30 218
Wijziging van de Wet ruimtelijke ordening inzake de grondexploitatie

nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 11 april 2006

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel I, onderdeel D, wordt artikel 6.4a gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt na «projectbesluit» ingevoegd: of een besluit als bedoeld in artikel 3.31, eerste lid,.

2. In het tweede lid wordt na «projectbesluit» ingevoegd: of het besluit, bedoeld in artikel 3.31, eerste lid.

3. Na het tweede lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

3. Degene die een financieel belang heeft bij de vaststelling van een exploitatiebijdrage, als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, of de herberekening daarvan, is belanghebbende bij een besluit van burgemeester en wethouders op een aanvraag om tegemoetkoming op grond van artikel 6.1 terzake van de vaststelling van het bestemmingsplan, de wijziging of de uitwerking, dan wel van het nemen van het projectbesluit of een besluit als bedoeld in artikel 3.31, eerste lid, indien de tegemoetkoming financiële gevolgen kan hebben voor de exploitatiebijdrage of de herberekening daarvan.

B

Artikel I, onderdeel E, wordt gewijzigd als volgt:

1. Artikel 6.12 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het tweede lid komt te luiden:

2. In afwijking van het eerste lid kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, een projectbesluit of een besluit als bedoeld in artikel 3.31, eerste lid, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is en het stellen van de in artikel 6.13, tweede lid, onder b en c, bedoelde eisen en regels niet noodzakelijk is.

b. Het vierde lid komt te luiden:

4. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld en bekendgemaakt met het bestemmingsplan, de wijziging, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, het projectbesluit of het besluit, bedoeld in artikel 3.31, eerste lid, waarop het betrekking heeft.

2. Artikel 6.13 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid, onderdeel c, onder 5°, wordt «exploitatie van de gronden» vervangen door «uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen,» en wordt «tussen de werkzaamheden en werken» vervangen door: hiertussen.

b. In het tweede lid, onderdeel a, wordt na «vastgesteld,» ingevoegd: of waarvoor ingevolge de fasering geen bouwvergunning als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, kan worden verleend,.

c. Aan het tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

d. een uitwerking van de in de artikelen 3.1, eerste lid, en 3.8b, derde lid, bedoelde regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid.

d. In het vierde lid wordt na «op onteigeningsbasis zijn» ingevoegd: of worden.

3. Artikel 6.15 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid komt te luiden:

1. De gemeenteraad herziet telkens binnen een jaar na inwerkingtreding een exploitatieplan totdat de in dat exploitatieplan voorziene werken, werkzaamheden en bouwwerken zijn gerealiseerd. Indien tegen een exploitatieplan beroep is ingesteld, vangt de termijn aan op de dag nadat een beslissing omtrent het exploitatieplan onherroepelijk is geworden.

b. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:

2. Een uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b, dat gronden bevat waarvoor in het exploitatieplan een globale omschrijving is vastgesteld, treedt niet in werking voordat een herziening van het exploitatieplan met betrekking tot de desbetreffende gronden is vastgesteld en bekendgemaakt.

4. In artikel 6.17, eerste lid, komt de zinsnede «of voorafgaand aan de vaststelling van het exploitatieplan een exploitatiebijdrage met betrekking tot de betreffende gronden overeengekomen is» te luiden: of voorafgaand aan de indiening van de bouwaanvraag een exploitatiebijdrage gericht op de desbetreffende grondexploitatie met betrekking tot de betreffende gronden overeengekomen en verzekerd is.

5. In artikel 6.19, aanhef, wordt «bouwvergunningaanvraag» vervangen door «bouwvergunning» en wordt na «aan de in de vergunningaanvraag bedoelde gronden,» ingevoegd: dan wel indien dat tot een hoger aantal leidt, het aantal gewogen eenheden dat is opgenomen in de vergunningaanvraag,.

