30 212
Wijziging van de elektriciteitswet 1998 en de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer

nr. 51
VERSLAG

Vastgesteld 10 november 2005

De vaste commissie voor Economische Zaken2 belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

IALGEMEEN2
   
1.Doel en aanleiding2
2.Splitsing van energiebedrijven15
2.2.Alternatieven voor onafhankelijk netbeheer15
2.3.Het wetsvoorstel in Europees perspectief16
2.4.Vormgeving splitsing19
2.5.Eigendom van de netten22
3De energiemarkt na splitsing22
3.2.Leveringszekerheid22
3.3.De Nederlandse energiebedrijven in Europa25
4.De netbeheerder na splitsing30
4.1.Inleiding30
4.2.Het beheren van het net30
4.3.De administratie van de gegevens van de aangeslotenen31
4.4.Uitbesteding32
4.5.Vennootschappelijke structuur en nevenactiviteiten32
4.6.De eigendom van de aandelen35
5.De financiële gevolgen van splitsing38
5.2.Financiële gevolgen voor de energiebedrijven38
5.3.Kosten en risico’s van Cross Border lease contracten44
5.4.Financiële gevolgen voor de aandeelhouders49
5.5.Financiële gevolgen voor de afnemers51
5.6. Macro-economische gevolgen54
5.7.Samenvatting en conclusies55
6.Beheer netten van 110 kV en hoger55
7.Europese en internationaal-rechtelijke aspecten56
7.2. Het recht van de Europese Gemeenschap56
7.3. Het Europees verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden59
8.Verhouding tot andere Nederlandse wetgeving59
9.Toezicht en handhaving59
9.1.Algemeen59
9.2.Uitvoering- en handhavingtoets DTe60
10.Administratieve lasten en overige effecten van het wetsvoorstel60
   
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING61

I ALGEMEEN

1. Doel en aanleiding

De leden van de CDA-fractie benadrukken in de voorbereiding – de discussie loopt al enkele jaren als een rode draad door de energiedebatten heen – altijd zeer kritisch te zijn geweest. Zij hebben vele vragen en opmerkingen.

De Europese Richtlijn spreekt van juridische unbundling en niet van eigendomsunbundling. Nederland was één van de eersten om juridische unbundling te regelen (per 1 juli 2004, terwijl de verplichting in gaat op 1 juli 2007; veel andere landen wachten tot het laatste moment). Geen enkel ander Europees land peinst erover om ook de stap naar eigendomsunbundling te zetten. Eurocommissaris Piebalgs heeft zich zelfs laten ontvallen, dat hij het Nederlandse wetsvoorstel ziet als een verstoring van het Europese level playing field.

De leden van de CDA-fractie zijn tegen privatisering van de netten. In een dergelijke onoverzichtelijke markt, waarbij de Europese dimensie nog geheel in verwarring is, mogen geen onomkeerbare stappen, zoals verkoop van assets, gezet worden. Zij zijn van mening dat de juridische eigendom van de netwerken 100 procent eigendom van de Staat moet blijven.

De Cross Border Leases vormen naar de mening van deze leden een grote barrière voor de splitsing. Deze ingewikkelde regeling, waarbij eind jaren negentig (onder hevige kritiek van Hans van den Akker namens de CDA-fractie) nagenoeg alle hardware van de energiebedrijven werd ondergebracht in Amerikaanse fiscale constructies, zal volgens de deken van de Amerikaanse energieadvocaten – zoals beschreven in een persoonlijke brief aan Brinkhorst – leiden tot een claim van de Amerikaanse investeerders aan de Nederlandse energiebedrijven (lees: de aandeelhouders, dus provincies en gemeenten) van zo’n $ 5 mld. Minister Brinkhorst heeft diverse pogingen gewaagd, maar heeft geen jurist kunnen vinden, die zwart op wit deze mening heeft willen tegenspreken. Dit wordt dus een zeer zware en ingewikkelde discussie. De Kamer zoekt al een tijdje naar een volstrekt objectieve jurist, die een juiste analyse kan maken, maar het blijkt dat bijna iedereen in het web verstrikt zit.

Is de regering bereid alle onderliggende rapporten, onderzoeken etc. aan de Tweede Kamer beschikbaar te stellen zodat de inhoud ook in de verdere procedure betrokken kan worden?

Het energiebeleid van de overheid is naar de mening van deze leden in lange termijn perspectief te veel structuurgedreven. Instituut Clingendael heeft eind mei 2005 een boek1 gepubliceerd over «Dertig Jaar Nederlands energiebeleid». Het boek geeft een kritische beschouwing van dertig jaar energiebeleid in Nederland. Belangrijke kritiekpunten die genoemd worden zijn: onderschatting van de complexiteit van het liberaliseringproces, beleid teveel gericht op structuur i.p.v. op inhoud. De auteurs van Clingendael pleiten voor meer stabiliteit in beleid, voor een lange termijnvisie, voor een Europees denkkader en voor een integraal energiebeleid waarbij milieu, voorzieningszekerheid en betaalbaarheid centraal staan. De huidige splitsingswet is een typisch voorbeeld van een wet die focust op de structuur en niet op de inhoud. Ook de AER geeft in haar jaarverslag aan dat er andere prioriteiten in het energiebeleid zouden moeten liggen dan het eigendom van de netten. Bestaat niet het risico dat met deze wet dezelfde fout wordt gemaakt als in het verleden: zoeken naar structuuroplossingen, terwijl de werkelijke issues in de inhoud liggen?

In de memorie van toelichting staat dat het de bedoeling van de regering is om privatisering van de netten niet eerder mogelijk te maken dan nadat de met de netten gemoeide publieke belangen adequaat geborgd zijn. De vragen die zich hierbij voordoen zijn:

• Welke publieke belangen zijn thans niet adequaat geborgd?

• Waar uit zich dit in? Welke gedragingen of omstandigheden zijn nu feitelijk zichtbaar c.q. mogelijk die in strijd kunnen zijn met het publieke belang?

De keuze die dan voorligt, is afhankelijk van de gedragingen en omstandigheden die zich voor kunnen doen. Op welke wijze grijpt de overheid dan in? Via maatregelen en toezicht die toezien op het gedrag, of via structuuringrepen? Kan de regering aangeven waarom gedragsregulering en toezicht tekort zouden schieten in deze sector en op grond van welke gedragingen of omstandigheden structuurmaatregelen noodzakelijk zijn?

Kan de regering bij haar antwoord betrekken, zo vragen de leden van de CDA-fractie, de situatie in het Verenigd Koninkrijk waarin de markt inmiddels meer dan 10 jaar geliberaliseerd is en waar men blijkbaar wel denkt via gedragsregulering en toezicht adequaat te kunnen reguleren?

Deze leden vragen wat nu de doelstelling is van de voorgestelde wet? Vergelijking tussen de brief uit mei 2004, het plan van aanpak van oktober 2004 en het wetsvoorstel zelf geven veel verschillende doelen, aanleidingen en redenen. Betreft het hier voortschrijdend inzicht? Kunnen we in de komende maanden nog meer nieuwe doelen en argumenten verwachten?

Welke waren de oorspronkelijke doelstellingen van de I&I-wet? In de memorie van toelichting wordt beweerd dat de kwaliteit van het netbeheer door de I&I-wet is geregeld. Naast kwaliteit waren nadere eisen met betrekking tot een onafhankelijk netbeheer onderdeel van de I&I-wet. Hoe effectief zijn de maatregelen uit de laatste wetswijziging (I&I) in de praktijk?

De I&I-wet is in 2004 aangenomen en nog niet in zijn totaliteit in werking getreden. Heeft de regering een evaluatie van de I&I wet beschikbaar? Bevat deze evaluatie conclusies die duidelijk maken dat de wetgeving tekort schiet ten aanzien van onafhankelijk netbeheer of zijn er andere concrete aanwijzingen dat wetgeving op dit punt tekortschiet? Zijn er aanwijzingen dat de sector zich niet aan de I&I-wet houdt of dat het voor de toezichthouder niet mogelijk is om de I&I-wet te handhaven?

Heeft de regering een update van het DTe advies van 15 april 2004 ontvangen na de inwerkingtreding van de I&I-wet?

Kan de regering aangeven welke elementen uit het DTe advies van april 2004 in de I&I-wet zijn opgenomen? De DTe noemt in haar advies van april 2004 een aantal nadere regels die de onafhankelijkheid van de netbeheerder verder zouden kunnen versterken. Kan de regering toelichten waarom de I&I-wet met de aanvullende regels niet afdoende wordt geacht?

Kan de regering aangeven waarom het overdragen van het economische eigendom bij behandeling van de I&I-wet nog als afdoende waarborg voor onafhankelijkheid werd gezien en bij dit wetsvoorstel niet meer?

In het advies van 15 april 2004 stelt DTe expliciet dat splitsing als uiterste moet worden gezien en regelgeving en toezicht een alternatief zijn om onafhankelijk netbeheer te verbeteren, zo memoreren de leden van de CDA-fractie. Daarbij is DTe uitgegaan van de situatie vóór invoering van de I&I-wet en derhalve óók van de concernstructuur, en de inbedding van de netbeheerder daarin, zoals deze waren vóór invoering van de I&I-wet. Niettemin stelt de regering dat alleen met splitsing onafhankelijkheid gegarandeerd is, omdat de I&I-wet wel de zelfstandigheid, maar niet de onafhankelijkheid van de netbeheerder regelt. Kan de regering aangeven wat in dit verband het verschil is tussen zelfstandigheid en onafhankelijkheid? Kan de regering bevestigen dat de hier beoogde onafhankelijkheid alleen van belang wordt geacht ten opzichte van bedrijven, actief in productie, levering en handel en niet ten opzichte van andere bedrijven?

Een van de doelen van het wetsvoorstel lijkt te zijn om de huidige aandeelhouders van energiebedrijven de mogelijkheid te geven de commerciële delen van de bedrijven te kunnen vervreemden. Kan de regering aangeven welke wettelijke belemmeringen er op dit moment zijn voor aandeelhouders om vrijwillig tot splitsing en vervreemding van het commerciële bedrijf over te gaan? Kan de regering bevestigen dat aandeelhouders op dit moment al de mogelijkheid hebben om het leveringsbedrijf en eventueel ook het productiebedrijf te vervreemden?

Hoe past deze structuuringreep in het energiebeleid voor de toekomst? Kan de regering aangeven op welke wijze zij de huidige en toekomstige ambities op energieterrein (voorzieningszekerheid, leveringszekerheid, betaalbaarheid, energietransitie en verduurzaming) wil vormgeven na splitsing van de Nederlandse energiesector?

Wat bedoelt de regering met «niet onafhankelijke gedragingen», zo vragen de leden van de CDA-fractie? Vinden deze niet onafhankelijke gedragingen ook daadwerkelijk plaats? Welke vormen van kruissubsidiëring vinden op dit moment plaats?

Is bij de conclusie van de DTe (zie het advies van 15 april 2004) dat splitsing de concurrentie versterkt door het creëren van een level playing field, uitgegaan van de Nederlandse markt of van een Noordwest Europese markt? Als Nederland als marktdefinitie is gebruikt, is de regering dan bereidt om de Dte dezelfde vragen nogmaals voor te leggen uitgaande van een Noordwest Europese marktdefinitie?

Is het genoemde advies van de DTe inzake de onafhankelijkheid van de netbeheerder opgesteld na de vraag van de regering hoe een netbeheerder er uit zou moeten zien na splitsen?

Kan de regering toelichten of en zo ja wanneer zij de bepaling «actief op de Nederlandse energiemarkt» voor produceren, leveren of handel in energie zal veranderen in «actief op de Noordwest Europese markt», gezien de inspanningen en afspraken die de minister ontplooit met zijn Europese collega’s om tot een Noordwest Europese markt te komen?

Deze leden vragen voorts of de regering door middel van een uitgebreide visie kan aangeven welke uitdagingen zij voor de toekomst ziet als het gaat om de vragen rond de energievoorziening in de toekomst, de rol die energiebedrijven daarin spelen en de sturingsmiddelen die de overheid na splitsen heeft om:

• de energievoorziening in Nederland op peil te houden

• de energievoorziening in Nederland betaalbaar te houden

• de energievoorziening in Nederland te verduurzamen

• de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en daarmee de afhankelijkheid van politiek instabiele regio’s te verminderen

• de kennis in Nederland omtrent alle aspecten van de energievoorziening (productie, inclusief nucleair, handel en transport) op peil te houden

• de broodnodige innovatie te bewerkstelligen die ook in deze sector aan de orde moet zijn.

De borging van het onafhankelijk netbeheer, staat in dit wetsvoorstel centraal zoals in de memorie van toelichting is te lezen. Kan de regering haar visie geven over welke rol zij de afgesplitste netbedrijven toedicht bij het halen van de doelstellingen van de Nederlandse energietransitie en het waarborgen van de voorzieningszekerheid op middellange en lange termijn? In hoeverre wijkt deze rol af van de huidige rol van het netbedrijf? Is het halen van deze transitiedoelstellingen na invoering van deze wet beter gewaarborgd en is de regering van mening dat de voorzieningszekerheid dan beter wordt gewaarborgd?

In de memorie van toelichting stelt de regering: »Dit wetsvoorstel zorgt voor een volstrekt onafhankelijk netbeheer, waardoor de marktwerking verbetert en de consument op daadwerkelijke kosten gebaseerde nettarieven en eerlijke marktprijzen betaalt». Dit impliceert naar de mening van de leden van de CDA-fractie dat in de huidige situatie de nettarieven niet gebaseerd zijn op de daadwerkelijke kosten en/of dat de consument geen eerlijke marktprijzen betaalt. Bestaat er aanleiding om aan te nemen dat de huidige tarieven voor netten en prijzen voor levering niet «eerlijk» tot stand komen? Zijn hier concrete gevallen van bekend? Is de tijd sinds invoering van de laatste tranche van de liberalisering van de markt (1 juli 2004) niet te kort om zo’n oordeel gevormd te hebben? Is de I&I wet niet te jong (14 juli 2004) om nu al een oordeel te kunnen vormen over het volstaan van het toezichtinstrumentarium dat deze wet biedt?

Heeft er al een beleidsevaluatie van de laatste tranche van de liberalisering per 1 juli 2004 en van de invoering van de I&I-wet plaatsgevonden? Zo niet, kan de regering aangeven waarom niet? Zo ja, kan de regering de resultaten aan de Kamer bekendmaken?

Kan de regering toelichten welke kosten op dit moment in de netwerktarieven zijn verwerkt? Welke kosten zullen door de splitsing niet meer in de netwerktarieven worden verwerkt? Kan de regering aangeven of de DTe de door haar vastgestelde netwerktarieven heeft gebaseerd op de daadwerkelijke kosten? Zo niet, welke kosten zouden dan volgens de regering niet meegenomen mogen worden in de tariefsbepaling?

Wat bedoelt de regering met eerlijke marktprijzen? Kan de regering toelichten op welke wijze de geïntegreerde energiebedrijven oneerlijk concurreren met niet-geïntegreerde leveranciers gegeven het feit dat de geïntegreerde energiebedrijven niet de goedkoopste aanbieders zijn?

Wat verstaat de regering onder een eerlijk tarief en heeft de regering concrete voorbeelden waaruit blijkt dat afnemers nu niet altijd een eerlijk tarief betalen voor netwerk- of leveringsdiensten?

De lasten voor de energiebedrijven en de toezichthouder zouden disproportioneel stijgen indien men zou trachten via regulering marktverstorend gedrag te voorkomen. Kan concreet aangegeven worden over welk bedrag we het hier per energieklant hebben? Kan daarnaast de door de regering aangegeven kosten van de splitsing per klant worden weergegeven?

Leidt de wet tot nieuwe impulsen op de kleinverbruikermarkt, zo vragen de leden van de CDA-fractie. In de memorie van toelichting geeft de regering de volgende verwachting weer: «De kleinverbruikermarkt zal een nieuwe impuls krijgen doordat de keuzevrijheid van de afnemer meer betekenis krijgt.» Bestaat er op dit moment geen goede marktwerking in de markt voor kleinverbruikers? Hoe verhoudt dit zich tot de stelling dat «... er in de praktijk geen problemen blijken te zijn om over te stappen naar een andere aanbieder»?

Kan de regering toelichten hoe enerzijds de uitspraak in de memorie van toelichting dat splitsing zal leiden tot nieuwe marktimpulsen en anderzijds de verwachting van de regering dat er een concentratie van aanbieders plaats zal vinden zich tot elkaar verhouden?

In de huidige situatie is, volgens de regering, geen sprake van eerlijke marktwerking. Hoe verklaart de regering de successen van Oxxio en Greenchoice?

Het ontbreken van structurele onafhankelijkheid leidt tot concurrentieverstorende prikkels, zo stellen de leden van de CDA-fractie. Hebben de energiebedrijven tot nu toe toegegeven aan deze prikkels? Zo ja, kan specifiek aangegeven worden in welke gevallen er hier sprake van is? Was hier sprake van bewust handelen om de concurrentie te verstoren of was concurrentieverstoring een onbedoeld effect van hun handelen? Kunnen de energiebedrijven deze concurrentieverstorende handelingen nog verrichten in de volgende gevallen:

• na invoering van de I&I wet;

• na invoering van de I&I wet en de aanvullende maatregelen die de DTe voorstelt om de onafhankelijkheid van het netwerk te waarborgen;

• na invoering van de I&I wet, de aanvullende maatregelen van de DTe en het voorstel van de grote energiebedrijven;

Zo ja, gaarne een uitgebreide toelichting over de wijze waarop de bedrijven de concurrentie kunnen verstoren? Welk concreet concurrentieverstorend gedrag vindt er op dit moment plaats?

Kan de regering aangeven wat op dit moment concreet nadelig voor de klant is aan de geïntegreerde bedrijven? Op welke wijze ondervindt de consument hinder van de geïntegreerde bedrijven? Kunnen consumenten na splitsing rekenen op een geïntegreerde rekening?

De regering spreekt over afstemming in concernverband die de onafhankelijkheid van de netbeheerder in gevaar brengt. Welke «afstemming» wordt bedoeld?

In de memorie van toelichting wordt gesteld dat de concernleiding van een geïntegreerd energiebedrijf uiteindelijk verantwoordelijk is voor het gehele bedrijfsresultaat en haar uiterste best zal doen om dit resultaat te maximaliseren. Is dit ook niet het geval wanneer een netbeheerder – na splitsing – zelfstandig opereert of onderdeel uitmaakt van een (andere) groep? Zo nee, waarom niet?

In de memorie van toelichting stelt de regering dat een volledig onafhankelijk netbeheerder beter in staat is om zich te richten op zijn kernactiviteiten en op vergroting van de efficiëntie en de kwaliteit daarvan. Kan de regering toelichten waarom een volledig onafhankelijke netbeheerder hiertoe beter in staat is, mede gezien het feit dat de kernactiviteiten van de netbeheerder volledig gereguleerd zijn door de overheid c.q. DTe?

Is het niet zo dat de operationele en juridische unbundling de netbeheerder voldoende mogelijkheden biedt om zich op de kerntaken te focussen? Kan de regering concrete praktijkvoorbeelden geven waarin de voorgestelde eigendomssplitsing op dit punt meerwaarde oplevert?

In de memorie van toelichting wordt gesuggereerd, zo vervolgen de leden van de CDA-fractie, dat in het recente verleden is gebleken dat netbeheerders die onderdeel uitmaken van een groep, waarin ook producenten, leveranciers of handelaren zijn opgenomen, geneigd zijn deze bedrijven te bevoordelen. Kan de regering concrete voorbeelden geven waaruit dit is gebleken? Heeft deze situatie zich in het verleden eerder voorgedaan? Kan de regering aangeven waarom de DTe niet in staat zou zijn om met haar huidige instrumentarium hier in te grijpen?

De door de regering beoogde structurele borging van onafhankelijkheid van de netten vergt in haar visie het opsplitsen van de geïntegreerde energiebedrijven. Deze structurele borging verzet zich er in de visie van de regering niet tegen dat de afgesplitste netbeheerder onderdeel uitmaakt van een concern met andere commerciële activiteiten of tegen de opheffing van het beïnvloedingsverbod voor aandeelhouders in dat verband. Hoe verhoudt dit standpunt zich volgens de regering tot het deelnemingenbeleid, waarbij uitgangspunt is dat borging van publieke belangen niet door aandeelhoudersschap plaatsvindt, maar via wet- en regelgeving, alsmede dat de vennootschap die de wet moet naleven ook publieke belangen zal nastreven?

Is de regering het eens met de stelling dat niet zozeer het bestaan van concurrentieverstorende prikkels van belang is, als wel de concrete mogelijkheden om concurrentieverstorende handelingen te plegen? Zo ja, deelt de regering de mening dat de verschillende varianten om vorm te geven aan de onafhankelijkheid van netwerken getoetst moeten worden op de concrete mogelijkheid om concurrentieverstorende handelingen te verrichten? Zo ja, heeft deze toets ook plaatsgevonden en kan de regering de resultaten daarvan aan de Kamer doen toekomen? Zo neen, kan deze toets alsnog plaatsvinden?

Is, zoals de DTe aanbeveelt, (zie DTe-advies d.d. 15 april 2004) onderzoek gedaan naar de risico’s op de consumentenmarkt van volledige splitsing en is bezien of er maatregelen getroffen kunnen worden om deze effecten te mitigeren? Zo ja, kan de Kamer kennis nemen van dit onderzoek? Zo neen, is de regering alsnog bereid dit onderzoek te laten uitvoeren? Zijn er maatregelen getroffen om de effecten te mitigeren? Zo ja, welke?

In de memorie van toelichting geeft de regering aan dat de splitsing bijdraagt aan de leveringszekerheid. Kan de regering toelichtingen wat de toegevoegde waarde van splitsing voor de leveringszekerheid is ten opzichte van de bestaande prijs- en kwaliteitsregulering?

De motivering van het wetsvoorstel in de memorie van toelichting roept naar de mening van de leden van de CDA-fractie de volgende vragen op, welke relevant zijn bij de beoordeling van de proportionaliteit van het wetsvoorstel:

• Kan de regering bevestigen dat (gestelde) problemen met betrekking tot de toegang tot netwerken – welke zich volgens de energiebedrijven niet voordoen – geen aanleiding vormen voor het wetsvoorstel?

• Kan de regering bevestigen dat de administratieve problemen rond het netbeheer mede aanleiding zijn geweest voor het wetsvoorstel? Kan de regering bevestigen dat indien dit zo is, deze aanleiding thans niet meer aan de orde is nu deze administratieve problemen vrijwel geheel tot het verleden behoren (vgl. de rapportage van DTe «onderzoek en advies van administratieve processen» van 26 augustus 2005)?

In de memorie van toelichting wordt tarieftransparantie (tarieven voor netbeheer en levering weerspiegelen de daadwerkelijke kosten voor de geleverde dienst) als kernoverweging voor het wetsvoorstel gepresenteerd. Kan de regering aangeven welke kosten ten onrechte aan het netbeheer worden toegerekend, ondanks de tariefregulering van DTe? Heeft de DTe concreet aangegeven welk type kosten het zou kunnen betreffen? Kan de regering bevestigen dat de leveringsprijzen voor energie in haar visie thans te laag zijn, omdat daar ten onrechte niet alle kosten aan zouden worden toegerekend? Kan de regering aangeven welke nieuwe toetreders – waaronder leveranciers uit grote concerns met netbeheerders – door te lage tarieven «uit de markt» zijn geprijsd, c.q. zich minder goed hebben kunnen ontwikkelen? Kan de regering aangeven in hoeverre splitsing van alleen de Nederlandse energiebedrijven er toe bijdraagt dat consumenten niet langer «appels en peren» hoeven te vergelijken (Advies Raad van State en Nader Rapport, p. 3), nu deze splitsing onverlet laat dat andere leveranciers in Nederland wel onderdeel uitmaken van geïntegreerde energieconcerns? Kan de regering aangeven waarom zij meent dat zodra de Nederlandse leveringsbedrijven zijn overgenomen de consument niet opnieuw in de positie komt dat hij «appels met peren» moet vergelijken, zeker wanneer – zoals de regering voorziet – de energiemarkt internationaliseert? Kan de regering aangeven welke concrete zorgen of klachten overigens aanleiding zijn voor het wetsvoorstel? Kan de regering bevestigen dat het haar in dit verband alleen gaat om waarborging van onafhankelijk netbeheer in een internationale energiemarkt? Is de concurrentie in de visie van de regering ook gewaarborgd wanneer in Nederland, als onderdeel van een ruimere Noordwest Europese markt, slechts één energiebedrijf actief zou zijn? Kan de regering aangeven hoe en in welke mate de splitsing van de Nederlandse energiebedrijven leidt tot een efficiëntere energievoorziening?

Op dit moment zijn de concurrerende leveringsbedrijven voor de inkoop van gas allemaal afhankelijk van Gasunie Trade&Supply, zo stellen de leden van de CDA-fractie. Kan de regering aangeven wat de gevolgen voor de dominante positie van Gasunie Trade&Supply zijn van onderhavig wetsvoorstel? Wordt de positie van de leveringsbedrijven sterker ten opzichte van Gasunie Trade &Supply en zullen zij in staat zijn gas gunstiger in te kopen? In hoeverre zullen de eindgebruikers van gas profiteren van deze verandering?

Wanneer de splitsing geëffectueerd wordt, zullen de commerciële delen van energiebedrijven wellicht snel overgenomen worden door buitenlandse partijen. Dan zullen er uiteindelijk minder aanbieders van energie zijn. Hoeveel aanbieders moeten er minimaal overblijven zodat er nog steeds sprake is van afdoende concurrentie? Zal deze wet er toe bijdragen dat er meer aanbieders voor de levering van elektriciteit en gas komen in Nederland?

Op welke wijze en in welke mate heeft in het verleden onderlinge bevoordeling plaatsgevonden tussen net- en leveringsbedrijven? Is het juist dat de DTe niet in staat is om bevoordeling van de levering- en productiebedrijven steeds waar te nemen? Hoe is bekend of deze bevoordeling heeft plaatsgevonden indien deze niet is waargenomen? Is het juist dat de DTe niet in staat is om bevoordeling van de levering- en productiebedrijven te voorkomen? Op welke gevallen wordt hier gedoeld? Kortom, is onderlinge bevoordeling een theoretisch probleem of een praktisch probleem?

