30 187
Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs ter aanpassing van de profielen in de tweede fase van het vwo en het havo (aanpassing profielen tweede fase vwo en havo)

nr. 51
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 9 februari 2010

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mw. van Bijsterveldt, d.d. 7 december 2009 inzake de evaluatie van het examenprogramma economie voor havo (Kamerstuk 30 187, nr. 50). Bij brief van 9 februari 2010 heeft de staatssecretaris deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie

Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie

Arends

Inhoudsopgave blz.

I Vragen en opmerkingen uit de fracties 2

1. Algemeen 2

2. Reacties economen 2

3. Evaluatie pilot 3

II Reactie van de staatssecretaris 4

I VRAGEN EN OPMERKINGEN UIT DE FRACTIES

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris en de bevindingen van het College voor Examens (CVE, voorheen CEVO) en de SLO1 -evaluatie van de pilot van het nieuwe examenprogramma economie havo. Deze leden vinden het positief dat uit de evaluaties blijkt dat er voldoende zekerheid is omtrent de haalbaarheid, toetsbaarheid en uitvoerbaarheid van het programma. Dat is van belang voor zowel de scholen als de leerlingen. Toch hebben deze leden daarover nog wel enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de evaluatie over het nieuwe examenprogramma economie voor havo. Zij vinden het voor de kwaliteit van het onderwijs van belang dat vernieuwde examenprogramma’s niet overladen zijn, dat ze een voldoende moeilijkheidsgraad hebben en dat ze de relevante aspecten van een vak aan bod laten komen. De appreciatie door vakdocenten en opleidingen in het hoger onderwijs vormt een belangrijke indicatie daarvoor.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de uitkomst van de evaluatie onder economen over het centraal examen bij het nieuwe examenprogramma economie voor havo en hun mening over het al dan niet voldoende aanwezig zijn van aspecten van de macro-economie.

2. Reacties economen

De leden van de CDA-fractie constateren dat helaas maar een beperkt aantal economen heeft gereageerd op de vragen van de Centrale Examencommissie Vaststelling Opgaven vwo havo vmbo (voorheen CEVO, nu CVE). Overigens hebben deze leden zich niet eerder zorgen gemaakt over de vraag of in het nieuwe programma voldoende tijd en aandacht zou worden gegeven aan macro-economische aspecten. Zowel de evaluatie van de pilot als de reactie van de economen bevestigen deze leden in die overtuiging. Wel lezen de aan het woord zijnde leden dat de verbinding tussen de verschillende concepten en tussen de concepten en contexten beter kan. Juist in die verbinding worden de macro-economische aspecten zichtbaar. De leden van de CDA-fractie vragen hoe deze verbetering bevorderd wordt.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de economen die hebben gereageerd op de nieuwe examenprogramma’s voor economie niet het beeld geven dat macro-economie onvoldoende aan bod zou komen. Toch valt op dat het aantal reacties waarop de evaluatie is gebaseerd, gering is. Is het niet een te beperkte steekproef geworden, zo vragen deze leden. Klopt de bewering van één der respondenten dat «het slechts een enkeling is die roept dat er te weinig macro-economie in het nieuwe programma zou zitten»? De leden vragen in hoeverre en op welke wijze nu met de nieuwe examenprogramma’s voldoende is geborgd dat leerlingen bij het vak economie leren te doorzien hoe de huidige economische crisis heeft kunnen ontstaan. Kan de staatssecretaris ook toelichten hoe de vereniging van economiedocenten (VECON) oordeelt over de nieuwe examenprogramma’s in het algemeen en over de pilots op de 20 scholen in het bijzonder, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie constateren dat slechts vier economen hebben gereageerd op het verzoek om hun mening te geven omtrent het aandeel macro-economische aspecten in het nieuwe programma. Deze leden hebben ook kennisgenomen van de lijst met economen die uitgenodigd waren om hun mening te geven. Het is echter niet duidelijk welke economen uiteindelijk gereageerd hebben. Kan de staatssecretaris zeggen welke vier economen wel gereageerd hebben? Deze leden vragen of de staatssecretaris verder van mening is dat de meningen van vier van de negen economen een representatief beeld geeft van de ideeën van economen over dit onderwerp. Wat heeft de staatssecretaris gedaan om economen te overtuigen van het feit dat hun reactie zeer gewenst was, zo vragen deze leden.