6. Artikel 6.20 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid vervalt «, dan wel binnen tien jaar na het onherroepelijk worden van een exploitatieplan,».

b. In het eerste, tweede en derde lid wordt «eindafrekening» telkens vervangen door: afrekening.

c. In het derde lid wordt na «terug» ingevoegd «met rente» en wordt na «bouwvergunning» toegevoegd: , of diens rechtsopvolger.

d. Toegevoegd worden twee nieuwe leden, luidende:

4. Indien ten minste negentig procent van de in het exploitatieplan begrote kosten is gerealiseerd, wordt op verzoek van degene die ten tijde van betaling van een exploi-tatiebijdrage als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, houder was van de desbetreffende bouwvergunning, of diens rechtsopvolger, met betrekking tot de desbetreffende exploitatiebijdrage een afrekening opgesteld en gevolg gegeven aan het derde lid.

5. Tegen een besluit omtrent de afrekening en de herberekende exploitatiebijdrage kan beroep worden ingesteld.

7. Artikel 6.23 komt te luiden:

Artikel 6.23

De gemeenteraad kan met betrekking tot de grondexploitatie een verordening vaststellen, welke bepalingen kan bevatten met betrekking tot de procedure voor het totstandkomen van een overeenkomst over grondexploitatie en de inhoud daarvan.

8. Artikel 6.24 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na «financiële bijdragen aan» ingevoegd: de grondexploitatie alsmede op basis van een vastgestelde structuurvisie, aan.

b. In het tweede lid wordt «en over onderwerpen welke geen deel uit kunnen maken van een exploitatieplan» vervangen door: maar geen bepalingen kan bevatten over onderwerpen welke deel kunnen uitmaken van een exploitatieplan, maar daarin niet zijn opgenomen.

C

In artikel I, onderdeel F, wordt na «Algemene wet bestuursrecht» toegevoegd: , alsmede een besluit omtrent de afrekening en herberekende exploitatiebijdragen van een exploitatieplan.

D

In artikel I, onderdeel G, wordt «het slot van onderdeel e» vervangen door «het slot van onderdeel g», wordt onderdeel f geletterd «h» en wordt na «bestemmingsplan» toegevoegd: , alsmede herzieningen van het desbetreffende exploitatieplan en besluiten omtrent de afrekening en herberekende exploitatiebijdragen van het desbetreffende exploitatieplan.

E

In artikel I, onderdeel H, wordt «of projectbesluit» vervangen door: , projectbesluit of besluit als bedoeld in artikel 3.31, eerste lid, of een gelijktijdig vastgestelde wijziging of uitwerking van een bestemmingsplan.

Toelichting

A1, B1 en E

Na indiening van dit wetsvoorstel is bij amendement van de leden Verdaas c.s. aan de Wro een regeling van een beheersverordening toegevoegd. Artikel 3.31, bevat een bevoegdheid voor de gemeenteraad om ten behoeve van een project af te wijken van de beheersverordening. Een dergelijk besluit kan op een lijn gesteld worden met een projectbesluit. Daarom is het besluit als bedoeld in artikel 3.31 toegevoegd aan de artikelen 6.4a, eerste, tweede en derde lid, 6.12, tweede en vierde lid en onderdeel H van het wetsvoorstel.

A3

In artikel 6.4a is bepaald dat degene die gecontracteerd heeft over planschade belanghebbende is bij een procedure tot vaststelling van de planschade. Eenzelfde belang heeft degene die te maken krijgt of kan krijgen met een exploitatiebijdrage die gebaseerd is op een exploitatieplan, waarin planschade is of kan worden opgenomen. Aan artikel 6.4a is daarom een derde lid toegevoegd dat hiervoor een wettelijke grondslag biedt.

B1a

In artikel 6.12, tweede lid, is de redactie verduidelijkt van de mogelijkheid om af te zien van een exploitatieplan. De tekst van het wetsvoorstel wekte de indruk dat een gemeente in beginsel verplicht is locatie-eisen te stellen als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid. Deze eisen zijn evenwel facultatief. Wel dient de gemeenteraad, mede met het oog op de rechtsbescherming, in een besluit om af te zien van een exploitatieplan, aan te geven dat de locatie-eisen niet noodzakelijk zijn.

B1

Het wetsvoorstel voorziet in een koppeling tussen ruimtelijke ordening en grondbeleidsinstrumenten. Een exploitatieplan moet tezamen met een projectbesluit of bestemmingsplan worden vastgesteld. In deze opsomming ontbreekt een ruimtelijk besluit dat eveneens kan voorzien in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, namelijk een besluit tot wijziging van een bestemming, met gebruikmaking van een wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan. De omissie is thans hersteld door invoeging van het wijzigingsplan in artikel 6.12, tweede en vierde lid. Tevens is met betrekking tot de rechtsbescherming onderdeel H van het wetsvoorstel aangevuld (zie onderdeel E van deze nota van wijziging).