De memorie van toelichting stelt dat producenten, leveranciers of handelaren zichzelf uit de opbrengsten van de netbeheerder die deel uitmaakt van dezelfde groep kunnen bevoordelen ten opzichte van hun concurrenten. Na splitsing zou kruissubsidiëring volledig zijn uitgesloten. Kan de regering aangeven, zo vragen de leden van de CDA-fractie, waarom zij thans van mening is dat kruissubsidiëring bij gereguleerde tarieven mogelijk is, terwijl recentelijk bij de behandeling van de I&I is gesteld dat in die situatie kruissubsidiëring onmogelijk is (zoals ook de NMa heeft vastgesteld)?

De concurrentieverstorende prikkels leiden volgens de regering tot kruissubsidies, uitwisseling van gegevens, onderlinge bevoordeling en financiële voordelen. In welke gevallen heeft de regering geconstateerd dat er sprake is van kruissubsidies waarbij de inkomsten van het netbedrijf gebruikt zijn om de tarieven van de commerciële activiteiten te verlagen? Is het omgekeerde ook voorgekomen? Om welke bedragen ging het? Zijn door deze subsidie de noodzakelijke investeringen in het netwerk in gevaar gekomen? Is de regering van mening dat er binnen de huidige wetgeving voldoende garanties zijn dat de noodzakelijke investeringen in de netwerken kunnen worden gedaan? Zo ja, mag de conclusie dan worden getrokken dat kruissubsidies geen bedreiging vormen voor de leveringszekerheid?

Nu de nettarieven gereguleerd zijn, kan dan gesproken worden van een normaal rendement op het netbedrijf? Zo neen, waarom niet? Zo ja, in welke zin onderscheiden de inkomsten van het netbedrijf zich van andere, niet monopolie inkomsten die uit andere activiteiten worden verkregen? Bestaat bezwaar tegen kruissubsidie tussen commerciële activiteiten binnen één concern? Zo neen, waarin ligt het bezwaar tegen kruissubsidies tussen gereguleerde inkomsten uit de netactiviteiten en de andere activiteiten, mits de noodzakelijke investeringen in de netwerken zijn gewaarborgd?

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering de mening deelt dat ook na splitsing kruissubsidies tussen bijvoorbeeld de afgesplitste leveringsactiviteiten en productieactiviteiten mogelijk blijven? Is de regering voornemens om ook een splitsing tussen deze activiteiten aan te brengen? Zo neen, belemmert deze mogelijkheid tot kruissubsidie de eerlijke concurrentie tussen energiebedrijven zonder en met eigen productiecapaciteit?

De regering spreekt in de memorie van toelichting van «eerlijker prijzen». Mag hieruit afgeleid worden dat eerlijker gelijk staat aan lager? Kan de regering aangeven wat of welke delen van de prijzen op dit moment oneerlijk zijn? Worden volgens de regering op dit moment onterecht kosten verwerkt in de prijs per kWh en m3 gas en zo ja, welke zijn deze kosten?

Het wetsvoorstel beoogt een onafhankelijk netbeheer door een volledige splitsing. Met de invoering van de I&I wet, de juridische splitsing en de overdracht van het economisch eigendom aan de netbeheerder is het netwerk al in grote mate onafhankelijk geworden. Waarom is een verdere splitsing nodig? Kan concreet worden aangegeven waar en in welke mate, na invoering van de I&I wet, de structurele afhankelijkheid tussen netbedrijf en holding blijft bestaan, hoe de holding in de praktijk invloed op het netbedrijf kan uitoefenen, welke consequenties dit heeft en wat daarvan de gevolgen voor de consument zijn?

Na splitsing zullen bedrijven zich naar de mening van de leden van de CDA-fractie verder toeleggen op kostenbeheersing resulterend in een toename van de winstgevendheid. Doen de huidige geïntegreerde bedrijven dit nu niet?

Voor een zuivere oordeelsvorming is uiteraard van belang dat kan worden vertrouwd op de objectiviteit van de adviezen waarop de regering zich baseert. Kan de regering in dit verband aangeven welke criteria zijn gehanteerd voor de selectie van de door hem geraadpleegde adviseurs? Kan de regering bevestigen dat deze adviseurs niet betrokken zijn of zullen zijn bij partijen die belangen hebben die worden geraakt door het wetsvoorstel? Indien de regering deze bevestiging niet kan geven, kan zij dan aangeven met welke andere belangen betrokkenheid bestaat? Zijn de regering geen andersluidende adviezen of standpunten ter kennis gekomen dan de bevindingen die in de memorie van toelichting en het nader rapport worden aangehaald?

De regering stelt in de memorie van toelichting dat de DTe als gevolg van de splitsing niet meer de moeilijkheden zal ondervinden die thans worden ondervonden bij het opsporen van niet-onafhankelijke gedragingen. Kan de regering dit soort gedragingen nader benoemen? Kan er per gedraging worden aangegeven of deze in het verleden eerder door de DTe is geconstateerd?

De regering stelt voorts dat concurrentieverstorende prikkels die volgen uit de integratie in één concern, gemakkelijk leiden tot kruissubsidies, uitwisseling van gegevens, bevoordeling en financiële voordelen. Kan de regering volledig uitsluiten dat de uitwisseling van gegevens tussen netbeheerder en leverancier na splitsing toch kan plaatsvinden? Zo ja, hoe denkt de regering dat dan tegen te gaan?

De DTe stelt de tarieven voor netbeheer vast op basis van door de DTe en accountants gecontroleerde kosten van de netbeheerder. Kan de regering aangeven op welke wijze de kosten van levering op dit moment aan de netbeheerder worden toegerekend?

Kan de regering een overzicht geven van het aantal gevallen waarin toegang tot een distributienet voor een derde partij niet mogelijk was of hierbij is gehinderd door toedoen van de betreffende netbeheerder?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij steunen de hoofdlijn van het wetsvoorstel. Deze leden hebben nog enkele nadere vragen.

Deze leden zijn voorstander van het splitsen van het leveringen netwerkbedrijf. Splitsing geeft de beste garantie voor een level playing field, eerlijke concurrentie, voorkomen van kruissubsidiëring, het voorkomen van concurrentieverstorend gedrag, toegang tot het netwerk en vooral het voorkomen van commerciële invloed op investeringsbeslissingen met betrekking tot het netwerk. Daarom vinden de leden van de PvdA-fractie dat dit soort basisinfrastructuur in overheidscontrole en meerderheidseigendom moet blijven. Het risico van onderinvestering is te groot als buitenlandse concerns de netten gaan beheren, bovendien willen deze leden niet in geval van problemen met de pet in de hand naar Parijs of Berlijn of ze a.u.b. in Nederland willen investeren. Dit is vooral van belang bij nieuwe investeringen die nodig zijn om het energieverbruik te verduurzamen (WKK, Micro WKK, duurzame energie, enz.), wat vaak afhankelijk is van aanpassing van de distributienetten. Ook speelt het een rol bij de aanleg van nieuwe nog niet rendabele infrastructuren in woon- en industriegebieden. De netwerken mogen niet meegenomen worden naar de beurs of worden gebruikt om riskante commerciële avonturen of twijfelachtige internationale overnamestrategieën mee te bekostigen.

De leden van de PvdA-fractie delen volledig de mening van de regering en de DTe dat van onafhankelijk netbeheer nooit sprake kan zijn, als sprake is van geïntegreerde bedrijven en dat splitsing de enige manier is om definitief concurrentieverstorende prikkels weg te nemen. Zoals de regering stelt leidt de huidige, op consolidatie gerichte bedrijfsvoering tot concurrentieverstorende prikkels, die op hun beurt weer leiden tot kruissubsidies, uitwisseling van gegevens, onderlinge bevoordeling en financiële voordelen. Deze prikkels kunnen met extra regelgeving en toezicht nooit helemaal weggenomen worden, waarbij steeds meer regels in ieder geval niet wenselijk zijn. De regering stelt voorts terecht dat handhaving niet mogelijk is als niet-onafhankelijke gedragingen niet geconstateerd kunnen worden. Er kunnen immers geen sancties worden opgelegd als de overtreding niet geconstateerd kan worden. In een geïntegreerd bedrijf is dergelijk concurrentieverstorend gedrag bijna niet op te sporen. Het marktfalen is hier groter dan het overheidsfalen.

De leden van de PvdA-fractie onderschrijven deze zeer scherpe analyse van de regering. Kan de regering deze analyse ook toepassen op andere netwerksectoren, zoals het spoor, de luchthavens, de waterbedrijven, de kabelbedrijven, het betalingsverkeer, de post en de telecommunicatiesector? En wat zou het resultaat van een dergelijke analyse zijn?

Begrijpen deze leden het goed dat de splitsing pas uiterlijk op 1 januari 2008 afgerond zou moeten zijn? Waarom wordt dan afgeweken van de oorspronkelijke datum van 1 januari 2007? Hierdoor is de splitsing pas na de volgende Kamerverkiezingen afgerond. Deelt de regering de mening dat de energiebedrijven hieruit de hoop kunnen putten dat de splitsing kan worden afgewend, en daardoor hun energie blijven steken in een verkeerde lobby, in plaats van zich te richten op de consument en het publieke belang? Kan de regering garanderen dat zij niet zal bezwijken onder de aanhoudende zeer agressieve lobby praktijken van de energiesector? Hoe kan de regering haar ambtenaren beschermen tegen deze praktijken? Kan de regering de provinciale en gemeentelijke overheden een aanwijzing geven om hun aandeelhoudersbevoegdheden te gebruiken om deze verkeerde lobby te staken, zodat de energiebedrijven hun energie weer gaan steken in de consument?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat deze wetgeving mede noodzakelijk is geworden omdat de energiebedrijven nooit gehandeld hebben in lijn met de bedoeling van de Elektriciteitswet 1998. Vanaf het begin af aan heeft de (mede)wetgever beoogd dat een splitsing zou plaatsvinden tussen leveringsactiviteiten en netbeheerdersactiviteiten. De meeste energiebedrijven hebben daarop de bedoeling van de wet omzeild door de netbeheerstaken onder te brengen in een bijna lege BV, met een minimum aan personeel, en deze lege BV onder te brengen in een holding, waarin ook het leveringsbedrijf zit. Het netbeheerbedrijf bleef zo met handen en voeten gebonden aan de rest van het energiebedrijf. Van het door de (mede)wetgever gewenste onafhankelijke netbeheer kwam op deze wijze niets terecht. De leden van de PvdA-fractie zijn dan ook van mening dat zeer secuur moet worden nagegaan of het voorgestelde wetsvoorstel volledig sluitend is en of het leveringsbedrijf, via welke omweg dan ook, geen invloed meer kan uitoefenen op het netbeheer. Kan de regering dit garanderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier wordt de uitsluiting van invloed op het netbeheer verzekerd?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Op hoofdlijnen kunnen deze leden de keuze van de regering steunen om te komen tot volledige borging van de onafhankelijkheid van het netbeheer ten opzichte van productie, levering en handel. Voor deze leden is splitsing geen doel, maar een middel om te komen tot een betere en eerlijker werking van de markt, een zo groot mogelijke flexibiliteit voor de aandeelhouders en het veiligstellen van de positie van de netten. Splitsing lijkt daartoe de beste, de meest simpele, zuivere en effectieve oplossing. Deze leden zijn geen alternatief bekend dat tegelijkertijd deze drie doelstellingen kan verwezenlijken. Het betoog in de memorie van toelichting kunnen de leden van de VVD fractie op hoofdlijnen volgen.

De leden van de SP-fractie hebben met gepaste argwaan bovengenoemd wetsvoorstel bestudeerd. Zij vinden het volstrekt onacceptabel dat door de splitsing de privatisering van de leveringsbedrijven en de (minderheids)privatisering van de netwerken mogelijk wordt gemaakt.

Het wetsvoorstel heeft naar de mening van de leden van de LPF-fractie drie doelstellingen:

a. geen kruissubsidies of bevoordeling van het eigen leveringsbedrijf meer;

b. het mogelijk maken eigenaren te splitsen, ook als de directie zich daartegen verzet;

c. voorkomen dat het net in buitenlandse handen komt bij privatisering.

Doelstellingen b en c zijn naar de mening van deze leden ondeugdelijk.

Om doelstelling b te realiseren is wetgeving niet nodig. Aandeelhouders kunnen nu al hun energiebedrijf opsplitsen, ook als het bestuur dat niet wil. Dat dit nu niet gebeurd komt door onwil, niet door onmacht van de aandeelhouders. Maar zelfs als het bestuur van het energiebedrijf splitsing zou kunnen tegenhouden, dan is dit nog geen reden om de bedrijven bij wet gedwongen op te splitsen. Het is voldoende om wetgeving te introduceren die de eigenaren het splitsen mogelijk maakt. Dan kunnen ze tenminste nog zelf kiezen wat ze willen.

Doelstelling c volgt uit de overtuiging van de regering dat de Nederlandse energiebedrijven vroeger of later deel zullen uitmaken van internationale ondernemingen. Splitsing moet dan voorkomen dat de netwerken in buitenlandse handen vallen. Maar ook hier is splitsing geen goed instrument om dit doel te bereiken. Als de netten niet (geheel of gedeeltelijk) in buitenlandse handen mogen vallen, moet maar een privatiseringsverbod worden opgelegd. Als toch besloten wordt tot (gedeeltelijke) privatisering, kan de nationaliteit van de eigenaar geen rol spelen. In ieder geval kan splitsing niet als argument worden gebruikt om de buitenlandse eigenaar buiten de deur te houden. Sterker, met het huidige splitsingsvoorstel maakt de regering het juist mogelijk dat buitenlandse geïntegreerde energiebedrijven deelnemen in Nederlandse netwerken, tenzij ze op de Nederlandse markt actief zijn.

Blijft over argument a. Splitsing moet een einde maken aan de oneerlijke concurrentie tussen bedrijven met en zonder net. Deze oneerlijke concurrentie omvat drie elementen:

1 Kruissubsidies. Door extra kosten toe te rekenen aan het netbedrijf kunnen de leveranciersprijzen kunstmatig laag worden gehouden. Dergelijke prijsvorming zet nieuwkomers zonder net op een achterstand.

Er is op zich geen bezwaar tegen subsidie van de ene commerciële activiteit door de andere binnen één concern. Dat is de gebruikelijke gang van zaken. Dit wordt anders als het gaat om monopolie inkomsten die commerciële activiteiten subsidiëren. Maar juist daarom worden die monopolie inkomsten gereguleerd tot een normaal rendement. De monopolie inkomsten onderscheiden zich dan ook niet van gewone niet-monopolie activiteiten en kunnen dus geen bezwaar vormen. Het wordt immers netbedrijven ook niet verboden om andere commerciële activiteiten (rioolbedrijven, installatiebedrijven?) erop na te houden die door de netinkomsten gesubsidieerd kunnen worden.

2 Level playing field. De bedrijven met netten zijn groter en kunnen daardoor onder gunstiger voorwaarden geld lenen. Dit was misschien vroeger zo, maar op dit moment zijn de nieuwkomers geïntegreerde buitenlandse bedrijven, die veel groter zijn dan de Nederlandse bedrijven (en daarmee ook meer mogelijkheden tot kruissubsidie hebben). Ook de regering verwacht dat Nederlandse bedrijven, zelfs die met netten, overgenomen zullen worden door grotere buitenlandse spelers. Om een level playing field te behouden moeten de netten dus juist niet worden afgesplitst.

3. Oneerlijke bevoordeling door de netbeheerders van het eigen levering- en productiebedrijf. Dit is het belangrijkste argument. In de afgelopen tijd hebben zich ontwikkelingen voorgedaan die de schijn van bevoordeling met zich mee brachten: Het failliet van EnergyXS, de problemen met de administratie en de inval van de NMA naar aanleiding van beschuldigingen over prijsafspraken. Na onderzoek van Energy XS en naar de prijsafspraken constateerde de NMA weliswaar dat er geen sprake was van onregelmatigheden, maar het vermoeden van bevoordeling was blijven hangen, mede gevoed door de algemene onvrede over de administratieve chaos.

  Het is opvallend dat de memorie van toelichting uitgebreid ingaat op deze mogelijke bevoordeling zonder concreet aan te geven waar deze mogelijkheden zich hebben voorgedaan, zich nog kunnen voordoen en welke omvang zij hebben. Dit wekt de indruk dat hier eerder sprake is van een theoretisch gevaar dan een feitelijke gang van zaken. Om een zeer vergaande maatregel als splitsing te rechtvaardigen is meer nodig. Daarbij moet de vraag worden gesteld of de mogelijkheid van bevoordeling bij de huidige stand van de regelgeving, met de I&I wet, met juridische splitsing en economisch eigendom naar de netbedrijven, de mogelijkheid van bevoordeling nog een reële mogelijkheid is. En zo ja, of dit risico niet in voldoende mate wordt afgedekt door het alternatieve voorstel van de industrie. Het is een kwestie van maatvoering: zo er al mogelijkheden van beïnvloeding overblijven, welke zijn dat dan en rechtvaardigt hun aard en omvang de opsplitsing van de energiebedrijven? Of jaagt de regering op spoken?

  In de memorie van toelichting wordt min of meer erkend dat niet helemaal duidelijk is wat die beinvloedingsmogelijkheden zijn: «De DTe is niet in staat om bevoordeling van de levering- en productiebedrijven steeds waar te nemen of te voorkomen». Misschien komt dat omdat er niets is waar te nemen. De DTe zelf heeft gezegd dat dit probleem met het aannemen van 30 man extra voldoende kan worden opgelost. Dat lijkt een betere optie dan splitsing, wat tot ontslagen leidt.

  Als laatste argument in dit kader wordt aangevoerd: «Alternatieven kenmerken zich door een zeer hoge regeldruk». Weero Kosten, advocaat bij Norton Rose in Amsterdam schrijft in het Financieel Dagblad van 2 september: «Het is onaannemelijk dat de DTe het eenvoudiger krijgt met nieuwe wetgeving die gebaseerd is op begrippen als «groep», «zeggenschap», «duurzame verbodenheid» en «economische eenheid». Geen van deze begrippen heeft een vastomlijnde juridische betekenis» (einde citaat).

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van bovengenoemd wetsvoorstel. Deze leden staan positief tegenover het voorstel om de netten volledig te scheiden van de productie- en leveranciersactiviteiten van de energiebedrijven. Het wetsvoorstel waarborgt daarmee een structureel onafhankelijk beheer van de netten, waardoor mogelijke kruissubsidiëring en andere concurrentieverstorende effecten als gevolg van een geïntegreerd energiebedrijf worden voorkomen. Bevoordelingen van de «eigen» leverancier door de netbeheerder is hierdoor niet meer mogelijk. De splitsing draagt daarnaast bij aan een transparantere bedrijfsstructuur en een heldere scheiding van activiteiten, waardoor het toezicht en de handhaving wordt verbeterd.

De splitsing van de energiebedrijven is een majeure operatie en het wetsvoorstel grijpt diep in op de wijze waarop de Nederlandse energiemarkt nu georganiseerd is. De leden van de D66-fractie zijn daarom van mening dat een zorgvuldige behandeling van het wetsvoorstel van groot belang is. De vragen van deze leden spitsen zich ondermeer toe op de gevolgen van splitsing voor de voorzieningszekerheid, de marktstructuur, de positie van de onafhankelijke netbeheerder en de financiële gevolgen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met enige zorg kennis genomen van voorliggend voorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet en van de Gaswet teneinde een onafhankelijk beheer van de distributienetten van elektriciteit en gas te bewerkstelligen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie onderkennen dat een goede en betaalbare energievoorziening van groot belang is en een onderwerp is, waarbij de overheid belangrijke verantwoordelijkheden draagt. Hieruit volgt voor deze leden dat – overeenkomstig het verkiezingsprogramma van de ChristenUnie – het netwerk in overheidshanden blijft. Deze leden stellen zich op dit moment dan ook op het standpunt dat de energiebedrijven die willen privatiseren, het distributienet achter dienen te laten bij de huidige aandeelhouders, de decentrale overheden. Energiebedrijven die niet willen privatiseren behoeven wat betreft deze leden op korte termijn niet te splitsen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben zich, vanaf het moment dat de regering haar voornemens met betrekking tot de splitsing heeft bekendgemaakt, kritisch over dit voornemen uitgelaten. En nu het wetsvoorstel voorligt aan de Kamer en een ieder kennis heeft kunnen nemen van het advies van de Raad van State, is deze kritiek eerder sterker geworden dan afgezwakt. Niet omdat de gevestigde belangen worden geraakt door de plannen van de regering, maar wel omdat deze leden niet overtuigd zijn van nut en noodzaak van splitsing op dit moment en niet gerust zijn voor wat betreft de gevolgen voor alle partijen in de «energieketen».

Om concurrerende prijzen voor de afnemer te realiseren is de liberalisering van de energiesector op stapel gezet en is de Implementatie- en Interventiewet ingevoerd. Als sluitstuk fungeert dit plan om een volledig onafhankelijk netbeheer te realiseren door de regionaal geïntegreerde distributiebedrijven te splitsen in een netbeheerder en een bedrijf waarin de overige activiteiten, zoals productie, handel en levering, zijn ondergebracht. En dat alles met de vaste overtuiging dat onafhankelijk beheer van gas- en elektriciteitsnetten nodig is, om eerlijke concurrentie te bevorderen teneinde het belang van de klant te dienen. Maar waarop baseert de regering haar overtuiging dat het belang van de afnemer gediend wordt door splitsing van de energiebedrijven? Voor de leden van de fractie van de ChristenUnie is deze overtuiging meer een vooronderstelling dan een bewezen stellingname. Een heldere kosten-batenanalyse van splitsing ontbreekt immers en daarmee is er volgens deze leden onvoldoende inzicht in de (maatschappelijke) kosten en baten.

En worden de belangrijkste concrete doelen die de regering wil bereiken, het voorkomen van kruissubsidie en oneigenlijk concurrentievoordeel via kruisfinanciering, het voorkomen van uitholling van de netten door wanbeheer (leveringszekerheid) en het makkelijker maken van toezicht op nettoegang, al niet gerealiseerd met de nog jonge I&I-wet? Is het in ieder geval niet verstandiger te wachten, totdat de effecten van de I&I-wet meer zichtbaar zullen worden?

Een andere belangrijke overweging voor de leden van de ChristenUnie-fractie om kritisch te zijn over dit voorstel, is dat er geen enkele richtlijn vanuit de Europese Unie Nederland verplicht om over te gaan tot splitsing. Gezien de onzekere gevolgen van splitsing achten deze leden het niet verantwoord om ver voor de Europese troepen uit te marcheren.

Bij het voorliggende wetsvoorstel zijn nog vele vragen te stellen. De Raad van State heeft in zijn advies al vele kwesties aan de orde gesteld. Onderstaand volgen kortweg nog enkele vragen van de leden van de fractie van de ChristenUnie:

– Volgens de regering staan de belangen van een vrije netwerktoegang en een hoge netwerkkwaliteit op gespannen voet met de commerciële belangen van de geïntegreerde energiebedrijven. Kan de regering dit nader onderbouwen?

– Wat voor «gelijk speelveld» wil de regering creëren? Tussen oude bedrijven en nieuwkomers, of tussen Nederlandse en buitenlandse energieconcerns?

Kort samengevat luidt het oordeel van de leden van de ChristenUnie-fractie: de doelen van de Splitsingswet zijn in orde, de door de regering gekozen middelen niet. Daarom dient de splitsingswet nog een aantal jaar in de ijskast.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel met als doelstelling onafhankelijk netbeheer. Het wetsvoorstel past uitstekend bij de eerder naar voren gebrachte visie van de regering. Niettemin hebben deze leden diverse vragen over nut en noodzaak van dit wetsvoorstel, over het tijdstip waarop dit plaatsvindt en over de gevolgen voor de diverse betrokken partijen.

Een belangrijke vraag bij de behandeling van dit wetsvoorstel zal moeten zijn welke problemen inzake het netbeheer er precies door worden opgelost. Graag zouden deze leden vermeld zien op welke concrete punten er in de afgelopen jaren is gebleken dat de onafhankelijkheid van het netbeheer onvoldoende was gewaarborgd in de bestaande situatie. Op welke onderdelen heeft er bevoordeling en kruissubsidiëring plaatsgevonden?

De regering stelt dat de Nederlandse markt beter af is in het proces van internationalisering. Wat bedoelt de regering hiermee als geconcludeerd moet worden dat zowel de bedrijven zelf als de aandeelhouders kritisch zijn over ten aanzien van de voorstellen? Is er wel werkelijk sprake van een wens van de aandeelhouders, zo vragen de leden van de SGP-fractie?

2. Splitsing van energiebedrijven

2.2. Alternatieven voor onafhankelijk netbeheer

In de memorie van toelichting stelt de regering dat aanvullende specifieke regelgeving ter verdere borging van de onafhankelijkheid van het netbeheer tot een significante toename van de nalevinglast voor de energiebedrijven en van de handhavinglast voor de DTe zouden leiden. Dit wetsvoorstel kent die nadelen niet en is daarmee veel effectiever. Wat betekent een «significante toename», zo vragen de leden van de CDA-fractie? Kan dit gekwantificeerd worden en zo ja hoeveel bedraagt deze toename? Rechtvaardigen die kosten de keuze van de regering voor het doorvoeren van een splitsing? Zijn de alternatieven voor splitsing voldoende onderzocht?

Waarom is het alternatief voor het wetsvoorstel van maart 2005, waar op pagina 10 van de memorie van toelichting wordt gedoeld en dat door de vier grote bedrijven, de minister van Economische Zaken en de DTe is verkend en gepresenteerd, nooit aan de Tweede Kamer aangeboden? Kan een uitgebreide reactie gegeven worden op het alternatieve voorstel van de grote energiebedrijven en op de voorstellen van de DTe in haar reactie van 15 april 2004? Kan meer in detail worden aangegeven waarom deze voorstellen tot een zeer hoge regeldruk zal leiden in verhouding tot het splitsingsvoorstel?

Is de regering bereid het wetsvoorstel, het alternatief van de grote energiebedrijven en de voorstellen van de DTe onderling te vergelijken op de punten van kruissubsidies, onderlinge bevoordeling en financiële voordelen waarbij zo kwantitatief mogelijk wordt weergegeven hoe deze varianten scoren op deze verschillende aspecten, bijvoorbeeld door deze weer te geven op een schaal die loopt van 1 tot 10?

Heeft de regering onderzocht met hoeveel de nalevingkosten per aansluiting zullen stijgen indien voor een alternatief – zoals het alternatief dat de bedrijven met uw ambtenaren hebben besproken – wordt gekozen?

