt onderworpen te zijn aan de socialezekerheidswetgeving van een lidstaat, onderworpen wordt aan de socialezekerheidswetgeving van zijn woonland.2
In de bilaterale verdragen inzake sociale zekerheid is geen bepaling opgenomen met betrekking tot personen die geen werkzaamheden meer verrichten. De bepalingen op grond waarvan moet worden vastgesteld aan welke socialezekerheidswetgeving iemand onderworpen is, hebben alleen betrekking op werknemers en zelfstandigen, afhankelijk van de werkingssfeer van het betreffende verdrag.
Hoewel het uitgangspunt van KB 746 is om iedere verplichte verzekering voor in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden te beëindigen, bestaan hierop toch om verschillende redenen uitzonderingen voor bepaalde categorieën in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden. De situaties die het betreft en dus in het kader van dit wetsvoorstel moeten worden bezien zijn:
1. Bij wijze van overgangsmaatregel blijven degene die tot 1 januari 2000 recht hadden op kinderbijslag, verzekerd voor de AKW tot aan de datum waarop het jongste kind, voor wie die verzekerde kinderbijslag ontvangt, de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
2. Personen die recht hebben op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO) zijn sinds 1 januari 2000 niet meer verzekerd voor de volksverzekeringen. De WAO-gerechtigden blijven evenwel werknemer in de zin van de WAO, ZW en WW, waardoor zij ook verzekerd blijven voor de Nederlandse werknemersverzekeringen. De werkgever, in dit geval het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), is dan verplicht om premies over de WAO-uitkering af te dragen.
3. De in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden die verplicht verzekerd waren op grond van de Ziekenfondswet (ZFW) en op wie Verordening (EEG) nr. 1408/71 van toepassing is, bleven ook na 1 januari 2000 verplicht verzekerd voor de AWBZ op grond van artikel 7 van KB 746. Met de invoering van de Zorgverzekeringswet (ZVW) per 1 januari 2006 komt de verzekeringsplicht voor de ZFW te vervallen en daarmede tevens de verplichte verzekering ingevolge de AWBZ. Als gevolg hiervan wordt artikel 7 van het KB 746 geschrapt3.
3. Werking aanwijsregels Verordening (EEG) nr. 1408/71
Verordening (EEG) nr. 1408/71 bevat aanwijsregels op grond waarvan kan worden vastgesteld welke socialeverzekeringswetgeving op iemand die in een grensoverschrijdende situatie verkeert, van toepassing is. Deze regels hebben zowel exclusieve als sterke werking.
Exclusieve werking wil zeggen dat uitsluitend de wetgeving die wordt aangewezen op betrokkenen van toepassing is, wanneer er op grond van nationale wetgeving ook verzekering in een andere lidstaat zou bestaan.
Met het begrip sterke werking wordt tot uitdrukking gebracht dat wanneer de wetgeving die zo wordt aangewezen grensnormen (zoals woonplaatseisen) bevat, deze niet aan belanghebbende mogen worden tegengeworpen.
Artikel 13, tweede lid, onderdeel f, van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 is van toepassing op een persoon die iedere werkzaamheid in een bepaalde lidstaat heeft gestaakt. Wanneer deze persoon ophoudt onderworpen te zijn aan de wetgeving van zijn laatste werkland, wordt hij onderworpen aan de wetgeving van zijn woonland. De vraag is wanneer iemand ophoudt onderworpen te zijn aan de wetgeving van zijn laatste werkland.
Nederland heeft altijd het standpunt ingenomen dat, zolang de betrokkene krachtens deze wettelijke regeling als verzekerde wordt aangemerkt, hij onderworpen blijft aan het socialeverzekeringsstelsel van het laatste werkland. Pas op het moment dat hij onder toepassing van de nationale bepalingen van dit stelsel niet meer als verzekerde wordt aangemerkt, wordt hij op grond van artikel 13, tweede lid, onderdeel f, onderworpen aan de wetgeving van het woonland en is mede gebaseerd op de redactie van artikel 10 ter van Verordening 574/72. Dit standpunt is bevestigd in de arresten Commissie tegen België (C-347/98) en Van Pommeren-Bourgondiën. In de zaak Van Pommeren-Bourgondiën stelt het HvJ dat artikel 13, tweede lid, van de Verordening (EEG), nr. 1408/71 slechts tot doel heeft te bepalen welke nationale wettelijke regeling van toepassing is op degenen die zich in een van de sub a tot en met f van deze bepaling bedoelde situaties bevinden. Het bepaalt niet zelf, onder welke voorwaarden het recht op of de verplichting tot aansluiting bij een stelsel van sociale zekerheid of een bepaalde tak van een dergelijk stelsel ontstaat. Het is aan de wettelijke regeling van elke lidstaat om deze voorwaarden vast te stellen, met inbegrip van die betreffende de beëindiging van de aansluiting bij het stelsel en voortzetting via een vrijwillige verzekering.