3. Evaluatie pilot

De leden van de CDA-fractie constateren dat het oude economieprogramma nog tussen de oren zit van docenten. Het verbinden van de verschillende concepten, het zoeken naar relevante toepassingsmogelijkheden en het werken met heuristieken in meer open situaties vraagt veel tijd en aandacht, zo concludeert de SLO ook. Daarnaast moeten de examens in de komende jaren nog enkele ontwikkelslagen doormaken, om zo de kerngedachte van het nieuwe programma te operationaliseren. Deze leden vragen daarom waarom het dan toch verantwoord is om al tot een landelijke introductie voor havo in het schooljaar 2010–2011, dus het komende schooljaar, te komen. In het kader van de pilot is versneld nieuw lesmateriaal ontwikkeld en beschikbaar gesteld op de elektronische leeromgeving (ELO). Is er nu voldoende kwalitatief lesmateriaal beschikbaar, wat het mogelijk maakt om het nieuwe examenprogramma havo per augustus 2010 in te voeren, zo vragen deze leden. De staatssecretaris spreekt ook al over de invoering van het nieuwe programma voor vwo, terwijl daar in de conclusies van de pilot havo niet over wordt gesproken en de vwo-pilot nog moet starten. Kan de staatssecretaris dat toelichten, zo vragen deze leden. Daarnaast vragen zij wanneer er sprake is van «gebleken succes» van de vwo-pilot. Verder vragen zij hoe de staatssecretaris voorkomt dat de introductie voor havo en voor vwo te veel in tijd uiteenlopen.

Uit de evaluatie blijkt (p. 34) dat leerlingen door de economielessen betere beslissingen kunnen nemen die hun eigen huishoudboekje raken, zoals bij de aanschaf van een scooter, sparen en lenen. Dit vinden deze leden van groot belang. Veel mensen, waaronder helaas ook jongeren, komen door slecht financieel beheer in de problemen. Dat baart deze leden grote zorgen, zoals ook reeds uitgesproken in de motie-Uitslag c.s1. Bij de evaluatie van programma «Jong geleerd is oud gedaan»2 werd door de minister van Financiën geconstateerd dat voor het onderwerp financieel inzicht geen nieuw vak behoeft te komen en dit aan de orde kan komen in bestaande vakken en dat eventueel daarvoor de kerndoelen kunnen worden aangepast. Deze leden zien daartoe vooral mogelijkheden in het economieprogramma. Hoe kan in dat licht uit de ervaringen in de pilot worden geleerd voor de financiële educatie van leerlingen in brede zin, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat op dit moment men in het hoger onderwijs nog niet de behoefte heeft om het profiel economie & maatschappij of het vak economie te hanteren als instroomeis voor economische studies. De leden vragen of de staatssecretaris kan melden of daarin verandering gaat komen met de vernieuwde examenprogramma’s. Hoe beoordeelt de staatssecretaris het als het profiel economie & maatschappij niet nodig is en niet nodig blijft voor succes in economische studies in het hoger onderwijs, zo vragen de leden.

De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de inhoud van het examenprogramma economie voor havo. Zo wordt er in één van de opgaven verlangd dat leerlingen de effecten van het roken op de gezondheid volledig herleiden naar financiële kosten en baten. Is dit een beperking van economie tot monetarisme? Ook wordt er in het programma uitgegaan van een te beperkt welvaartsbegrip. Is het de staatssecretaris bekend dat President Sarkozy van Frankrijk en de minister van Economische Zaken in Nederland inmiddels uit willen gaan van een breder welvaartsbegrip dan het BBP, zodat milieu, welzijn en leefbaarheid ook aandacht krijgen? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor de inhoud van het examenprogramma met betrekking tot het welvaartsbegrip, zo vragen deze leden. Het programma is gemaakt ver voor de kredietcrisis. Er wordt in de reacties van economen op de eerste pilotexamens economie havo in 2009 opgemerkt dat de beperkte verbinding van de verschillende concepten zich wreekt. Er wordt gesteld dat juist deze verbinding leerlingen in staat stelt om grotere, macro-economische verbanden te ontwaren. Is het juist dat de overkoepelende invalshoek ontbreekt, zo vragen deze leden. De naam van de econoom Keynes komt immers in het programma niet voor, terwijl wereldwijd Keynesiaans beleid wordt gevoerd. Deze leden constateren tot slot dat er geen aandacht is in het examenprogramma voor de rol van het bankwezen, macro-economische ontwikkelingen en de rol van de overheid in en na de kredietcrisis. Zou hier volgens de staatssecretaris niet juist meer aandacht aan besteed moeten worden in het examenprogramma economie, zo vragen deze leden.