De regering stelt in de memorie van toelichting dat aanvullende regelgeving en versterking van het toezicht inderdaad verbetering kan brengen in de mogelijkheden niet-onafhankelijke gedragingen te voorkomen dan wel te constateren. Extra regelgeving en toezicht zullen volgens de regering echter wel leiden tot een verdere stijging van de naleving- en handhavinglasten. Kan de regering aangeven wat de omvang van deze stijging zou zijn? Wat zijn de jaarlijkse totaalkosten van het toezicht door DTe, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Om de zaken netjes op een rijtje te zetten vragen ook de leden van de VVD-fractie de regering een vergelijking te maken van de voor- en nadelen van de systematiek zoals neergelegd in het wetsvoorstel ten opzichte van het alternatief dat door de sector zelf werd ontwikkeld (scheiding met behoud van consolidatie binnen de holding). Kunnen in deze vergelijking in ieder geval worden betrokken de effecten op de onafhankelijkheid van het netbeheer, de marktwerking en de positie van de aandeelhouders? Zijn er verder nog alternatieven mogelijk en onderzocht voorzover die niet in de memorie van toelichting zijn besproken?

Een van de alternatieven die wordt besproken, zo stellen de leden van de SGP-fractie, is de keuze voor splitsing over te laten aan de aandeelhouders. Het belangrijkste argument dat ertegen wordt aangevoerd is dat aandeelhouders zich niet bevoegd en bekwaam zouden achten splitsing af te dwingen. Dit probleem zou kunnen worden opgelost door de aandeelhouders de wettelijke bevoegdheid te geven de bedrijven tot splitsing te dwingen als dit vanwege een beoogde verkoop van de aandelen van het productiegedeelte wenselijk zou zijn. Er blijft dan ruimte voor de aandeelhouders om een eigen keuze te maken. Om te voorkomen dat het zwaard van Damocles boven het hoofd van de bedrijven zou blijven hangen, zou als waarborg er tevens voor gekozen kunnen worden dat een besluit van de aandeelhouders om niet tot splitsing over te gaan niet binnen een termijn van bijvoorbeeld vier jaar mag worden gevolgd door een tegenovergesteld besluit. Feitelijk vindt in een dergelijke benadering een vierjaarlijkse beoordeling plaats van de wenselijkheid om te splitsen. Zou een dergelijke benadering niet meer recht doen aan de verlangens van de diverse betrokkenen?

2.3. Het wetsvoorstel in Europees perspectief

De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de andere EG-lidstaten overgaan tot volledige eigendomsunbundling? Zijn er indicaties dat de Europese Commissie van plan is met een richtlijnvoorstel te komen die volledige eigendomsunbundling zal voorstellen? Zo ja, wanneer kunnen deze leden een dergelijk richtlijnvoorstel verwachten en wat is een realistische inschatting omtrent wanneer een dergelijk richtlijnvoorstel zou kunnen zijn aangenomen? Is het waar dat eigendomsunbundling, zoals nu in dit wetsvoorstel wordt voorgesteld, in Duitsland onmogelijk zou zijn vanwege strijdigheid met de Duitse Grondwet? Wat is overigens de stand van zaken in andere EG-lidstaten betreffende de implementatie van de energierichtlijnen?

Kan de regering ingaan op het gegeven dat andere lidstaten hun energiesector juist verder versterken om op Europees niveau krachtig de concurrentiestrijd met elkaar aan te gaan. Ziet de regering concrete aanleiding dat andere lidstaten het Nederlandse voorbeeld gaan volgen? Zo ja, welke lidstaten?

Nieuw-Zeeland is het enige land waar de eigendomsplitsing is toegepast, zo stellen de leden van de CDA-fractie. Op dit moment is de tendens in Nieuw-Zeeland om de eigendomsplitsing weer op te heffen en te vertrouwen op de boekhoudkundige scheiding en «arms length» management. Welke lessen kunnen getrokken worden uit deze praktijkervaring voor de Nederlandse situatie?

Kan de regering aangeven of de scheiding in de Scandinavische landen alleen voor de transmissienetten geldt of ook voor de distributienetten? In Nederland zijn de transmissienetten al in separaat beheer bij TenneT. Kan de regering een overzicht geven van de wettelijke bepalingen ten aanzien van unbundling van transmissienetten elektriciteit, distributienetten elektriciteit, hogedruknetten gas, lagedruknetten gas voor de Europese lidstaten? Kan de regering toelichten welke de gevolgen in het Verenigd Koninkrijk zijn van de hernieuwde integratie tussen netbeheerder en productie, levering of handel? Kan de regering aangeven welke de integrale toezichtlasten in het Verenigd Koninkrijk zijn ten opzichte van de Nederlandse integrale toezichtlasten? Kan de regering haar visie op de werking van de energiemarkten in het Verenigd Koninkrijk en de Scandinavische landen geven en daarin met name wil kijken waarom men aldaar denkt met regulering en toezicht de onafhankelijkheid van het netbeheer afdoende te kunnen waarborgen en waarom deze situatie in Nederland anders zou kunnen liggen?

De leden van de CDA-fractie vragen voorts in hoeverre de continuïteit van de netbeheerder in gevaar komt door het herkapitaliseren van de netbeheerders? Kan de regering aangeven in hoeverre er een vergelijking te maken is met de geprivatiseerde waterbedrijven in het Verenigd Koninkrijk in de jaren negentig? Wil de regering hier met name ook ingaan op de redenen waardoor de toezichthouder op de watersector in het Verenigd Koninkrijk de tarieven moest verhogen vanwege het feit dat de waterbedrijven na aftrek van rentebetalingen geen geld meer hadden om te investeren in onderhoud en uitbreiding van het waterleidingbedrijf?

Kan de regering toelichten waarom splitsing resulteert in meer efficiënte processen, lagere kosten en verbeterde winstgevendheid, terwijl de meeste energiebedrijven in Europa gebaseerd zijn op een geïntegreerd business model? Kan de regering schetsen op welke wijze in Scandinavische landen, zoals Zweden en Denemarken, wordt omgegaan met het dilemma van enerzijds marktwerking en internationalisering en anderzijds de wens om als land zeggenschap te hebben over de energievoorziening en het energiebeleid in eigen land. Welke marktwerking- c.q. industriepolitieke overwegingen spelen in deze landen een rol om te kiezen voor het beschermd groot laten groeien van overheidsbedrijven als Vattenfal en Dong en hoe wordt daar aangekeken tegen de mogelijk risicovolle avonturen die Vattenfal en Dong in het buitenland aangaan?

«Het vooroplopen van Nederland ten opzichte van de rest van de EU heeft de Nederlandse afnemer steeds op een voorsprong gezet», zo citeren de leden van de CDA-fractie de memorie van toelichting. Kan de regering aangeven waarom dit vooroplopen blijkbaar wel tot voordelen voor de elektriciteitsmarkt leidt en gezien de terughoudende Europese benadering ten aanzien van de gasmarkt blijkbaar niet voor de Nederlandse gasafnemer geldt? Kan de regering aangeven waarom er voor de kabel- en telecommunicatiemarkt ook niet vooropgelopen wordt in Europa en waarom er bij de postmarkt zelfs helemaal achteraan gelopen wordt in Europa als het gaat om het implementeren van Europese regels en het openstellen van de markt voor buitenlandse ondernemingen? Als in alle gevallen de afnemer profiteert van het vooroplopen, waarom kiest de regering deze weg dan niet voor alle netwerksectoren? Kan een overzicht worden gegeven van de gemiddelde prijs per kWh voor de consument in alle EU-landen?

De leden van de CDA-fractie vragen wat de reactie is van de regering op de constatering uit sommige commentaren dat zodra de rijksoverheid zelf een direct financieel belang heeft in de energiesector (Gasunie) het Nederlandse belang voorop staat en de regering de strijd met «Brussel» aanbindt in plaats van vooruitlopen op de Brusselse ontwikkelingen. Zie onder meer de discussie over gastransporttarieven (zowel qua hoogte als qua toegangsregime), het monopolie voor levering van gas bij een temperatuur onder – 9 Celsius, de discussie over levering op een liquide groothandelsmarkt (TTF), de voorzieningszekerheid en de vraag of het Gasgebouw in strijd is met de Europese mededingingsregels.

Kan de regering de functie en positie van de voorgestelde wet specificeren op het moment dat er sprake is van een Noordwest-Europese markt? Is het noodzakelijk de voorgestelde wet op dat moment aan te passen? Is het voor de regering of voor de NMa mogelijk om, nadat de definitie van de relevante markt is aangepast van een Nederlandse naar een NoordwestEuropese markt, de wet en het toezicht op eigendomsunbundling ook internationaal te handhaven?

Deze leden vragen voorts wanneer het onderzoek van de Europese Commissie is afgerond naar de wijze waarop de EG-lidstaten de bestaande liberaliseringrichtlijnen op energiegebied hebben geïmplementeerd? Heeft de regering recentelijk met EU Commissaris Piebalgs over dit wetsvoorstel gesproken en is het waar dat de EU Commissaris zijn zorgen heeft geuit dat dit wetsvoorstel juist contrair werkt t.o.v. een level playing field in de EU? Welke mening is de Europees Commissaris Piebalgs toegedaan als het gaat om splitsen? Ook als het gaat om een lidstaat die als enige tot eigendomssplitsing overgaat?

Is de regering het eens met de constatering dat Nederlandse energiebedrijven op achterstand geplaatst worden ten opzichte van buitenlandse energiebedrijven die zich puur aan de Europese energierichtlijnen gaan houden? Zo ja, waarom is dit dan toch een goed idee? Zo nee, waarom klopt deze constatering dan niet? Is de regering van mening dat splitsing past in het streven van de EU naar een Europees level playing field? Waarom wel/waarom niet?

Hoe verhoudt de wens om een gelijk speelveld in Nederland te creëren zich tot de wens om tot een (NW) Europese energiemarkt te komen? Is de regering van mening dat het vooruitlopen van Nederland leidt tot een Europees level playing field?

Kan de regering een volledig overzicht geven van de punten waarop de huidige Nederlandse wetgeving verder gaat dan de Europese Richtlijn? Deze richtlijn mag dan volgens de regering een minimale waarborg bevatten, de huidige Nederlandse wetgeving gaat, gegeven de I&I wet die in 2004 is aangenomen al verder, zo stellen de leden van de CDA-fractie.

Is het voor de regering nog steeds staand beleid om EU richtlijnen in principe nog steeds op een minimum niveau te implementeren? Welke uitgangspunten liggen ten grondslag aan dit beleid? Is dit ook nog eens specifiek voor de beleidsterreinen onder de verantwoordelijkheid van de regering van Economische Zaken? In het kader van de industriebrief die de regering recent nog naar de Kamer heeft gestuurd wordt gesteld dat implementatie op minimum niveau het uitgangspunt is. Wat zijn de klemmende redenen om ten aanzien van elektriciteit- en gasdistributiebedrijven hiervan af te wijken?

Deze leden vragen op welke grond de regering het «zeer wel denkbaar» acht, dat het onderzoek van de Europese Commissie naar de Europese energiemarkt aanleiding zal zijn de thans voorgeschreven juridische scheiding tussen netbeheerders en productie-, handels-, en leveringsbedrijven verder aan te scherpen? Acht de regering het waarschijnlijk dat de aanscherping zo ver zal gaan als een volledige (eigendom)splitsing? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie vragen of het waar is dat in alle Europese landen sprake is van één of andere vorm van administratieve of juridische splitsing? Is het waar dat er in de loop van de tijd in Europa een verschuiving heeft plaatsgevonden van minder administratieve naar meer juridische splitsing? Is het waar dat juridische splitsing uiteindelijk als doel heeft het netbeheer onafhankelijk te maken van de rest van het energiebedrijf? Is het dus juist dat eigendomssplitsing de meest logische uitkomst is van de positioneringdiscussie in Europa? Wordt eigendomssplitsing ook door de Europese Commissie overwogen?

Op dit moment gaat Nederland, zo merken de leden van de VVD-fractie op, als énige EU land tot volledige splitsing over. Welke ontwikkelingen – en op basis waarvan – verwacht de regering concreet op dit punt binnen Europa? Immers, dezelfde argumenten om tot volledige splitsing over te gaan zouden ook moeten gelden binnen andere Europese landen. Is de regering voornemens een initiatief te ontwikkelen richting de Europese Commissie, in het bijzonder richting de Commissarissen Energie en Mededinging, om dit te bevorderen? Welke concrete stappen is de regering voornemens te zetten? Kan de regering verder ingaan op wat in het Nader Rapport wordt gesteld over de kans dat de Europese Commissie met een splitsingsvoorstel komt?

De regering heeft op basis van te verwachten zeer hoge regeldruk niet gekozen voor alternatieven. Impliciet wordt hiermee gesteld dat de bestaande situatie hoe dan ook veranderd moet worden, terwijl er in ieder geval vanwege Europese regelgeving geen noodzaak toe is. De leden van de SGP-fractie vragen waarom er dan toch voor is gekozen de bedrijven nu reeds te splitsen. Als volledige splitsing noodzakelijk is, waarom zet de regering zich dan niet in voor een spoedige Europese richtlijn die hiertoe noodzaakt? Waar zitten de problemen op Europees niveau waardoor er niet op korte termijn voor wordt gekozen de energiemarkt in de Europese Unie volledig te splitsen?

2.4. Vormgeving splitsing

Het wetsvoorstel verbiedt dat een netbeheerder tot een vennootschappelijke groep behoort waarin ook levering-, productie-, of handelsactiviteiten zitten. Daarnaast wordt het netbedrijven verboden belangen te nemen in levering-, productie-, of handelsbedrijven en omgekeerd. Kan aangegeven worden waarom enerzijds volledige splitsing op holdingniveau noodzakelijk wordt geacht om de onafhankelijkheid van het netwerk te garanderen terwijl anderzijds het aan gemeenten en provincies blijft toegestaan om 100% eigendom in zowel netwerk als leveringsbedrijf te houden, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Aangezien ook de huidige aandeelhouders in staat zijn invloed uit te oefenen op de energiebedrijven, is er dan nog sprake van een goede balans als het netbedrijven wordt verboden om 1% aandelen te houden inleveringsbedrijven terwijl het gemeenten en provincies is toegestaan om 100% aandelen te houden in beide bedrijven?

Wordt het derden, niet behorende tot een vennootschappelijke groep met productie, levering of handel c.q. met netwerken, toegestaan om belangen te hebben in netbedrijven cq levering-, productie-, of handelsbedrijven? Zo neen, hoe is dit dan geregeld? Zo ja, hoe groot mogen deze belangen maximaal zijn? Is denkbaar dat een rechtspersoon een belang van 5%, 10%, 30% of 60% in zowel een levering, als een netbedrijf houdt? Hoe is in dit maximum van een parallel belang precies in dit wetsvoorstel voorzien? Wanneer is er sprake van een groep? Kan de regering een duidelijke definitie geven?

Is het (grote) Nederlandse en buitenlandse beleggers toegestaan aandelen in het netbeheer tot maximaal 49% en aandelen in levering-, productie- en/of handelsbedrijven te houden?

Is het waar, dat het verbod voor rechtspersonen en vennootschappen die deel uitmaken van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek om aandelen te houden in netbeheerders indien zij in Nederland gas of elektriciteit produceren, leveren of daarin handelen, toestaat om deze aandelen te houden indien zij in het buitenland gas of elektriciteit leveren, produceren of daarin handelen? Met andere woorden, als een minderheidsprivatisering van het netbedrijf wordt toegestaan, is het dan mogelijk dat een buitenlandse leverancier deelneemt in een Nederlands netbedrijf? Geldt dit ook voor bijvoorbeeld een Nederlandse producent van elektriciteitskabels? Zo ja, hoe kan dit verboden worden, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Kan voorkomen worden dat een buitenlandse onderneming een (substantieel) belang verwerft in een Nederlands netbedrijf en daarna van een derde een (substantieel) belang in een Nederlands leveringsbedrijf overneemt? Zo ja, hoe is dit geregeld? Zo neen, is dit wenselijk?

Is het Nederlandse netbedrijven toegestaan om deel te nemen in buitenlandse leveringsbedrijven die niet actief zijn op de Nederlandse markt?

Hoe past de nationale werking van artikelen 10b van de Elektriciteitswet 1998 en 2c van de Gaswet binnen het streven naar een internationale Noordwest Europese energiemarkt?

Mag een buitenlands energiebedrijf, welke niet actief is in levering, productie of handel van energie in Nederland, in de toekomst naast 49% van de aandelen van een Nederlandse netbeheerder ook nog enkele aandelen (bijvoorbeeld minder dan 5%) in een Nederlandse beursgenoteerd productiebedrijf bezitten? Zo ja, hoeveel aandelen mag het buitenlandse energiebedrijf in deze situatie maximaal in een Nederlands beursgenoteerd productiebedrijf bezitten, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Een buitenlands energiebedrijf dat in Nederland geen activiteiten ontplooit op het gebied van levering, handel of productie, mag aandelen in een netbeheerder verkrijgen. Wat gebeurt er als dit buitenlandse energiebedrijf later alsnog activiteiten gaat ontplooien op het gebied van levering, handel of productie in Nederland? Is dit bedrijf dan verplicht deze aandelen in de netbeheerder te verkopen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Kunnen de kennis en ervaring die bij de splitsing van NRE, Tennet en Gasunie is opgedaan, worden ingezet bij de splitsing van de overige energiebedrijven? Hoe kan de regering bevorderen dat deze ervaringen worden uitgewisseld?

In de memorie van toelichting geeft de regering inzicht in de feitelijke vormgeving van het splitsingsproces. Kan de regering aangeven hoe het proces in de twee jaar na het wetsvoorstel idealiter zou moeten plaatsvinden? Welke mogelijkheden heeft de regering om dit proces zo nodig bij te sturen, ook qua doorlooptijd? Welke succes- en faalfactoren ziet de regering om het splitsingsproces succesvol te laten verlopen? Welke valkuilen ziet de regering en hoe denkt zij daarmee om te gaan? De leden van de VVD-fractie kunnen zich voorstellen dat indien directies en raden van commissarissen zich tegen splitsing blijven keren gedurende het proces, dit een probleem zou kunnen opleveren. Heeft de regering dit punt met de aandeelhouders besproken? Is de regering bekend met de opvatting van de aandeelhouders hoe het proces zou moeten worden aangepakt en hoe de aandeelhouders dit zien? Is de regering voornemens aandeelhouders, indien zij ondersteuning wensen, die te verschaffen? De leden van de VVD-fractie stellen een toelichting op deze punten op prijs. «Tijdens de verbouwing moet de verkoop doorgaan». Heeft de regering zorgen op dit punt en zo ja, hoe denkt zij die weg te nemen?

Met uitzondering van de Nederlandse net- of leveringsbedrijven (of behorende tot een Nederlandse groep met zulke bedrijven) mag iedereen volgens het wetsvoorstel aandelen kopen in leveringsbedrijven en netbedrijven (als deze tenminste gedeeltelijk geprivatiseerd worden). Voor de leden van de VVD-fractie komt daarmee de vraag naar voren waarom deelnemingen in beide typen bedrijven tegelijkertijd zijn toegestaan? Ontstaat zo geen risico voor de onafhankelijkheid van het netwerk?

In het volgende wetsvoorstel worden geïntegreerde energiebedrijven in Nederland verboden. Het wetsvoorstel heeft uiteraard geen betrekking op buitenlandse bedrijven. De leden van de VVD-fractie vragen of buitenlandse leveringsbedrijven aandelen kunnen verwerven in Nederlandse netbedrijven. Om verwarring te voorkomen verzoeken zij de regering schematisch weer te geven welke buitenlandse bedrijven c.q. beleggers nu wel en welke niet een aandeel in Nederlandse netbedrijven kunnen verwerven, zonder dat de doelstelling van het wetsvoorstel in gevaar komt.

De leden van de LPF-fractie zijn van mening dat beïnvloedingsprobleem niet worden opgelost:

• De regering is afgestapt van het verbod op het gelijktijdig hebben van aandelen in zowel een productie-, levering- of handelsbedrijf als een netbedrijf. Dit bleek Europees rechtelijk niet haalbaar. Daarvoor in de plaats is een verbod gekomen voor een netbedrijf om aandelen te houden in een leveringsbedrijf en vice versa.

• Het blijft na splitsing toegestaan dat de huidige aandeelhouder meerderheidsaandelen in beide ondernemingen heeft. Als het werkelijk waar zou zijn dat de holding zulke grote mogelijkheden en prikkels tot beïnvloeding heeft dat afsplitsing noodzakelijk is, dan zijn die ook aanwezig op aandeelhoudersniveau. Als het probleem van de beïnvloeding al zou bestaan lost dit wetsvoorstel dit niet op.

• Een stap verder: een minderheid van het net wordt geprivatiseerd. Er komt een verbod voor groepsmaatschappijen van netbeheerders om aandelen te houden in groepsmaatschappijen van leveranciers, producenten en handelaren en vice versa. Maar niets belet een willekeurige derde om substantiële belangen op te bouwen in zowel levering- als netbedrijven. Dit kunnen Nederlandse bedrijven zijn, maar ook buitenlandse (energie) bedrijven.

Kan de regering hierop reageren, zo vragen deze leden.

Kern van het wetsvoorstel is naar de mening van de leden van de D66-fractie de bepaling die netbeheerders verbiedt onderdeel uit te maken van een groep waartoe ook producenten, leveranciers en handelaren behoort. In de praktijk betekent dit het splitsen van de huidige geïntegreerde regionale energiebedrijven in twee (of meer) groepen van bedrijven. Het wetsvoorstel bevat geen bepalingen over de wijze waarop deze splitsing moet plaatsvinden. Waarom is hier niet voor gekozen?

De splitsing betekent in wezen, zo voeren deze leden aan, dat energiebedrijven niet gelijktijdig aandelen in netbeheerders en producenten, handelaren of leveranciers mogen houden. Wat betekent dit concreet voor de huidige aandeelhouders? Worden gemeenten en provincies verplicht om hun aandelen in de commerciële activiteiten te verkopen of blijft het na splitsing mogelijk dat de huidige aandeelhouders een meerderheidsbelang in beide ondernemingen heeft? Zo ja, is dit wenselijk en zou de wet op dit punt niet moeten worden aangepast?

2.5. Eigendom van de netten

In de memorie van toelichting stelt de regering dat een netbeheerder direct over alle activa en toebehoren moet kunnen beschikken en die beslissingen moet kunnen nemen die noodzakelijk zijn voor het uitoefenen van zijn wettelijke taken. In hoeverre kan voor de verhanging van de assets nu worden volstaan met het verplaatsen van de aandelen in de asset vennootschap aan de netbeheerder, aangezien dit een van de fiscaal aantrekkelijke opties is voor overdracht van de economische eigendom? Volstaat het voor de overdracht van het economisch eigendom van de netten om de aandelen in de asset vennootschap over te dragen naar de netbeheerder? Of is dit onvoldoende om «direct» te kunnen beschikken? Zo nee, wat is dan de toegevoegde waarde van het overdragen van de activa boven het overdragen van de aandelen voor het «direct» kunnen beschikken, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Is het toegestaan dat het juridisch eigendom van de netten na de splitsing in handen blijft van de groep waartoe de productie-, levering- en handelsactiviteiten behoren?

Wat gebeurt er met het juridisch eigendom van de fysieke netwerken, dus de stroomkabels en de gasbuizen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Waarom worden deze niet overgedragen aan de netbeheerder? De Tweede Kamer heeft zich in 2001 per motie uitgesproken voor de overdracht van het juridisch eigendom van de netten aan de overheid. Hoe gaat de regering aan deze motie eindelijk uitvoering geven?

3 De energiemarkt na splitsing

3.2. Leveringszekerheid

Op welke wijze wil de regering het investeringsklimaat ten behoeve van de investeringen in productiecapaciteit garanderen of zelfs verbeteren? Welke bijdrage levert dit wetsvoorstel hiertoe, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Een gesplitst netwerkbedrijf komt verder van de markt te staan. Een dergelijke splitsing bemoeilijkt de coördinatie tussen netwerk en opwekking en kan leiden tot een verstoring van de keuze tussen versterking van het netwerk en decentrale opwekking van elektriciteit en derhalve tot suboptimale investeringsbeslissingen. Hoe denkt de regering dit risico te gaan ondervangen?

Het is onduidelijk of de bedrijven die gesplitst zullen worden, zich momenteel in een ver gevorderd stadium bevinden van een investeringsproject voor productiecapaciteit, en of de splitsing deze projecten onder druk zet. Komen concrete investeringsprojecten voor productie in gevaar, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Overeenkomsten en afspraken met o.a. België en Frankrijk bieden een goede basis om obstakels voor een regionale energiemarkt uit de weg te ruimen. Is de regering het met deze leden eens dat eigendomsunbundling, zoals dat alleen in Nederland dreigt plaats te gaan vinden, ertoe leidt dat er wederom sprake zal zijn van een ongelijk speelveld. Immers buitenlandse ondernemingen blijven de beschikking houden over de stabiele inkomsten uit hun netwerken.

Is het vertrouwen van de regering in de betrouwbaarheid en efficiëntie van buitenlandse of private partijen alleen geldig voor de productie-, leverings- of handelsactiviteiten, of geldt dit ook voor de netwerkactiviteiten? Zo niet, kan de regering aangeven wat het verschil is tussen productiecapaciteit en netwerken om de leveringszekerheid en voorzieningszekerheid te waarborgen?

Kan een risicoanalyse gegeven worden betreffende de kans dat buitenlandse ondernemingen niet investeren in voorzieningszekerheid in Nederland. In hoeverre zijn de hoogte van de aankoopsommen hierop van invloed? Hoe kan voorkomen worden dat dit gebeurd?

Hoe wil en kan de regering de voorzieningszekerheid waarborgen als er straks alleen nog maar buitenlandse spelers actief zijn in de productiemarkt?

De regering besteedt bij veel dossiers aandacht aan het creëren c.q. handhaven van een goed investeringsklimaat, ook in relatie tot de voorzieningszekerheid van elektriciteit en gas. Dit lezen de leden van de CDA-fractie in de verschillende kamerbrieven en ook in het Energierapport 2005. In hoeverre wordt een terugval in investeringen in productiecapaciteit in Nederland acceptabel gevonden en welke gevolgen worden voorzien voor de leveringszekerheid op de korte, middellange en lange termijn?

Waarop baseert de regering de stelling dat Nederlandse energiebedrijven versneld zullen worden overgenomen door internationale concerns? Waarop is de zekerheid gebaseerd dat buitenlandse bedrijven even grote prioriteit zullen geven aan het investeren in centrales in Nederland als aan centrales in hun eigen land? Kan de regering dit nader toelichten?

In hoeverre acht de regering het acceptabel dat kapitaalkrachtige concerns die eventueel willen investeren in Nederlandse productiecapaciteit in andere landen wel netten bezitten?

