30 201
Wijziging van de Warenwet om een tijdelijke mogelijkheid te creëren om private toezichthouders aan te wijzen, alsmede tot intrekking van de Vleeskeuringswet

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State)

Algemeen

Dit wetsvoorstel voorziet in een aantal aanpassingen van de Warenwet en daaruit voortvloeiende noodzakelijke aanpassingen van andere wetgeving. De wijzigingen zijn voornamelijk technisch van aard. De belangrijkste wijzigingen betreffen het creëren van de mogelijkheid de hoogte van retributies net als in de Vleeskeuringswet het geval was bij ministeriële regeling vast te stellen, het creëren van een tijdelijke mogelijkheid om private toezichthouders aan te wijzen, en de intrekking van de Vleeskeuringswet.

Met betrekking tot de private toezichthouders is het volgende van belang. De stichting Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ) speelt sinds vele jaren een belangrijke rol bij het toezicht op de naleving van de hygiëneregelgeving voor de zuivelsector, gesteld krachtens zowel de Warenwet als de Landbouwkwaliteitswet. Het zelfde geldt voor de stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten (CPE) met betrekking tot eieren en eiproducten. De wettelijke basis voor dit optreden van het COKZ en het CPE is gelegen in de Landbouwkwaliteitswet.

Met ingang van 1 januari 2006 worden verordening (EG) 852/2004 en 853/20041 van toepassing met normen voor voedselveiligheid (hygiëne) in het algemeen, inclusief normen voor zuivelproducten, eieren en eiproducten. Deze verordeningen zullen – met uitzondering van de vleeskeuring – krachtens de Warenwet binnen de Nederlandse rechtsorde worden gebracht. Aangezien de normen voor voedselveiligheid vanaf 1 januari 2006 zijn opgenomen in deze Europese verordeningen, dienen de nu nog in nationale wetgeving opgenomen vergelijkbare normen voor voedselveiligheid te worden ingetrokken. Dat betreft ook de ter zake krachtens de Landbouwkwaliteitswet gestelde voorschriften. Hierdoor vervalt de wettelijke basis voor het COKZ en het CPE om ook vanaf 1 januari 2006 toezicht te houden op de naleving van de regels voor zuivel, eieren en eiproducten in de verordeningen (EG) 852/2004 en 853/2004.

Het is gewenst dat het COKZ en het CPE desondanks ook na 1 januari 2006 de hierboven beschreven werkzaamheden voortzetten. Teneinde dit mogelijk te maken biedt het voorgestelde artikel 25a de mogelijkheid om personen in dienst van een privaatrechtelijke rechtspersoon tijdelijk te belasten met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde met betrekking tot bij die maatregel aan te wijzen categorieën van waren.

Op de langere termijn dient het toezicht op de naleving van de Warenwettelijke regels echter te worden uitgeoefend door uitsluitend de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA). De VWA is immers opgericht met het doel uit te groeien tot dé Nederlandse autoriteit voor voedsel en waren. In artikel V is daarom bepaald dat het voorgestelde artikel 25a vervalt met ingang van 1 januari 2011. In die periode kan onderzocht worden in hoeverre het gewenst en mogelijk is de publieke taken van het COKZ en het CPE op te laten gaan in de VWA. Op die wijze hoeft de bij die organisaties opgebouwde deskundigheid niet verloren te gaan.

In de artikelsgewijze toelichting zal nader op de achtergronden van de overige specifieke wijzigingen worden ingegaan.

Administratieve lasten voor het bedrijfsleven en voor de burger

Dit wetsvoorstel leidt uitsluitend tot een verschuiving van administratieve lasten voor het bedrijfsleven. De tot de inwerkingtreding van deze wet door de Vleeskeuringswet en onderliggende regelingen veroorzaakte administratieve lasten (€ 384 121 925; bron: Nulmeting VWS) dienen vanaf 1 januari 2006 te worden toegerekend aan de verordeningen (EG) 853/2004 en 854/2004. Bijlage III van verordening (EG) 853/2004 en artikel 5 juncto bijlage I van verordening (EG) 854/2004 bevatten vanaf dat tijdstip alle regels voor de vleeskeuring. Volgens de huidige definitie zijn dat geen door Nederlandse wetgeving veroorzaakte administratieve lasten. Dit wetsvoorstel leidt feitelijk dus niet tot een vermindering van administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

Het voorstel is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten, welk college heeft besloten het wetsvoorstel niet te selecteren voor een toets op de gevolgen voor de administratieve lasten voor zowel het bedrijfsleven als voor de burger.