II REACTIE VAN DE STAATSSECRETARIS

In antwoord op een aantal van uw vragen begin ik graag met een korte historische terugblik op het ontstaan van het nieuwe economieprogramma havo/vwo, om u een beeld te geven van de wijze waarop dit programma tot stand is gekomen.

Nadat er vanuit het veld reeds lange tijd een vraag was naar een moderner examenprogramma economie (het huidige programma dateert uit 1968), werd in 2001 door staatssecretaris Adelmund een commissie ingesteld om hierover te adviseren. De commissie, onder voorzitterschap van prof. dr. C.N. Teulings, bracht haar advies hierover uit in 2002 ( Economie moet je doen). In de commissie hadden zowel wetenschappers als docenten VO zitting.

Dit advies is besproken (o.a. in drukbezochte bijeenkomsten in de Nederlandsche Bank waar leraren aanwezig waren) met alle betrokkenen en heeft geleid tot een intensieve discussie tussen leraren, examenmakers en wetenschappers. De vereniging van leraren economie (de VECON) heeft hier een belangrijke rol bij gespeeld. De reacties hebben geleid tot een aantal aanpassingen van het advies.

Op verzoek van minister van der Hoeven werd in 2004 de vervolgcommissie ingesteld (wederom onder voorzitterschap van prof. dr. C.N.Teulings). Bij aanvang van het werk van deze commissie zijn de reacties op het advies verwerkt, voor zover mogelijk. Hierbij is een zo groot mogelijk draagvlak gecreëerd, echter volledige consensus bleek en blijkt niet mogelijk; economen verschillen nu eenmaal van opvatting over bepaalde economische kwesties.

In 2005 kwam het advies van de commissie Teulings II uit: The Wealth of Education.

Om dit programma uit te testen en er zeker van te zijn dat het niet overladen is en er een goed centraal examen bij te maken is, zijn een twintigtal pilotscholen (havo en vwo) gestart met dit programma in augustus 2007. Deze pilots zijn gebaseerd op een «werkversie» van het examenprogramma. Het eerste pilotexamen havo was in mei 2009, het eerste vwo-examen zal in mei 2010 plaatsvinden.

De voortgang van de pilots was en is te volgen op de site van SLO (www.economie.slo.nl), het materiaal dat gebruikt wordt is ook op deze site gepubliceerd. De uitgevers hebben op basis van de informatie die hen ter beschikking stond methodes kunnen ontwikkelen, zodat hierover geen problemen voor de scholen hoeven te ontstaan.

Nascholingscursussen voor leraren zijn en worden door SLO, universiteiten en lerarenopleidingen verzorgd vanaf maart 2009. Zo’n 450 economie-docenten hebben zich hiervoor inmiddels ingeschreven.

Begin januari 2009 is er op mijn verzoek een peiling onder de economieleraren gedaan (door de vakinhoudelijke vereniging VECON) naar de wenselijkheid van gelijktijdig invoeren havo en vwo, dat wil zeggen beide in 2011. De leraren hebben aangegeven het havo-programma liefst zo snel mogelijk te laten ingaan, dit was mogelijk vanaf augustus 2010.

Naar aanleiding van vragen van één van uw gewaardeerde collega’s heeft naast de reguliere evaluatie van de pilot, waarbij het centraal examen getest wordt, ook een extra evaluatie onder een negental economen plaatsgevonden over het al dan niet voldoende aanwezig zijn van macro-economische aspecten. Over de uitkomst hiervan heb ik u bericht op 7 december 2009 (VO/OK/2009/165279).