In de memorie van toelichting stelt de regering dat voor investeringen in (duurzame) productiecapaciteit het uiteindelijk erom gaat dat de markt voor productiecapaciteit goed werkt en dat het investeringsklimaat in Nederland goed is. Welke mogelijkheden heeft de regering om in te grijpen indien er ondanks een zeer goed investeringsklimaat in Nederland toch geen nieuwe milieuvriendelijke centrales gebouwd gaan worden?

Kan de regering aangeven wat de gevolgen van splitsing zijn voor het realiseren van een duurzame energievoorziening? Wat zijn de gevolgen voor duurzame innovaties in Nederland?

De regering geeft in de memorie van toelichting aan dat de Nederlandse energiebedrijven, gelet op hun relatieve omvang en de tendens van fusies en concentraties op de Europese energiemarkt, op de lange termijn en ongeacht dit wetsvoorstel deel gaan uitmaken van internationale ondernemingen. Kan de regering aangeven wat de impact van splitsing is op de mogelijkheden voor de Nederlandse overheid om een eigen beleid te voeren op het gebied van duurzame energie, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Wat zijn de voordelen van een sterk, geïntegreerd bedrijf in buitenlandse handen in vergelijking met een leveringsbedrijf of verkoopkantoor in buitenlandse handen? Wat is de invloed op de samenstelling van het productiepark van Nederland?

Is de regering van mening dat er geen relatie bestaat tussen de aard van de aandeelhouders en de continuïteit van het energietransport en de distributie? Er bestaat de vrees bij deze leden dat wanneer de netten in buitenlandse handen komen, deze kwalitatief achteruit zullen gaan, want buitenlandse bedrijven leggen de prioriteiten bij netten in hun eigen land. Kan de regering deze vrees wegnemen?

Kan de regering toelichten waarom er uitgegaan wordt van de mogelijkheid dat geïntegreerde bedrijven niet/onvoldoende zullen investeren in de netten terwijl bedrijven met productiecapaciteit en leveringsbedrijven in Nederland als eerste gebaat zullen zijn bij goede kwalitatieve en kwantitatieve netten? Ook AH onderhoudt zijn schappen, vrachtwagens en aanvoerroutes, anders komen de producten niet bij de klant en dan komt deze in opstand. Hebben volgens de regering buitenlandse investeerders meer prikkels om te investeren in de netten?

Welke markttoetreders in Nederland zonder een gereguleerd net waar dan ook, hebben al of zijn van plan te investeren in de Nederlandse voorzieningszekerheid? Waaruit blijkt dat nieuwkomers in Nederland zonder net, op achterstand staan ten opzichte van de huidige Nederlandse energiebedrijven? Welke nieuwkomers bedoelt de regering en welke zijn in het bezit van een netwerk op hun thuismarkt?

In de memorie van toelichting deelt de regering de mening van het CPB dat er sprake kan zijn van een tijdelijke terugval in investeringen in productiecapaciteit, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Kan de regering aangeven wat de gevolgen zijn voor het investeringsklimaat in duurzame energie in Nederland? Hoe lang betekent «tijdelijk»? Zorgt deze mogelijke tijdelijke terugval in investeringen er voor dat het behalen van de overheidsdoelstelling van 10% duurzame elektriciteitsopwekking in 2010 in gevaar komt?

Het is teleurstellend dat een visie ontbreekt ten aanzien van de gevolgen voor de (commerciële) productiesector. De regering suggereert dat deze bij opbod verkocht zou kunnen worden na splitsing. Wat zijn daarvan de gevolgen voor de leveringszekerheid en de ontwikkeling van duurzame energie? Wat zijn de effecten op de toekomstige marktordening van de energieproductiemarkt? Kan ter voorkoming van een private oligopolistische markt, door fusies en overnames, overwogen worden om de lokale overheden voor 30% van de aandelen in de productiebedrijven aanwezig te blijven, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Hoe kan de regering voor meer concurrentie zorgen ten aanzien van de productie van elektriciteit en gas?

Voor afnemers is leveringszekerheid cruciaal; voldoende investeringen in productiecapaciteit zijn hierbij van groot belang. Kan de regering garanderen dat het wetsvoorstel geen negatieve gevolgen heeft voor de investeringen in de productiecapaciteit binnen Nederland? Kan de regering de argumentatie in laatste deel van memorie van toelichting in deze paragraaf nader toelichten? Hoe denkt de regering over mogelijke versterking van de productie- en distributiesector door middel van hergroepering of fusies? Hoe denkt de NMa hierover?

Een veel gehoorde zorg vanuit de sector is dat de bedrijven na splitsing over minder kapitaalkracht beschikken, waardoor minder in productiecapaciteit geïnvesteerd kan worden. Dit zou in het bijzonder gelden voor de duurzame energieproductie. Op dit punt is de memorie van toelichting wat mager. De leden van de D66-fractie willen graag goed uiteengezet krijgen wat de risico’s zijn van de splitsing ten aanzien van de investeringen in duurzame energieproductie.

Deze leden hebben verder vernomen dat de splitsingsvoorstellen niet van invloed zouden zijn op de kapitaalkracht van de bedrijven omdat de waarde van de netten ook nu niet meegenomen mogen worden bij investeringsbeslissingen ten behoeve van nieuwe productiefaciliteiten. Graag een reactie van de regering hierop.

Een goed functionerende markt met een goed investeringsklimaat is een belangrijke voorwaarde voor het tijdig investeren van bedrijven in nieuwe productiecapaciteit. In dat opzicht willen de leden van de D66-fractie graag een reactie op de geluiden dat de concurrentie door de splitsing zou afnemen (zie onder meer artikel ESB d.d. 12 augustus 2005) en dat de wholesalemarkt nog niet optimaal functioneert.

De regering geeft aan dat het voorstel kan leiden tot tijdelijke terugval van investeringen in productiecapaciteit. In hoeverre zal deze afname van invloed kunnen zijn op de voorzieningszekerheid? Hoe verhoudt zich dit met het verwachte oplopende structureel tekort aan productiecapaciteit vanaf 2007? Op welke manier kan deze tijdelijke terugloop door extra maatregelen worden voorkomen?

Wat zullen de gevolgen zijn voor de lopende en de toekomstige investeringsprojecten voor de productiecapaciteit, zo vragen de leden van de CU-fractie? Hoe kan de regering na splitsing de leveringszekerheid garanderen, nadat de Nederlandse energiebedrijven eventueel zijn overgegaan in buitenlandse handen?

Een van de gevolgen van de splitsing kan zijn dat de productie en levering van elektriciteit vooral in handen komt van buitenlandse bedrijven. In tijden van schaarste zou dit kunnen betekenen dat die bedrijven in de eerste plaats voor hun eigen markt zullen produceren. Wat zijn hiervan de gevolgen voor de leveringszekerheid in Nederland? Hoe kunnen deze gevolgen worden ondervangen, zo vragen de leden van de SGP-fractie?

3.3. De Nederlandse energiebedrijven in Europa

Kan de regering aangeven op welke wijze zij voorkomt dat Nederland en de Nederlandse energie afnemer in de toekomst alleen nog maar dictaten krijgt opgelegd vanuit de ons omringende landen, vanuit Europa en vanuit de grote internationale energie ondernemingen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Welke instrumenten staat de regering ter beschikking om de nationaal geformuleerde ambities vorm te geven?

Hoeveel nieuwe «start-ups» (daarmee wordt niet gedoeld op nieuwe bedrijven die eigendom zijn van bestaande buitenlandse geïntegreerde energieconcerns) verwacht de regering na splitsing op de Nederlandse markt? En wat zal het effect op de consumentenprijs zijn van deze nieuwe start-ups en waarop baseert de regering de stelling zoals genoemd op pagina vier van de memorie van toelichting?

Wat zijn de verwachtingen ten aanzien van de toekomstige ontwikkelingen van de energiemarkt, met name ten aanzien van de concentratiegraad en structuur van de markt? Is de regering van mening dat gestreefd moet worden naar de totstandkoming van een Noordwest Europese energiemarkt? Zo ja, wat is de verwachting ten aanzien van het aantal aanbieders en de samenstelling van het aanbod, zowel qua nationaliteit als grootte op deze markt? Verwacht de regering dat in de toekomst op de Nederlandse elektriciteitsmarkt vooral grotere geïntegreerde buitenlandse bedrijven actief zullen zijn? Zo ja, hoe beziet de regering de splitsing van de Nederlandse energiebedrijven vanuit een oogpunt van concurrentie op deze markt? Blijft de regering van mening dat ook in een West Europese energiemarkt, die gedomineerd wordt door grote geïntegreerde buitenlandse bedrijven, splitsing van de Nederlandse energiebedrijven een noodzakelijke voorwaarde is om tot komen tot eerlijke concurrentieverhoudingen, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Gaarne een uitgebreide reactie van de regering.

Verwacht de regering dat er na splitsing meer of minder leveranciers in de Nederlandse markt actief zullen zijn? Welke zullen de effecten voor de mate van concurrentie zijn en welke consequenties heeft dit voor de eindverbruikers? De kleinverbruikermarkt zal volgens de regering een nieuwe impuls krijgen. Indien de regering bedoelt dat er fusies en overnames zullen plaatsvinden, betekent het dat er minder aanbieders in de Nederlandse markt actief zullen zijn. Kan de regering hier een reactie op geven?

Kan de regering aangeven op welke wijze het wetsvoorstel de concurrentie bevordert, gegeven de door de regering erkende internationalisering van de energiemarkt, waardoor binnen afzienbare tijd een Noordwest Europese markt zal ontstaan en de door de regering voorziene ontwikkeling waarbij Nederlandse energiebedrijven hoe dan ook door grote internationale energieconcerns, welke wél over netten beschikken, zullen worden overgenomen?

Wat betekent de splitsing voor de consolidatie van energiebedrijven? In de begroting van EZ voor het jaar 2006 geeft de regering aan, te streven naar een lagere concentratiegraad op de Nederlandse groothandelsmarkt. Tegelijkertijd stelt de regering dat splitsing zal leiden tot versnelde consolidatie van energiebedrijven en dat de kosten van de splitsing aanzienlijk lager uitvallen na horizontale integratie van energiebedrijven. Hoe denkt de regering in deze omstandigheden zijn doelstelling, om de concentratiegraad juist te verlagen, te realiseren?

Blijft, ook na splitsing van de Nederlandse energiebedrijven, kruissubsidie mogelijk tussen buitenlandse netbedrijven en Nederlandse leveringsbedrijven die tot één concern behoren, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Mag aangenomen worden dat grotere bedrijven meer mogelijkheden tot kruissubsidie en verstoring van de markt hebben dan kleinere bedrijven? Zo ja, wat is de reactie van de regering op de stelling dat splitsing van Nederlandse energiebedrijven zal bespoedigen dat Nederlandse leveringsbedrijven overgenomen zullen worden door grote geïntegreerde buitenlandse ondernemingen, waarmee de mogelijkheden voor het subsidiëren van de commerciële activiteiten uit de inkomsten van het net zullen toenemen, zodat splitsing kan leiden tot een toename van kruissubsidies en concurrentieverstoring?

Als de stelling juist is dat kruissubsidie vanuit buitenlandse ondernemingen met netten in eigen land naar hun Nederlandse dochteronderneming toegestaan is, of althans niet kan worden verboden, welke ruimte is er dan nog om op de markt te komen door nieuwe toetreders die niet verbonden zijn aan dergelijke ondernemingen?

Waarin verschilt de huidige situatie voor nieuwe toetreders (starters) zonder netten ten opzichte van de huidige Nederlandse verticaal geïntegreerde ondernemingen van de nieuwe situatie na splitsing? In dat geval moeten de bedrijven zonder netten het tegen buitenlandse bedrijven met netten opnemen. Kan de regering uitleggen waarom dit toch beter is, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

De regering geeft aan de ene kant aan, dat door goed toezicht oligopolide gedrag kan worden voorkomen. Aan de andere kant geeft zij aan, dat de Nederlandse bedrijven toch opgekocht worden door grote internationale concerns. Kan worden aangegeven hoe in deze visie in de toekomstige energiemarkt meer marktwerking zal plaatsvinden?

De regering geeft aan dat Europese- en nationale mededingingsregels onverkort van kracht blijven. Onlangs heeft de Europese Commissie de overname van een Portugees gasbedrijf door een Portugees elektriciteitsbedrijf en een Italiaans energiebedrijf zelfs verboden. Kan de regering in dat kader reageren op de volgende klaarblijkelijk wel toegestane fusies: Energie-allianz Austria. Dit bedrijf is ontstaan door een fusie van BEGAS, BEWAG, ENERGIE AG; EVN AG, LINZ AG, WIEN ENERGIE GMBH, dit nieuwe Oostenrijkse bedrijf heeft meer dan 70% van de stroomklanten in handen en zelfs over de 80% van de Oostenrijkse gasklanten.

Is het vertrouwen van de regering in de betrouwbaarheid en efficiëntie van buitenlandse of private partijen alleen geldig voor de productie-, levering- of handelsactiviteiten zoals gesteld in de memorie van toelichting, of geldt dit ook voor de netwerkactiviteiten? Zo niet, kan de regering aangeven wat het verschil is tussen productiecapaciteit en netwerken om de leveringszekerheid en voorzieningszekerheid te waarborgen?

Kan een risicoanalyse gegeven worden betreffende de kans dat buitenlandse ondernemingen niet investeren in voorzieningszekerheid in Nederland, zo vragen deze leden? In hoeverre zijn de hoogte van de aankoopsommen hierop van invloed? Hoe kan voorkomen worden dat dit gebeurd? Hoe wil en kan de regering de voorzieningszekerheid waarborgen als er straks alleen nog maar buitenlandse spelers actief zijn in de productiemarkt?

De regering besteedt bij veel dossiers aandacht aan het creëren c.q. handhaven van een goed investeringsklimaat, ook in relatie tot de voorzieningszekerheid van elektriciteit en gas. Dit lezen de leden van de CDA-fractie in de verschillende kamerbrieven en ook in het Energierapport 2005. In hoeverre wordt een terugval in investeringen in productiecapaciteit in Nederland acceptabel gevonden en welke gevolgen worden voorzien voor de leveringszekerheid op de korte, middellange en lange termijn?

Waarop baseert de regering de stelling dat de Nederlandse energiebedrijven versneld zullen worden overgenomen door internationale concerns? Waarop is de zekerheid gebaseerd dat buitenlandse bedrijven even grote prioriteit zullen geven aan het investeren in centrales in Nederland als aan centrales in hun eigen land? Kan de regering dit nader toelichten?

Welke bedrijven zonder netten in binnen- of in buitenland investeren in grootschalige productie in Nederland of hebben concrete plannen daartoe?

In hoeverre zal als gevolg van splitsing en de uitverkoop van de Nederlandse energiebedrijven aan buitenlandse partijen, R&D eerder in het buitenland plaatsvinden dan in Nederland?

Het gemiddeld aantal storingsminuten in Nederland bedraagt minder dan 30 per jaar en vertoont een dalende trend. Hoeveel storingsminuten verwacht de regering na splitsing, zal er een dalende trend zijn of een opwaartse trend? Op grond van welke onderliggende analyse komt de regering tot de gevraagde verwachting?

In het onderzoek van het SEO en de dynamische analyse van Roland Berger wordt gesproken over een consolidatie van productie- en leveringsbedrijven. Kan de regering uitleggen hoe de marktwerking versterkt wordt terwijl er tegelijkertijd minder aanbieders actief zullen zijn?

De regering gaat er in haar analyse van uit dat leveringsbedrijven door grote kapitaalkrachtige Europese energieconcerns worden overgenomen. Kan de regering de mogelijke gevolgen aangeven, bijvoorbeeld voor o.a. het verdwijnen van kennis?

In de memorie van toelichting gaat de regering in, op de consequenties van de wet voor de Nederlandse energiebedrijven. Hierbij wordt niet ingegaan op de impact voor andere Nederlandse bedrijven/organisaties in de energiesector. Het initiatief, van Energy Valley in Groningen (mede gebaseerd op de aanwezigheid van de Gasunie ondersteund door de regering) toont aan dat energie een belangrijke bedrijfstak kan zijn voor Nederland. Kan de regering aangeven welke effecten te verwachten zijn van splitsing en het vervolgens, ook volgens de regering, onvermijdelijk in handen komen van buitenlandse energiebedrijven op: instellingen als KEMA, Gastec en ECN en op universiteiten als TU Delft, Eindhoven en Twente?

Kan de regering aangeven wat de gevolgen zijn van de voorgestelde splitsing voor de liquiditeit van de groothandelsmarkt als het aantal commerciële producenten en leveranciers door consolidatie afneemt?

Kan zonder dit wetsvoorstel een overname van de netten in buitenlandse handen uitgesloten worden, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Hoeveel miljard euro zou jaarlijks naar het buitenland toevloeien aan winstuitkeringen als dit het geval zou zijn? Wat zijn de mogelijke gevolgen voor de werkgelegenheid? Is het waar dat het niet goed mogelijk zal zijn om buitenlandse energiebedrijven te dwingen om te investeren in de Nederlandse netwerken?

Van belang is hoe de Nederlandse regering de splitsing ziet in het licht van het toekomstig perspectief van een Noordwest Europese energiemarkt. Kan de regering dit perspectief schetsen en vooruitblikken op de organisatie, inrichting en werking van de Noordwest Europese energiemarkt in 2020? Kan de regering motiveren hoe de voorgestelde splitsing in dat perspectief past? De leden van de VVD fractie hechten er aan dat de regering daarbij specifiek ingaat op de kansen voor de Nederlandse energiesector.

Nederlandse bedrijven zullen vroeger of later deel uit gaan maken van internationale ondernemingen. Nederlandse bedrijven zijn kleine spelers op de markt aldus de memorie van toelichting. Dit is een onbewezen stelling en betekenisloos zonder een marktdefinitie, zo merken de leden van de LPF-fractie op. Als de relevante geografische markt uit Nederland bestaat, lijkt het vooralsnog goed mogelijk dat bedrijven van de omvang van Nuon en Essent kunnen overleven. Gezien de beperkte importcapaciteit is dit een reële marktdefinitie. Ook als de relevante geografische markt noord west Europa omvat (veel groter kan niet, want elektriciteit kan niet over grote afstanden getransporteerd worden) lijkt voor bedrijven van de omvang van Essent ruimte. Ook in het Verenigd Koninkrijk kunnen bedrijven van gemiddelde omvang goed overleven ondanks de liberalisering van de markt.

Dat de politieke discussie zich concentreert op de splitsing van de regionale energiedistributiebedrijven is niet onlogisch, gezien de ontwikkelingen van de afgelopen jaren. De liberalisering, de administratieve chaos die daarop volgde, de cascade aan wet en regelgeving en de dreigende stroomtekorten hebben sterk de aandacht gevestigd op de rol van de distributiebedrijven in de energievoorziening. In het politieke proces leidt dit onvermijdelijk tot voortdurende aanpassing van regelgeving. Het gevaar van overregulering lijkt nu werkelijkheid te worden. Het is bovendien jammer omdat de discussie over energie vooral zou moeten gaan over productie en niet zozeer over levering of transport. Productie is in alle opzichte veel belangrijker. Niet alleen de leveringszekerheid, maar ook de duurzaamheiddoelstellingen van de regering zijn nauw gekoppeld aan productie. Wat er niet is kan niet getransporteerd worden. De uitdaging voor de komende decennia is de transitie naar duurzame energie. Dit vereist veel sturing van de overheid en invloed op de productie. Naar analogie van de gasmarkt, kan ook voor de elektriciteitsmarkt een sterke rol van de overheid bij de productie van elektriciteit worden bepleit, juist vanwege deze genoemde doelstellingen. In andere landen is die sturing er veelal in de vorm van een nationaal energiebeleid en sterke nationale spelers met nauwe banden met de overheid. In Nederland gaan we de heel andere kant op. We knippen de energiebedrijven op, presenteren ze aan buitenlandse spelers en geven daarmee ook de productie uit handen. Het gevaar dreigt dat er in plaats van meer, juist minder spelers op de markt komen met dominante posities, waardoor de marktwerking afneemt en daardoor ook de leveringszekerheid- en duurzaamheid doelstellingen niet van de grond komen.

Een goed energiebeleid dient gebaseerd te worden op een grondige analyse van de gewenste toekomstige marktstructuur, de gewenste mate van concurrentie en het aantal spelers, zo merken deze leden op. Deze ontbreekt vooralsnog bij dit wetsvoorstel. Zou het niet beter zijn als de regering een «real politik» zou voeren en minder naar de theorie en meer naar de praktijk zou kijken, waarin de Europese overheden zorgen dat hun grotere geïntegreerde bedrijven een sterke positie op de Europese markt in nemen?

De leden van de LPF-fractie zijn dan ook tegenstander van de splitsing van de eigendom van energiebedrijven en zijn van mening dat geïntegreerde bedrijven sterkere marktpartijen en dus sterkere spelers zijn in de door de regering beoogde Noordwest-Europese energiemarkt.

Deze leden motiveren dit vanuit het gegeven dat de meeste andere belangrijke spelers in deze markt geïntegreerde energiebedrijven zijn, die bovendien een sterke binding hebben met nationale overheden. Overname of opslokking door een dergelijke marktpartij betekent dat het energiebeleid in feite wordt bepaald door de nationale overheid van een ander Europees land.

Voor zover Nederland dan nog een eigen beleid wil voeren met betrekking tot transitie naar duurzame vormen van energie zijn de mogelijkheden beperkt, omdat niet meer vanuit de nationale intenties en belangen kan worden aangestuurd zonder de medewerking van de buitenlandse eigenaar van de energieproductie-, -distributie- en -leveringsbedrijven.

De splitsing van de energiebedrijven moet in de ogen van de leden van de D66-fractie ook zo snel mogelijk Europees doorgevoerd worden om te komen tot een daadwerkelijk Europees level playing field. Wat zijn de ontwikkelingen op dit punt en op welke manier zet de regering zich hiervoor in?

In het Verenigd Koninkrijk hebben verschillende energiebedrijven zich op vrijwillige basis opgesplitst. Inmiddels kiezen sommige bedrijven voor een hernieuwde integratie tussen netbeheer en productie, levering of handel. Kan dieper worden ingegaan op de reden van deze hernieuwde integratie, zo vragen de leden van de D66-fractie?

De leden van de fractie van de ChristenUnie achten het niet denkbeeldig dat de prijs van stroom in de EU-markt zal worden opgedreven door oligopolievorming. Hoe ziet de regering dit, en is een mogelijke opdrijving van de prijs niet in strijd met de uitgangspunten van de gekozen liberalisering?

Met de splitsing van de energiebedrijven gaat de regering verder dan op dit moment noodzakelijk is op basis van Europese regelgeving. Dat Nederland hiermee voor de troepen uitloopt ziet zij eerder als een voordeel dan als een nadeel. Tegelijkertijd zal het door de geïntegreerde situatie in andere Europese landen voor Nederlandse bedrijven erg moeilijk zijn om concurrerend te werken in het buitenland. Buitenlandse bedrijven kunnen echter wel gemakkelijk binnentreden op de Nederlandse markt. Verwacht de regering op dit punt concurrentieverstoring als gevolg van dit wetsvoorstel, zo vragen de leden van de SGP-fractie? Hoe wordt dit voorkomen?

Splitsing van de energiebedrijven in netwerkbedrijven en bedrijven voor de productie en levering zorgt er onvermijdelijk voor dat de betrokken bedrijven op de Europese markt (nog) kleine(re) spelers worden. Dit kan gevolgen hebben voor hun positie en voor de belangen van de Nederlandse aandeelhouders. Kan de regering aangeven wat haar verwachting is ten aanzien van de positie van beide soorten Nederlandse bedrijven in de Europese markt over tien jaar? Zal die positie sterker of zwakker zijn? Zullen er nog Nederlandse bedrijven over zijn? Ook zouden zij graag een vergelijking zien met de verwachte situatie over tien jaar op deze punten als er geen splitsing zou optreden.

De vrijwillige splitsing in het Verenigd Koninkrijk wordt door sommige bedrijven weer ongedaan gemaakt. Is er inzicht in het antwoord op de vraag waarom deze bedrijven hiervoor hebben gekozen en hoe de Britse regering hierop heeft gereageerd? Is de door die bedrijven beoogde concentratie op de kernactiviteit toch niet zinvol of haalbaar gebleken?

4. De netbeheerder na splitsing

4.1. Inleiding

Waarop doelt de regering wanneer zij aangeeft dat het volledig afscheiden van de netbeheerder niet mag uitmonden in inefficiënties? Betekent onafhankelijk netbeheer ook transparant netbeheer?

De regering streeft met dit wetsvoorstel een onafhankelijk netbeheer na. De leden van de CDA-fractie vinden ook transparant netbeheer essentieel om de voordelen bij de netgebruikers terecht te laten komen. Zo kan bijvoorbeeld de verplichting van een openbaar jaarverslag voor de netbeheerders met daarin overzichten van de uitgaven voor investeringen, onderhoud en service en overzichten van de kwaliteit van diensten een prikkel zijn om zowel op korte als lange termijn tot efficiënt netbeheer te komen met een optimale prijs-kwaliteitverhouding.

4.2. Het beheren van het net

Is de implicatie van deze wet dat netbeheerders geen noodstroomfaciliteiten in bezit mogen hebben, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Is de implicatie van deze wet dat bedrijven die ergens over noodstroomfaciliteiten beschikken (bijvoorbeeld een waterbedrijf) niet in het netbedrijf mogen worden ondergebracht? Zo ja, is dit wenselijk?

Is een «magere» netbeheerder voldoende onafhankelijk? Om tot daadwerkelijk onafhankelijk netbeheer te komen zullen kernactiviteiten – zoals administratieve werkzaamheden t.b.v. facturering en het vaststellen van ontwerpen voor onderhoud en investeringen – door netbeheerders zelf moeten worden uitgevoerd. Ook de DTe geeft in het advies aan de regering aan dat het creëren van «vette» netbeheerders van groot belang is voor de onafhankelijkheid van het netbeheer. Het wetsvoorstel maakt uitbesteding van tal van activiteiten door de netbeheerder mogelijk, en biedt de regering de ruimte om via een ministeriële regeling activiteiten toe te voegen die de netbeheerder mag uitbesteden. Onduidelijk is in hoeverre de regering van plan is om een zogenaamde «magere» netbeheerder te creëren. Hoe staat het met de onafhankelijkheid van netbeheerders na invoering van het wetsvoorstel?. Ook is het de leden van de CDA-fractie onduidelijk waarom de regering de bevoegdheid nodig heeft om het door de netbeheerder uit te voeren takenpakket nader te bepalen.