Artikelsgewijs

Artikel I

A

Deze wijziging voorziet in de introductie van een definitie voor het begrip «eet- en drinkwaren». In de praktijk bestaat soms onduidelijkheid over de vraag of grondstoffen nu wel of niet tot eet- en drinkwaren moeten worden gerekend. Om iedere twijfel dat dit het geval is weg te nemen, is daarom aangesloten bij de in verordening (EG) nr. 178/2002 opgenomen omschrijving van het begrip levensmiddel. Op die manier is ook de mogelijkheid weggenomen dat op enig moment een verschil in uitleg zou kunnen ontstaan tussen het in die verordening gehanteerde begrip 'levensmiddel' en het op nationaal niveau vaak gebruikte begrip eet- en drinkwaren. De verwijzing naar verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PbEG L 31) kan vervallen omdat een verbod op handelen in strijd met overtreding van die verordening inmiddels is opgenomen in artikel 2, tiende lid, van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen.

B

In 21, derde lid, van de Warenwet, is het niet uitvoeren van een last om mogelijke houders van waren van de gevaren daarvan op de hoogte te stellen, gekwalificeerd als een misdrijf. Omdat dit zich slecht verhoudt tot andere in het kader van de Warenwet in de Wet op de economische delicten als overtreding aangewezen strafbare feiten (zie bij voorbeeld artikel 2, tiende lid, van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen, dat een verbod inhoudt om te handelen in strijd met artikel 19 van verordening (EG) 178/2002), is het gewenst de schending van de in artikel 21, derde lid, van de Warenwet gestelde norm voortaan als overtreding aan te merken. Het schrappen van het derde lid brengt met zich mee dat een nieuwe norm moet worden geformuleerd. Dat heeft plaatsgevonden door toevoeging van een nieuwe zin aan het slot van artikel 21, eerste lid.

D

De voorgestelde wijziging van artikel 33 biedt de mogelijkheid om bepaalde in de desbetreffende algemene maatregel van bestuur in hoofdzaak geregelde zaken nader uit te werken. Het gaat hier om voorschriften die dikwijls wijziging behoeven en waarvan te voorzien is dat zij mogelijk met grote spoed moeten worden vastgesteld. Hierbij valt in dit geval te denken aan het vaststellen van retributies.

Artikel II

Er is voorzien in een mogelijke samenloop die kan ontstaan met het voorstel van wet, houdende wijziging van de Warenwet met het oog op de implementatie van richtlijn nr. 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid (PbEG L 11) (Kamerstukken II, 29 982, nr. 2).

Artikel III

Aanpassing van de Wet op de economische delicten is ten gevolge van de thans voorgestelde wijzigingen noodzakelijk. De verwijzing naar verordening (EG) nr. 178/2002 kan vervallen omdat deze overbodig is geworden.

Artikel IV

De aanwijzing van private rechtspersonen als toezichthouder in het kader van de warenwetgeving is, om redenen als hiervoor aangegeven, slechts van tijdelijke aard. Om die reden zal artikel 25a van de Warenwet met ingang van 1 januari 2011 vervallen.

Artikelen V en VI

Deze wijzigingen zijn noodzakelijk in verband met de intrekking van de Vleeskeuringswet.

Artikel VII

De Vleeskeuringswet vervalt omdat de bij of krachtens die wet geregelde materie grotendeels is ondergebracht in bijlage III, secties 1 tot en met IV van verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEU L 139 en L 226) en in artikel 5 van verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (PbEU L 139 en L 226). Die verordeningen worden van toepassing met ingang van 1 januari 2006. Met ingang van diezelfde datum zal de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit primair verantwoordelijk worden voor de gehele vleeskeuring. De benodigde uitvoeringsregels zullen daarom met ingang van die datum een plaats krijgen in de landbouwwetgeving.

Een aantal krachtens de Vleeskeuringswet vastgestelde voorschriften inzake de invoer van vers vlees en vleesgerelateerde producten in Nederland, die uitvoering geven aan andere dan bij richtlijn 2004/41/EG1 ingetrokken richtlijnen, zullen tijdig voor 1 januari 2006 opnieuw worden vastgesteld krachtens de Warenwet.

Artikel VIII

De inwerkingtreding van de hygiëneverordeningen nopen tot inwerkingtreding van dit wetsvoorstel op 1 januari 2006. Het voorstel van wet, houdende wijziging van de Warenwet met het oog op de implementatie van richtlijn nr. 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid (PbEG L 11) (Kamerstukken II, 29 982, nr. 2) wijzigt een aantal artikelen waardoor het, afhankelijk van het tijdstip van inwerkingtreding van die wet, noodzakelijk kan zijn een aantal wijzigingen op een ander tijdstip in werking te laten treden. Dit artikel voorziet in de mogelijkheid daartoe.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J. F. Hoogervorst


XNoot
1

Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PbEU L 139 en L 226) en verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEU L 139 en L 226).

XNoot
1

Richtlijn nr. 2004/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 (PbEU L 157 en L 195) houdende intrekking van bepaalde richtlijnen inzake levensmiddelenhygiëne en tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van bepaalde voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong, en tot wijziging van de richtlijnen 89/662/EEG en 92/118/EG van de Raad en van beschikking 95/408/EG.

Naar boven