B1b

Met betrekking tot de bekendmaking van een exploitatieplan kan in relatie tot een bestemmingsplan een complicatie optreden. Een exploitatieplan treedt in werking na de bekendmaking ervan. De bekendmaking van een bestemmingsplan dient te geschieden binnen twee weken na vaststelling. Het onderhavige wetsvoorstel regelt evenwel niets over de termijn van bekendmaking. De Awb kent ook geen termijn. Zolang het besluit niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, kan daartegen ook geen beroep worden aangetekend. Dit kan er toe leiden dat de beroepstermijn voor het bestemmingsplan verstrijkt terwijl het exploitatieplan nog niet bekend is gemaakt. Dit kan tevens de bepaling in artikel I, onderdeel H, dat het exploitatieplan en bestemmingsplan voor onder andere de behandeling van het beroep als één besluit worden aangemerkt, doorkruisen. Dit aspect kan vervolgens ook nog zijn weerslag hebben op de verlening van de bouwvergunning. Voor het verkrijgen van een bouwvergunning wordt een onherroepelijk exploitatieplan vereist. Zolang het exploitatieplan niet onherroepelijk is zal er een aanhoudingsplicht gelden. Zonder bekendmaking kan het exploitatieplan echter niet onherroepelijk worden. Door af te zien van bekendmaking zou een gemeente de verlening van een bouwvergunning kunnen tegenhouden. Dit klemt temeer nu voor grond ten aanzien waarvan de exploitatiebijdrage anderszins is verzekerd, de bouwvergunning niet mag worden geweigerd. Al met al geeft dit voldoende aanleiding om aan het wetsvoorstel een bepaling toe te voegen over het vaststellen en bekendmaken van het exploitatieplan. Deze is opgenomen in artikel 6.12, vierde lid.

B2a

In artikel 6.13, eerste lid, onder c, vijfde onderdeel, van de opsomming, is verduidelijkt op welke onderdelen de fasering of koppeling van onderdelen in het exploitatieplan betrekking kan hebben. Daarbij is tevens aangegeven dat ook de realisatie van bouwwerken onderwerp kan zijn van fasering en koppeling.

B2b

In artikel 6.13, tweede lid, onder a, is een zinsnede opgenomen, die het mogelijk maakt om bij een globaal bestemmingsplan, dat niet behoeft te worden uitgewerkt, te kiezen voor een globaal exploitatieplan, mits ingevolge de fasering van het exploitatieplan nog geen bouwvergunningen kunnen worden verstrekt. Dankzij deze bepaling kan een gemeente afzien van een onnodige en vaak onmogelijke detaillering van het delen van het exploitatieplan in de beginfase van een project. In de nota naar aanleiding van het verslag is deze wijziging nader toegelicht.

B2c

In 6.13, tweede lid, is een nieuw onderdeel d ingevoegd, dat buiten kijf stelt dat een exploitatieplan een nadere invulling en detaillering kan bevatten van de eisen met betrekking tot de uitvoerbaarheid (sociale woningbouw en particulier opdrachtgeverschap) in een bestemmingsplan. Deze bepaling zorgt er voor dat een bestemmingsplan globaal kan zijn op dit onderdeel. In de nota naar aanleiding van het verslag is deze wijziging nader toegelicht.