Volgens vaste jurisprudentie van het HvJ kan iemand maar aan één stelsel krachtens sociale zekerheid tegelijk onderworpen zijn en dus ook maar uit hoofde van één sociaalverzekeringsstelsel verzekerd zijn. Dit betekent dat zolang iemand in Nederland voor tenminste één socialeverzekeringswet verzekerd blijft, hij voor de toepassing van artikel 13, tweede lid, onderdeel f, onderworpen blijft aan het gehele Nederlandse stelsel (inclusief de vrijwillige verzekering), en dat de socialeverzekeringswetgeving van het woonland niet op hem van toepassing kan worden. Het is daarbij niet relevant of hij maar voor één wet uit het stelsel verplicht verzekerd is, of voor het hele stelsel.
Wel oordeelt het HvJ in de zaak Van Pommeren-Bourgondiën dat artikel 39 EG-verdrag eraan in de weg staat dat in dat geval de voorwaarden voor vrijwillige verzekering voor de takken van sociale zekerheid waarvoor de verplichte verzekering is geëindigd, minder gunstig zijn dan die voor de verplichte verzekering.
Deze uitspraak heeft tot gevolg dat voor de in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden op wie de Verordening (EEG) nr. 1408/71 van toepassing is én die verzekerd zijn gebleven voor ZFW, AWBZ, AKW of werknemersverzekeringen, alsnog een vrijwillige verzekering onder even gunstige voorwaarden als de verplichte verzekering beschikbaar moet zijn (voor die tak van sociale zekerheid waarvan de verplichte verzekering is beëindigd).
Voor de eerder beschreven groep personen die buiten Nederland woont en die voor één of meer socialeverzekeringswetten op grond van het in Nederland geldende stelsel verzekerd blijven, leidt de hiervoor bedoelde uitleg van artikel 13, tweede lid, onderdeel f, van Verordening (EEG), nr. 1408/71 ertoe, dat zij niet onderworpen kunnen worden aan het stelsel van hun woonland. Daarmee wordt het uitgangspunt van het kabinet voor het beëindigen van de verzekeringsplicht volksverzekeringen – namelijk terugkeren naar het oorspronkelijke uitgangspunt van de volksverzekeringen om alleen ingezetenen te verzekeren – ondergraven.
De regering stelt zich op het standpunt dat de gevolgen van de in paragraaf 3 beschreven uitspraak in de zaak Van Pommeren-Bourgondiën, voor de toekomst teniet gedaan moeten worden. De regering stelt daarom voor de nog resterende verplichte verzekeringsgrondslagen voor de in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden te schrappen, waardoor zij onder de wetgeving van het woonland zullen vallen. Hiermee loopt de regering alvast vooruit op het principe van Verordening (EG) nr. 883/2004. Dit kan hoofdzakelijk zonder verlies van aanspraken van betrokkenen (zie paragraaf 4.1.). Daarvoor brengt dit wetsvoorstel enkele wijzigingen aan in achtereenvolgens de WAO, de Werkloosheidswet (WW), de Ziektewet (ZW) en de AKW. In verband hiermee zal ook KB 746 worden gewijzigd.
Verder wordt in het wetsvoorstel de mogelijkheid gecreëerd dat degenen op wie de uitspraak van het HvJ van toepassing is (zie paragraaf 2) over een in het verleden gelegen periode kunnen deelnemen aan een vrijwillige AOW en/of ANW-verzekering tegen dezelfde voorwaarden als de voorwaarden voor de verplichte verzekering. Hierdoor worden de gevolgen van de uitspraak in de zaak van Pommeren-Bourgondiën voor het verleden gerepareerd.