De negen economen zijn op mijn verzoek door CEVO schriftelijk gevraagd om te reageren, en een tweede maal gerappelleerd dit vooral te doen.

Vier van hen hebben dit gedaan: de heren professoren Boot, Teulings, Hinloopen en Van Dalen; de heer Theeuwes kon in verband met een andere functie niet reageren.

Vervolgens geef ik u graag specifieker antwoord op uw vragen:

Ad. 2. Reactie economen

De leden van de CDA-fractie vragen zich af hoe de verbinding tussen de verschillende concepten en contexten kan worden verbeterd.

Mijns inziens zal de nascholing zoals die nu is ontwikkeld en waar inmiddels 450 docenten zich voor hebben ingeschreven hiertoe bijdragen.

Tevens wordt er momenteel gewerkt aan een verdiepingscursus door SLO, de samenwerkende lerarenopleidingen en het expertisecentrum Handel en Economie. Verder worden in samenwerking met de VECON en de Open Universiteit netwerken opgezet, die het mogelijk maken voor leraren om ideeën, ervaringen en materiaal uit te wisselen. In de pilot heeft het werken met het nieuwe programma gestalte gekregen; voor leraren individueel zijn er de nascholingstrajecten en eventuele regionale netwerken.

De PvdA-fractieleden vragen mij op welke wijze de VECON betrokken is geweest bij het examenprogramma en bij de pilots.

Twee leden (docenten economie) van de commissies Teulings I en Teulings II waren bestuursleden van de VECON. In 2006 is bij oplevering van Teulings II officieel een reactie van VECON gevraagd op het rapport. Twee leden van de sectie Algemene Economie van VECON zijn de afgelopen jaren intensief betrokken geweest bij de pilot. Een lid van de sectie (en docent in de pilot) is actief geweest als ontwikkelaar van lesmateriaal. De voorzitter van de sectie heeft het eerste jaar meegewerkt als ontwikkelaar van lesmateriaal en de bijeenkomsten van de Regio Midden voorgezeten.

VECON is intensief betrokken bij zowel het proces als bij de inhoud van het nieuwe programma.

Ik ben me terdege bewust dat leraren de spil zijn van het onderwijs; zonder hun draagvlak en enthousiaste inzet zou dit programma niet tot stand zijn gekomen.

Ad 3. Evaluatie pilot

De CDA-fractieleden vragen mij of het verantwoord is om in augustus 2010 het havo-programma te laten ingaan, immers de examens moeten nog ontwikkelingsslagen doormaken. Ik ben het volledig eens met de constatering dat zowel docenten als examenmakers en ook methodeschrijvers tijd nodig hebben om naar een nieuw programma toe te werken. In mijn inleiding heeft u kunnen lezen dat we niet over één nacht ijs zijn gegaan. Wanneer in 2010 in 4 havo wordt begonnen met het nieuwe programma, zal het eerste cohort havoleerlingen in 2012 eindexamen doen volgens het nieuwe programma. Dat betekent dat er dan 3 keer een centraal examen gemaakt is (2009, 2010 en 2011), hetgeen volgens Cito een verantwoorde periode is om voldoende ervaring op te doen met het maken van en het toewerken naar het examen.

Over voldoende aanbod van methodes heb ik geen zorgen; inmiddels zijn er reeds acht methodes bij het nieuwe programma op de markt. Dit is gerealiseerd door vanaf het begin, een transparant beeld te schetsen van het mogelijke invoertraject en daarbij ook de belangrijkste partijen te betrekken.

De pilot voor vwo is tegelijk met havo gestart (in 2007), het eerste examen vindt dit schooljaar plaats (in mei 2010). Bij gebleken succes van de pilot en van het examen (dat wil zeggen: is het programma haalbaar, uitvoerbaar en toetsbaar) zal voor vwo eenzelfde traject gelden als voor havo. Per augustus 2011 zal het programma dan voor vwo kunnen worden ingevoerd te beginnen in 4 vwo, een jaar na invoering van het programma in 4 havo.

Aan het eind van het schooljaar 2013/2014 zal dan het eerste cohort vwo-leerlingen examen doen volgens het nieuwe programma.