B2d

In artikel 6.13, vierde lid, is aangegeven op welke waardegrondslag de inbrengwaarden bij onteigening worden vastgesteld. Indien sprake is van minnelijke verwerving wordt uitgegaan van de verkeerswaarde van gronden en opstallen. Indien sprake is van onteigening of minnelijke verwerving op basis van een onteigeningsbesluit wordt uitgegaan van de onteigeningswaarde, dus de verkeerswaarde plus alle bijkomende schades. Er moet eveneens worden uitgegaan van de onteigeningswaarde indien een perceel op onteigeningsbasis is of wordt verworven, hoewel er nog geen onteigeningsbesluit is genomen. Artikel 17 van de onteigeningswet schrijft immers voor dat voorafgaand aan een onteigeningsbesluit eerst getracht moet worden gronden op minnelijke wijze te verwerven. Deze bepaling zet niet de weg open voor een gemeente om alle percelen tegen onteigeningswaarde te verwerven en in te brengen. Dat zou een ongewenst prijsopdrijvend effect hebben, waarvan de kosten gedeeltelijk worden afgewenteld op andere eigenaren in het exploitatiegebied. Gemeenten dienen zich te realiseren dat inbreng tegen onteigeningswaarde zonder dat sprake is van een onteigeningsbesluit of onteigening, alleen acceptabel is, wanneer de verwerving tegen deze waarde noodzakelijk en urgent is.

Nu kan het voorkomen dat niet alleen voor maar ook na vaststelling van het exploitatieplan op deze basis gronden worden verworven. Het wetsvoorstel hield daar ten onrechte geen rekening mee. Deze omissie is thans hersteld.

B3a

Om te voorkomen dat de verplichting om een exploitatieplan jaarlijks te herzien zal leiden tot over elkaar heen buitelende beroepen bij de rechter is in artikel 6.15, eerste lid, bepaald dat de termijn van een jaar pas een aanvang neemt nadat een exploitatieplan onherroepelijk is geworden. In de nota naar aanleiding van het verslag is deze wijziging nader toegelicht.

B3b

Bij de vaststelling van een uitwerkingsplan zal vrijwel altijd tevens het normaal gesproken nog globale exploitatieplan dienen te worden herzien, om te komen tot de gewenste detaillering. In de vakpers is er op gewezen dat een uitwerkingsplan kan worden vastgesteld en in werking kan treden zonder dat het nog globale exploitatieplan herzien en gedetailleerd is. Hierdoor kan een situatie ontstaan, waarin een bouwvergunningaanvraag niet goed beoordeeld kan worden, omdat het exploitatieplan onvoldoende duidelijkheid biedt. Ook de toetsing aan de eisen voor wat betreft de woningbouwcategorieën kan daardoor in het gedrang komen. Om deze situatie te voorkomen is in artikel 6.15 een nieuw tweede lid ingevoegd, dat bepaalt dat het uitwerkingsplan niet in werking treedt voordat het betreffende exploitatieplan is herzien en bekendgemaakt.

B4

Aan een bouwvergunning moet een voorschrift worden verbonden inhoudende dat een exploitatiebijdrage moet worden voldaan, tenzij de bijdrage al anderszins is verzekerd of er een exploitatiebijdrage is overeengekomen. Die formulering in artikel 6.17, eerste lid, is op twee punten niet waterdicht.

Zo kan een gemeente achter het net vissen wanneer er wel een bijdrage is overeengekomen, maar de contractant zijn verplichtingen niet nakomt wegens een surseance van betaling, faillissement of om een andere reden. Omdat er een contract is over een bijdrage, zou de gemeente geen geld kunnen innen via de bouwvergunning. Om deze situatie te voorkomen wordt aan artikel 6.17, eerste lid, toegevoegd dat de bijdrage niet alleen overeengekomen, maar ook «verzekerd» moet zijn.

In de tweede plaats kan de regeling tekortschieten wanneer een exploitatieplan wordt veranderd en aangepast aan marktomstandigheden, hetgeen regelmatig nodig zal zijn. Indien het exploitatieplan in een voor de exploitant gunstige zin afwijkt van het contract, bijvoorbeeld omdat er door een verschuiving in de verkaveling meer of duurdere woningen op zijn perceel gebouwd kunnen worden, kan de gemeente ingevolge het wetsvoorstel die extra opbrengsten niet belasten, omdat het gesloten contract daartegen vrijwaart. Deze bepaling zou daardoor tot een ongewenste verstarring of het mislopen van kostenverhaal kunnen leiden. Dit is voorkomen door in artikel 6.17, eerste lid, op te nemen dat de overeengekomen exploitatiebijdrage alleen vrijwaart voor zover deze gericht is op de desbetreffende grondexploitatie.