Reparatie voor het verleden is niet aan de orde ten aanzien van de AWBZ- en de AKW-verzekering. Met betrekking tot de AWBZ geldt dat er (praktisch) geen verschillen zijn tussen de vrijwillige en de verplichte verzekering. De AKW neemt een aparte positie in. Enerzijds, omdat diverse gerechtigden vanwege de overgangsregeling uit artikel 27 van KB 746 verzekerd zijn gebleven voor de AKW zolang het jongste kind nog geen 18 jaar is. Anderzijds, omdat er weliswaar geen verzekering was voor de AKW, maar de betrokken uitkeringsgerechtigden niettemin kinderbijslag hebben ontvangen op basis van artikel 77 of 78 van Verordening (EEG) nr. 1408/71. Deze bepalingen voorzien er in dat aanspraak op kinderbijslag bestaat in het land dat een pensioen toekent. Of de gerechtigde verzekerd is krachtens de nationale regeling van dat land, is daarbij niet relevant. Dit betekent dat de hier betrokken personen op grond van Verordening (EEG) nr. 1408/71 rechtstreeks aanspraak op kinderbijslag kunnen maken, hetzij in Nederland, hetzij in een andere lidstaat. Gelet op het bovenstaande is reparatie voor het verleden op het terrein van de AWBZ en de AKW niet aangewezen.
4.1. Verzekering ZW, WAO en WW (artikelen I, II en III)
WAO-gerechtigden die in het buitenland wonen zijn thans verzekerd voor de ZW, de WW en de WAO. Op grond hiervan wordt op de WAO-uitkering vervangende wachtgeldpremie en WW-premie ingehouden.1 Tegenover deze verzekering staan geen aanspraken. Diegene die een WAO-uitkering ontvangt, heeft geen recht op ZW-uitkering.
De WAO-gerechtigde die in het buitenland woont, komt niet in aanmerking voor WW. Wanneer een WAO-gerechtigde na verlaging of beëindiging van de WAO-uitkering terugkeert naar Nederland, kan hij, indien hij aan de voorwaarden voldoet2, aanspraak maken op een Nederlandse WW-uitkering.
Heeft de in het buitenland wonende betrokkene een gedeeltelijke WAO-uitkering en neemt zijn arbeidsongeschiktheidspercentage toe, dan kan hij op grond van dat feit in bepaalde gevallen aanspraak maken op een hogere uitkering, onafhankelijk van een eventueel voortduren van de verzekering voor de WAO.1
Als gevolg van dit wetsvoorstel is de WAO-gerechtigde die in het buitenland woont, niet meer verzekerd voor de Nederlandse werknemersverzekeringen. Als gevolg hiervan is geen premie meer verschuldigd en zal de WAO-gerechtigde, die reeds een WAO-uitkering ontvangt, een hogere netto WAO-uitkering ontvangen.
Hier staat tegenover dat de WAO-gerechtigde die na verlaging of beëindiging van de WAO-uitkering terugkeert naar Nederland, geen aanspraak maakt op WW (in de huidige situatie heeft hij dit recht wanneer hij binnen 13 weken naar Nederland terugkeert). Niet bekend is hoeveel personen na beëindiging van de WAO-uitkering binnen 13 weken naar Nederland terugkeren. Het UWV houdt hier geen registratie van bij. Naar verwachting gaat het om een kleine groep. Een aantal personen zal niet naar Nederland kunnen terugkeren, omdat zij vanwege hun nationaliteit niet meer in aanmerking komen voor een verblijf- en werkvergunning in Nederland.
De in het buitenland woonachtige WAO-gerechtigde kan in het kader van de herbeoordelingsoperatie een tegemoetkoming voor de duur van zes maanden bij het UWV aanvragen op grond van de Tijdelijke regeling inkomensgevolgen arbeidsongeschikten (TRI).2 Dit recht op tegemoetkoming gaat in op de eerste dag waarop de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de herbeoordeelde is verlaagd of ingetrokken. Voor effectuering van dit recht is niet vereist dat de betrokkene naar Nederland terugkeert.
Het UWV is voorlichting aan het ontwikkelen voor de buiten Nederland wonende gerechtigden die in aanmerking komen voor een herbeoordeling in het kader van de herbeoordelingsoperatie. In dit voorlichtingsmateriaal zullen de gevolgen van een eventuele verlaging of beëindiging van de WAO-uitkering worden beschreven. Tevens is het de bedoeling dat de herbeoordeelde en afgeschatte WAO-er woonachtig in het buitenland door het UWV een TRI-aanvraagformulier krijgt uitgereikt.