Waarom kunnen kerntaken als de feitelijke werkzaamheden in verband met de aanleg, het onderhoud en de reparatie van het net zomaar worden uitbesteed, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Waarom kan het speur- en ontwikkelingswerk en het bevorderen van de milieukwaliteit van de elektriciteitsvoorziening worden uitbesteed? Waarom geldt dit ook voor de inspecties van de netten met het oog op de veiligheid? Deelt de regering de mening dat dit bij uitstek de kerntaak zou moeten zijn van de netbeheerder zelf, en dat dit niet uitbesteed zou moeten worden?

Is het waar dat deze uitbesteding ook nog zou kunnen plaatsvinden aan bedrijven die zich bezig houden met productie, levering en handel in stroom? Of nog erger, aan het oorspronkelijke leveranciersbedrijf dat bij het netwerkbedrijf hoort? Wat is dan nog het verschil met de huidige situatie van juridische splitsing, waar de verantwoordelijkheid voor de uitvoering immers ook bij de netbeheerder ligt, maar bijna alle werkzaamheden rondom het netwerk worden verricht door mensen die voor het leveringsbedrijf werken?

Deze vraag is ook van belang in het licht van deze paragraaf waarin wordt aangegeven welke werkzaamheden de netbeheerder mag uitbesteden. Het gaat dan vooral over «fysieke uitvoering en inspectie». Kan de regering nader definiëren wat daar wel en niet onder wordt verstaan, zo vragen de leden van de VVD-fractie? De DTe heeft in zijn rapport een bijlage 2 opgenomen waarin precies wordt aangegeven wat wel en wat niet mag worden uitbesteed door de netbeheerder. Wijkt de regering van deze lijst af? Zo ja, kan deze tabel dan opnieuw worden ingevuld, zodat er meer helderheid komt? In bovengenoemde lijst van de DTe staat dat het verwerken van meetgegevens voor kleinverbruikers een taak is voor de netbeheerders in tegenstelling tot de huidige situatie. Neemt de regering dit onderdeel van het advies ook over?

4.3. De administratie van de gegevens van de aangeslotenen

Kan de regering garanderen dat er door de splitsing geen nieuwe administratieve problemen ontstaan? Is het waar dat netbeheerders wettelijk verplicht zijn klantgegevens vertrouwelijk te behandelen? Zijn er gevallen geconstateerd waarin netbeheerders zich niet aan deze wettelijke plicht hebben gehouden, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Zo ja, kan concreet aangegeven worden wanneer zich dit heeft voorgedaan en welke maatregelen vervolgens zijn getroffen? Heeft de DTe bij het onderzoek naar het faillissement van de EnergyXS geconstateerd dat klantgegevens gebruikt zijn voor commerciële doeleinden? Indien uitwisseling van vertrouwelijke klantgegevens tot nu toe niet heeft plaatsgevonden, waarom oordeelt de regering dan dat het noodzakelijk is om energiebedrijven op te splitsen om uitwisseling van gegevens te voorkomen? Kan de regering aangeven wat de gevolgen van de voorgestelde splitsing zijn voor de administratieve processen van de energiebedrijven?

De DTe adviseert de administratieve activiteiten te rekenen tot de activiteiten die de netbeheerder zelf moet uitvoeren, vanwege de marktgevoeligheid van de gegevens. De regering heeft besloten af te wijken van dit advies en geeft de netbeheerder de mogelijkheid om deze activiteiten uit te besteden. Waarom is hiervoor gekozen, zo vragen de leden van de D66-fractie? Hoe is in dit geval gewaarborgd dat vertrouwelijk met de gegevens wordt omgegaan?

4.4. Uitbesteding

De regering geeft aan dat door uitbesteding van een aantal activiteiten toe te laten, de structurele kosten naar beneden gebracht worden. Verdere integratie tussen regionale netbeheerders zou – zonder afbreuk te doen aan de onafhankelijkheid – schaalvoordelen kunnen opleveren. Heeft de regering aan dergelijke kostenbesparingen heeft gedacht. Zo ja, hoe zijn deze in het wetsvoorstel vorm gegeven, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

4.5. Vennootschappelijke structuur en nevenactiviteiten

Het is na splitsing een netbeheerder toegestaan deel uit te maken van een holdingstructuur die overigens geen enkele binding mag hebben met levering, productie en handel van Elektriciteit en Gas. Dit uiteraard ter voorkoming van (verboden) kruisfinancieringen. Waarom is het een netbeheerder wel toegestaan een onderdeel te vormen van een holding waar andere commerciële activiteiten worden ontplooid? Daarmee wordt toch het bestreden probleem van de kruisfinanciering, weliswaar in een andere markt, opnieuw geïntroduceerd, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Kan de regering aangeven waarom kruissubsidiëring geen probleem zal zijn wanneer de netbeheerder in een groep verbonden is met enige andere commerciële onderneming buiten de energiesector, welke mogelijkheid door de regering uitdrukkelijk wordt opengehouden?

Er zullen hierna geen mogelijkheden meer zijn voor «oneigenlijke toerekening van kosten». Op welke oneerlijke cq oneigenlijke toerekening van kosten doelt de regering?

Kan de regering aangeven op welke wijze er op dit moment toezicht wordt gehouden op mogelijke oneerlijke cq oneigenlijke toerekening van de kosten? Kan de regering aangeven hoe sanctionering van eventuele oneigenlijke of oneerlijke toerekening van kosten plaatsvindt op het moment dat dit geconstateerd wordt?

Kan de regering aangeven waarom geen ongewenste invloed zoals kruissubsidiëring zou kunnen uitgaan van een aandeelhouder die niet in productie, handel of levering van elektriciteit en gas actief is? Waarom zou een dergelijke aandeelhouder de netbeheerder niet kunnen afhouden van zijn kerntaak?

Als kruissubsidiëring met opbrengsten van de netbeheerder als onwenselijk wordt gezien, waarom geldt dat dan niet voor kruissubsidiëring van commerciële activiteiten van het netwerkbedrijf waarvan de netbeheerder volgens het wetsvoorstel deel uit mag maken? Waarom wil de regering kruissubsidiëring van activiteiten op het gebied van productie, levering en handel tegengaan terwijl kruissubsidiëring van andere activiteiten ongemoeid wordt gelaten, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Het afgesplitste netbedrijf mag onderdeel zijn van een groep bedrijven, mits deze zich niet met levering, productie of handel in energie bezig houden. Is het toegestaan dat de groep waartoe een netbedrijf behoort, commerciële activiteiten, niet zijnde levering, productie of handel in energie, onderneemt? Zo ja, blijft dan de mogelijkheid bestaan dat kruissubsidie plaatsvindt tussen het netbedrijf en de commerciële activiteiten van de groep? Acht de regering dit onwenselijk en zo ja, waarom is daar geen rekening mee gehouden in het wetsvoorstel?

Is het mogelijk voor netwerkbedrijven (of de groep waartoe netwerkbedrijven gaan behoren) na splitsing om actief te worden in energieproductie, -handel en -leveringsactiviteiten in het buitenland? Is het mogelijk om bij het opheffen van het bestaande beleningsverbod op netwerken, de netwerken te belenen en vervolgens de daardoor ontstane financiële ruimte te benutten voor risicovolle avonturen in het buitenland?

Welke ontwikkelingen in de (Europese) energiemarkt ziet de regering die maken dat de creatie van een stand-alone netbeheerder niet reëel is?

Bedoelt de regering, zo vragen deze leden, met onafhankelijkheid van de netbeheerder voor elektriciteit of gas, dat er geen prikkels bestaan om andere activiteiten in de groep waartoe de netbeheerder behoort, te bevoordelen?

In de memorie van toelichting wordt gesteld dat een netbeheerder na splitsing geen onderdeel meer mag uitmaken van een groep waartoe ook producenten, leveranciers of handelaren behoren. De netbeheerder kan daarentegen wel onderdeel uitmaken van een groep met andere ondernemingen en onderdeel zijn van een zogenaamd netwerkbedrijf.

Is het correct dat het netwerkbedrijf na splitsing allerhande activiteiten mag ontplooien behalve productie, handel en levering van energie in Nederland? Als dit juist is, hoe structureel onafhankelijk is het netwerkbedrijf dan van deze activiteiten? Waarom ligt er geen probleem bij combinaties van het netwerkbedrijf met andere commerciële activiteiten buiten de energiesector? Is het voor een Nederlands netwerkbedrijf straks wel mogelijk om actief te zijn in productie, handel en levering van energie in het buitenland? Zo ja, waarom wordt dit onderscheid gemaakt?

In hoeverre biedt de voorgestelde governance voor de netbeheerder in de nieuwe groep afdoende waarborgen voor het goed kunnen uitvoeren van de toezichtstaken door de DTe? Welke aanscherpingen uit de I&I-wet en bestaande wetgeving ten einde de onafhankelijkheid en zelfstandigheid van de netbeheerder te waarborgen worden met het splitsingswetsvoorstel geschrapt?

In hoeverre acht de regering het schrappen van een aantal governance bepalingen, met betrekking tot de netbeheerder en het toestaan dat de netbeheerder deel uit maakt van een concern, consistent met de doelstellingen van het splitsingswetsvoorstel specifiek?

Hoe wil de regering in die situatie verzekeren dat de aandeelhouder geen ongewenste invloed op het netbeheer uitoefent waardoor de netbeheerder zich niet kan concentreren op zijn kerntaak?

Welke invloed acht de regering nu precies ongewenst?

Indien de regering meent dat voldoende mechanismen voorhanden zijn (c.q. zullen zijn na invoering van de maatregelen ter versterking van de netbeheerder) om ongewenste invloed uit te sluiten, waarom zouden deze mechanismen dan niet kunnen werken ten opzichte van aandeelhouders die actief zijn in productie, handel en levering van energie, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Kan de regering bevestigen dat de met het wetsvoorstel beoogde onafhankelijkheid van het netbeheer beperkt is tot onafhankelijkheid van productie, handel en levering van energie, maar dat onafhankelijkheid overigens niet vereist is?

Hieronder valt ook het benutten van de waarde van het net als onderpand voor commerciële avonturen, van o.a. aannemers- en installatiebedrijven in meerdere buitenlandse avonturen, die de Nederlandse energieverbruiker al veel geld hebben gekost. Kan de regering aangeven of verzekerd is dat de waarde van het net niet als onderpand kan worden gebruikt voor commerciële activiteiten, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?

Waarom mag een netbeheerder wel deel uitmaken van een groep die zich bezighoudt met andere, energievreemde activiteiten? Is het niet beter om dit zo veel mogelijk uit te sluiten? Hoe wordt gewaarborgd dat via een aandelenverkoop toch energiebedrijven in het bezit komen van aandelen in een netbeheerder?

Op grond van deze paragraaf kan kennelijk dus het netbeheerbedrijf(groep) als marktpartij in concurrentie en als monopolide aanbieder van netten optreden; een hybridenbedrijf. Blijkbaar zijn er nieuwe Chinese muren nodig binnen de netbeheerders. Hoe waarborgt de wet, eerlijke concurrentie van deze hybridenbedrijven met andere particuliere aanbieders? De concurrentiele bepalingen uit de wet Energiedistributie zijn inmiddels geschrapt. Kan de regering hierop ingaan?

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de zeggenschapspositie van de publieke aandeelhouders in de energiebedrijven? Is deze al verbeterd middels statutenwijzigingen en het aangaan van onderlinge regelingen van samenwerking, waardoor het verzwakte structuurregime kan worden toegepast, zodat de publieke aandeelhouders meer zeggenschap krijgen, zoals door de leden van de PvdA-fractie is bepleit in het AO van 8 december 2004?

Paragraaf 2.5 van de memorie van toelichting geeft aan, dat het netbeheer nog wel onderdeel kan zijn van een groep van bedrijven of bedrijfsactiviteiten, als het maar geen productie, handel of levering van energie in Nederland is. De regering voert als motivering aan dat groeimogelijkheden van netbedrijven niet onnodig moeten worden beperkt en dat het multi-utility concept synergievoordelen kan opleveren. Op zich zelf kunnen de leden van de VVD fractie deze redenering volgen, maar zij vragen zich tegelijkertijd af waarom de combinatie met andere, energievreemde, (commerciële) activiteiten geen gevaar oplevert voor onafhankelijk netbeheer en/of ongewenste kruissubsidiëring? Is het mogelijk dat deze groep van bedrijven waar de netbeheerder onderdeel van uitmaakt wel energiegerelateerde (commerciële) activiteiten in het buitenland heeft?

In de memorie van toelichting wordt uiteen gezet dat de netbeheerder als aannemer kan optreden voor andere netbeheerders eventueel in concurrentie met derden. Leidt dit niet tot concurrentievervalsing? Op wie nu worden de risico’s van dit commerciële marktgedrag afgewenteld? De netbeheerder mag niet «maar de rest van het netwerkbedrijf» mag wel nevenactiviteiten ontplooien, zo blijkt uit deze paragraaf van de memorie van toelichting. Hoe worden deze onderdelen onderscheiden en op welke wijze wordt gewaarborgd dat de activiteiten en belangen van deze twee niet vermengen c.q. dat er kruissubsidies ontstaan? Kennelijk kan dus het netbeheerbedrijf (groep) als marktpartij in concurrentie en tegelijkertijd als monopoliede beheerder van netten optreden; een hybride constructie. Hoe waarborgt de wet eerlijke concurrentie van deze hybride bedrijven met andere particuliere aanbieders? Via ministeriele regeling zullen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dienstverleningsovereenkomsten. Gelden die nadere regels ook voor de metermarkt? Kan de regering de visie op de metermarkt bij dit wetsvoorstel betrekken en daarbij in het bijzonder ingaan op de rol die de netbedrijven daarbij hebben?

Doel van de splitsing is de absolute waarborging van de onafhankelijkheid van het netbeheer. Het is de leden van de fractie van D66 dan ook niet helemaal duidelijk waarom netbeheerders nog wel onderdeel uit kunnen maken van een groep bedrijven of bedrijfsactiviteiten, zolang deze zich maar niet bezighouden met activiteiten in de productie-, handel- en leveringssfeer. Hoe verhoudt zich dit met de noodzakelijke onafhankelijkheid van het netbeheer? Geldt hier niet evengoed het risico van kruissubsidiëring? Deze leden willen dat deze keuze nogmaals goed uiteen wordt gezet, evenals de wijze waarop «chinese walls» voorkomen dat kruissubsidiëring of andere vormen van concurrentieverstoring kan plaatsvinden. In dat licht lijkt het opheffen van de eis van een eigen raad van Commissarissen voor de netbeheerder ook niet goed verdedigbaar. Kan de regering hierop ingaan?

De netbeheerder heeft de mogelijkheid om een beperkt aantal activiteiten uit te besteden aan een gelieerde onderneming of aan een onderneming waar geen vennootschappelijk verband mee bestaat. In hoeverre ontstaat hierdoor een ongelijk level playing field tussen de aan de netbeheerder gelieerde onderneming en ondernemingen waar geen vennootschappelijk verband mee bestaat? Ontstaat hierdoor niet in wezen dezelfde situatie als die nu geldt voor leveranciers/productiebedrijven met en zonder netten, maar dan voor bepaalde netbeheerderactiviteiten?

De activiteiten mogen ook worden uitbesteed aan leveranciers, producenten en handelaren van energie. Kan uiteengezet worden waarom het op dat moment wel is toegestaan om zich op de markt van de netbeheerders te begeven?

Het beleid ten aanzien van nevenactiviteiten van de netbeheerder is de leden van de SGP-fractie niet duidelijk. De netbeheerder mag logischerwijs zelf vrijwel geen andere taken uitvoeren dan de wettelijk verplichte taken. Aan de rest van het netwerkbedrijf worden echter geen andere beperkingen opgelegd dan de scheiding met productie. Waarom is er op dit onderdeel volstaan met een administratieve scheiding en niet gekozen voor een volledige scheiding? Is dit voorstel niet in tegenspraak met de rest van het wetsvoorstel? Betekent dit onderdeel dat een netwerkbedrijf in principe alle gewenste activiteiten mag ontplooien inclusief eventuele kruissubsidie en dergelijke?

Ook vragen deze leden of binnen het netwerkbedrijf wel ruimte is voor de activiteiten inzake warmte-koude- of waternetten, die de netbeheerder in strikte zin niet zelf mag verrichten.

4.6. De eigendom van de aandelen

Voor veel publieke aandeelhouders van geïntegreerde energieondernemingen is de verandering van het risicoprofiel als gevolg van de opening van de markt reden spoedig hun aandelen in het commerciële gedeelte te willen vervreemden, aldus de opmerking van de regering. Kan een overzicht worden versterkt van alle (publieke) aandeelhouders met daarachter hun positie voor wat betreft splitsing en of zij de wens hebben uitgesproken spoedig hun aandelen te willen verkopen, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Kunnen de aandeelhouders van de geïntegreerde energiebedrijven gegeven de bestaande wetgeving de commerciële activiteiten verkopen? Zo ja, wat verandert de voorgestelde splitsingswet voor de aandeelhouders aan mogelijkheden om de commerciële activiteiten te vervreemden? Waarom kunnen de publieke aandeelhouders zich niet zonder splitsing terugtrekken uit productie, levering en handel als er een privatiseringsverbod voor de netbeheerders geldt?

Een andere kerndoelstelling van het wetsvoorstel is het creëren van de mogelijkheid voor aandeelhouders om hun belang in de leveringsdivisies van de geïntegreerde energiebedrijven van de hand te doen. Deze mogelijkheid bestaat echter reeds thans. De aandeelhouders benoemen immers de raad van commissarissen welke op haar beurt het bestuur benoemt en ontslaat; bij weigerachtigheid van het bestuur kunnen de aandeelhouders derhalve via de raad van commissarissen – zonodig na vervanging daarvan – medewerking van het bestuur bewerkstelligen. Kan de regering aangeven waarom zij desondanks meent in te moeten grijpen in de eigen besluitvorming van aandeelhouders, die tot op heden geen aanleiding hebben gezien tot splitsing over te gaan?

Wat is de verhouding tussen de privatisering en de splitsing van de netten, zo vragen de leden van de CDA-fractie? De privatisering en splitsing van de netten zijn nauw met elkaar verbonden, maar de wetstekst zelf is onduidelijk over de mogelijkheden van privatisering na de splitsing. Kan de regering een uitgebreide toelichting geven?

De regering heeft in haar brief van 11 oktober 2004 aangegeven dat minderheidsprivatisering van de netbeheerders vóór 1 januari 2007 mogelijk zou moeten zijn, zodra aan de splitsingsvereisten is voldaan. Waarom is dit niet meegenomen in dit wetsvoorstel? Kan de regering aangeven of het wetsvoorstel op dit punt wordt aangepast? Indien het antwoord op deze vraag ontkennend is, zou de regering dan kunnen aangeven wanneer zij overleg zal voeren met de Tweede Kamer over de ministeriële regeling zoals genoemd in artikel 93 lid 4 Elektriciteitswet 1998 en in artikel 85 lid 4 Gaswet zodat deze mogelijkheid tegelijk van kracht wordt met de inwerkingtreding van het wetsvoorstel?

Klopt het dat in het wetsvoorstel het beleningsverbod van het net komt te vervallen? Hoe kan nu voorkomen worden dat door de huidige en eventuele nieuwe aandeelhouders het netwerk in onderpand aan derden wordt gegeven?

Hoe ziet de regering de samenhang tussen het wetsvoorstel tot splitsing van de energiebedrijven en de aankondiging dat privatisering van 49% van de netbedrijven mogelijk is zodra de bedrijven gesplitst zijn? Is het wenselijk dat eerst besloten wordt tot splitsing voordat besloten wordt over privatisering? Zo ja, is het denkbaar dat de splitsingwet wordt goedgekeurd terwijl geen overeenstemming wordt bereikt over privatisering?

Waarom heeft de regering gekozen voor een privatisering van maximaal 49% van de netbedrijven, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Is denkbaar dat de houder van een 49% belang in een onderneming, afhankelijk van de statuten, wezenlijke invloed op de onderneming kan uitoefenen, bijvoorbeeld indien bepaalde besluiten met 2/3 meerderheid moeten worden genomen? Acht de regering het wenselijk dat derden een dergelijke machtspositie innemen bij Nederlandse netbedrijven?

In de memorie van toelichting staat dat nieuwe professionele investeerders op termijn een minderheidsbelang kunnen nemen in het netbeheer. Op welke manier kunnen deze investeerders bijdragen aan een verdere verbetering van de efficiency en kwaliteit van de netten en de wettelijke taken van de netbeheerder? De regering beraadt zich of privatisering van een minderheid van de aandelen van het netbeheer in de wet of in een ministeriële regeling moet worden vastgelegd. Wanneer verwacht de regering het kabinetsstandpunt in deze bekend te kunnen maken, zo vragen deze leden?

Is het buitenlandse energieondernemingen toegestaan aandelen te houden in Nederlands netbeheer tot max. 49% aan de ene kant en tegelijkertijd aandelen in een productie-, levering- of handelsbedrijf aan de andere kant?

De regering geeft in de memorie van toelichting aan dat zij nog komt met een ministeriële regeling waarmee zij de verkoop van een minderheidsbelang in de netten mogelijk maakt. Kan de regering aangeven of aan deze verkoop nog extra condities zullen worden verbonden zoals aan de financierbaarheid van het netbedrijf, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Is de regering van plan om op termijn verkoop van alle aandelen van het netbedrijf toe te staan? Welke (aanvullende) eisen worden gesteld aan eigenaren met 51% procent van de netten? Welke (aanvullende) eisen worden gesteld aan eigenaren met maximaal 49% van de netten? Het gaat om het moment van verstrekken van toestemming aan een bedrijf dat pro-actief wil splitsen en 49% van de netten wil vervreemden.

Indien een bedrijf er voor kiest om pro-actief te splitsen en een overeenkomst sluit voor vervreemding van 49% van de aandelen van het netbedrijf, op welk moment zal de regering toestemming geven voor de effectuering van deze vervreemding: direct na het van kracht worden van de wet of eerst nadat de regering een ministeriele regeling heeft afgegeven? Wanneer zal toestemming worden gegeven aan een bedrijf dat pro-actief wil splitsen en 49% van de netten wil vervreemden.

Indien buitenlandse investeerders deelnemingen nemen in Nederlandse netwerken, is de echte greep van Nederland op deze netwerken voor een deel weg. Acht de regering dit toelaatbaar?

In verschillende delen van Amerika concurreren publieke en private commerciële elektriciteitslevering- en productiebedrijven met elkaar (bijvoorbeeld de bedrijven TVA, Bonneville, gemeentelijke energiebedrijven in Orlando, Austin, Seattle, etc). Heeft de regering het effect op de werking van de markt door concurrentie van de aanwezigheid van productiecapaciteit van elektriciteit in zowel publieke als private handen onderzocht?

Kan de regering aangeven waarom er gekozen wordt voor een ministeriële regeling ten aanzien van de mogelijkheid tot privatiseren in plaats van het vastleggen van de uitgangspunten in de wet, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Door het uitstellen van inzage verlenen op dit punt blijft er grote onzekerheid bestaan over de mogelijkheden tot privatiseren. Het zou logisch zijn dat de regering hier juist meteen duidelijkheid over geeft omdat zij stelt dat splitsing noodzakelijk is aangezien het huidige verbod tot privatiseren conflicteert met de CBL contracten.

Zijn de huidige publieke en private aandeelhouders nu verplicht binnen 2 jaar de productie-, levering- en handelsactiviteiten te verkopen? Zijn de 2 private aandeelhouders RWE en Gasunie verplicht hun belang in de netwerkactiviteiten terug te verkopen aan de kring van bestaande publieke aandeelhouders, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Kan de regering ingaan op de gevolgen van minderheidsprivatisering? Hoe zal de regering waarborgen dat slechts geselecteerde organisaties aandeelhouder zullen mogen zijn, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Hoe wordt geborgd dat de aandelen niet doorverkocht worden aan andere beleggers? Kan de regering het wettelijk mogelijk maken dat het verzwakte structuurregime ook van toepassing wordt op structuurvennootschappen waar de overheid 50% + 1 van de aandelen heeft, zoals nu al het geval is bij structuurvennootschappen met buitenlandse aandeelhouders?

De leden van de VVD-fractie hebben nog wel de volgende vragen en opmerkingen voordat zij tot een definitief oordeel komen. Deze leden hebben met instemming kennis genomen van het besluit van de regering na effectuering van de splitsing de mogelijkheid te bieden tot een minderheidsprivatisering van de netten. De leden constateren echter dat de regering dat besluit weliswaar heeft genomen, maar daar eerst nadat de Staten-Generaal met het voorliggende wetsvoorstel heeft ingestemd invulling aan wil geven via een ministerieel besluit. Deze leden constateren dat deze tweetrapsaanpak betekent dat als de Staten-Generaal instemt met het wetsvoorstel, daarna nog een aparte discussie volgt met het parlement over de vraag of een minderheidsprivatisering is gewenst. Voor de leden van de VVD fractie zou de mogelijkheid – gelet op de doelstelling maximale flexibiliteit en keuzevrijheid voor de aandeelhouders – over te gaan tot een minderheidsprivatisering van de netten integraal onderdeel van het wetsvoorstel moeten zijn. Voor deze leden is splitsing een middel om onder meer dat doel te bereiken. Deze leden vragen waarom de regering heeft besloten tot de voorgestelde «getrapte» behandeling, terwijl het besluit tot splitsing en de mogelijkheid te komen tot een minderheidsprivatisering van de netten door de regering als een integraal besluit is genomen? Waarom is er niet voor gekozen minderheidsprivatisering via het voorliggende wetsvoorstel mogelijk te maken? In de memorie van toelichting vermeldt de regering niet meer dan dat «de regering zich beraadt of dit in de wet moet worden vastgelegd». De leden van de VVD fractie stellen een nadere motivering van de regering op dit punt buitengewoon op prijs.

Een minderheidsprivatisering kan bijdragen aan een efficiëntere bedrijfsvoering en aan een betere kwaliteit van de netten. Dit onder de voorwaarde dat het publieke belang voldoende gewaarborgd is door goede wet- en regelgeving en een adequate toezichtstructuur, zo merken de leden van de D66-fractie op. Deze leden staan positief tegenover de voorstellen voor een minderheidsprivatisering van de netten. Waarom kiest de regering voor een ministeriele regeling om de privatiseringsvoorstellen mogelijk te maken en niet voor een AMvB of een apart wetsvoorstel? Graag een reactie van de regering.