In het wetsvoorstel was het anderszins verzekerd zijn van de bijdrage gekoppeld aan de vaststelling van een exploitatieplan. Deze koppeling houdt geen rekening met het feit dat ook na vaststelling van een exploitatieplan nog gecontracteerd kan worden of gemeentelijk gronduitgifte kan plaatsvinden en de bijdrage aldus zeker gesteld kan worden. Daarom is in artikel 6.17, eerste lid voor de beoordeling van het anderszins verzekerd zijn aansluiting gezocht bij het moment dat de bouwvergunning wordt aangevraagd.

B5

In de aanhef van artikel 6.19 wordt ten onrechte het woord bouwvergunningaanvraag gebruikt. Bedoeld is bouwvergunning. Deze onjuistheid is hersteld. De formulering van de berekening van artikel 6.19 kan er toe leiden dat de gemeente niet het gewenste bedrag aan kostenverhaal kan innen. De berekening is gekoppeld aan de grondoppervlakte waarvoor een bouwvergunning wordt aangevraagd. Een aanvrager kan het kostenverhaal gedeeltelijk ontlopen door, voor zover het bestemmingsplan en exploitatieplan dat toestaan, de gewenste gebouwen op een kleiner grondstuk te situeren, en de rest van de grond naderhand uit te geven als tuin of erf. Om dit te voorkomen wordt in artikel 6.19 ingevoegd dat als dat tot een hogere exploitatiebijdrage leidt, uitgegaan moet worden van het in de bouwvergunningaanvraag opgenomen aantal gewogen eenheden. Volledige benutting van de bouwmogelijkheden leidt dus in elk geval tot een volledige exploitatiebijdrage.

B6a en b

De regeling met betrekking tot de eindafrekening in artikel 6.20 bleek veel vragen op te roepen in de vakpers en bij bijeenkomsten in het land. Vooral de bepaling dat de eindafrekening na tien jaar dient te worden opgemaakt ook al is de exploitatie niet afgerond was aan kritiek onderhevig. Zo werd er op gewezen dat veel exploitaties voor grote locaties een veel langere looptijd hebben en werd er ook op gewezen dat niet duidelijk was of na de eindafrekening nog een voorschrift aan de bouwvergunning kon worden verbonden met betrekking tot een exploitatiebijdrage. Als dat niet het geval zou zijn, zou dat stilzitten van particuliere eigenaren belonen, hetgeen toch niet de bedoeling van de wetgever zou kunnen zijn.

Naar aanleiding van deze mijns inziens terechte kritiek is de verplichting om in ieder geval na tien jaar een eindafrekening vast te stellen, geschrapt uit artikel 6.20, eerste lid, het wetsvoorstel en is tevens de term «eindafrekening» vervangen door «afrekening». Daarmee wordt duidelijk gemaakt dat een exploitatieplan ook na de voltooiing van de werken en werkzaamheden en de daaropvolgende afrekening nog herzien kan worden, en wel tot het moment dat alle bouwvergunningen zijn verstrekt en de exploitatiebijdragen zijn voldaan. Het moment van afrekening is gekoppeld aan de voltooiing van de werken en werkzaamheden, omdat de gemeente op dat moment een volledig beeld heeft van de kosten van het exploitatieplan.

B6c

Wat betreft de terugbetaling is er terecht op gewezen dat een rechtsopvolger van degene die ten tijde van de betaling houder was de bouwvergunning, in de rechten van de vergunninghouder zou moeten kunnen treden. Artikel 6.20, derde lid, is op dit punt aangepast. Tevens is in deze bepaling aangegeven dat over het terug te betalen bedrag rente moet worden vergoed. De gemeente kan aansluiting zoeken bij de wettelijke rente, maar kan zich ook baseren op een in het exploitatieplan gehanteerde rentevoet.

B6d

Om te voorkomen dat een gemeente de werken of werkzaamheden niet geheel uitvoert teneinde een afrekening en terugbetaling te ontlopen, is een nieuw vierde lid toegevoegd dat bepaalt dat na uitgave van negentig procent van de kosten van het exploitatieplan een verzoek om een afrekening kan worden gedaan.