4.2. Verzekering AKW (artikel IV)
Bij invoering van KB 746 is er door de Tweede Kamer op aangedrongen dat degenen die tot 1 januari 2000 recht hadden op kinderbijslag, dit recht zouden behouden. Dit is destijds vormgegeven door voor deze categorie een aparte verzekeringsgrondslag in KB 746 op te nemen. Aangezien er geen premie AKW wordt geheven, is het ook mogelijk deze overgangsbepaling op een andere manier vorm te geven. In plaats van een aparte regeling op grond waarvan verzekering voor de AKW wordt aangenomen kan worden volstaan met het regelen van de aanspraak op kinderbijslag als zodanig. De AKW-aanspraken dienen dan in de AKW zelf geregeld te worden. In artikel IV wordt een nieuw artikel in de AKW ingevoegd, dat materieel gelijk is aan het overgangsartikel in artikel 27 KB 746. De in artikel 27 KB 746 opgenomen verzekeringsgrondslag zal worden geschrapt. Het recht op kinderbijslag wordt wel beëindigd, indien er ook op grond van KB 746 geen verzekering meer zou bestaan, omdat buiten Nederland arbeid wordt verricht of een uitkering wordt ontvangen krachtens een buitenlandse regeling. Voorts eindigt het recht op kinderbijslag indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor het recht op uitkering op grond van de AKW. Het recht op kinderbijslag loopt dus alleen door, indien de omstandigheden overigens niet wijzigen. Het gaat hier vooral om personen, die met een Nederlandse uitkering buiten Nederland zijn gaan wonen.
Het recht op kinderbijslag voor personen die wonen in de EU met een Nederlandse arbeidsongeschiktheidsuitkering of een Nederlands pensioen vloeit rechtstreeks voort uit de artikelen 74 en 77 van Verordening (EEG) nr. 1408/71.1 Ditzelfde geldt voor personen met een WW-uitkering of een buitenlandse werkloosheidsuitkering.
4.3. Alternatieve vrijwillige verzekering AOW en ANW voor in de Europese Unie wonende postactieven (artikel V en VI).
De voorwaarden van de regeling vrijwillige verzekering wijken op een aantal punten af van de voorwaarden voor de verplichte verzekering. Het gaat hierbij om onder meer de volgende punten:
a. Verschillen in de premiesfeer
• De premie voor de vrijwillige verzekering moet ten minste 10% van de maximale AOW-premie bedragen. De verplichte verzekering heeft geen minimumpremie.
• De algemene heffingskorting is er voor zowel de vrijwillig als de verplicht verzekerde. De vrijwillig verzekerde komt echter niet in aanmerking voor de bijzondere heffingskortingen, de verplicht verzekerde wel. Fiscaal gezien zijn er verder geen verschillen, grondslag voor premie-heffing is gelijk.
• De vrijwillig verzekerde is de maximale premie verschuldigd, tenzij hij zijn feitelijke inkomen aannemelijk maakt aan de SVB. In het laatste geval vindt premieheffing plaats over het feitelijke inkomen.
b. Verschillen die niet in de premiesfeer zijn gelegen
• De vrijwillige verzekering is – uitzonderingen daargelaten – mogelijk voor een periode van maximaal 10 jaar.
• Aanmelding voor de vrijwillige verzekering dient plaats te vinden binnen één jaar na de beëindiging van de verplichte verzekering.
• Vrijwillige verzekering is alleen mogelijk aansluitend op één jaar onafgebroken verplichte verzekering.
Aangezien deze voorwaarden minder gunstig zijn dan de voorwaarden voor de verplichte verzekering moeten deze worden gewijzigd. Hiertoe bevat het wetsvoorstel een bepaling op grond waarvan voor deze groep personen kan worden afgezien van de toepassing van het hoofdstuk vrijwillige verzekering van de AOW en de ANW. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zullen regels worden gesteld waarbij de huidige verschillen tussen de vrijwillige verzekering en de verplichte verzekering worden opgeheven. Ook zal het mogelijk worden gemaakt dat de betreffende groep personen alsnog een vrijwillige verzekering kan afsluiten, onder dezelfde voorwaarden als de voorwaarden voor de verplichte verzekering over een periode gelegen in het verleden vanaf het moment van beëindiging van hun verplichte verzekering in verband met vertrek naar het buitenland. Omdat de ANW een risicoverzekering is en geen opbouwverzekering zoals de AOW geldt voor de ANW iets bijzonders. Om volledig tegemoet te komen aan de uitspraak van het HvJ in de zaak Van Pommeren-Bourgondiën zal, ten behoeve van gevallen waarin het risico reeds is ingetreden, ook voor nabestaanden de mogelijkheid worden gecreëerd om een vrijwillige ANW-verzekering af te sluiten.