Uw suggestie om het persoonlijk financiële huishouden van leerlingen bij een vak als economie ter sprake te brengen omarm ik. Ook bij een vak als M&O (Management en Organisatie) zie ik steeds vaker dat leerlingen juist door op de praktijk gerichte opdrachten een beter inzicht krijgen in hun eigen financiële situatie. Het is in beide programma’s zeer goed mogelijk om op praktijk gerichte opdrachten te doen; opdrachten waarbij het onderbouwen van beslissingen om bepaalde uitgaven wel of niet te doen een beter financieel inzicht bij jonge mensen teweeg brengt.

Op de vraag van de PvdA-leden van de commissie of het nieuwe vak economie nog steeds niet als instroomeis voor economische studies zal worden gehanteerd kan bevestigend antwoorden. Het is op uitdrukkelijk verzoek van de HBO-raad en de VSNU om het vak economie niet als instroomeis te hanteren.

Op sommige vragen van de SP-fractieleden heb ik reeds in eerdere correspondentie antwoord gegeven, maar toch wijs ik er op dat conjuncturele verschijnselen wel degelijk een rol spelen in het examenprogramma en dat in het concept «Goede Tijden, Slechte tijden» wordt stilgestaan bij het gedachtegoed van Keynes. Daarnaast wordt Keynes als mogelijk keuze-onderwerp genoemd.

Daar waar de fractieleden een examenvraag aanhalen is sprake van een misverstand; in het examen stond niet dat de effecten van roken op de gezondheid volledig moesten worden herleid naar financiële kosten en baten. Het ging hier over de vaardigheid van leerlingen om van bepaalde keuzes de monetaire consequenties te laten zien. Hiermee niet suggererend dat dit ook de enige consequenties zouden zijn. Ik verwijs u in dit verband graag naar eerdere correspondentie (2009Z14 227,vraag 5 en 6).

Tot slot onderschrijf ik de opmerking van de leden van de SP-fractie dat het welvaartsbegrip meer zou moeten omvatten dan alleen het BBP en dat dit ook in het nieuwe programma duidelijk moet zijn. In dit kader verwijs ik naar de (concept)syllabus van het CvE waarin een specificatie is opgenomen, die juist bedoeld is om in dit kader aandacht te besteden zaken als milieu, welzijn en leefbaarheid:

Een kandidaat kan in contexten

• toelichten waarom de omvang van het BBP een beperkte welvaartsmaatstaf is.

De vragen en opmerkingen uit de fracties in ogenschouw nemend evenals de positieve uitkomsten van de evaluaties, die ik op 7 december stuurde (VO/OK/2009/165 279), zie ik geen noodzaak tot aanpassing en kan het nieuwe examenprogramma economie voor havo ingaan per 1 augustus 2010.

De uitkomsten van de evaluaties van de vwo-pilot en het eerste vwo pilotexamen zal ik te zijner tijd naar de fractieleden sturen.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Remkes (VVD), De Vries (CDA), Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), voorzitter, Joldersma (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Dijk (CDA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Leerdam (PvdA), Verdonk (Verdonk), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Pechtold (D66), Besselink (PvdA), Dibi (GL), Biskop (CDA), Van Leeuwen (SP), Ouwehand (PvdD), Bosma (PVV), Langkamp (SP), Van Dijk (SP), Anker (CU), Smits (SP) en Harbers (VVD).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Van Miltenburg (VVD), Uitslag (CDA), Yücel (PvdA), Atsma (CDA), Ferrier (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Timmer (PvdA), Jacobi (PvdA), Van der Burg (VVD), Elias (VVD), Van Dam (PvdA), Van der Ham (D66), Bouchibti (PvdA), Peters (GL), Jonker (CDA), Gesthuizen (SP), Thieme (PvdD), Fritsma (PVV), Van Bommel (SP), Leijten (SP), Ortega-Martijn (CU), Gerkens (SP) en Ten Broeke (VVD).

XNoot
1

Stichting leerplanontwikkeling.

XNoot
1

Kamerstuk 32 123 XVII, nr. 10.

XNoot
2

Kamerstuk 29 507, nr. 62.

Naar boven