De leden van de CU-fractie vragen wat de verhouding is tussen privatisering en splitsing van de netten?

5. De financiële gevolgen van splitsing

5.2. Financiële gevolgen voor de energiebedrijven

Wat zijn de minimale eisen die vanuit de accountancy aan consolidatie van de resultaten van dochterondernemingen in de holding gesteld worden? Wat zijn de voordelen van consolidatie van de waarde van de netten in de holding van energiebedrijven voor de consument?

Kan de regering aangeven wat de consequenties van het herkapitaliseren van het netwerkbedrijf zijn op het kostenniveau van de netbeheerder op de korte en lange termijn, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

De regering stelt dat de kosten van splitsing geen verhogend effect op de prijzen zullen hebben. Als de regering gelijk heeft, zou dat betekenen dat de bedrijven deze kosten dragen ten laste van hun eigen vermogen en /de winst en dividenduitkering. Is deze stelling juist?

De geraadpleegde bronnen van het Roland Berger onderzoek vermelden nterviews met buitenlandse toetreders en Nederlandse energiebedrijven die vrijwillig splitsen. Kan de regering aangeven waarom alleen met voorstanders van de splitsingswet is gesproken? Is de regering van mening dat de genoemde partijen representatief zijn voor de Nederlandse energiemarkt?

Op basis van een vergelijking met het buitenland heeft Roland Berger Strategy Consultants onlangs (augustus 2005) een analyse gemaakt van de te verwachten ontwikkelingen in de werkgelegenheid in de Nederlandse energiesector. Roland Berger komt tot de conclusie dat het aantal arbeidsplaatsen de komende vijf tot acht jaar met veertig procent (zo’n 10 000 van de 23 000 banen) kan afnemen. Als gevolg van de splitsing kan de werkgelegenheid op middellange termijn met nog eens 4 000 banen afnemen. Wat is de reactie van de regering op deze verontrustende werkgelegenheidontwikkelingen in de Nederlandse energiesector, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

In hoeverre heeft de regering het werkgelegenheidsverlies en de verplaatsing van werkgelegenheid naar het buitenland als gevolg van splitsing meegenomen in de kosten/batenanalyse? Kan de regering aangeven wat de werkgelegenheidseffecten zijn voor de toeleveranciers van de Nederlandse energiesector? Welke gevolgen heeft dit voor de innovatiekracht van de Nederlandse energiebedrijven?

Artikel XI van het wetsvoorstel lijkt uit te gaan van een automatische doorschuif van de fiscale positie. Gebruikelijk bij fiscale doorschuifregelingen voor de heffing van vennootschapsbelasting (bijv. bij fusies en splitsingen) is dat zo’n regeling «op verzoek» van de belastingplichtige van toepassing is.

Indien bedrijfsoverdrachten leiden tot een verlies, geven belastingplichtigen doorgaans niet de voorkeur aan een fiscale doorschuif, maar aan een «geruisvolle» overdracht met verliesrealisatie, zo merken deze leden op. Kan de regering bevestigen dat de fiscale doorschuif van artikel XI voor een specifieke bedrijfsoverdracht met het oog op de door het wetsvoorstel geschreven «ontgroeping» slechts van toepassing is indien daar door de belastingplichtige ter zake van die transactie om wordt verzocht?

Kan de regering bevestigen dat voor de termijn van indiening van een dergelijk verzoek een regeling geldt zoals gebruikelijk bij fusie en splitsing geregeld in de artikelen 14, 14a en 14b Wet Vpb, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

De flankerende fiscale bepalingen opgenomen in de artikelen XI en XII van het wetsvoorstel zijn van toepassing op transacties die plaatsvinden «met het oog» op naleving van de genoemde artikelen in de Elektriciteitswet en de Gaswet. De grotere energiebedrijven, met name die bedrijven die in het verleden via overnames en fusies zijn ontstaan, zullen voordat «ontgroeping» van het netbedrijf en het overige bedrijf plaatsvindt binnen het concern, activa, interne overdrachten en verhangingen moeten uitvoeren teneinde te komen tot de opzet van een zuivere netwerktak en een tak met de overige activiteiten. Binnen die takken zullen vervolgens verdere transacties plaatsvinden teneinde tot een meer efficiënte vennootschappelijke structuur te komen. Doorgaans zullen pas daarna overdrachten plaatsvinden om tot ontgroeping te komen. Tot slot zullen er binnen de energiebedrijven transacties (o.a. herstructureringen en interne overdrachten) plaatsvinden die niet met het oog op naleving van de genoemde artikelen in de Elektriciteitswet en de Gaswet hebben plaatsgevonden, maar die hebben plaatsgevonden bijvoorbeeld vanwege vereenvoudiging van de vennootschappelijke structuur.

Kan de regering bevestigen dat de flankerende fiscale bepalingen van artikel XII ook gelden voor transacties die niet met het oog op unbundling hebben plaatsgevonden, maar daar wel door worden getroffen, al dan niet na wijziging van de voorgestelde wetsartikelen, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Kan de regering bevestigen dat al de overige transacties geacht kunnen worden plaats te vinden «met het oog op» de genoemde artikelen in de Elektriciteitswet en de Gaswet?

Het wetsvoorstel beoogt de aandeelhouders in staat te stellen hun belang in netwerkbedrijven en niet-netwerkbedrijven (leveringsbedrijf) via (partiële) verkoop aan derden te gelde te kunnen maken. De flankerende fiscale bepalingen (de artikelen XI en XII) zijn alleen van toepassing op overdrachten van activa en passiva waarbij overdrager en verkrijger (nagenoeg) dezelfde (uiteindelijke) aandeelhouders hebben.

Kan de regering bevestigen dat de fiscale faciliteiten ook kunnen worden toegepast indien een aandelenverkoop aan derden onderdeel uitmaakt van één stappenplan en de wijziging in (uiteindelijke) aandeelhouders reeds vaststaat op het moment dat de overdracht van activa en passiva plaatsvindt?

Met de flankerende fiscale bepalingen wordt beoogd zeker te stellen dat de betrokken energiebedrijven met het doorvoeren van een structuurwijziging met het oog op het naleven van de bepalingen in de Elektriciteitswet en de Gaswet niet met fiscale nadelen worden geconfronteerd die zonder die structuurwijzigingen niet zouden zijn opgetreden, zo merken de leden van de CDA-fractie op. De fiscale bepalingen zijn gericht op een specifieke groep van bedrijven en worden bekostigd uit belastingmiddelen. Voor de betrokken bedrijven zou zekerheid dienen te bestaan dat de flankerende fiscale bepalingen EU-proof zijn en met name dat zij door de Europese Commissie niet als verboden staatssteun worden gezien.

In dit verband komt een aantal vragen op:

Zijn de voorgestelde fiscale bepalingen genotificeerd (officieel als staatssteun aangemeld) in Brussel? Zo ja, wanneer? Indien notificatie nog niet heeft plaatsgevonden, wanneer zal notificatie plaatsvinden? Binnen welke termijn verwacht de regering duidelijkheid (een beschikking) van de Europese Commissie? Indien de regering notificatie niet overweegt, op welke wijze wordt de betrokken bedrijven dan zekerheid verstrekt dat zij gerechtigd zijn tot de voordelen van de flankerende fiscale bepalingen?

In de rapportage van Roland Berger worden besparingen weergegeven te realiseren via diverse scenario’s oplopend tot EUR 125 miljoen. De realisatie is een lange termijn exercitie. Bovendien is het scenario waarbij EUR 125 kan worden bespaard een consolidatie binnen Nederland. Schetst de regering hiermee niet een te optimistisch en niet realistisch beeld(toestemming NMa), zo vragen de leden van de CDA-fractie?

De regering geeft aan dat de kans beperkt is dat de energiebedrijven de meerkosten door reorganisatie zullen doorberekenen in verband met de mogelijkheid om van leverancier te veranderen. Zullen alle meerkosten bij de leverancier terecht komen of zal een deel van de reorganisatiekosten bij de netbeheerder terechtkomen? Zo ja, zullen de reorganisatiekosten van de netbeheerders niet in ieder geval leiden tot verhogingen van de lasten van de consumenten? Welke mogelijkheden zijn er om de impact hiervan op de consument te beperken?

Heeft de regering berekend wat het door haar op termijn optredend verlies aan werkgelegenheid de samenleving gaat kosten? Gesteld wordt dat het verlies een gevolg is van dynamische marktontwikkelingen en strategische besluitvorming binnen de ondernemingen. Wat zijn de indirect te verwachten reorganisatiekosten voor de overheid? Gesproken wordt overeen banenverlies van 40 tot 50% (zie rapport Roland Berger in opdracht van Abva/Kabo).

In de memorie van toelichting deelt de regering de mening van het CPB dat er sprake kan zijn van een tijdelijke terugval in investeringen in de productiecapaciteit. Kan de regering aangeven wat de gevolgen zijn voor het investeringsklimaat in duurzame energie in Nederland, zo vragen deze leden? Hoe lang betekent «tijdelijk»? Zorgt deze mogelijke tijdelijke terugval in investeringen ervoor dat het behalen van de overheidsdoelstelling van 10% duurzame elektriciteitsopwekking in 2010 in gevaar komt?

De regering stelt dat de huidige bedrijven niet efficiënt opereren. Eerst door de herstructurering wordt dit zichtbaar. Kan aangegeven worden welke inefficiënties worden gecreëerd door de bedrijven te splitsen?

Wat gaat de regering doen aan de gevolgen van de verminderde kredietwaardigheid zoals meer korte termijn gedrag dan wenselijk, meer volatiliteit en structureel hogere energieprijzen, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Belangrijk uitgangspunt uit de rapportage van Kempen is dat bij splitsing geen herkapitalisatie plaatsvindt. De regering stelt zelf in diverse publicaties dat de huidige aandeelhouders hun bezit kunnen cashen en geeft NRE daarbij als voorbeeld. Er bestaat wel degelijk het risico van herkapitalisatie. Is de kans niet erg groot, dat de gesplitste bedrijven het aandeel vreemd vermogen gaan, of noodgedwongen moeten maximaliseren? Dit kan de toekomstige investeringscapaciteit van het stand-alone netbedrijf ernstig onder druk zetten. Welke waarborgen heeft de regering voor ogen om dit te voorkomen ten einde mede de zekerheid van de voorziening te waarborgen?

Heeft de regering zich gerealiseerd dat de ratingagencies de energiebedrijven het etiket «negatieve outlook» gegeven hebben? Hoe schat de regering de gevolgen hiervan in?

De regering wijst erop dat de leencapaciteit bemoeilijkt wordt voor gesplitste bedrijven en dat er een hogere rente betaald moet worden. In het Verenigd Koninkrijk is gebleken dat ook de «return rate of investment» aanzienlijk omhoog gaat wanneer er geen lange termijn contracten zijn. Wil de regering dit aspect ook meenemen in de onderbouwing van de structurele kosten die verbonden zijn met splitsing, zo vragen deze leden? Op hoeveel schat de regering deze kosten?

De extra financieringslasten voor de operationele bedrijfsvoering zijn in de memorie van toelichting opgesomd. Sterker nog de regering weet gedetailleerd de extra basispunten te berekenen. Wordt hier niet onterecht uitgegaan van zondermeer financierbare bedrijven, terwijl de toegang tot de kapitaalmarkt substantieel bemoeilijkt wordt?

De leencapaciteit van het leveringsbedrijf wordt, gezien de verwachte daling van de rating in ieder geval verkleind. Voor (grote) investeringen met lange terugverdientijden is een solide kredietwaardigheid van levensbelang. Zullen de handelsen leveringsbedrijven überhaupt wel financierbaar zijn en hoe kunnen dergelijke bedrijven nog zelfstandig grote investeringen plegen, zoals een evt. bouw van de in Nederland benodigde productiecapaciteit (borging E-voorziening) financieren, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

De verstrekkers van deze zekerheden(banken) zullen zelf ook weer zekerheden verwachten. Dit zal de leencapaciteit van de handels- en leveringsbedrijven nog verder verkleinen en leiden tot hogere financieringslasten. Waarom is dit niet in de rapportage van Kempen meegenomen?

Kan de regering toelichten waarom zij van mening is, dat het grootste deel van de reorganisatiekosten niet aan splitsing is toe te rekenen. Het aangehaalde Dte advies en de creatie van een vette netbeheerder heeft immers als uitgangspunt dat er gesplitst zal worden?

Zijn de in het rapport van Roland Berger genoemde consolidatiescenario’s en de geschetste lagere reorganisatiekosten wel realistisch in het licht van de Nma-toetsing en in lijn met het beoogde doel van de splitsingwet zijnde het vergroten van de keuzevrijheid voor kleinverbruikers?

Is de regering het eens met de conclusie dat herkapitalisatie resulteert in een toename van het risicoprofiel voor het netwerkbedrijf en een vermindering van de leencapaciteit beschikbaar voor de financiering van nieuwe investeringen in het netwerk?

De eenmalige reorganisatiekosten worden door Deloitte, voor een van de vier grote energiebedrijven, ingeschat op 8 – 12 miljoen EUR. Vindt de regering niet dat gezien de hoofdkostenposten welke hierin zijn begrepen, deze inschatting voor een groot energiebedrijf aan de magere kant is?

De structurele reorganisatiekosten exclusief financieringslasten bedragen volgens de rapportage van Roland Berger maximaal 410 miljoen EUR; dit betreft een nadere bepaling op basis van de rapportage van Deloitte. Deze kosten zullen de gesplitste bedrijven doorberekenen ten laste van hun aandeelhouders en/of afnemers. Hoe denkt de regering mede gezien de huidige ontwikkeling van de tarieven voor elektriciteit en gas een extra – niet geringe – tariefsverhoging ter dekking van deze kosten te rechtvaardigen, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

De analyse van Van Kempen stelt meer op basis van ceteris paribus ten aanzien van kapitalisatie etc. dan dat het bewijs levert dat de rating van het handels- en leveringsbedrijf minimaal twee niveaus daalt. Bij de additionele kostenberekening wordt enkel van een rating voor een van Essent en Nuon afgesplitst leveringsbedrijf uitgegaan van A3/A- en Baa1/BBB+. Waarom ontbreekt een gedegen onderbouwing? Waarom zijn niet de reële scenario’s (rating beneden de investeringsgraad) doorgerekend?

In de rapportage van Van Kempen wordt gesteld dat extra zekerheden dienen te worden verstrekt vanwege de CBL-contracten. Handels- en leveringsbedrijven met een aanzienlijk lagere rating dan momenteel, dienen ook te beschikken over toereikende mogelijkheden tot het stellen van zekerheden uit hoofde van hun dagelijkse operationele handels, productie- en leveringsactiviteiten (bij voorbeeld ten behoeve van Gasunie, andere brandstofleveranciers, afnemers, netbeheerders etc.). Deze komen bovenop de capaciteit die voor de CBL’s al nodig is. Hierdoor wordt de liquiditeitspositie van de gesplitste bedrijven sterk nadelig beïnvloed. Waarom is dit niet in de Van Kempen rapportage meegenomen, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Volgens de rapportage van Van Kempen & Co blijft na splitsing de credit rating van het netwerkbedrijf waarschijnlijk gelijk, terwijl de credit rating van het commerciële bedrijf daalt. Leidt dit niet tot een verhoging van de totale financieringskosten van de energiebedrijven? Welk bedrag is hiermee gemoeid? Waarom heeft Van Kempen & Co geen onderzoek gedaan naar de effecten indien wel rekening wordt gehouden met de gevolgen van de splitsingsvoorstellen en van het voortbestaan van kruisgaranties tussen de gesplitste bedrijfsonderdelen? Wat is de omvang van deze effecten? Hoe worden deze nadelige effecten gecompenseerd, zo vragen deze leden?

Is het waar dat de recente voorstellen van EnergieNed voor het marktmodel, ook leiden tot een de facto unbundling, zoals in het wetsvoorstel beoogd wordt, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Is het waar dat de kosten van dit voorstel (van EnergieNed) vergelijkbaar zullen zijn met de kosten van het regeringsvoorstel, met uitzondering van de puur juridische kosten, dus de kosten van de overdracht van de aandelen in de netbeheerder aan de lokale overheden? En dat de additionele kosten zeer beperkt kunnen blijven?

Hoe kijkt de regering aan tegen een eventuele kapitalisering van netwerken, zoals bij NRE, tot 90% van het vermogen? Is dat een veilige marge aan eigen vermogen of moet dan eerder worden gedacht aan 25–50%?

De regering heeft Deloitte & Touche laten uitrekenen, zo merken de leden van de VVD-fractie op, dat de jaarlijkse structurele kosten tussen de 350 – 460 miljoen Euro liggen, anders gezegd zo rond de 60 Euro per kleinverbruiker per jaar. Kan de regering inzage verschaffen in hoe deze kosten terugverdiend kunnen worden? De regering betoogt dat volledige doorberekening van deze kosten aan de klanten niet waarschijnlijk is vanwege de lage overstapkosten in een markt die wordt gekenmerkt door voldoende concurrentie. Kan de regering dit nader onderbouwen c.q. motiveren? In hoeverre kan de regering garanderen dat deze kosten niet worden doorberekend in het tarief aan de klant? Kan de regering aangeven wat de effecten waren op de prijs van energie in landen waar splitsing al heeft plaatsgevonden, bijvoorbeeld in Engeland? Welke effecten heeft splitsing gehad op de kostenstructuur van bedrijven die zijn gesplitst, maar deze kosten niet konden of hebben doorberekend aan de klanten? Kan de regering voorbeelden daarvan geven? Wat is de marge die leveringsbedrijven totaal in Nederland maken op de levering van stroom en gas? Als deze marge lager ligt dan de totale kosten die jaarlijks gemaakt moeten worden door 90% van de markt, hoe kunnen deze kosten dan worden terugverdiend? Volgens de memorie van toelichting zijn slechts 20% van de structurele kosten het gevolg van dit wetsvoorstel en komen de andere 80% voort uit het voorstel voor een «vette netbeheerder». Kan de regering dit nader motiveren? In de memorie van toelichting zijn allerlei kosten en baten verspreid weergegeven. Kan de regering hier, zo vragen deze leden, een gecomprimeerd overzicht van maken? Welke verschillen in kosten en baten ziet de regering voortvloeiend uit voorliggend wetsvoorstel, afgezet tegen het alternatieve model dat de energiebedrijven op tafel hebben gelegd nl. scheiding met behoud van consolidatie binnen de holding?

Kan de regering reageren, zo vragen de leden van de VVD-fractie, op de stellingname van de vakbeweging en anderen dat een zekere sanering van werkgelegenheid in deze sector onvermijdelijk is, maar dat het absorptievermogen van deze sector na splitsing niet of nauwelijks nog aanwezig is en de sector dus niet de tijd krijgt om nieuwe werkgelegenheid voortvloeiende uit nieuwe producten en diensten te ontwikkelen in Nederland.

In de memorie van toelichting betoogt de regering dat de financieringslasten omlaag gaan als de commerciële bedrijven na splitsing verticaal of horizontaal integreren. Kan de regering aangeven welke mogelijkheden of onmogelijkheden zij op dit punt ziet? Wat zijn de verwachtingen?

Kan de regering ingaan op de mogelijke werkgelegenheidseffecten van het splitsingsvoorstel, zo vragen de leden van de D66-fractie?

In het wetsvoorstel is een bepaling opgenomen waarin is geregeld dat zowel negatieve als positieve fiscale effecten worden weggenomen. Is het echter wel zo gemakkelijk voor elk bedrijf vast te stellen wat de precieze fiscale effecten zijn? Hoe worden zij bepaald? Wordt ervoor gekozen om elk bedrijf een afzonderlijke regeling te geven waardoor de effecten worden geneutraliseerd, zo vragen de leden van de SGP-fractie?

Bij splitsing van één bedrijf in twee afzonderlijke bedrijven moeten keuzes worden gemaakt over de toedeling van bijvoorbeeld reserveringen en schulden. Zijn er richtlijnen voor de energiebedrijven over de wijze waarop dit zal gebeuren? Heeft de regering hier nog inspraak in? Wat zijn de mogelijkheden om in te grijpen om het publieke belang te waarborgen als de schulden voornamelijk worden toegerekend aan het nieuwe netwerkbedrijf?

5.3. Kosten en risico’s van Cross Border lease contracten

Wie draait op voor de kosten en risico’s van CBL contracten? Met de CBL-deals hebben de Nederlandse energiebedrijven honderden miljoenen verdiend. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat de risico’s en hoge kosten niet op de afnemers (consumenten, MKB, energie-intensieve industrie) worden afgewenteld? De regering dient hiertoe de waarborgen in de wet nader te specificeren, zo merken de leden van de CDA-fractie op.

Voor een zuivere oordeelsvorming is uiteraard van belang dat kan worden vertrouwd op de objectiviteit van de adviezen waarop de regering zich baseert. Kan de regering in dit verband aangeven welke criteria zijn gehanteerd voor de selectie van de door haar geraadpleegde adviseurs? Kan de regering bevestigen dat deze adviseurs niet betrokken zijn of zullen zijn bij partijen die belangen hebben die worden geraakt door het wetsvoorstel? Indien de regering deze bevestiging niet kan geven, kan zij dan aangeven met welke andere belangen betrokkenheid bestaat? Zijn de regering geen andersluidende adviezen of standpunten ter ore gekomen dan de bevindingen die in de memorie van toelichting en het Nadere Rapport worden aangehaald? Kan de regering aangeven wat die adviezen of standpunten inhouden?

Volgens analyses van Chadbourne & Parke LLC en Kempen & Co kan implementatie van het wetsvoorstel vanuit het perspectief van de CBL-contracten in het geval van Essent en Nuon worden aangemerkt als een overdracht van «all lor substantially all assets». Volgens de memorie van toelichting zou een dergelijke kwalificatie echter geen andere gevolgen hebben dan enige miljoenen Euro’s aan extra kosten voor «letters of credit» van deze bedrijven. Waarom zijn deze analyses niet openbaar gemaakt, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Zijn deze analyses wel in gesprekken met de bedrijven geverifieerd, zoals in de memorie van toelichting is opgemerkt? Wat was de uitkomst van deze gesprekken? Waardoor wordt de conclusie gedragen dat de «substantially all assets» problematiek zich alleen kan voordoen bij Essent en Nuon, nu geen onderzoek is gedaan naar de waarde van de onderscheiden activa van de overige geïntegreerde energiebedrijven (bijvoorbeeld Eneco en Delta)?

Welke verzekering heeft de regering van Chadbourne & Parke LLP ontvangen dat de «substantially all assets» problematiek zich niet kan voordoen bij Delta en Eneco, omdat deze bedrijven geen CBLs zijn aangegaan met betrekking tot productiefaciliteiten?

Volgens de memorie van toelichting zijn de door de regering ingewonnen adviezen niet gebaseerd op een analyse van concrete CBL-contractbepalingen. Welke zekerheid geven de analyses van Chadbourne & Parke LLP en Kempen & Co dat «letters of credit» in de door de CBL-contracten vereiste vormen en bedragen in voldoende mate en tegen de door Kempen & Co begrote kosten beschikbaar zijn? Bevestigt de analyse van Chadbourne & Parke LLP dat de CBL-contracten de Amerikaanse investeerders geen mogelijkheid bieden om door de energiebedrijven aangeboden zekerheden af te wijzen of op andere gronden hun medewerking te onthouden aan vervulling van de in de memorie van toelichting genoemde voorwaarden?

Volgens de rapportage van Van Kempen & Co blijft na splitsing de credit rating van het netwerkbedrijf waarschijnlijk gelijk, terwijl de credit rating van het commerciële bedrijf daalt. Leidt dit niet tot een verhoging van de totale financieringskosten van de energiebedrijven? Welk bedrag is hiermee gemoeid? Waarom heeft Van Kempen & Co geen onderzoek gedaan naar de effecten indien wel rekening wordt gehouden met de gevolgen van de splitsingsvoorstellen en van het voortbestaan van kruisgaranties tussen de gesplitste bedrijfsonderdelen? Wat is de omvang van deze effecten? Hoe worden deze nadelige effecten gecompenseerd, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Kan de regering bevestigen dat het ontvlechtingvereiste geen beletsel vormt voor een Amerikaanse investeerder die partij is bij zowel een netwerk-CBL als een productie-CBL om zijn opties onder beide contracten uit te oefenen?

Welke verzekering heeft de regering verkregen van haar adviseurs dat andere aspecten van het splitsingsvoorstel dan het ontvlechtingvereiste niet in strijd komen met de CBL-contracten? Welke betekenis moet tegen deze achtergrond worden gehecht aan de mededeling van het advocatenkantoor De Brauw Blackstone Westbroek (Legal Alert, september 2005) dat «constructieve besprekingen met juridische experts hebben geleid tot bevredigende overgangsbepalingen voor veel, maar niet alle bepalingen van het wetsvoorstel»? Welke partijen hebben aan dit overleg deelgenomen? Zijn de energiebedrijven bij dit overleg betrokken en, zo nee, waarom niet? Voor welke bepalingen van het wetsvoorstel is geen oplossing gevonden?

Komt de verplichte overdracht van het beheer over de hoogspanningsnetten van 110kV en hoger aan de landelijke netbeheerder niet neer op een vorm van onteigening van die netten? Heeft de regering zich ervan verzekerd dat het wetsvoorstel desondanks niet in strijd komt met bepalingen in de CBL-contracten die op die netwerken van toepassing zijn, of een grond oplevert tot vervroegde beëindiging van die CBL-contracten? Behoort het beginsel, dat een redelijke vergoeding voor deze beheersoverdracht verschuldigd is, niet in de wet te worden vastgelegd, zo vragen deze leden? Wat bedoelt de regering in dit verband met een vergoeding gebaseerd op de vermogenskosten die in het verleden voor deze netten gemaakt zijn? Dient een redelijke vergoeding niet gebaseerd te zijn op de werkelijke waarde?

Staan de CBL-contracten waaraan hoogspanningsnetten onderworpen zijn toe, dat het beheer over die hoogspanningsnetten wordt overgedragen aan een ander dan de beheerder van de regionale netwerken die aan diezelfde CBL-contracten onderworpen zijn?

In de memorie van toelichting is aangegeven, dat als gevolg van recente wijzigingen in het Amerikaanse belastingrecht en de opstelling van de Amerikaanse belastingdienst, de verwachting gerechtvaardigd is dat de Amerikaanse investeerders niet of nauwelijks bereid zullen zijn tot wijziging van de bestaande CBL-contracten. Kan de regering bevestigen dat de implementatie van de bepalingen in de I&I wet die voorzien in de economische eigendomsoverdracht van de energienetwerken aan de netbeheerder niet noodzaken tot wijziging van de CBL-contracten met betrekking tot die netwerken, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Houdt het wetsvoorstel er rekening mee dat een economische eigendomsoverdracht aan een vennootschap waarvan alle aandelen door de netbeheerder gehouden worden, uit een oogpunt van de CBL-contracten met minder risico’s te realiseren kan zijn dan een overdracht aan de netbeheerder zelf?

