30 200
Wijziging van belastingwetten en enige andere wetten in verband met noodzakelijk technisch herstel (Technische herstelwet 2005)

nr. 4
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOORZOVER NADIEN GEWIJZIGD1

I Voorstel van wet

1. In het bij de Raad ingediende wetsvoorstel waren de wijzigingen op grond van artikel V, onderdeel A, opgenomen in een afzonderlijk artikel VI. Dit artikel luidde:

In de Wet kinderopvang worden in artikel 110, onderdeel D, de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In onderdeel a wordt «Onderdeel i» vervangen door: Onderdeel j.

2. In onderdeel a wordt «onderdeel j tot onderdeel i» vervangen door: onderdeel k tot onderdeel j.

3. In onderdeel b wordt «onderdeel h» vervangen door: onderdeel i.

2. Artikel VII, onderdeel A, luidde oorspronkelijk:

A. In artikel 9, zesde lid, wordt «de personenauto of het motorrijwiel» vervangen door: de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto.

3. Artikel X luidde oorspronkelijk:

In artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt «wordt het in een kalenderjaar genoten loon ten minste gesteld op het in artikel 8, elfde lid, van de Wet arbeidsonge-schiktheidsverzekering zelfstandigen bedoelde ten hoogste aangewezen bedrag» vervangen door: wordt het in een kalenderjaar genoten loon ten minste gesteld op € 40 000.

4. Artikel XII, onderdeel E, luidde oorspronkelijk:

E. Het bij het Belastingplan 2005 na artikel 33 ingevoegde artikel 34 wordt vernummerd tot artikel 33a.

II Memorie van toelichting

1. In het bij de Raad ingediende wetsvoorstel waren de wijzigingen op grond van artikel V, onderdeel A, opgenomen in een afzonderlijk artikel. De laatste zin van de toelichting bij dit onderdeel van het artikel luidde oorspronkelijk:

Bij dit artikel wordt de wijzigingsopdracht in de Wet kinderopvang met terugwerkende kracht tot 1 januari 2005 afgestemd op de situatie die is ontstaan door de Wet van 18 december 2003, Stb. 233.

2. De toelichting op artikel X van het bij de Raad ingediende wetsvoorstel luidde oorspronkelijk:

In artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 is de zogenoemde gebruikelijk-loonregeling (of: fictiefloonregeling) opgenomen. Deze regeling beoogt te voorkomen dat directeuren-grootaandeelhouders (verder: dga's) die arbeid verrichten voor hun B.V. belasting en premie volksverzekeringen besparen en onbedoelde voordelen behalen in de sfeer van inkomensafhankelijke regelingen, door geheel of gedeeltelijk van een gebruikelijk loon af te zien. Het gebruikelijke loon is gesteld op in beginsel het bedrag waarover tot 1 januari 2005 maximaal premie voor de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (verder: WAZ) kon worden geheven. De inhoudingsplichtige en de inspecteur hebben de mogelijkheid om aannemelijk te maken dat het gebruikelijke loon op een lager respectievelijk op een hoger bedrag behoort te worden vastgesteld.

Voor het bedrag waarover maximaal WAZ-premie kon worden geheven, werd tot 1 januari 2005 in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 verwezen naar artikel 72, tweede lid, van de WAZ. In genoemd artikel 72 stond geen bedrag, maar daarin was geregeld dat de omvang van de maximale WAZ-grondslag bij ministeriële regeling werd vastgesteld. In artikel 2 van de Regeling premieheffing WAZ werd hieraan uitvoering gegeven, en was bepaald dat de maximale WAZ-grondslag € 38 118 bedroeg. Omdat deze bepalingen met ingang van 1 januari 2005 in het kader van de Wet einde toegang verzekering WAZ zijn vervallen, wordt thans verwezen naar het in artikel 8, elfde lid, van de WAZ bedoelde ten hoogste aangewezen bedrag. Artikel 8 van de WAZ regelt de uitkeringsgrondslag ten behoeve van personen die nog recht hebben op een WAZ-uitkering. Het elfde lid bevat een samenloopregeling ter berekening van de WAZ-uitkeringsgrondslag voor personen die zowel recht hebben op een WAZ- als op een WAO-uitkering. Bij die berekening wordt voor de WAZ-grondslag ten hoogste een bij ministeriële regeling aan te wijzen bedrag (overeenkomend met het voormalige maximum premie-inkomen) in aanmerking genomen. Volgens de ministeriële regeling van 11 oktober 2004, nr. SV/A&L/04/59 729, Stcr. 2004, 202, gaat het om een bedrag van € 146,05 per dag. Het maximale aantal dagen dat hierbij per jaar in aanmerking wordt genomen is 261. Hieruit vloeit voort dat het gebruikelijke loon in de zin van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 thans € 38 119 bedraagt.

Ten behoeve van de eenvoud en de toegankelijkheid van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt voorgesteld het jaarbedrag in de bepaling zelf op te nemen. Het bedrag van € 38 119 is daarbij verhoogd naar € 40 000 (een stijging van 4,93%), omdat vanaf 1998 geen indexatie heeft plaatsgevonden terwijl de lonen in het algemeen wel (zelfs met meer dan 4,93%) gestegen zijn en het bedrag van € 40 000 beter herkenbaar is.

3. De toelichting op het tot artikel XII, onderdeel E, luidde oorspronkelijk:

In het Belastingplan 2005 is in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen een artikel 34 ingevoegd, terwijl er al een artikel 34 in die wet staat. Voorgesteld wordt het laatst ingevoegde artikel 34 alsnog met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2005 te vernummeren tot artikel 33a.


XNoot
1

Wijzigingen van redactionele aard zijn niet opgenomen.

Naar boven