4.4. Aanpassing aan de Wet WIA (artikel VII)
In het voorstel van Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) wordt voor de verplichte verzekering verwezen naar de verzekering op grond van de ZW. Met de hier voorgestelde wijziging van de ZW ontstaat daardoor geen verzekering op grond van de WIA, indien niet in Nederland wordt gewoond. Wel dient in de wijziging in de WW (nieuw artikel 8a) naar een uitkering op grond van de Wet WIA te worden verwezen.
5. Commentaren naar aanleiding van het wetsvoorstel
Het wetsvoorstel is voor commentaar voorgelegd aan de Inspectie Werk en Inkomen (IWI), de Sociale verzekeringsbank (SVB) en het UWV.
Het IWI ziet geen aanleiding tot het maken van opmerkingen met betrekking tot de toezichtbaarheid. De SVB en het UWV hebben aangegeven dat de voorgestelde maatregelen uitvoerbaar zijn.
De financiële effecten die dit wetsvoorstel met zich meebrengt worden veroorzaakt door het schrappen van de verzekering WW en WAO, en daarmee de vervangende premie WW en WAO, op buiten Nederland verstrekte WAO-uitkeringen, en door het met terugwerkende kracht aanbieden van een vrijwillige verzekering onder dezelfde voorwaarden als de voorwaarden voor de verplichte verzekering. Achtereenvolgens komen de financiële effecten voor de werkgeverspremies, de werknemerspremies en de uitgaven AOW aan de orde.
Het werkgeversdeel AWF-premie en de WAO-premie wordt bij uitkeringsgerechtigden uit de fondsen bekostigd, die het vervolgens weer terugkrijgen van het UWV. Het schrappen van de premies leidt weliswaar tot een (geringe) premiederving, maar omdat daar tegenover ook lagere uitgaven staan (van dezelfde omvang) is er dus geen invloed op de exploitatiesaldi van de fondsen en heeft de maatregel via de werkgeverspremies dus ook geen effect op het EMU-saldo.
Eind 2004 waren ruim 18 000 verzekerde WAO-gerechtigden woonachtig in het buitenland waarvoor (in 2004) een bedrag van € 234 miljoen aan uitkeringen werden geëxporteerd.
Het schrappen van het werknemersdeel van de premie AWF leidt – rekening houdende met de franchise – naar verwachting tot een premiederving voor het AWF van minder dan 0,01% van het premieplichtig inkomen. De lagere premie-inkomsten hebben een negatief effect op het exploitatie-saldo, wat een van de aspecten vormt waarmee bij de premiestelling rekening zal worden gehouden.
De uitgaven AOW stijgen, bij volledig gebruik van de vrijwillige verzekering, met circa € 1,6 miljoen in 2006 oplopend tot circa € 10 miljoen in 2010. Dit is reeds in de Begroting 2006 verwerkt.
De regering beoogt dit wetsvoorstel met ingang van 1 januari 2006 in werking te laten treden.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H. A. L. van Hoof
Ontwerp-Besluit houdende wijziging van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 in verband met vervallen overgangsbepaling verzekering AKW bij wonen in buitenland
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van .., Directie Sociale Verzekeringen, nr. ...;
Gelet op artikel 6, derde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet;
De Raad van State gehoord (advies van ...);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van ...., nr. ..;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel I. Wijziging Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999
Artikel 27 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 vervalt.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag waarop de Wet van (datum) tot wijziging van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en enkele andere wetten in verband met de beëindiging van de verzekeringsplicht van in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden (Stb. ), in werking treedt.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad wordt geplaatst.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H. A. L. van Hoof
De aanpassing van dit besluit (uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, hierna: KB 746) hangt samen met het beëindigen van de verzekeringsplicht voor de socialeverzekeringswetten voor uitkeringsgerechtigden, die buiten Nederland wonen. Hiertoe dient de Wet tot wijziging van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en enkele andere wetten in verband met de beëindiging van de verzekeringsplicht van in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden (Stb. ...). Naast de bepalingen in deze wet dient het KB 746 te worden aangepast, zodat verzekering voor in het buitenland wonende postactieven op grond van de nationale wetgeving niet meer mogelijk is. Het betreft de AWBZ-verzekering op grond van artikel 7 van KB 746 en de overgangsbepaling van verzekering op grond van de AKW in artikel 27.