Tegen de achtergrond van het feit dat de regering zich heeft laten adviseren over de mogelijkheden de nakoming van de CBL-contracten zo min mogelijk onder druk te zetten valt op, dat geen wijziging is voorgesteld van Artikel VIII lid 1. Is het de bedoeling van de regering dat de implementatietermijn van de artikelen 3b van de Gaswet en 10a van de Elektriciteitswet korter is voor netwerken die het voorwerp zijn van CBL-contracten (nl. 12 maanden) dan voor andere netwerken (nl. 2 jaar)?

Kan de regering een nadere uitleg geven van Artikel V, lid 1? Is het niet zo dat door de overdracht van het beheer van het hoogspanningsnet aan TenneT ook het recht van gebruik van dat net door TenneT wordt verkregen? Is de gedachte achter deze bepaling dat het beheer van TenneT eindigt door de werking van het CBL-contract, of wordt met «degene die het recht van gebruik van dat deel van het landelijk hoogspanningsnet heeft verkregen» bedoeld «die ander», namelijk degene die dat recht van gebruik had dienen te verkrijgen op grond van het CBL-contract?

Aangaande de risico’s en kosten van de Cross Border Lease contracten (CBL) wordt in de memorie van toelichting verwezen naar het adviezen van het New Yorkse kantoor van NautaDutilh en een analyse van NautaDutilh naar Nederlands recht. Zijn dit twee afzonderlijke adviezen van NautaDutilh of heeft het New Yorkse kantoor het advies naar Nederlands recht gemaakt, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Waarom zijn deze adviezen c.q. dit advies niet beschikbaar gesteld gelijk de overige externe adviezen op de website van het ministerie van EZ? Kan de regering deze adviezen c.q. dit advies in zijn geheel doen toekomen aan de Kamer?

Aangaande risico’s en kosten van de Cross Border Lease contracten (CBL) wordt in de memorie van toelichting verwezen naar een advies van het Amerikaanse advocatenkantoor Chadbourne & Parke LLP. Waarom is dit advies niet beschikbaar gesteld aan de leden van de Tweede Kamer? Kan de regering dit alsnog doen? Heeft de regering nog meer externe adviezen gebruikt? Zo ja, kan de regering die adviezen ook aan de Tweede Kamer beschikbaar stellen?

Kan de regering aangeven in hoeverre NautaDutilh en Chadbourne & Parke LLP onafhankelijk zijn betreffende de CBL problematiek? Zijn deze kantoren betrokken geweest bij het afsluiten van CBL-transacties in de Nederlandse energiesector en zo ja, welke partij(-en) hebben zij vertegenwoordigd?

Het rapport van Roland Berger «Gevolgen van splitsing voor kosten van Letters of Credit voor Essent en Nuon» geeft inzicht in de additionele financieringskosten. Bij de uitgangspunten wordt gemeld dat er geen herkapitalisatie plaatsvindt bij het netwerkbedrijf. Herkapitalisatie bij het netwerk is wel een belangrijk onderdeel in de recente Sequoia analyses naar de mogelijke opbrengsten van de gesplitste bedrijven, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Kan de regering aangeven, gezien het belang van herkapitalisatie voor de opbrengst van de gesplitste bedrijven, welke de gevolgen voor de kredietwaardigheid van Nuon en Essent zijn, welke extra zekerheden in de vorm van Letters of Credit gesteld moeten worden en welke de kosten zullen zijn? Kan de regering aangeven wie die kosten moet gaan opbrengen?

In de memorie van toelichting noemt de regering in relatie tot mogelijke claims betreffende CBL’s als grens voor het overdragen van activiteiten en assets 50%. Is deze grens ook hard in relatie tot de CBL-problematiek? Erkent de regering nu dat er een probleem bij Nuon en Essent ontstaat betreffende het overdragen van assets, zo vragen deze leden? Kan de regering specificeren hoe groot dit probleem is en wie de kosten moet dragen? Kan de regering ook garanderen dat bij alle andere bedrijven er geen problemen ontstaan?

Is de regering van mening dat het onderzoek van Van Kempen &Co indicatieve waardeverdeling van Essent en Nuon bevestigd dat het overdragen van all or substantially all assets in het geval van splitsen voor deze bedrijven in ieder geval tot problemen zal leiden?

Welke is de conclusie van Van Kempen & Co in dit onderzoek?

De Raad van State heeft in zijn advies de regering verzocht een duidelijke afweging van kosten en baten van het wetsvoorstel te maken, waarbij onder meer de kosten voor de bedrijven ten gevolge van de CBL’s aan de orde dienden te komen. De regering erkent evenwel dat gebleken is dat het kwantificeren van de kosten en baten heel lastig is omdat deze afhankelijk zijn van veel externe factoren en de specifieke situatie bij individuele bedrijven. Kan de regering aangeven waarom zij, ondanks de onzekerheid over de werkelijke kosten van de CBL’s, meent de ingrijpende splitsingsmaatregel niet als disproportionele maatregel te beschouwen, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Uit het onderzoek van Van Kempen & Co blijkt dat bij zowel bij Nuon als bij Essent de splitsing ertoe kan leiden dat meer dan 50% van de activa moet worden afgestoten. Hiermee kan de situatie zich voordoen dat de bedrijven «all or substantially all assets» overdragen, wat met zich meebrengt dat Nuon en Essent toestemming moeten vragen van de wederpartij bij de CBL-contracten. Is het mogelijk dat deze wederpartij deze toestemming onthoudt? Als de verwachting gerechtvaardigd is dat Amerikaanse investeerders niet of nauwelijks bereid zullen zijn wijzigingen aan te brengen in de CBL contracten, mag dan niet tevens verwacht worden dat deze investeerders hun toestemming aan de splitsing zullen onthouden? Wat zijn in dit uiterste geval de financiële consequenties? Waarom geldt het huidige wettelijke verbod op privatisering van de netten als grootste risico voor de CBL contracten? Waarom biedt alleen splitsing een opening om dit privatiseringsverbod weg te nemen?

De mogelijkheden tot het verstrekken van letters of credit voor de CBL’s door banken wordt verder beperkt. De US lessors bepalen immers welke banken afhankelijk van hun land- en tegenpartijrisico als uitgever acceptabel zijn. Waarom neemt de rapportage van Van Kempen deze enorme beperkingen ten aanzien van de beschikbaarheid van de letters of credit niet mee? Is het niet kortzichtig enkel te rapporteren over additionele kosten, terwijl beschikbaarheid überhaupt niet ter discussie wordt gesteld, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

In de memorie van toelichting staat dat de CBL-problematiek waarschijnlijk alleen zal spelen bij Essent en Nuon voor wat betreft de productie CBL’s. Hierbij wordt voorbij gegaan aan het feit dat er ook leases bestaan op o.a. meters en hoogspanning-CBL’s van andere bedrijven. Heeft de regering er ook rekening mee gehouden dat de problematiek rond CBL’s ook voor andere energiebedrijven kan gelden?

In de memorie van toelichting staat dat er een kleine kans bestaat op een beroep op een default event, zonder de impact van deze kans te kwantificeren. Mocht deze gelegenheid zich voordoen – ondanks de volgens de memorie van toelichting kleine kans – wat is dan de maximale schade? Mocht deze gelegenheid zich voor doen, en deze schade staat niet meer in een redelijke verhouding tot de opbrengsten van de lease, kunnen de bedrijven dan aanspraak maken op een schadevergoeding, zoals aangegeven door de Raad van State? Met andere woorden: is de regering bereid deze kosten voor zijn rekening te nemen?

De analyses van de juridische deskundigen beperken zich tot de hoofdlijnen en geven uiteraard geen zekerheid over de voorwaarden van individuele CBL-transacties. Het blijft mogelijk dat in individuele CBL-contracten aanvullende bijzondere voorwaarden zijn gesteld die door het ontvlechtingvereiste niet langer nagekomen kunnen worden. Informatie daarover kan enkel worden verstrekt door de bedrijven zelf. Ook hangt de werkelijke impact van de splitsing voor de CBL’s af van de opstelling van de Amerikaanse contractpartners in eventuele onderhandelingen. Waarbij deze leden weten dat de Nederlandse energiebedrijven in deze onderhandelingen met de rug tegen de muur zullen staan. Hoe heeft een afweging van de kosten en baten van de wet kunnen plaatsvinden als de omvang van en de impact van dit risico niet goed kan worden ingeschat?

De regering heeft in het verleden de vrijwillige splitsing van NRE aangehaald ter ondersteuning van haar stelling dat het wetsvoorstel geen ernstige problemen zal veroorzaken in verband met de CBL-contracten. De memorie van toelichting geeft echter aan dat er wel degelijk knelpunten zijn. Deden deze problemen zich inderdaad ook voor in het geval van NRE en, zo ja, hoe zijn zij bij NRE tot een oplossing gebracht, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Hoe komt de regering erbij dat het «substantially all assets» probleem niet relevant is voor Delta en Eneco? Welke zekerheid kan de regering bieden dat dit probleem kan worden opgelost door het stellen van aanvullende zekerheden tegen de door Van Kempen begrote prijs? Welke zekerheid kan de regering bieden dat er geen andere problemen zijn, m.n. met betrekking tot de hoogspanningsnetten, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

De Raad van State geeft in zijn advies de regering in overweging energiebedrijven te compenseren als de kosten van splitsen onverhoopt onredelijk c.q. disproportioneel hoog zouden worden. De regering wijst dit in het Nader rapport af, omdat er naar haar overtuiging geen disproportionele gevolgen zijn. Kan de regering haar standpunt nader motiveren, zo vragen de leden van de VVD-fractie? De regering acht de risico’s die partijen lopen dat zij geen instemming van Amerikaanse investeerders verkrijgen en hierdoor hoge kosten of boetes zouden moeten maken of betalen, beperkt. Heeft de regering laten onderzoeken hoe groot deze problemen kunnen zijn als eventueel door de Amerikaanse investeerders geen medewerking wordt verleend aan het heronderhandelen van de CBL-contracten? Kan de regering nader motiveren waarop deze risico-inschatting is gebaseerd? Kan de regering voorbeelden geven uit zowel binnen- als buitenland van zowel netten als productiefaciliteiten die onderwerp waren van cross border lease arrangementen en waarin ondanks verandering van omstandigheden (verminderde kredietwaardigheid of wijziging van eigendomsverhoudingen) toch geen problemen zijn gerezen met betrekking tot vigerende cross border lease contracten? Waar moeten in de visie van de regering de kosten van splitsing terecht komen, bij het commerciële of het netbedrijf? En meer in zijn algemeenheid: hoe wordt voorkomen dat gedurende het splitsingsproces of het moment van splitsing aansprakelijkheden onevenredig worden afgewenteld op c.q. neergelegd bij het netbedrijf? Of omgekeerd: dat tengevolge van de creatie van een «vette» netbeheerder onvoldoende kapitaal en/of menskracht bij het commerciële bedrijf achterblijft om continuïteit te verzekeren?

De risico’s op hoge kosten veroorzaakt door CBL-contracten en de splitsing mogen wat betreft de leden van de ChristenUnie-fractie niet worden afgewenteld op de gebruikers en zij zijn van mening dat de regering de waarborgen in de wet nader dient te specificeren.

Kan de regering nogmaals nader toelichten hoe het proces van de cross border leases in het verleden precies is verlopen? Tot wanneer kunnen de Amerikaanse investeerders aanspraak maken op de cross border leases? Tot wanneer lopen de contracten? Is het wel mogelijk na het aflopen van deze contracten een privatiseringsverbod op te leggen? Kan de regering nader ingaan op de verschillende berekeningen die er bestaan op de kosten die gepaard gaan met de splitsing? Hoe kan het dat deze berekeningen zo ver uiteenlopen?

5.4. Financiële gevolgen voor de aandeelhouders

Waaruit leidt de regering af dat na splitsing de verkoopbaarheid van de bedrijven toeneemt? Waarmee vergelijkt de regering of wel wat is bij verbetering van de verkoopbaarheid de norm, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

In de memorie van toelichting wordt gesteld dat een belangrijk gevolg van splitsing is dat de zogenoemde «holding discount» verdwijnt. Dit is een vermindering van de waarde van de aandelen van concerns met meerdere kernactiviteiten en verschillende risicoprofielen. Deze vermindering komt voort uit het gegeven dat een aandeelhouder niet de vrije keuze heeft om één van de kernactiviteiten in zijn aandelenportefeuille te houden of te vervreemden. Zonder «holding discount» zouden de aandelen meer waard zijn.

Is bij de bepaling van de «holding discount» rekening gehouden met de voordelen van risicospreiding die voorvloeien uit het ondernemen van verschillende commerciële activiteiten onder een holding? Is de gevolgde methode voor het berekenen van de «holding discount» ook toepasbaar op bedrijven als Philips, AKZO en Unilever? Zo ja, verwacht de regering ook daar uitkomsten in de orde van 30% waardevermeerdering na opsplitsing? Zo neen, waarom niet?

Kan de regering toelichten waarom er binnen de energiewaardeketen (verticale integratie) sprake zou zijn van een «holding discount», terwijl er normaal gesproken van een «holding discount» slechts sprake is bij conglomeraten van niet samenhangende activiteiten?

Indien er werkelijk zoiets bestaat als een «holding discount», dan zou de verkoopbaarheid van geïntegreerde bedrijven toch juist zeer interessant zijn, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Immers eenmaal in het bezit van een nieuwe eigenaar kan hij de verschillende onderdelen tegen een zeer hoge prijs doorverkopen aan anderen. Dat heeft toch ook gevolgen voor de verkoopprijs die de huidige aandeelhouders kunnen ontvangen? Waarom heeft de regering in haar vergelijking deze constructie niet meegenomen?

In de memorie van toelichting wordt het negatieve effect van de reorganisatiekosten op de aandeelhouderswaarde genoemd. Deze zijn eerder in de memorie van toelichting al besproken aan de hand van de onderzoeken van Deloitte en Roland Berger. Feitelijk betreffen dit de jaarlijkse kosten van synergieverlies als gevolg van de splitsing van ondernemingen. Kan de regering toelichten hoe dit synergieverlies valt te rijmen met de door de regering aangehaalde voordelen van transparantie, efficiëntie en effectiviteit, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Kan de regering aangeven wat de verwachte geïntegreerde verkoopwaarde van de gezamenlijke energiebedrijven is? Kan daarnaast aangegeven worden wat de gesplitste verkoopwaarde zal zijn? Ervan uitgaande dat volledig gesplitste verkoop mogelijk is. Indien hier verschillen tussen bestaan, kan dan aangegeven worden waar die verschillen door veroorzaakt worden? Hoeveel heeft de verkoop van het netwerk van Oxxio en NRE opgeleverd? Dit mede in verband met de berekening van de waarde van geïntegreerde bedrijven?

Hoe hoog schat de regering het eenmalige negatieve effect van splitsing voor de aandeelhouders in? Waarom is door Van Kempen niet onderzocht de waarde van de bedrijven in een ongesplitste en gesplitste situatie? Levert splitsing een hogere waarde op? Of is de waarde voor de aandeelhouder juist hoger bij niet splitsing? Onderschrijft het CPB de conclusie dat de aandeelhouderswaarde bij splitsing stijgt, zo vragen deze leden?

Naast het verdwijnen van de «holding discount» neemt ook de verkoopbaarheid van de twee gescheiden ondernemingen toe ten opzichte van hun verkoopbaarheid als onderdeel van een verticaal geïntegreerd bedrijf. Op welke ervaringen is de stelling gebaseerd dat gesplitste verkoop meer opbrengt?

Als dit is op basis van de recente deals van o.a. NRE is gebaseerd, kan dan aangetoond worden dat de verkoop van NRE minder had opgebracht als de verkoop integraal had plaatsgevonden?

Op dit moment wordt gerekend op miljardeninkomsten voor de gemeenten en provincies. Hebben deze mogelijke inkomsten nog gevolgen voor uitkeringen van het gemeentefonds en het provinciefonds, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Wat zijn of kunnen de gevolgen zijn van de verkoop van de energiebedrijven voor wat betreft het EMU-tekort? Kan de regering een cijfermatige analyse geven in het geval van (de niet toegestane) integrale verkoop van de geïntegreerde Nederlandse energiesector en wanneer het commerciële gedeelte volledig geprivatiseerd wordt gecombineerd met max. 49% van het netbedrijf?

Kan de regering toelichten, zo vragen deze leden, wat het effect voor de aandeelhouderswaarde zal zijn indien de verwachte kosten van splitsing niet aan de klant wordt doorberekend zoals in de memorie van toelichting wordt gesteld?

Is het de regering bekend dat de door haar aangehaalde waardevermeerdering bij de gesplitste verkoop van NRE gebaseerd is op een sterke toename van de schuldenpositie van het netwerkbedrijf, om daarmee de uitkering van een super dividend aan aandeelhouders mogelijk te maken?

Kan de regering bevestigen dat in de analyses van het Sequoia rapport met betrekking tot het effect op de aandeelhouderswaarde, alle relevante kosten en baten zijn opgenomen?

Kan de regering aangeven hoe de genoemde «holding discount» zich verhoudt tot het advies van Deloitte en het verlies van synergie op onder andere directieniveau?Kan de regering aangeven wat de gevolgen zijn voor de Nederlandse EMU staatsschuldquote als alle energiebedrijven door de huidige publieke aandeelhouders verkocht worden en de opbrengsten conform het advies van Sequoia zullen zijn, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

De memorie van toelichting stelt dat door de overgang van multicore business naar singlecore business een waardevermeerdering ontstaat die kan oplopen tot 30%. Hier lijkt eerder sprake van een poging om de aandeelhouders te verleiden dan van een serieus onderbouwd economisch argument, zo merken de leden van de LPF-fractie op. Als dit werkelijk de regel is, wordt het hoog tijd dat Philips, AKZO, Unilever zich opsplitsen. Is de essentie van multicore business niet juist dat risico’s gespreid worden? Heeft risico geen prijs meer in de moderne economische theorie? Bovendien wordt door de regering het argument aangedragen dat grotere bedrijven gunstiger financieringsvoorwaarden kunnen bedingen. Telt dat nu niet meer?

5.5. Financiële gevolgen voor de afnemers

De leden van de CDA-fractie merken op dat de economische redenering achter de splitsing nogal theoretisch en algemeen geformuleerd is. Kunnen er economische modellen worden aangegeven waarin wordt aangetoond dat splitsing op distributieniveau welvaartswinst c.q. groter consumentensurplus oplevert?

Is de regering voornemens, naast het bestaande fusie- en mededingbeleid, price-caps in te voeren op productie en handel van elektriciteit na de verplichte splitsing?

Kan de regering het effect van het structureel opheffen van niet onafhankelijke prikkels kwantificeren voor de klant? Kan de regering het effect van het structureel opheffen van prikkels vertalen naar concrete effecten en gevolgen voor de klant?

Als deze leden kijken naar de energieketen vanaf productie, handel, naar transport en levering aan klanten kan de regering dan aangeven per schakel in de keten hoe de prijsopbouw van een kilowattuur elektriciteit en een kubiekemeter gas is en waar de baten van splitsing zitten per component van de uiteindelijke prijs die de klant zal zien?

De Nederlandse afnemer heeft volgens de regering recht op eerlijke prijzen en tarieven. Kan de regering een vergelijking geven tussen de huidige kWh-prijs zonder splitsing en de kWh-prijs na splitsing anno 2005? Met andere woorden wat betalen consumenten nu gemiddeld en wat zouden zij nu betalen indien reeds sprake was van gesplitste ondernemingen, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Kan de regering aangeven hoe de prijs van elektriciteit en gas in Nederland is opgebouwd inclusief wie voor welk deel verantwoordelijk is? Kan de regering aangeven wat de prijs per kWh wordt na splitsing en wat de oorzaken van de toe- of afname van de prijs zijn?

Kan aangegeven worden wat de prijs per kWh wordt in het geval dat gesplitste commerciële ondernemingen worden overgenomen door buitenlandse ondernemingen uitgaand van de overnamesommen uit het advies van Sequoia zoals de prijs per klant die bijvoorbeeld voor het leveringsbedrijf van NRE is betaald?

In de memorie van toelichting geeft de regering aan dat de kosten van de invoering van de wet bestaat uit reorganisatiekosten (350–460 miljoen per jaar), extra rentekosten (50–100 miljoen per jaar), fiscale kosten (gecompenseerd) en kosten door CBL (enkele miljoenen plus een risico op grotere schade pro memorie opgenomen). Hierbij geeft de regering aan dat de jaarlijkse reorganisatiekosten voor het overgrote deel er ook zouden zijn geweest als het DTe advies zou zijn opgevolgd. Zijn dit de kosten waar de afnemers eenmalig in een prijsverhoging mee geconfronteerd worden zoals gesteld in paragraaf 4.4 van de memorie van toelichting? Zo niet, welke kosten ontbreken nog, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Zo ja, wat bedragen de meerkosten van de wet per huishouden als de energiebedrijven deze kosten in de tarieven verwerken? Is de eenmalige prijsverhoging het enige korte termijn effect dat de regering op voorhand ziet, gelet op de vraag van de Raad van State het wetsvoorstel te bezien op mogelijke korte termijn effecten? Zo niet, welke effecten ziet de regering nog meer?

Wat betekent splitsing voor de nettarieven? De totale extra kosten van de splitsing kunnen volgens de regering oplopen tot meer dan € 500 miljoen per jaar. De regering is niet duidelijk of deze kosten voor rekening van de netbeheerders of de commerciële bedrijven zijn. Indien deze kosten bij de netbeheerders terechtkomen, zullen de nettarieven stijgen. Aan de andere kant geeft de regering aan dat als gevolg van de splitsing kruissubsidies van netbeheerders naar leveranciers niet meer plaats zullen vinden. Hierdoor zullen dus de kosten van netbeheerders dalen en zullen ook de nettarieven dalen. Wat zijn de effecten van de splitsing op de nettarieven, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Het deelrapport van Deloitte geeft aan dat de structurele, jaarlijks terugkerende kosten rond de 417 miljoen EURO liggen en dat de optelsom van het onderzoek van Deloitte en Roland Berger voor wat betreft kosten (exclusief CBL kosten) uitkomt tussen de 280 en 400 miljoen EURO per jaar. Kan de regering inzage verschaffen hoe deze kosten terugverdiend kunnen worden? Kan de regering garanderen dat deze kosten niet worden doorberekend in het tarief voor de klant? Wat is de marge die leveringsbedrijven totaal in Nederland maken op de levering van stroom en gas? Als deze marge lager zou liggen dan de totale kosten die jaarlijks gemaakt moeten worden door 90% van de markt, hoe kunnen deze kosten dan worden terugverdiend zonder dat de klant hier de dupe van wordt? Hoe kan de regering voorkomen dat de leveringsbedrijven die deze kosten niet maken, hun tarieven niet gewoon verhogen naar het niveau van de bedrijven die deze kosten wel moeten maken? Kan de regering aan de bedrijven of aan de aandeelhouders van de bedrijven opleggen dat zij de splitsingkosten niet mogen doorberekenen aan de klant? Immers, door splitsing worden zij in staat gesteld een deel van de onderneming te verkopen en daar moet de klant niet de dupe van worden, zo merken de leden van de CDA-fractie op.

Kan de regering aangeven wat de gevolgen voor wat betreft de prijs van Elektriciteit en Gas zullen zijn indien buitenlandse ondernemingen voor veel geld de Nederlandse sector overnemen zoals in de memorie van toelichting is te lezen?

De regering geeft in de memorie van toelichting aan dat de kans klein is dat de energiebedrijven de meerkosten zullen verhalen op de klant omdat deze kunnen switchen. Ook stelt de regering in de memorie van toelichting dat de kans groot is dat de overgebleven commerciële bedrijven in handen van buitenlandse ondernemingen zullen vallen. In de praktijk zal dat leiden tot een versnelling van de oligopolievorming in de Noordwest Europese markt. Kan de regering toelichten hoe deze twee gestelde ontwikkelingen zich tot elkaar verhouden en wat het uiteindelijke effect is voor de consument? Kan de regering garanderen dat het effect voor de consument positief is en dat de prijzen niet hoger zullen zijn dan de huidige prijzen, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Kan de regering aangeven wat het effect is voor de waarde van de bedrijven indien de meerkosten niet – zoals de regering in de memorie van toelichting stelt – aan de consument kunnen worden doorberekend?

Indien de in de memorie van toelichting en de adviezen genoemde meerkosten van splitsing niet in de prijzen kunnen worden doorberekend, is er volgens de regering dan sprake van een level playing field tussen de bestaande geïntegreerde bedrijven en de niet-geïntegreerde bedrijven? Wat zal het gevolg zijn voor de huidige geïntegreerde bedrijven indien de genoemde meerkosten niet in de prijzen kunnen worden doorberekend?

De regering geeft aan dat zij de mogelijkheid hebben van energieleverancier te wisselen. Is dat een eerlijk speelveld t.o.v. die bedrijven die niet met dergelijke kosten worden geconfronteerd?

In hoeverre verwacht de regering een verschil tussen de zakelijke markt en de consumentenmarkt voor wat betreft het mogelijk verwerken van de extra kosten in de energietarieven? Kan de regering aangeven op welke termijn de consument de positieve effecten van dit wetsvoorstel kan verwachten? Verwacht de regering een vermindering van de prijzen en zo ja, in welke orde?

Leidt de wet tot dubbele marginalisatie? In verschillende studies is gewezen op het risico van dubbele marginalisatie wat tot hogere prijzen leidt en tot welvaartvermindering. In het kostenoverzicht besteedt de regering geen aandacht aan deze dubbele marginalisatie. Kan de regering een inschatting geven van deze dubbele marginalisatie en de effecten voor de consument, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Aangegeven wordt dat de toekomstige netbeheergroep een bepaalde synergie kan realiseren door het ondernemen van andere activiteiten niet zijnde die van levering, productie en handel van Elektriciteit en Gas te maken hebben. Kan worden aangegeven welke synergieen worden afgebroken met dit splitsingsvoorstel en wat de kosten per aansluiting zijn?