Het wetsvoorstel maakt niet duidelijk of er beroep kan worden ingesteld tegen afrekening op grond van artikel 6.20. Dit is wel wenselijk, omdat de herberekende exploitatiebijdrage op deze afrekening wordt gebaseerd. Aan artikel 6.20 is daarom een vijfde lid toegevoegd dat duidelijk maakt dat beroep kan worden ingesteld tegen een afrekeningsbesluit. Tevens is vastgelegd dat tegen een besluit omtrent een herberekende exploitatiebijdrage beroep kan worden ingesteld.

B7

In artikel 6.23 is de verplichte vaststelling van een verordening omgezet in een facultatieve. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt deze wijziging toegelicht.

B8a

Aan artikel 6.24, eerste lid, onderdeel a, is toegevoegd dat financiële bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen gebaseerd moeten zijn op een vastgestelde structuurvisie. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt deze wijziging toegelicht. Deze inkadering via een structuurvisie is uiteraard niet nodig voor reguliere bijdragen aan de grondexploitatie van een exploitatiegebied. Door de verwijzing naar een structuurvisie op te nemen, is het nodig dit te expliciteren in de tekst.

B8b

Het is de bedoeling van het wetsvoorstel dat na vaststelling van een exploitatieplan, waarin de gemeente zijn kaarten met betrekking tot de locatie-ontwikkeling op tafel legt, de gemeente bij naderhand te sluiten contracten binnen het kader van dat exploitatieplan blijft. Zulks moge blijken uit de formulering dat het exploitatieplan in acht moet worden genomen. In de vakpers is erop gewezen dat de laatste zinsnede van artikel 6.24, derde lid, lijkt te suggereren dat gemeenten vergaande afspraken mogen maken over onderwerpen die niet in een exploitatieplan kunnen worden geregeld. Om elke twijfel op dit punt weg te nemen, is de redactie van het artikel verduidelijkt.

C

Aan artikel I, onderdeel F (artikel 8.1 van de nieuwe Wro), wordt toegevoegd dat er geen bezwaarschrift kan worden ingediend met betrekking tot een besluit omtrent de afrekening en herberekende exploitatiebijdragen van een exploitatieplan. De afrekening kan immers op een lijn gesteld worden met een exploitatieplan. De herberekende exploitatiebijdrage is direct gekoppeld aan de afrekening en het is daarom procesmatig niet efficiënt wanneer deze een andere rechtsgang volgt.

D

Dat de koppeling tussen bestemmingsplan en het exploitatieplan tot complicaties kan leiden bij de rechtsbescherming is naar mijn mening overtuigend naar voren gebracht in verschillende bijdragen in de vakpers en op congressen. Bij vaststelling van een bestemmingsplan, bij een uitwerkingsplan en bij een wijziging van een bestemmingsplan komen beroepen tegen deze besluiten terecht bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, terwijl het beroep tegen de bijbehorende herziening van een exploitatieplan in beginsel moet wordt ingesteld bij de rechtbank. Hiermee wordt de gewenste samenloop van de beroepen ondermijnd. Bovendien leidt de regeling in het wetsvoorstel ertoe dat wanneer een beroep tegen een herziening van een exploitatieplan samenloopt met een herziening van een bestemmingsplan er rechtstreeks beroep is op de Afdeling bestuursrechtspraak en wanneer er geen samenloop is, eerst beroep op de rechtbank. Ten behoeve van een stroomlijning van de rechtsbescherming en het voorkomen van haasje-over-springen, is aan artikel I, onderdeel G, van het wetsvoorstel (artikel 8.2 van de nieuwe Wro) toegevoegd dat tegen een herziening van een exploitatieplan dat was gekoppeld aan een bestemmingsplan altijd rechtstreeks beroep op de Afdeling bestuursrechtspraak openstaat. Om te zorgen dat de zaken in een hand blijven is tevens bepaald dat een beroep tegen een besluit omtrent een afrekening en herberekende exploitatiebijdrage dezelfde lijn volgt.

E

Voorts is aan artikel I, onderdeel H van het wetsvoorstel (artikel 8.3 van de nieuwe Wro) toegevoegd dat het beroep tegen een uitwerking of wijziging van een bestemmingsplan of een besluit als bedoeld in artikel 3.31, eerste lid, samen met een gelijktijdige herziening van een exploitatieplan wordt behandeld.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker

Naar boven