De in het buitenland wonende ziekenfondsgerechtigden op wie Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, van toepassing is, zijn ook na 1 januari 2000 verzekerd gebleven voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). In verband met de beoogde inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet (ZVW) per 1 januari 2006 zal de verzekering op grond van de ZFW vervallen. Daarmee wordt tevens de verzekering voor de AWBZ voor in het buitenland wonenden op grond van artikel 7 van KB 746 beëindigd. Bij de inwerkingtreding van de ZVW zal artikel 7 vervallen. Daarom is het niet noodzakelijk dit in dit besluit te regelen.
Artikel 27 van het KB 746 regelt de voortzetting van de verzekeringsplicht op grond van de Algemene Kinderbijslagwet voor diegenen die tot 1 januari 2000 verplicht verzekerd waren en na die datum deze verzekeringsplicht verloren als gevolg van het vervallen van artikel 26 van KB 746. Dit artikel kan in dit besluit vervallen, omdat betrokkenen aanspraken blijven behouden op grond van het nieuwe artikel 7c van de Algemene Kinderbijslagwet (zie artikel IV van de genoemde wet).
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H. A. L. van Hoof
Geconsolideerde versie Pb L 149 van 5 juli 1971, zoals laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 631/2004.
Pb L 166 van 30 april 2004. Zie voor een inhoudelijke uiteenzetting: Kamerstukken II 2004/05, 21 501-31, nr. 41, blz. 5.
PbEG 1972 L 74/1 (geconsolideerde versie opgenomen in PBEG L 28/102), zoals laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 77/2005 van de Commissie van 13 januari 2005, PbEU 2005 L 16/3.
Artikel 13, eerste lid, van Verordening (EEG) 1408/71, bepaalt dat, (...) degenen op wie de verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat zijn onderworpen. De toe te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van titel II vastgesteld. Op grond van artikel 13, tweede lid onderdeel f, Verordening (EEG) 1408/71, is de wetgeving van het woonland van toepassing, indien de betrokkene ophoudt onderworpen te zijn aan de wetgeving van een lidstaat, zonder dat hij op grond van de conflictregels van titel II aan de wettelijke regeling van een andere lidstaat wordt onderworpen. Artikel 10ter van Verordening (EEG)574/72 bepaalt dat de datum en de voorwaarden waaronder een persoon als bedoeld in artikel 13, tweede lid, onderdeel f, van Verordening (EEG) 1408/71 ophoudt onderworpen te zijn aan de wettelijke regeling van een lidstaat, worden vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van deze wettelijke regeling.
Zoals de regering reeds bij de wetsvoorstel Invoerings- en aanpassingswet heeft aangegeven (Kamerstukken II 2004–2005, 30 124, nrs. 2 en 3, pagina's 11 en 12) wordt hiermee geanticipeerd op de toekomstige Verordening (EG) nr. 883/2004. Met toepassing van de internationale socialezekerheidsregelingen kunnen de betrokken uitkeringsgerechtigden uitsluitend in hun woonland aanspraak maken op de medische zorg zoals die is geregeld in de wetgeving van het woonland van betrokkenen (het zogenaamde woonlandpakket). Zij worden daarmee gelijk behandeld met hun inlandse buren. Een overgangsregeling voorziet er in dat personen, die bij de inwerkingtreding van de ZVW al aanspraak hadden op een (aanvullende) vergoeding van de kosten van zorg op grond van de AWBZ-verzekering, deze vergoeding behouden, alsmede vergoeding van eventuele vervolgzorg.
Sinds 1 maart 1996 kent de Ziektewet geen eigen premie meer. De kosten van de ZW worden via de – daartoe verhoogde – WW-premie gedekt.
Zo moet de werknemer voldoen aan de wekeneis van de WW. Deze houdt in dat hij in 26 van de 39 aan de werkloosheid voorafgaande weken moet hebben gewerkt. Indien hij na de afschatting of beëindiging van de WAO-uitkering meer dan 13 weken in het buitenland is gebleven en niet heeft gewerkt, zal hij niet aan deze eis voldoen.
Een WAO-gerechtigde met een uitkering naar een percentage van minder dan 45% heeft alleen dan recht op verhoging van de uitkering als de ongeschiktheid voortkomt uit dezelfde ziekteoorzaak.
Ingevolge artikel 1c onder J van Bijlage VI van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 vallen ook de oudere pensioenregelingen voor ambtenaren, militairen e.d. onder de reikwijdte van de Verordening (EEG) nr. 1408/71.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30223-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.