In de memorie van toelichting spreekt de regering o.a. over efficiencyverbeteringen in de energiesector. Met hoeveel procent zullen de netbeheerders hun tarieven extra – dus naast de al door de DTe vastgestelde x-factoren – verlagen als gevolg van splitsing?

Hoe komt de verantwoordelijkheid voor de gas- en elektriciteitsmeters eruit te zien en welke rol krijgen de netbeheerders hierin, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Is het waar dat de tarieven voor de meters zijn gestegen van ca. 150 euro per jaar naar ca. 400 euro per jaar? Hoe gaat de regering het plaatsen van intelligente meters en meer concurrentie dan wel meer prijsregulering bevorderen?

De kosten van de splitsing worden mogelijk afgewenteld op de consument. De argumentatie dat de kans beperkt is omdat afnemers de mogelijkheid hebben om te switchen naar een ander energiebedrijf is feitelijk juist. De vraag is alleen wel of de consumenten dat in de praktijk ook zullen doen, zo merken de leden van de D66-fractie op. Het is niet ondenkbaar dat consumenten bij hun energiebedrijf blijven omdat ze dat nu eenmaal gewend zijn of omdat ze terughoudend zijn vanwege de negatieve publiciteit rondom de administratieve problemen van de energiebedrijven. Is het mogelijk een indicatie te geven van de stijging van de energieprijs als gevolg van de doorberekening van de reorganisatiekosten? De structurele reorganisatiekosten zouden volgens het veld mogelijk uitkomen op een extra verhoging van de energierekening met 60 euro per jaar.

De regering verwacht niet dat het wetsvoorstel grote financiële gevolgen zal hebben voor consumenten. Tegelijkertijd gaat de regering ervan uit dat er in de praktijk sprake is van kruissubsidiëring en andere onderlinge bevoordeling. Stel dat de energiebedrijven na de splitsing alle kosten zou doorberekenen aan de afnemers, wat zou hiervan het precieze prijseffect zijn, zo vragen de leden van de SGP-fractie?

Kan er meer inzicht worden gegeven in de reële verwachte prijseffecten van de splitsing van de energiebedrijven voor afnemers? Waarop is deze verwachting gebaseerd? Betekent het slot van deze paragraaf dat het profijt voor de Nederlandse afnemer vooral de keuzevrijheid zal zijn en niet een lagere prijs?

De leden van de CU-fractie willen graag een kwantificering van de verwachte effecten van de splitsing voor de nettarieven.

5.6. Macro-economische gevolgen

Welk bedrijfseconomisch effect voorziet de regering van de splitsing als het gaat om investeringsbereidheid en dividendbeleid van de aandeelhouders? Wat is hiervan de impact op het investeringsklimaat voor elektriciteitsproductie in Nederland?

Kan de regering aangeven wat precies de toegevoegde waarde van de Nederlandse elektriciteit- en gasproductie, handel- en leveringssectoren zijn? Hoeveel van deze toegevoegde waarde vloeit naar het buitenland door o.a. verplaatsing van de activiteiten en uitbetaling van de dividenden na overnames door buitenlandse partijen van de afgesplitste, overgebleven commerciële Nederlandse energiebedrijven, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

In de memorie van toelichting stelt de regering dat de analyse van het CPB (afgezien van de inschatting van de risico’s van de CBL-contracten) dit wetsvoorstel ondersteund. In het CPB rapport staat echter vermeldt dat de «empirial evidence on [ownership unbundling] for the distribution networks is scarce» en de eindconclusie van de studie is dat de «net welfare effect of ownership unbundling at the distribution level is ambiguous». Het CPB adviseert indirect andere maatregelen dan eigendomsplitsing. De Raad van State oppert vele vragen over de onderbouwing van nut en noodzaak en in de memorie van toelichting wijst de regering erop dat de EVRM regulering van eigendom alleen toestaat als dit in het algemeen belang is. In dit kader is ook relevant de Review van het International Energy Agency, 2004 die eigendomsplitsing in Nederland helemaal niet voorstelt. De memorie van toelichting geeft verder ook een overzicht van alle kosten. Geen empirische studie is bekend die aangeeft wat de welvaartwinst van splitsing is. De regering wijst alle oplossingen af, die niet leiden tot splitsing waardoor er sprake is van cirkelredeneringen. Is het niet wenselijk gelet op de vele twijfels, de optredende schaalvergroting, de hoge kosten samenhangende met splitsing serieus te onderzoeken op het advies van het CPB en in te zetten op gedragsbeïnvloeding in plaats van onomkeerbare structuurmaatregelen te treffen, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Waarop baseert de regering de conclusie in het Nader Rapport dat in het CPB-alternatief «legal-fat-plus» consolidatie van het net op de balans van de holding niet mogelijk is?

5.7. Samenvatting en conclusies

In de memorie van toelichting staat de door de regering opgevoerde kostenposten verspreid over meerdere pagina’s. Kan de regering de kosten van splitsen kort, geordend en zo kwantitatief mogelijk weergeven? Kan de regering bevestigen dat de in de memorie van toelichting genoemde kosten van splitsen alle mogelijke meerkosten in kaart brengen? Zo niet, met welke kosten is geen rekening gehouden, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

De regering wijst het voorstel van de Raad van State af om afhankelijk van de resultaten van de financiële onderzoeken aanvullende compensatieregelingen te treffen, mochten de financiële gevolgen disproportioneel zijn. Wat kunnen de gevolgen hiervan zijn voor zowel de bedrijven als hun klanten? Aan welke compensatiemogelijkheden denkt de regering bij splitsing wanneer het gaat over de additionele kosten op bestaande financieringen en op overige bestaande contracten? Vervroegde opeisbaarheid, mogelijke ontbinding, etc.?

De regering heeft uitgebreid (kwantitatief) onderzoek gedaan naar de kosten van de wet. Deze zijn behoorlijk omvangrijk: 350–460 miljoen jaarlijks voor alleen al de structurele reorganisatiekosten. Dit staat nog los van de kosten door CBL en de impact op kredietwaardigheid etc. De baten van de wet zijn door het CPB bestudeerd, dit bureau constateert dat deze niet kunnen worden gekwantificeerd. Hoe heeft een afweging van de kosten en de baten van de wet kunnen plaatsvinden; als de baten van de wet niet te kwantificeren blijken te zijn, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

De regering erkent in de memorie van toelichting dat er onzekerheden blijven bestaan rond de kosten (over CBL’s in 5.3.) en de baten van de wet (in 5.6.). Kan de regering aangeven hoe zij, gegeven de onzekerheid over de kosten én de baten van het wetsvoorstel, toch voldoende zekerheid meent te kunnen hebben over de baten van het voorstel en de mate waarin deze opwegen tegen de mogelijke kosten?

Kan de regering aangeven waarom deze onzekerheid over de kosten en de baten geen aanleiding is geweest eerst de werking van de I&I-wet te evalueren nadat deze enige tijd van kracht is geweest, dan wel een effectrapportage op te stellen of te bezien of langs andere wegen de door de regering gestelde doelen bereikt konden worden? Waarom is de regering het gesprek met de sector aangegaan over een alternatief, om dit vervolgens af te wijzen zonder dat de kosten en de baten van het meest vergaande scenario, volledige splitsing, voldoende duidelijk zijn, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

6. Beheer netten van 110 kV en hoger

Hoeveel grote stroomstoringen hebben sinds de oprichting van TenneT plaatsgevonden op de 110 en 150 kV netten? Hoeveel storingen hebben op de 220 en 380 kV netten plaatsgevonden? Wat waren de respectievelijke oorzaken van deze storingen, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Wat betekent overdracht van de hoogspanningsnetten naar TenneT voor de tariefregulering? De overdracht van het beheer van de netten met een spanningsniveau van 110 en 150 kV naar TenneT heeft een mogelijke impact op de regulering van nettarieven. DTe heeft aangegeven dat het wetsvoorstel leidt tot een «hybride reguleringsregime» voor TenneT, omdat de netten van 110 en 150 kV tariefregulering kennen en de netten van 220 en 380 kV omzetregulering kennen. Dit leidt volgens DTe tot suboptimale investeringsprikkels voor de landelijke netbeheerder. De regering dient aan te geven wat de gevolgen zijn van deze suboptimale investeringsprikkels en hoe dit probleem opgelost dient te worden. Ook dient de wetstekst duidelijkheid te verschaffen over het reguleringssysteem van de nettarieven.

Wat is de verhouding is tussen de eigenaren van de netten van 110 en 150 kV en de beheerder daarvan; TenneT? Welke rechten hebben de eigenaren, en wat gebeurt er met het eigendom van de investeringen die TenneT in deze netten zal doen? De wetstekst dient ook hier duidelijkheid over te verschaffen, zo merken de leden van de CDA-fractie op.

In de memorie van toelichting stelt de regering dat gebruiksgerechtigden van de netten via nieuwe beheersovereenkomsten zich verzekerd weten van een redelijke vergoeding voor het beschikbaar stellen van hun netten en de vermogenskosten die zij in het verleden hebben gemaakt ten bate van deze netten.

Kan de regering ingaan op de overdracht van de hoogspanningsnetten aan Tennet, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Zal de overdracht van de netten van 110 KV en hoger op dezelfde manier verlopen als de 220/380 KV-netten, en leiden tot de overdracht van het eigendom van deze netten? Welk gedeelte van de 220/380 KV-netten is inmiddels eigendom van Tennet?

Zoals bekend hebben diverse energiebedrijven het beheer van de 220/380 KV netten al in 2000 overgedragen aan Tennet. Zal de overdracht van het beheer van de 110/150 KV netten aan Tennet onder dezelfde voorwaarden worden gerealiseerd, zo vragen de leden van de VVD-fractie?

Het wetsvoorstel bevat tevens het voornemen om de netten van 110 en 150 kV over te dragen aan de netbeheerder van het landelijke hoogspanningsnet. Gezien de rapportage naar aanleiding van de problemen op 23 juni 1997 was verbetering van de communicatie tussen de verschillende netbeheerders nodig. Het voorstel van de regering kan niet bepaald als een snel antwoord op de problemen worden gezien. Wat is er in de tussentijd precies gebeurd? Waarom wordt er nu pas gekozen voor toevoeging van deze netten aan de landelijke netbeheerder, zo vragen de leden van de SGP-fractie?

Het is de leden van de SGP-fractie onduidelijk waarom de regering tot de conclusie komt dat het niet noodzakelijk is dat TenneT de economische eigendom van alle transportnetten heeft. Wat is er de oorzaak van dat het economisch eigendom niet noodzakelijk wordt geacht voor goed beheer? Waarom wordt hier verschil gemaakt met de regionale netwerkbeheerders?

7. Europese en internationaal-rechtelijke aspecten

7.2. Het recht van de Europese Gemeenschap

Dit wetsvoorstel gaat niet over privatisering of over de voorwaarden waaronder privatisering dient te geschieden, maar heeft wel als één van de doelstellingen privatisering van de levering-, productie-, en handelsactiviteiten en van 49% van de netbedrijven mogelijk te maken, zo merken de leden van de CDA-fractie op. De beperkingen ten aanzien van het vrije verkeer van kapitaal zoals die nu in de wet zijn opgenomen, hebben in de huidige situatie, waarbij de aandelen in handen zijn van lagere overheden, alleen betrekking op deze overheidsaandeelhouders. Maar het is de intentie van de wet om deze beperkingen in de toekomst ook van kracht te laten zijn op niet overheidsaandeelhouders. Is het in die zin juist, zoals de regering doet, de Europees juridische aspecten van dit wetsvoorstel vooral te bezien vanuit de huidige situatie van overheidsaandeelhouders? Zou het niet beter zijn om, zoals de Raad van State doet, dit vooral te doen vanuit de gewenste toekomstige situatie van niet-overheid aandeelhouders? Als het zo zou zijn dat het wetsvoorstel nu qua splitsing niet, maar later qua privatisering wel stuit op Europees rechtelijke bezwaren is het wenselijk om dit nu al te onderkennen, aangezien dit wetsvoorstel weliswaar niet gaat over de privatisering, maar dit wel als een van haar doelstellingen heeft.

Volgens de regering heeft de splitsing ten doel de volgende belangen te waarborgen: transparantie op de energiemarkt, bescherming van de afnemers van netbeheerdiensten en het garanderen van de leveringszekerheid.

De regering is van mening dat de splitsing geschikt is om deze belangen te waarborgen, en zij gaat niet verder dan noodzakelijk voor het waarborgen van deze belangen. Daarmee is in de ogen van de regering voldaan aan de noodzakelijkheids- en proportionaliteitsvereisten die moeten zijn vervuld om een uitzondering op het vrije verkeer van kapitaal (artikel 56 EG) te kunnen rechtvaardigen. Hoe kan de regering deze opvatting in overeenstemming brengen met het feit dat in geen van de andere EG-lidstaten splitsing van energiebedrijven noodzakelijk wordt geacht om deze belangen veilig te stellen? Wat maakt de situatie in Nederland zo anders dan de situatie in de andere EG-lidstaten dat in Nederland splitsing noodzakelijk is voor het waarborgen van deze belangen, en in andere EG-lidstaten niet?

De memorie van toelichting stelt ten onrechte dat er alleen sprake is van een regulering van het eigendom op het niveau van de publieke aandeelhouders. Voor de energiebedrijven geldt dat zij direct in hun eigendomsrechten worden aangetast. Vanuit het geïntegreerde energiebedrijf gezien geldt dat deze nu al haar leveringstak kan verkopen. De wet zorgt dan ook voor een beperking van de vrijheid van kapitaal. Vanuit de mogelijke kopers geldt dat zij worden beperkt in hun recht op vrije vestiging. Wordt er in de toelichting op de Europeesrechtelijke aspecten in de memorie van toelichting niet voorbij gegaan aan het feit dat de energiebedrijven zelf (en mogelijke kopers) worden beperkt in hun vrijheid van handelen, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Heeft de regering haar wetsvoorstel laten toetsen door de EU Commissie en zo ja, wat is het oordeel van de Commissie?

Welke dwingende redenen van algemeen belang zijn aanwezig om het wederzijds houden van aandelen in het netbeheer enerzijds en levering, handel en productie anderzijds te verbieden? Kan de regering aangeven in hoeverre dit strijdig kan zijn met Europese wetgeving op het gebied van het vrije verkeer van kapitaal, temeer daar Nederland blijkbaar alleen staat in de EU in zijn streven naar splitsing?

Indien het buitenlandse leveringsbedrijven die niet actief zijn op de Nederlandse markt, derden en direct belanghebbenden bij netactiviteiten zoals producenten van elektriciteitskabels, wel is toegestaan om deel te nemen in Nederlandse netbedrijven, maar Nederlandse leveringsbedrijven niet, wordt dan nog voldaan aan het non-discriminatie beginsel van artikel 56 EG, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

De regering heeft op verzoek van de Raad van State de argumentatie op basis van art. 295 EG nader uitgewerkt. Deze uitwerking roept een aantal vragen op. De regering stelt dat de Raad van State bij zijn advisering over het wetsvoorstel Wijziging Waterleidingwet geen opmerking zou hebben geplaatst aangaande het vrije verkeer van kapitaal, terwijl daarin wordt bepaald dat waterleidingbedrijven volledig in overheidshanden dienen te blijven. Kennelijk meent de regering dat de Raad van State inconsistent is in zijn advisering. Kan de regering echter ingaan op wat de Raad van State op dit punt opmerkt in het advies uit 2002 naar aanleiding van de motie-Crone betreffende goedkeuring privatisering energiebedrijven, hetgeen er op neer komt dat het privatiseringsverbod ex. art. 93 Elektriciteitwet/art. 85 Gaswet een beperking van het vrije verkeer van kapitaal vormt, zeker indien besloten is tot privatisering?

De regering stelt dat zolang er geen ministeriële regeling in de zin van art. 93, lid 5, Elektriciteitwet en art. 85, lid 5, Gaswet is vastgesteld, er geen markt is waar aandelen in netbeheerders kunnen worden verhandeld. Kan de regering aangeven wat zij in het kader van het vrije verkeer van kapitaal onder «markt» verstaat en hoe dit begrip zich verhoudt tot de bepalingen van het vrije verkeer van kapitaal? Kan de regering daarbij aandacht besteden aan het feit dat bijvoorbeeld de investeerder Macquarie Investment Management (UK) Limited een transactie is aangegaan met een Nederlands net als object, evenals zijn eigen stelling dat bijvoorbeeld institutionele beleggers belangstelling zouden hebben voor (minderheids)deelneming in de netten, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

De regering stelt dat het vrije verkeer van kapitaal (artikel 56 EG) eerst relevant wordt wanneer privatisering van de aandelen in de netbeheerder zal zijn toegestaan. Tot die tijd is volgens de regering de uitzondering van artikel 295 EG van toepassing. Het privatiseringsverbod van artikel 93 Elektriciteitswet 1998 en artikel 85 Gaswet is echter geen doel op zichzelf, maar een maatregel ter handhaving van de status quo, getroffen in afwachting van een definitieve oplossing voor de waarborging van een onafhankelijk netbeheer die thans is gevonden in de vorm van de voorgestelde splitsing. Kan onder die omstandigheden nog wel worden gesproken van een «regeling van het eigendomsrecht» in de zin van artikel 295 EG, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Het in het wetsvoorstel opgenomen groepsverbod kan het voor buitenlandse ondernemingen onaantrekkelijk maken om belangen in Nederlandse producenten, leveranciers of handelaren te verwerven, of zelf op een of meer van deze gebieden actief in Nederland te worden, omdat zij deze belangen of activiteiten zouden moeten opgeven zodra (minderheids)privatisering van netbeheerders mogelijk wordt en zij een belang in een netbeheerder zouden willen verwerven. Het wetsvoorstel lijkt dus al een (potentiële) belemmering van het vrije verkeer te kunnen inhouden vóórdat (minderheids)privatisering van netbeheerders mogelijk wordt. Onderschrijft de regering dat en zo nee, waarom niet, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

De bepaling die netbeheerders verbiedt onderdeel uit te maken van een groep waartoe ook producenten, leveranciers en handelaren behoort, is mogelijk in strijd met het Europese recht van vrij verkeer van kapitaal en goederen. Aangezien het splitsingsvoorstel en de minderheidsprivatisering onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn – zonder splitsing is privatisering niet mogelijk en andersom is de bij vormgeving van het splitsingsvoorstel rekening gehouden met de privatisering – zijn de leden van de D66-fractie van mening dat de discussie over de Europese haalbaarheid van het privatiseringsvoorstel niet achteraf gevoerd mag worden. Deze leden zien graag een uitgebreidere uiteenzetting over de privatiseringsvoorstellen in relatie tot het Europees recht. Met andere woorden: is het privatiseringsvoorstel voor het Europees Hof verdedigbaar?

7.3. Het Europees verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden

In de memorie van toelichting geeft de regering aan dat geen duidelijkheid bestaat over de vraag of naamloze vennootschappen waarvan de aandelen in overheidshanden zijn onder art. 1, Eerste Protocol bij het EVRM vallen. Kan de regering aangeven wat de consequenties zijn als duidelijk zou zijn dat dit wel het geval is? Erkent de regering dat deze vennootschappen, ongeacht wie hun aandeelhouders zijn, afzonderlijk rechtssubject zijn en zelfstandig drager van eigendomsrecht kunnen zijn, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

8. Verhouding tot andere Nederlandse wetgeving

In het splitsingsvoorstel behandelt de regering de natrekkingproblematiek. Verticale natrekking is in het BW de hoofdregel terwijl horizontale natrekking de uitzondering is. De leden van de CDA-fractie gaan nadrukkelijk uit van deze hoofdregel. De regering geeft een voorbeeld van horizontale natrekking waarbij het net wordt nagetrokken naar een verdeelstation dat eigendom is van de aanlegger. Maar wat nu als het verdeelstation als gevolg van een blikseminslag afbrandt? Hoe komt dan de eigendomsverhouding te liggen? Ontstaat er geen rechtsonzekerheid? Hoe staat het met het kenbaarheidvereiste? Kan de regering een uitgebreide en volledige analyse geven wat er gebeurt met de eigendomsverhouding als het verdeelstation afbrandt? Kan de regering in deze analyse ook uitgebreid stilstaan bij de jurisprudentie over dit onderwerp en kan de regering met voorbeelden komen uit diezelfde jurisprudentie? Deze leden zijn van mening dat, gelet op de praktijk, het onvoldragen idee, zoals voorgesteld door de regering, geen solide basis biedt voor de natrekkingproblematiek.

Is de opmerking dat de wet FIDO strikt genomen nu niet van toepassing is, nog steeds het geval wanneer overgegaan wordt tot minderheidsprivatisering van het netwerk?

Hoe verhoudt zich de situatie van herkapitalisatie van de netten zoals onlangs voorgesteld bij het netbedrijf van NRE en de grotere bedrijfseconomische risico’s die daarmee gepaard gaan zich met de wet FIDO, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

9. Toezicht en handhaving

9.1. Algemeen

De baten van vereenvoudiging van toezicht zijn door de regering niet gekwantificeerd. De regering stelt dat met splitsing het toezicht kan worden vereenvoudigd. Kan een toelichting worden verstrekt op de mogelijke vereenvoudiging van de DTe? Wat kan er veranderen in de bedrijfsvoering? Kan worden aangegeven tot welke reductie in de formatie van DTe dit kan leiden en welke kosten hiermee worden bespaard?

Kan de regering een reactie geven op de stelling (zie Financieel Dagblad van 2 september 2005) «Het is onaannemelijk dat de DTe het eenvoudiger krijgt met nieuwe wetgeving die gebaseerd is op begrippen als «groep», «zeggenschap», «duurzame verbondenheid» en «economische eenheid». Geen van deze begrippen heeft een vastomlijnde juridische betekenis»?

9.2. Uitvoering- en handhavingtoets DTe

Is de regering voornemens het toezicht te verscherpen ten aanzien van de productie- en leveringsbedrijven om de concurrentie in de markt te waarborgen nadat de afgesplitste productie- en leveringsbedrijven door grote buitenlandse partijen zijn overgenomen? Kan de regering deze extra toezichtkosten kwantificeren? Heeft de regering het effect van unbundling op de toezichtstructuur en werking in de staten van New Jersey en Californië (US) onderzocht? Zo ja, wat waren deze, hoe is het toezicht georganiseerd, wat zijn de kosten van een dergelijk toezichtregime en is een dergelijk toezichtregime ook in Nederland na de splitsing te voorzien? Zo niet, kan de regering dit alsnog doen en bovenstaande vragen beantwoorden, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Kan de regering aangeven wat de kosten bedragen die de toezichthouder in het Verenigd Koninkrijk moet maken, uitgesplitst naar kosten te maken voor geïntegreerde en niet-geïntegreerde bedrijven? Kan de regering een en ander uitleggen vanuit de opvatting dat feitelijk regionale netbeheerders straks op grond van het splitsingswetsvoorstel geen keuze hebben wat betreft de overdracht van het beheer?

In de memorie van toelichting stelt de regering dat overtreding van het gebod de wettelijk taken als netbeheerder zelf uit te voeren bestraft kan worden met een hoge boete. Wat verstaat de regering onder een hoge boete? Hoe kan worden voorkomen dat betaling van deze hoge boete ten koste gaat van de kwaliteit van het netwerk? Bestaat de mogelijkheid dat het waarschijnlijk dan geldende capaciteitstarief van de betrokken netbeheerder wordt verhoogd ter voldoening van de hoge boete, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

In hoeverre heeft de regering nader onderzoek gedaan naar de extra kosten van het aanscherpen van het huidige toezichtinstrumentarium conform het DTe advies van april 2004 en het advies van de CPB? Kan de regering dit kwantificeren? Kan de regering aangeven met welk bedrag de naleving- en handhavinglasten als gevolg van het splitsen zullen dalen?

De toezichthouder kan alleen toetsen aan het criterium van niet-strijdigheid met het belang van het netbeheer. Is deze toezichtbepaling niet erg mager en voor veel verschillende interpretaties vatbaar? Wordt deze bepaling nog op de een of andere manier uitgewerkt in concrete toetsbare criteria, zo vragen de leden van de SGP-fractie?

10. Administratieve lasten en overige effecten van het wetsvoorstel

Enkele energiebedrijven hebben aangekondigd zich juridisch tegen de splitsingwet te zullen verzetten. De regering beargumenteert in de memorie van toelichting dat de verwachting is dat juridisch verzet niet veel kans van slagen heeft. Niettemin wordt uit kringen van de betreffende energiebedrijven beargumenteert dat het juridisch aanvechten van de splitsingswet onontkoombaar is met een beroep op het vennootschapsrecht. De splitsing zou immers niet in het belang zijn van het bedrijf en mogelijk schade kunnen veroorzaken. Hoe beoordeelt de regering deze redenering, zo vragen de leden van de VVD-fractie?

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I, onderdeel B, en artikel II, onderdeel B

Uit de tekst van het nieuwe artikel 10b kan worden geconcludeerd dat het verbod alleen slaat op producenten in Nederland. Waarom is voor deze beperking gekozen? Kunnen de door de regering verwachte effecten niet tevens voorkomen in een concern waarbinnen zowel een Nederlandse netbeheerder als een buitenlandse producent voorkomen? Wat rechtvaardigt dit verschil in benadering, zo vragen de leden van de SGP-fractie?

Artikel I, onderdeel H

De leden van de SGP-fractie vragen of de bepaling over toegestane uitbesteding niet in conflict kan komen met het expliciete verbod in artikel 16, derde lid van de Elektriciteitswet. Waarom wordt deze bepaling niet geformuleerd als een expliciete uitzondering op deze in de bestaande wet reeds verankerde regel?

De voorzitter van de commissie,

Hofstra

De griffier van de commissie,

Tielens-Tripels


XNoot
1

I.v.m. toevoeging van de inbreng van de fractie van de SP.

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GL), Ten Hoopen (CDA), Weekers (VVD), Slob (CU), Van As (LPF), Van den Brink (LPF), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Van Velzen (SP), Algra (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Jonker (CDA), Jungbluth (GL), Irrgang (SP).

Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Dittrich (D66), Örgü (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Hijum (CDA), Koenders (PvdA), Duyvendak (GL), Joldersma (CDA), Van Egerschot (VVD), Van der Vlies (SGP), Varela (LPF), Hermans (LPF), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Vacature (algemeen), De Haan (CDA), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Waalkens (PvdA), Szabó (VVD), Van Dijk (CDA), Van Gent (GL), Gerkens (SP).

XNoot
1

Clingendael International Energy Program, J. de Jong, E. Weeda, T. Westerwoudt, A. Correljé, «Dertig jaar Nederlands energiebeleid: van Bonzen, Polders en Markten naar Brussel zonder koolstof».

Naar boven